Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2005/106/01

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 10 maart 2005 in zaak C-196/02 (verzoek van het Eirinodikeio Athinon om een prejudiciële beslissing): Vasiliki Nikoloudi tegen Organismos Tilepikoinonion Ellados AE (Sociale politiek — Mannelijke en vrouwelijke werknemers — Artikel 119 EG-Verdrag (de artikelen 117-120 EG-Verdrag zijn vervangen door de artikelen 136 EG-143 EG) — Richtlijn 75/117/EEG — Gelijke beloning — Richtlijn 76/207/EEG — Gelijke behandeling — Tijdelijke plaatsen voor deeltijdarbeid — Uitsluiting van overgang naar vast personeel — Berekening anciënniteit — Bewijslast)

PB C 106 van 30.4.2005, p. 1–2 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

30.4.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 106/1


ARREST VAN HET HOF

(Eerste kamer)

van 10 maart 2005

in zaak C-196/02 (verzoek van het Eirinodikeio Athinon om een prejudiciële beslissing): Vasiliki Nikoloudi tegen Organismos Tilepikoinonion Ellados AE (1)

(Sociale politiek - Mannelijke en vrouwelijke werknemers - Artikel 119 EG-Verdrag (de artikelen 117-120 EG-Verdrag zijn vervangen door de artikelen 136 EG-143 EG) - Richtlijn 75/117/EEG - Gelijke beloning - Richtlijn 76/207/EEG - Gelijke behandeling - Tijdelijke plaatsen voor deeltijdarbeid - Uitsluiting van overgang naar vast personeel - Berekening anciënniteit - Bewijslast)

(2005/C 106/01)

Procestaal: Grieks

In zaak C-196/02, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Eirinodikeio Athinon (Griekenland) bij beslissing van 13 mei 2002, ingekomen bij het Hof op 27 mei 2002, in de procedure Vasiliki Nikoloudi tegen Organismos Tilepikoinonion Ellados AE, heeft het Hof (Eerste kamer), samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident A. Rosas (rapporteur), A. La Pergola, S. von Bahr en K. Schiemann, rechters, advocaat-generaal: C. Stix-Hackl, griffier: R. Grass, op 10 maart 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Het gemeenschapsrecht, met name artikel 119 EG-Verdrag (de artikelen 117-120 EG-Verdrag zijn vervangen door de artikelen 136 EG-143 EG) en richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, moet aldus worden uitgelegd dat het bestaan en de toepassing van een bepaling als artikel 24a, lid 2, sub a, van het algemeen personeelsreglement van Organismos Tilepikoinonion Ellados, volgens hetwelk alleen schoonmaaksters en bijgevolg uitsluitend vrouwen in dienst worden genomen op basis van een overeenkomst voor onbepaalde tijd voor deeltijdarbeid, als zodanig geen directe discriminatie op grond van geslacht ten nadele van vrouwen inhouden. Wanneer vervolgens evenwel de mogelijkheid van een vast dienstverband wordt uitgesloten door een schijnbaar geslachtsneutrale verwijzing naar een categorie werknemers die op grond van een nationaal reglement dat kracht van wet heeft, uitsluitend uit vrouwen bestaat, vormt zulks een directe discriminatie op grond van geslacht in de zin van richtlijn 76/207. Opdat geen sprake is van directe discriminatie op grond van geslacht, moet het kenmerkende element van de categorie waartoe de uitgesloten werknemer behoort, deze werknemer in een situatie plaatsen die met het oog op de overgang naar een vast dienstverband objectief verschilt van die van de werknemers die daarvoor in aanmerking komen.

2)

Zo de vooronderstelling dat alleen schoonmaaksters die deeltijds werkten zijn uitgesloten van de mogelijkheid van een vast dienstverband, onjuist zou blijken te zijn, en ingeval een veel hoger percentage vrouwen dan mannen door de bepalingen van de sectorale collectieve arbeidsovereenkomsten van 27 november 1987 en 10 mei 1991 is getroffen, vormt de omstandigheid dat die collectieve overeenkomsten tijdelijk deeltijdpersoneel hebben uitgesloten van de mogelijkheid van een vast dienstverband, een indirecte discriminatie. Een dergelijke situatie is in strijd met artikel 3 van richtlijn 76/207, tenzij het verschil in behandeling tussen deze werknemers en voltijdwerknemers wordt gerechtvaardigd door factoren die geen verband houden met discriminatie op grond van geslacht. Het is aan de nationale rechter om na te gaan of dat het geval is.

3)

Wanneer bij de berekening van de anciënniteit deeltijdarbeid in het geheel niet in aanmerking wordt genomen, vormt zulks een indirecte discriminatie op grond van geslacht die in strijd is met richtlijn 76/207, wanneer een veel groter percentage vrouwelijke werknemers dan mannelijke werknemers erdoor wordt getroffen, tenzij deze niet inaanmerkingneming haar verklaring vindt in objectief gerechtvaardigde factoren die geen verband houden met discriminatie op grond van geslacht. Het is aan de nationale rechter om na te gaan of dit het geval is. Wanneer deeltijdarbeid bij deze berekening pro rata in aanmerking wordt genomen, is zulks eveneens in strijd met deze richtlijn, tenzij de werknemer ter rechtvaardiging factoren aanvoert waarvan de objectiviteit onder meer afhangt van het doel dat met de inaanmerkingneming van de anciënniteit wordt beoogd, en, in geval van erkentelijkheid voor opgedane ervaring, van het verband tussen de aard van de uitgeoefende functie en de ervaring die de uitoefening van deze functie met zich brengt na een bepaald aantal gewerkte uren.

4)

Wanneer een werknemer aanvoert dat het beginsel van gelijke behandeling in zijn nadeel is geschonden en feiten aanvoert die directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden, moet het gemeenschapsrecht, met name richtlijn 97/80/EG van de Raad van 15 december 1997 inzake de bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van het geslacht, aldus worden uitgelegd dat de verweerder dient te bewijzen dat genoemd beginsel niet werd geschonden.


(1)  PB C 169 van 13.7.2002.


Top
  翻译: