Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2005/115/06

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 17 februari 2005 in zaak C-215/03 (verzoek van de Rechtbank te 's-Gravenhage om een prejudiciële beslissing): Salah Oulane tegen Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (Vrij verkeer van personen — Recht op binnenkomst en verblijf van onderdanen van lidstaten — Verplichting identiteitskaart of paspoort te tonen — Voorafgaande voorwaarde voor erkenning van verblijfsrecht — Sanctie — Oplegging van maatregel tot bewaring met oog op uitzetting)

PB C 115 van 14.5.2005, p. 3–4 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

14.5.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 115/3


ARREST VAN HET HOF

(Eerste kamer)

van 17 februari 2005

in zaak C-215/03 (verzoek van de Rechtbank te 's-Gravenhage om een prejudiciële beslissing): Salah Oulane tegen Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (1)

(Vrij verkeer van personen - Recht op binnenkomst en verblijf van onderdanen van lidstaten - Verplichting identiteitskaart of paspoort te tonen - Voorafgaande voorwaarde voor erkenning van verblijfsrecht - Sanctie - Oplegging van maatregel tot bewaring met oog op uitzetting)

(2005/C 115/06)

Procestaal: Nederlands

In zaak C-215/03, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Rechtbank te 's-Gravenhage bij beslissing van 12 mei 2003, ingekomen bij het Hof op 19 mei 2003, in de procedure Salah Oulane tegen Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, heeft het Hof (Eerste kamer), samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, N. Colneric, J. N. Cunha Rodrigues (rapporteur), M. Ilešič en E. Levits, rechters, advocaat-generaal: P. Léger, griffier: M.-F. Contet, hoofdadministrateur, op 17 februari 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1.

Artikel 4, lid 2, derde alinea, van richtlijn 73/148/EEG van de Raad van 21 mei 1973 inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van onderdanen van de lidstaten binnen de Gemeenschap ter zake van vestiging en verrichten van diensten, moet aldus worden uitgelegd dat een lidstaat voor de erkenning van het verblijfsrecht van een ontvanger van diensten die onderdaan is van een andere lidstaat, niet mag verlangen dat die onderdaan een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort overlegt, wanneer het bewijs van zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig met andere middelen kan worden geleverd.

2.

Artikel 49 EG verzet zich ertegen dat een onderdaan van een lidstaat in een andere lidstaat een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort dient over te leggen om zijn nationaliteit te bewijzen, wanneer de eigen onderdanen van die andere lidstaat niet aan een algemene identificatieplicht zijn onderworpen, maar hun identiteit met ieder naar nationaal recht toegestaan middel kunnen bewijzen.

3.

Een maatregel van bewaring van een onderdaan van een andere lidstaat met het oog op uitzetting, die wordt genomen wegens het niet tonen van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort, ook zonder dat de openbare orde wordt aangetast, vormt een ongerechtvaardigde belemmering van het vrij verrichten van diensten en miskent bijgevolg artikel 49 EG.

4.

De onderdaan van een lidstaat die in een andere lidstaat verblijft als ontvanger van diensten, dient de bewijzen over te leggen op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat zijn verblijf rechtmatig is. Bij gebreke van die bewijzen kan de lidstaat van ontvangst een maatregel van uitzetting treffen binnen de door het gemeenschapsrecht opgelegde grenzen.


(1)  PB C 171 van 19.7.2003.


Top
  翻译: