Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009AR0072

Advies van het Comité van de Regio's over het witboek Aanpassing aan klimaatverandering: naar een Europees actiekader

PB C 79 van 27.3.2010, p. 13–18 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

27.3.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 79/13


Advies van het Comité van de Regio's over het witboek Aanpassing aan klimaatverandering: naar een Europees actiekader

(2010/C 79/03)

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

is ingenomen met het Witboek over aanpassing aan de klimaatverandering en de begeleidende documenten, waarmee een goed en een zorgvuldig uitgewerkt initiatief is voorgelegd; het merkt op dat er in de academische gemeenschap, met inbegrip van het Intergouvernementele Panel voor klimaatverandering (IPCC), consensus bestaat dat het klimaat aan het veranderen is, dat deze verandering steeds sneller verloopt en dat deze klimaatverandering in belangrijke mate wordt veroorzaakt door de aanhoudende en toenemende emissies van broeikasgassen die voortkomen uit menselijke activiteiten. De uitdaging is derhalve om alle relevante actoren te aan te zetten tot duurzame inspanningen die zowel preventieve, mitigerende als aanpassingsmaatregelen omvatten;

2.

steunt de alomvattende benadering van de Europese Commissie, waarbij de verschillende behoeften van sectoren in aanmerking worden genomen en wordt erkend dat de aanpassing horizontaal moet wordt geïntegreerd in essentiële beleidsgebieden van de EU;

3.

wijst op het feit dat verschillende geografische regio’s in de EU op verschillende manieren worden geconfronteerd met de gevolgen van de klimaatverandering. In het Europees actiekader moet daarmee rekening worden gehouden. Dat betekent dat de mogelijke maatregelen vergaand flexibel moeten zijn en dat het subsidiariteitsbeginsel strikt moet worden nageleefd. Alleen op die manier kan voldoende oog bestaan voor regionale verschillen teneinde de economische, sociale en milieueffecten te verminderen;

4.

wijst erop dat klimaatverandering zich niet houdt aan geografische, organisatorische of bestuurlijke grenzen, reden waarom gemeenten, regio's en lidstaten die bijvoorbeeld waterlichamen, riviermonden, kustvlakten en stroomgebieden van rivieren, eilanden en ultraperifere regio's „delen” een gezamenlijke horizontale aanpak zouden moeten hanteren, terwijl in het kader van de aanpassingsinspanningen uit een verticaal oogpunt actie van onderaf nodig is, en doet de aanbeveling dat gezamenlijke acties in verband met de aanpassingsmaatregelen worden ondernomen door overheden op alle relevante niveaus, waarbij de respectieve acties, financiële verantwoordelijkheden en tijdschema’s voor het verwezenlijken van de voorgestelde doelen moeten worden vastgesteld, zodat een geïntegreerd antwoord en gedeelde verantwoordelijkheid voor het resultaat mogelijk worden;

5.

onderstreept dat het van belang is dat de verschillende initiatieven niet contraproductief zijn of tegelijkertijd op andere overheidsniveaus worden genomen. Het tijdig bij deze initiatieven betrekken van lokale en regionale overheden kan ervoor zorgen dat de voorstellen elkaar aanvullen, omdat gemeenten, steden en regio’s informatie kunnen verstrekken over ervaringen en oplossingen die al op subnationaal niveau zijn ontwikkeld;

6.

wijst erop dat een ambitieus en effectief klimaatbeleid escalatie van sociale ongelijkheden ten gevolge van de klimaatverandering kan voorkomen. Het doel is om een groene „New Deal” in gang te zetten door middel van maatregelen die bijvoorbeeld het onderzoek naar klimaatvriendelijke energieoplossingen versterken, de werkgelegenheid in groene sectoren stimuleren, bijdragen aan de ontwikkeling van groene sectoren en werknemers in de getroffen sectoren helpen om flexibele vaardigheden te ontwikkelen. Een tekort aan dergelijke vaardigheden en opleidingen om deze te ontwikkelen is een grote sta-in-de-weg voor aanpassing, zowel bij de lokale en regionale overheid als in het bedrijfsleven. Om deze vaardigheden te ontwikkelen en in hun dagelijkse werkzaamheden te integreren hebben de ontwerp- en bouwsector en de diensten voor ruimtelijke ordening en gebouwentoezicht van lokale overheden behoefte aan langetermijninvesteringen en cursussen. Een groene „New Deal” kan ook bijdragen aan het voorkomen van onwenselijke klimaatgerelateerde migratie. De uitdaging die de klimaatverandering vormt kan op die manier een kans worden om duurzame groene economische groei te creëren als remedie tegen de financiële crisis. Daarom moet een en ander worden afgestemd op de prioriteiten van de na 2010 te voeren strategie voor groei en werkgelegenheid.

Impact van de klimaatverandering op sectorbeleid

7.

herinnert aan de noodzaak om een combinatie van beleidsinstrumenten in te zetten, waaronder lokale strategische planning. Het is van het grootste belang dat aspecten van de klimaatverandering rechtstreeks in de lokale planningsinstrumenten worden geïntegreerd, om te waarborgen dat de impact van de klimaatverandering in aanmerking wordt genomen;

8.

is het eens met de opvatting dat de klimaatverandering speciale gevolgen heeft voor allerlei kanten van het bestaan, met name de infrastructuur (gebouwen, vervoer, snelwegen en straten, energie, rioleringen, bescherming tegen overstromingen en watervoorziening), ecosystemen, bosbouw en landbouw en dat er derhalve sectorspecifieke en sectoroverschrijdende instrumenten nodig zijn om deze gevolgen aan te pakken. Het is van belang om bij de aanpassingsmaatregelen voor een sectoroverschrijdende aanpak te kiezen, maar de oorspronkelijke doelstellingen mogen daardoor niet worden aangetast;

9.

onderschrijft de opvatting dat de ontwikkeling van richtsnoeren en mechanismen om de impact van de klimaatverandering op de menselijke gezondheid te monitoren kan bijdragen aan de verbetering van instrumenten voor het beheersen van bijvoorbeeld grensoverschrijdende klimaatgerelateerde ziekten, die op verschillende manieren gevolgen zullen hebben voor burgers;

10.

benadrukt dat de integrale benadering en de integratie, die nodig zijn om gedegen oplossingen voor aanpassing aan de klimaatverandering te kunnen doorvoeren, betekenen dat de overheid toezicht moet houden op de oplossingsmodellen die voor de verschillende sectoren zijn gekozen. Daar komt nog bij dat er sprake is van synergie op zowel economisch als milieugebied en van spin-offeffecten tussen sectoren;

11.

steunt de opvatting dat de klimaatverandering rechtstreeks gevolgen zal hebben voor de land- en bosbouw en het gehele platteland en benadrukt dat de aanpassingsmaatregelen in de rurale gemeenschappen en in land- en bosbouwbedrijven een belangrijke en steeds grotere rol moeten spelen. Om met zo weinig mogelijk gevolgen voor de landbouw te zorgen voor een vroegtijdige aanpassing moet een impuls worden gegeven aan onderzoek inzake klimaat en vormen van landbouw die op de kenmerken van elke afzonderlijke regio zijn afgestemd. Klimaatbeschermings- en aanpassingsmaatregelen gaan vaak gepaard met opbrengstverlies of kostenstijging. Daarom moet goed worden gekeken op welke goederen men de afzonderlijke maatregelen wil richten. Bovendien moeten de kosten van genoemde maatregelen betaalbaar blijven. In plattelandsgebieden zal de landbouw een directe rol moeten vervullen bij het vinden van antwoorden op de uitdagingen van de klimaatverandering op gebieden als waterberging en - conservering, gewasbeheer, de totstandbrenging en het beheer van bosrijke gebieden, behalve in regio's waarvan de oppervlakte voor meer dan de helft uit bos bestaat, de transformatie van akkers in grasland, biologische landbouw en het beheer van wetlands. Dicht bij steden en dichte bebouwing gelegen plattelands- en landbouwgebieden kunnen ook van strategisch belang worden als overstroomgebieden bij extreme weersomstandigheden of overstromingen;

12.

erkent dat de klimaatverandering gevolgen zal hebben voor bossen en de omliggende ecosystemen. Klimaateffecten kunnen de houtproductie beïnvloeden en nadelige gevolgen hebben voor openluchtrecreatieactiviteiten, de kwaliteit van het water, de biodiversiteit en de opslag van CO2. In het kader van het EU-actieplan voor de bossen dient er een debat te worden geïnitieerd om de gevolgen van de klimaataanpassing op bossen en eventuele behoefte aan maatregelen in kaart te brengen;

13.

onderschrijft de opvatting dat de klimaatverandering een extra stressfactor voor de (binnen)visserij zal vormen, aangezien (mariene) ecosystemen die toch al kwetsbaar zijn voor overbevissing en uitputting van de visbestanden verder zullen worden aangetast;

14.

erkent dat de klimaatverandering een rechtstreeks effect zal hebben op zowel het aanbod van als de vraag naar energie, bijvoorbeeld omdat hittegolven en droogteperioden van invloed zullen zijn op de elektriciteitsproductie, terwijl zware stormen en overstromingen storingen in de energievoorziening zullen veroorzaken, en staat er dan ook positief tegenover dat bij de strategische energie-evaluaties wordt gekeken naar de gevolgen van de klimaatverandering; Daarbij gaat het vooral om vermindering van de CO2-uitstoot en de verbetering van de efficiëntie van alternatieve energiebronnen;

15.

vraagt aandacht voor het feit dat het toerisme zowel positieve als negatieve effecten van de klimaatverandering zal ondervinden, waardoor oude reispatronen zullen worden doorbroken;

16.

is verbaasd dat de Commissie er in het Witboek niet op wijst dat er voor de luchtvaart en zeescheepvaart specifieke reductiedoelstellingen moeten worden vastgesteld. Emissiepreventie is de beste manier om te voorkomen dat er geld moet worden uitgegeven voor aanpassing aan de negatieve gevolgen van de klimaatverandering;

17.

wijst erop dat veranderende weerspatronen gevolgen zullen hebben voor het beheer van kustgebieden. De aanbevelingen voor het geïntegreerd beheer van kustgebieden (ICZM) moeten ten volle worden gerespecteerd en in het voorstel dat volgt op de ICZM-aanbevelingen en de begeleidende effectbeoordeling (waarmee in 2009 zal worden begonnen) moet de rol van het kustbeheer in de aanpassingsmaatregelen voldoende in aanmerking worden genomen, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, bijvoorbeeld door gebruik te maken van samenwerkingsverbanden van lokale gemeenschappen en andere betrokken partijen voor het beheer van kustgebieden, waarbij aanpassingsmaatregelen via een bottom-upaanpak volledig in het kustbeheer worden geïntegreerd;

18.

vestigt er voorts de aandacht op dat de klimaatverandering zich in berggebieden sneller voltrekt en dat deze gebieden er in veel opzichten veel kwetsbaarder voor zijn;

19.

onderschrijft de opvatting dat ook de gezondheid van dieren en planten in hoge mate zal worden aangetast en dat er steeds meer niet-inheemse ziekten en schadelijke organismen zullen komen. Het ecosysteem op het vasteland zal door afname van de lokale biodiversiteit en toename van „buitenlands” materiaal aanzienlijk veranderen. Verder zullen ook maatregelen ter aanpassing aan de klimaatverandering in toenemende mate de biologische diversiteit op niet te voorziene wijze kunnen beïnvloeden. De Habitatrichtlijn is een essentieel instrument dat binnen de grenzen van zijn toepassingsgebied proactief moet worden ingezet om een goede instandhouding van Natura 2000-gebieden te waarborgen en deze verder te ontwikkelen;

20.

merkt op dat de klimaatverandering niet alleen grote gevolgen heeft voor de gezondheid van dieren en planten, maar ook voor de gezondheid en het leefmilieu van de mens;

21.

wijst erop dat er gezien de verwachte stijging van de zeespiegel en het toegenomen aantal stormen die tot stormvloed leiden integrale plannen voor kustgebieden opgesteld moeten worden. Er moeten dan ook middelen worden uitgetrokken voor een integrale kustbescherming en voor het beheer van kusten;

22.

onderschrijft de opvatting dat waterbronnen zullen worden aangetast, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin, en dat dit belangrijke gevolgen zal hebben voor het milieu, de mens en de economie. De EU zal met zowel overstromingen als perioden van droogte te maken krijgen. Een combinatie van overstromingen en de beperkte drainagecapaciteit van bestaande afwateringssystemen kan de mobiliteit verminderen doordat wegen onder water komen te staan en huizen en andere infrastructuur schade oplopen. Het is daarom jammer dat de Commissie afwatering niet specifiek als onmisbaar instrument aanwijst. Het afwateringssysteem zal in sterke mate de effecten van de klimaatverandering ondervinden en aanpassing van de bestaande afwateringssystemen zal een zeer kostbare zaak worden. Ook al zijn lokale en regionale overheden bevoegd en verantwoordelijk voor deze voorzieningen, zij zullen de financiële lasten niet alleen kunnen dragen;

23.

erkent dat een aantal richtlijnen van de EU van invloed zal zijn op de toestand van de waterbronnen van de EU. Bindende deadlines vormen een integraal onderdeel van de uitvoering van de richtlijnen. De Kaderrichtlijn Water werkt met 2015 als deadline: alle waterautoriteiten moeten dan een goede ecologische staat hebben verwezenlijkt. De eerste stroomgebiedbeheersplannen moeten uiterlijk op 22 december 2009 gereed zijn, en om ervoor te zorgen dat in deze plannen rekening wordt gehouden met de huidige kennis van de lokale impact van de klimaatverandering en dat zij voortdurend worden aangepast in het licht van nieuwe gegevens die klimaatonderzoek en de ontwikkeling van klimaatmodellen opleveren, is het belangrijk dat de richtsnoeren en instrumenten eind 2009 zijn ontwikkeld. De Overstromingsrichtlijn werkt met drie deadlines. In de jaren 2011, 2013 en 2015 moeten voorlopige overstromingsrisicobeoordelingen, overstromingsgevaarkaarten en overstromingsrisicobeheersplannen zijn gemaakt. In de Waterschaarste- en droogtestrategie zullen droogtebeheersplannen worden opgenomen. Deze plannen, die concrete doelstellingen zullen bevatten, zullen grotendeels door gemeenten en regio’s in heel Europa worden uitgevoerd. Het is derhalve van het grootste belang dat de Unie en de lidstaten de lokale en regionale lagen van de overheid tijdig adequate en toereikende instrumenten verschaffen;

24.

wijst erop dat de regio's zich zoveel mogelijk zullen inspannen om, op basis van actuele wetenschappelijke kennis en maatschappelijk haalbare maatregelen, in de eerste generatie stroomgebiedsbeheersplannen klimaatverandering mee te nemen en ervoor te zorgen dat bij het opstellen van de dat tweede generatie beheersplannen na 2015 rekening wordt gehouden met nieuwe resultaten van klimaatonderzoek. Om dit te realiseren is het van groot belang dat de te ontwikkelen richtsnoeren en instrumenten zijn gebaseerd op de laatste stand van wetenschappelijke kennis en tevens praktisch hanteerbaar zijn voor regionale overheden;

25.

pleit ervoor om de bestaande EU-wetgeving inzake waterbeheer (de Kaderrichtlijn Water, de Grondwaterrichtlijn, de Overstromingsrichtlijn, de Waterschaarste- en droogtestrategie, enzovoort) volledig consistent te maken, en dat toekomstige voorstellen en doelen met betrekking tot de aanpassing aan de klimaatverandering in overeenstemming zijn met deze bestaande wetgeving. De toepassing van de Europese wetgeving inzake waterbeheer zal belangrijke gevolgen hebben voor de manier waarop de waterplanning in de Europese gemeenten, steden en regio’s wordt uitgevoerd;

