This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62019CA0120
Case C-120/19: Judgment of the Court (Third Chamber) of 20 May 2021 (request for a preliminary ruling from the Raad van State — Netherlands) — X v College van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend (Reference for a preliminary ruling — Inland transport of dangerous goods — Directive 2008/68/EC — Article 5(1) — Concept of ‘construction requirement’ — Prohibition on laying down more stringent construction requirements — Authority of a Member State requiring a service station to be supplied with liquefied petroleum gas (LPG) only from road tankers fitted with a particular heat-resistant lining not provided for by the European Agreement concerning the International Carriage of Dangerous Goods by Road (ADR) — Unlawfulness — Decision legally unchallengeable by a category of persons — Strictly limited possibility of obtaining the annulment of such a decision where there is clear conflict with EU law — Principle of legal certainty — Principle of effectiveness)
Zaak C-120/19: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 20 mei 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State — Nederland) — X / College van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend [Prejudiciële verwijzing – Vervoer van gevaarlijke goederen over land – Richtlijn 2008/68/EG – Artikel 5, lid 1 – Begrip “constructievoorschrift” – Verbod om strengere constructievoorschriften vast te stellen – Autoriteit van een lidstaat die een tankstation verplicht om zich slechts van vloeibaar petroleumgas (lpg) te laten bevoorraden door tankwagens die zijn voorzien van een bijzondere, hittewerende bekleding die niet is voorgeschreven door de Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR) – Onrechtmatigheid – Besluit waartegen een categorie rechtzoekenden niet in rechte kan opkomen – Strikt afgebakende mogelijkheid om te verkrijgen dat een dergelijk besluit nietig wordt verklaard in geval van kennelijke strijdigheid met het Unierecht – Rechtzekerheidsbeginsel – Doeltreffendheidsbeginsel]
Zaak C-120/19: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 20 mei 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State — Nederland) — X / College van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend [Prejudiciële verwijzing – Vervoer van gevaarlijke goederen over land – Richtlijn 2008/68/EG – Artikel 5, lid 1 – Begrip “constructievoorschrift” – Verbod om strengere constructievoorschriften vast te stellen – Autoriteit van een lidstaat die een tankstation verplicht om zich slechts van vloeibaar petroleumgas (lpg) te laten bevoorraden door tankwagens die zijn voorzien van een bijzondere, hittewerende bekleding die niet is voorgeschreven door de Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR) – Onrechtmatigheid – Besluit waartegen een categorie rechtzoekenden niet in rechte kan opkomen – Strikt afgebakende mogelijkheid om te verkrijgen dat een dergelijk besluit nietig wordt verklaard in geval van kennelijke strijdigheid met het Unierecht – Rechtzekerheidsbeginsel – Doeltreffendheidsbeginsel]
PB C 278 van 12.7.2021, p. 3–3
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
12.7.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 278/3 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 20 mei 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State — Nederland) — X / College van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend
(Zaak C-120/19) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Vervoer van gevaarlijke goederen over land - Richtlijn 2008/68/EG - Artikel 5, lid 1 - Begrip “constructievoorschrift” - Verbod om strengere constructievoorschriften vast te stellen - Autoriteit van een lidstaat die een tankstation verplicht om zich slechts van vloeibaar petroleumgas (lpg) te laten bevoorraden door tankwagens die zijn voorzien van een bijzondere, hittewerende bekleding die niet is voorgeschreven door de Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR) - Onrechtmatigheid - Besluit waartegen een categorie rechtzoekenden niet in rechte kan opkomen - Strikt afgebakende mogelijkheid om te verkrijgen dat een dergelijk besluit nietig wordt verklaard in geval van kennelijke strijdigheid met het Unierecht - Rechtzekerheidsbeginsel - Doeltreffendheidsbeginsel)
(2021/C 278/03)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Raad van State
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: X
Verwerende partij: College van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend
in tegenwoordigheid van: Tamoil Nederland BV
Dictum
1) |
Artikel 5, lid 1, van richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/103/EU van de Commissie van 21 november 2014, moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat strengere constructievoorschriften worden vastgesteld dan die welke zijn neergelegd in de bijlagen A en B bij de op 30 september 1957 te Genève gesloten Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, in de versie die van toepassing was op 1 januari 2015, zoals een door de autoriteiten van een lidstaat bij een administratief besluit in de vorm van een omgevingsvergunning vastgesteld voorschrift op grond waarvan een tankstation zich enkel met vloeibaar petroleumgas mag laten bevoorraden door tankwagens die zijn voorzien van een bijzondere hittewerende bekleding als die welke in het hoofdgeding aan de orde is. |
2) |
Het Unierecht, met name het doeltreffendheidsbeginsel, staat niet in de weg aan een procedurele regel van het nationale bestuursrecht die inhoudt dat de mogelijkheid tot nietigverklaring van een met het Unierecht strijdig voorschrift dat is opgelegd bij een administratief besluit dat in beginsel voor een bepaalde categorie rechtzoekenden in rechte onaantastbaar is, waarbij de grond voor de nietigverklaring erin bestaat dat dit voorschrift niet handhaafbaar zou zijn indien de naleving ervan door middel van een toekomstig besluit werd afgedwongen, afhangt van de voorwaarde dat de rechtzoekende aantoont dat het op basis van een summier onderzoek dat geen ruimte voor twijfel laat, evident is dat het betreffende voorschrift niet had mogen worden vastgesteld in het licht van het Unierecht, met dien verstande evenwel dat deze regel — hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan — niet zodanig restrictief mag worden toegepast dat de mogelijkheid voor een rechtzoekende om de daadwerkelijke nietigverklaring van het betreffende voorschrift te verkrijgen in feite louter fictief is. |