26.

erkent dat lokale en regionale overheden bij de financiering van de aanpassing van het waterbeheer ook grondwaterbeschermingsmaatregelen zullen moeten treffen om de watervoorziening duurzaam op peil te houden. Een deel van de financiering kan worden verkregen door het opzetten van een financieel mechanisme, in overeenstemming met de Kaderrichtlijn Water, dat moet waarborgen dat bij het opvangen van de gevolgen van de klimaatverandering op voor de watercyclus rekening wordt gehouden met de verschillende waterconsumptieniveaus van de consumenten;

27.

steunt de opname van „geen spijt”-acties („no regret actions”) en -maatregelen in de plannen van de Commissie om de veerkracht van ecosystemen en infrastructuur te vergroten;

28.

onderstreept dat alle oplossingen voor de problemen in de verschillende sectoren door middel van innovatie en onderzoek kunnen bijdragen tot het creëren van een duurzame, „groene” groei en meer toekomstgerichte werkgelegenheid;

Commissievoorstel voor een EU-kader: doelstellingen en acties

29.

verwelkomt de tweefasenaanpak van de Commissie. Merkt echter op dat de taak die voor ons ligt het nodig maakt dat alle niveaus van de overheid nauw tijdens alle fasen samenwerken. Het is voor lokale en regionale overheden niet aanvaardbaar om alleen bij de eerste fase te worden betrokken. Erkend moet worden dat gemeenten, steden en regio’s belangrijke spelers zijn bij de aanpassing aan de klimaatverandering. De algemene aanpassingsstrategie op EU-niveau dient gedetailleerd genoeg te zijn, zodat de strategie in de hele EU op regionaal niveau toegepast kan worden, terwijl ook rekening wordt gehouden met de regionale verscheidenheid, klimaatomstandigheden en economische structuren;

30.

verlangt dat het beschikbare wetenschappelijk bewijs vóór 2012 toegankelijk wordt. Lokale, regionale en nationale overheden hebben begrotingspatronen die afwijken van die van de EU, en veel lokale en regionale overheden zijn al bezig met aanpassingsmaatregelen. Deze overheden moeten weten aan welke klimaatscenario’s ze zich moeten aanpassen. Lokale, regionale en nationale overheden zullen al vóór 2012 gegevens verzamelen, aanpassingsstrategieën opstellen en met de aanpassing beginnen. De EU moet deze ontwikkeling steunen, in de eerste plaats door vóór 2012 wetenschappelijke scenario’s te verstrekken die gedetailleerd genoeg zijn voor alle EU-regio's, en in de tweede plaats door de lopende werkzaamheden financieel te ondersteunen zodra de aanpassing aan de klimaatverandering in de begroting is geïntegreerd;

31.

verwelkomt het opzetten van een EU-breed „Clearing House Mechanism”, dat moet worden gebaseerd op nationale platforms en dat de uitwisseling van informatie over de gevolgen van, de kwetsbaarheid voor en de beste praktijken in verband met de klimaatverandering mogelijk moet maken, en benadrukt dat dit mechanisme toegankelijk moet zijn voor lokale en regionale overheden via lokale en/of regionale waarnemingsposten en andere organen inzake klimaatverandering, zodat deze eraan kunnen bijdragen en er gebruik van kunnen maken. Een vorm van interactiviteit waarbij lokale en regionale overheden met behulp van deze waarnemingsposten voor een actieve inbreng van de belangrijkste getroffen sectoren kunnen zorgen en tijdig hun voordeel kunnen doen met de expertise en ervaringen die andere overheden hebben opgedaan met bijvoorbeeld de aanpak van noodweer, zou van groot belang zijn en daarom in het mechanisme moeten worden opgenomen. Het mechanisme moet zich richten op het verstrekken van gebruikersvriendelijke modellen, gegevens en instrumenten en het vergemakkelijken van de uitwisseling van ervaringen en informatie;

32.

pleit voor de oprichting van een platform voor de monitoring van de klimaatverandering dat door de Commissie adequaat wordt gesteund, op basis van het succesvolle model van het Convenant van burgemeesters. Het platform kan lokale en regionale overheden helpen bij het ontwikkelen en uitwisselen van lokale kennis over het klimaat. Daar zouden deze overheden rechtstreeks van kunnen profiteren, en het zou ook een mechanisme zijn dat voor input zorgt in het Clearing House Mechanism van de EU;

33.

roept de EU en de lidstaten op om volop gebruik te maken van de nabijheid tot de burger van lokale en regionale overheden en van hun betere inzicht in lokale klimaatgevolgen. Deze overheden moeten daarom genoeg leidinggevende bevoegdheden en middelen krijgen om lokale aanpassingsinitiatieven te kunnen uitvoeren;

Financiële instrumenten

34.

is het eens met de zienswijze dat financiële beperkingen de grootste belemmering voor aanpassing vormen. Op dit moment zijn de financiële middelen die de EU en de lidstaten verstrekken onvoldoende. Daarom is het nodig om meer middelen op subnationaal niveau toe te wijzen, die specifiek moeten zijn gericht op aanpassing aan de klimaatverandering, en om deze te coördineren met de middelen die gebruikt worden ter preventie van natuurrampen;

35.

verwelkomt het feit dat in het Europees economisch herstelplan mitigering van en aanpassing aan de klimaatverandering in economische herstelmaatregelen worden vertaald. Helaas is er geen voorstel voor een Europees „groen herstelplan” en is het onderwerp milieu heel ongecoördineerd afgeschoven naar de diverse nationale actieplannen, terwijl het juist tijd is om de weg vrij te maken voor een groene, duurzame, CO2-arme economie als middel om uit de huidige financiële en economische crisis te komen;

36.

steunt de opvatting van de Europese Commissie dat de lidstaten vanaf 2013 ten minste 50 % van de opbrengsten, gegenereerd door de veiling van emissierechten, bestemmen voor de aanpak van het klimaatprobleem, door middel van adaptatie. Is van mening dat de besteding van de beschikbare middelen over adaptatiedoeleinden mede afhankelijk moet zijn van lokaal- en regionaalspecifieke omstandigheden. Lokale en regionale overheden zullen een substantiële hoeveelheid financiële middelen nodig hebben en het percentage van de middelen dat moet worden gereserveerd voor projecten op lokaal en regionaal niveau moet, vooral op korte termijn, aanmerkelijk worden verhoogd;

37.

erkent de noodzaak om te onderzoeken hoe de betrokkenheid van private partijen met behulp van vrijwillige (milieu)convenanten en van financiële mechanismen kan worden gewaarborgd. Gezien de structuur en de relevantie van de uitdagingen waarvoor de klimaatverandering ons op de lange termijn stelt is steun door de publieke sector mogelijk noodzakelijk, met name bij het aanpakken van hiaten en gevallen van marktfalen die door de particuliere sector niet adequaat worden aangepakt;

38.

is het ermee eens dat gespecialiseerde marktconforme instrumenten en publiekprivate partnerschappen ook moeten worden beschouwd als financiële instrumenten voor het tegengaan van de klimaatverandering. Betrokkenheid van de particuliere sector bij de aanpassing aan de klimaatverandering, door middel van marktconforme instrumenten en publiekprivate partnerschappen, kan de juiste economische prikkels creëren om aanpassingsmaatregelen in de activiteiten van de particuliere sector te integreren;

39.

wijst erop dat het geïntegreerd beleid dat momenteel op EU-niveau wordt ontwikkeld moet worden gebruikt als vehikel om het hoofd te bieden aan horizontale en transversale beleidsuitdagingen zoals die van de klimaatverandering. Daarmee kan worden voorkomen dat er overlappingen, inconsistenties en hiaten ontstaan tussen verschillende typen beleid en tussen verschillende overheidsniveaus, met inbegrip van de subnationale niveaus;

40.

is van mening dat bij de komende herziening van de begroting van de EU en ook in de financiële vooruitzichten na 2013 klimaatverandering prioriteit moet krijgen om de versterking van het World Environment Fund en het Kyoto Adaptation Fund, die in december 2009 op de klimaattop in Kopenhagen haar beslag moet krijgen, in aanmerking te nemen én om specifieke Europese maatregelen te financieren waartoe in het kader van de toekomstige duurzame-ontwikkelingsstrategie van de EU wordt besloten. Bovendien moet volledig worden erkend dat duurzame economische welvaart en inspanningen ten behoeve van de aanpassing aan de klimaatverandering hand in hand gaan, ondanks de aanloopkosten die aanpassing aan de klimaatverandering op de korte tot de middellange termijn met zich mee zal brengen. Aangezien aanpassingsmaatregelen in veel gevallen vooral op lokaal niveau zullen spelen, is het essentieel dat EU-steun ten goede komt aan lokale en regionale overheden;

41.

is van mening dat de aanpak van de klimaatverandering en de aanpassing eraan moeten worden geïntegreerd in de respectieve beleidsterreinen via de financieringsmechanismen en netwerken van de EU (zoals de structuurfondsen, en de TEN's en het ELFRO) met name om de veerkracht van productiesystemen en de fysieke infrastructuur te vergroten. Maar de oorspronkelijke doelstellingen van dergelijke maatregelen en fondsen mogen hier niet de dupe van worden en daarom zouden er specifieke maatregelen en EU-fondsen moeten komen, met name om op dit gebied versnippering van EU-fondsen te voorkomen; de Commissie zou daarom moeten nagaan of de structuurfondsen als groen kunnen worden geoormerkt, naar het voorbeeld van het oormerken voor de Lissabonstrategie, of zij zou een Europees fonds voor aanpassing aan milieuveranderingen moeten oprichten om werknemers in sectoren die mogelijk van de duurzame ontwikkeling te lijden zullen hebben te scholen, herscholen of weer aan het werk te krijgen; ook zou zij steun kunnen bieden aan de oprichting van bedrijven die met het milieu rekening houden;

Partnerschap met lokale en regionale overheden

42.

steunt de oprichting van een Impacts and Adaptation Steering Group (IASG), aangezien de ontwikkeling van een EU-strategie en van nationale strategieën zodanig moet worden gemanaged dat er in dit proces coördinatie plaatsvindt met de diverse beleidssectoren en de verschillende overheidsniveaus. Het is echter van essentieel belang dat het mandaat en het budget van deze stuurgroep nog vóór de oprichting ervan worden verduidelijkt. Het Comité verzoekt de Commissie dan ook dit zo spoedig mogelijk te doen;

43.

benadrukt dat lokale en regionale overheden lid van de IASG moeten zijn, aangezien zij verantwoordelijk zijn voor de planning, sturing en uitvoering van veel van het desbetreffende beleid. Lokale en regionale overheden beschikken om die reden over waardevolle kennis en kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de opbouw van een kennisbasis, zowel met betrekking tot de gevolgen als met betrekking tot mogelijke oplossingen. De IASG moet voor een bottom-upbenadering kiezen en op basis van het subsidiariteitsbeginsel duidelijke verantwoordelijkheidsgebieden afbakenen;

44.

vraagt om de oprichting van taskforces Klimaatverandering op nationaal niveau waaraan lokale en regionale overheden volledig deelnemen. Deze taskforces moeten werken op basis van de lokale en regionale actieplannen voor aanpassing aan de klimaatverandering. Hun werk moet direct verband houden met het werk van de IASG. De taskforces kunnen worden georganiseerd rond de noodzaak van onderzoek, de sociaaleconomische gevolgen, lokale en regionale overheden, het algemene publiek en particuliere ondernemingen;

45.

benadrukt dat het publiek moet worden voorgelicht, omdat de aanpassing aan de klimaatverandering een andere levensstijl met zich mee zal brengen. De mensen moeten begrijpen waarom aanpassing noodzakelijk is, hoe zij kunnen helpen en wat er wordt gedaan om de risico's voor hen zo klein mogelijk te houden. Om tot zo'n gedragsverandering aan te zetten is een zorgvuldig uitgedachte en gerichte aanpak nodig. De EU, de lidstaten en lokale en regionale overheden zouden daarom samen met de media een pan-Europese voorlichtingscampagne moeten opzetten over de oorzaken en gevolgen van de klimaatverandering en over de veranderingen die deze gevolgen teweeg zullen brengen. Duidelijk moet worden dat de hulpbronnen door de klimaatverandering steeds schaarser zullen worden en dat de dagelijkse leefpatronen daarom moeten veranderen. Lokale en regionale overheden benadrukken dat er genoeg geld moet worden vrijgemaakt voor zulke campagnes en dat de boodschappen moeten worden afgestemd op de verschillende lidstaten, naties en regio's;

46.

wijst erop dat lokale en regionale overheden ook een belangrijke rol spelen over de grenzen van de EU heen. Gemeenten, steden en regio’s kunnen een constructieve rol spelen bij de overdracht van deskundigheid aan ontwikkelingslanden die voor de grootste uitdagingen met betrekking tot de aanpassing aan de klimaatverandering staan;

Aanbevelingen aan het voorzitterschap van de EU

47.

verlangt dat de Commissie en het voorzitterschap van de EU zich politiek verplichten tot een tijdige ontwikkeling en tenuitvoerlegging van de Europese aanpassingsstrategie, in samenwerking met lokale en regionale overheden;

48.

verzoekt de Commissie en het voorzitterschap van de EU om lokale en regionale overheden te betrekken bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van het EU-actiekader door ze te laten participeren in het werk van de IASG. Voor een succesvolle tenuitvoerlegging zijn overkoepelende langetermijnstrategieën nodig, die moeten worden ontwikkeld door middel van een brede samenwerking tussen de verschillende overheidslagen. Aangezien ze in de frontlinie actief zijn, beschikken lokale en regionale overheden over praktische kennis over de gevolgen van de klimaatverandering. Bovendien zullen burgers zich bij eventuele noodgevallen ten gevolge van de klimaatverandering in eerste instantie tot lokale en regionale overheden wenden. Dit rechtvaardigt duidelijk de betrokkenheid van lokale en regionale overheden;

49.

benadrukt dat lokale en regionale overheden moeten worden erkend als centrale actoren in de strijd tegen de schadelijke effecten van de klimaatverandering, aangezien deze bereid zijn medeverantwoordelijkheid te dragen en al maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat gemeenschappen zich aanpassen aan die gevolgen;

50.

vraagt om meer aandacht voor oplossingen en instrumenten waarin stedelijke milieus (vooral als ze aan de kust of aan grote rivieren liggen) en infrastructuur (zoals dijken en afwateringsystemen) een rol spelen, omdat dit soort oplossingen van fundamenteel belang zijn om de kwetsbaarheid van de infrastructuur te verminderen;

51.

vraagt om de ontwikkeling van realistische grensoverschrijdende klimaatrisicoscenario's die gedetailleerd genoeg zijn voor alle regio's in de EU, waarbij op lokaal, regionaal, nationaal en EU-niveau moet worden samengewerkt. De gegevens, modellen, methoden en klimaatscenario’s moeten zo spoedig mogelijk gratis beschikbaar worden gesteld, zodat risicogebieden in kaart kunnen worden gebracht en er tegenmaatregelen kunnen worden genomen;

52.

benadrukt de noodzaak van passende financiële prikkels. Lokale en regionale overheden moeten worden gesteund in hun inspanningen om proactieve oplossingen te ontwikkelen die de kwetsbaarheid van lokale gemeenschappen zullen verminderen;

53.

onderstreept dat lokale en regionale overheden aanvullende financiële steun moeten krijgen om de verliezen enigszins op te vangen en de extra kosten van de aanpassing te dekken, aangezien de diverse uitdagingen die de klimaatverandering met zich meebrengt tot aanzienlijke nieuwe financiële lasten voor lokale autoriteiten zullen leiden;

Brussel, 7 oktober 2009

De voorzitter van het Comité van de Regio's

Luc VAN DEN BRANDE


Top
  翻译: