Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005AR0155

Advies van het Comité van de Regio's over het Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007 tot 2013)

PB C 115 van 16.5.2006, p. 20–26 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

16.5.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 115/20


Advies van het Comité van de Regio's over het „Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007 tot 2013)”

(2006/C 115/05)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

GEZIEN COM(2005) 119 final — 2005/0043 (COD) — 2005/0044 (CNS) — Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007 tot 2013);

GEZIEN COM(2005) 118 final — Mededeling van de Commissie: Bouwen aan de EOR van kennis voor groei;

GEZIEN het besluit van de Raad van 31 maart 2005 om het CvdR hierover te raadplegen, overeenkomstig artikel 265 (1) van het EG-Verdrag;

GEZIEN het besluit van zijn voorzitter van 19 mei 2005 om de commissie „Cultuur en opleiding” met het opstellen van een advies over dit onderwerp te belasten;

GEZIEN het besluit dat de Raad in 2000 in Lissabon heeft genomen om het begrip „Europese onderzoeksruimte” in het leven te roepen en zo de basis te leggen voor een gemeenschappelijk beleid voor onderzoek en techniek in de EU;

GEZIEN het besluit dat de Raad in maart 2002 in Barcelona heeft genomen om het onderzoeksbudget vóór het eind van 2010 tot 3 % van het BBP van de EU te verhogen;

GEZIEN COM(2003) 690 final — Mededeling van de Commissie: Een Europees groei-initiatief — Investeren in netwerken en kennis ten behoeve van groei en werkgelegenheid — eindverslag aan de Europese Raad;

GEZIEN COM(2004) 353 final — Mededeling van de Commissie: Wetenschap en technologie, sleutels tot de toekomst van Europa — Richtsnoeren voor het beleid ter ondersteuning van het onderzoek in de Unie; alsmede CdR 194/2004 fin (1), rapporteur: Myllyvirta (FI/EVP);

GEZIEN COM(2004) 574 final — Mededeling van de Commissie in antwoord op de opmerkingen en aanbevelingen van het panel op hoog niveau van onafhankelijke deskundigen met betrekking tot de evaluatie van de doeltreffendheid van de nieuwe instrumenten van het zesde kaderprogramma;

GEZIEN COM(2005) 24 final — Mededeling aan de Europese voorjaarsraad: Samen werken aan werkgelegenheid en groei — Een nieuwe start voor de Lissabon-strategie;

GEZIEN COM(2005) 121 final — 2005/0050 (COD) — Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013);

GEZIEN COM(2005) 152 — Mededeling van de Commissie: Mobilisatie van het intellect in Europa: mogelijkheden voor universiteiten om een optimale bijdrage te leveren aan de Lissabonstrategie, alsmede CdR 154/2005 fin, rapporteur: Harms (DE/PSE);

GEZIEN het verslag van het panel van experts op hoog niveau, voorgezeten door professor Marimon, met een evaluatie van de efficiëntie van de nieuwe instrumenten van het zesde kaderprogramma (21 juni 2004);

GEZIEN het ontwerpadvies (CdR 155/2005 rév. 2) dat de commissie „Cultuur en opleiding” op 22 september 2005 heeft goedgekeurd (rapporteur: de heer Nordström, lid van de regioraad van Västra Götaland (S/ELDR),

en overwegende hetgeen volgt:

1.

De verwezenlijking van de overkoepelende doelstellingen van het Commissievoorstel is absoluut noodzakelijk om de Lissabonstrategie te kunnen uitvoeren. Het verhogen van de Europese onderzoeksinspanningen tot 3 % van het BBP van de EU, waarvan 2 % uit het bedrijfsleven moet komen en die geheel en al aangewend zullen worden voor onderzoek en ontwikkeling, om zo de kennismaatschappij en -economie in Europa een impuls te geven, is een ambitieus streven dat alleen kan worden gerealiseerd via gemeenschappelijke, gecoördineerde activiteiten in de EU en de lidstaten.

2.

Onderzoek, innovatie en levenslang leren zijn van essentieel belang voor Europa's economie en concurrentievermogen.

3.

De gewenste verdubbeling van de EU-steun voor onderzoek in de periode 2007-2013 strookt met de Lissabonstrategie en heeft te maken met het feit dat er in 2004 tien nieuwe lidstaten zijn bijgekomen. Het is in het belang van heel Europa dat het voorstel wordt uitgevoerd, ook als andere onderdelen van de begrotingsplannen voor de periode 2007-2013 nog veranderingen mochten ondergaan.

4.

Er is veel continuïteit tussen het huidige zesde kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2002-2006) en het zevende kaderprogramma, al bevat het voorstel wel enkele nieuwe onderdelen, zoals een Europese onderzoeksraad en gemeenschappelijke technologie-initiatieven.

5.

De maatregelen in het voorstel van de Commissie zijn op zichzelf geen cohesie-instrumenten, maar ze oefenen wel onmiskenbaar invloed uit op de samenhang in Europa.

heeft tijdens zijn 62e zitting van 16 en 17 november 2005 (vergadering van 16 november) het volgende advies uitgebracht:

Standpunten van het Comité van de Regio's

1.   Algemene opmerkingen

1.1

Het is een goede zaak dat de politieke context en doelstellingen van dit voorstel zijn opgenomen in de tegelijkertijd door de Commissie ingediende Mededeling „Bouwen aan de EOR van kennis voor groei”.

1.2

Het CvdR kan zich in grote lijnen vinden in het voorstel; er is veel continuïteit tussen het huidige zesde kaderprogramma en het zevende kaderprogramma. Er zijn betere mogelijkheden voor lokale en regionale overheden en kleine en middelgrote bedrijven om aan het programma deel te nemen, al hebben ook in het zevende kaderprogramma 'grootschalige initiatieven' de voorkeur.

1.3

Nu de Lissabon-agenda nieuw leven wordt ingeblazen is het van belang dat er overeenstemming wordt bereikt over de financiële vooruitzichten. Dan kan het door de Commissie voorgestelde bedrag voor het zevende kaderprogramma worden vrijgemaakt.

1.4

Het CvdR juicht de administratieve, financiële en juridische vereenvoudigingen toe die worden beschreven in de toelichting bij het voorstel. In alle fases van de procedure voor het indienen van voorstellen, de contractonderhandelingen en de uitvoering moeten vereenvoudigingen worden doorgevoerd.

1.5

De Commissie heeft door middel van een brede raadpleging rekening gehouden met de zienswijzen van tal van stakeholders. Het voorstel steunt ook op een grondige effectbeoordeling, die gebaseerd is op de inbreng van stakeholders, en op diverse evaluaties.

1.6

Kennis staat terecht centraal in de Lissabon-agenda, en het is een goede zaak dat onderzoek en technologie, samen met onderwijs en innovatie, de componenten van de „kennisdriehoek” zijn. Het streven naar kwaliteit en uitmuntende prestaties kenmerkt het onderzoeksbeleid. De kennis die dit oplevert bevordert een duurzame economische groei, de werkgelegenheid en de sociale samenhang.

1.7

Het CvdR kan zich vinden in de overkoepelende doelstellingen en de indeling van het zevende kaderprogramma in vier aparte programma's: samenwerking, ideeën, mensen en capaciteiten. Deze programma's liggen in het verlengde van vier van de hoofddoelstellingen van het Europese onderzoeksbeleid.

1.8

Het is ook een goede zaak dat het programma Samenwerking zich concentreert op een beperkt aantal onderwerpen die het hele scala aan in transnationaal samenwerkingsverband uit te voeren onderzoeksactiviteiten omvatten, van collaboratieve projecten en netwerken tot de coördinatie van onderzoeksprogramma's. Deze onderwerpen zijn:

a.

gezondheid;

b.

voeding, landbouw en biotechnologie;

c.

informatie- en communicatietechnologieën;

d.

nanowetenschappen, nanotechnologieën, materialen en nieuwe productietechnologieën

e.

energie;

f.

milieu (inclusief klimaatverandering);

g.

vervoer (inclusief luchtvaart);

h.

sociaal-economische wetenschappen en geesteswetenschappen, en

i.

veiligheid en ruimtevaart.

1.9

Het CvdR verwacht veel van het programma Ideeën; het is de bedoeling dat een Europese onderzoeksraad wordt opgericht ter ondersteuning van door onderzoekers aangestuurd „grensverleggend onderzoek”, dat wordt uitgevoerd door individuele teams die concurreren op Europees niveau. Een onafhankelijke onderzoeksraad is van groot belang, en de onderzoeksresultaten ervan moeten in samenwerking met lokale en regionale overheden op een systematische manier worden verspreid. Deze Europese onderzoeksraad moet nauwe contacten onderhouden met lokale en regionale overheden en het CvdR.

1.10

Het is goed dat het programma Mensen de opleiding en loopbaanontwikkeling van onderzoekers in sterkere mate ondersteunt, waarbij de nadruk komt te liggen op capaciteiten en loopbaanontwikkeling en de coördinatie met nationale stelsels wordt verbeterd.

1.11

Wat het programma Capaciteiten betreft wijst het CvdR erop dat de coördinatie tussen kaderprogramma's en structuurfondsen verbeterd moet worden ter ondersteuning van onderzoeksactiviteiten, opleidingen en innovaties in Europa. Daarbij gaat het bijv. om: onderzoeksinfrastructuren; onderzoek ten behoeve van het MKB; regionale, door onderzoek aangestuurde clusters; ontsluiting van het volledige onderzoekspotentieel in de „convergentieregio's” van de EU, de plaats van de wetenschap in de samenleving, en internationale samenwerking.

1.12

Europa moet zich inspannen voor een zo goed mogelijke integratie van de nieuwe lidstaten. Pas als deze betrokken worden bij alle EU-maatregelen en -instrumenten, kunnen zij met hun grote potentieel (in economisch opzicht en wat menselijke hulpbronnen betreft) meewerken aan de totstandbrenging van een Europa dat concurrerender is, meer samenhang kent en op duurzame ontwikkeling is gericht. De kaderprogramma's zouden vaart moeten zetten achter de integratie.

2.   Het programma Samenwerking

2.1

Overdracht en verspreiding van kennis staan centraal. Het huidige kaderprogramma heeft hier al mechanismen voor, maar de vraag is of deze wel systematisch en efficiënt worden toegepast en welke resultaten dit oplevert. Daar hebben we weinig zicht op doordat er geen duidelijke eisen met betrekking tot de follow-up bestaan. Om dit probleem te verhelpen zouden goedgekeurde projecten explicieter gebruikt moeten worden om strategieën voor kennisoverdracht te ontwikkelen en uit te voeren. De Commissie zou een en ander op de voet dienen te volgen om te zien welke resultaten worden bereikt.

2.2

ICT is van eminent belang voor de industrie, het bedrijfsleven, de dienstensector, wetenschap en technologie, alsmede voor veiligheid en defensie. Vergeleken met Japan en vooral de VS heeft Europa hier een grote achterstand, bijvoorbeeld wat supercomputers betreft, die op tal van belangrijke terreinen (klimaat, veiligheid, materiaalonderzoek, productie van nieuwe synthetische medicijnen) nodig zijn.

2.3

Uitgaand van de milieudimensie van duurzame ontwikkeling kan ook de natuur als een hulpbron worden beschouwd. Onderzoeksgebieden als bio-energie en biobrandstof, plantengenomica, houtbewerking, duurzame bosbouw, mijnbouwtechnologie, afvaltechnologie en toerisme verdienen in dit verband de nodige aandacht.

2.4

Het CvdR spreekt er nogmaals zijn voldoening over uit dat het belangrijke subprogramma „Energie” deel uitmaakt van KP7. Hoewel energie-onderzoek in KP7 van Euratom hoge prioriteit heeft, moet dit onderwerp nóg meer nadruk krijgen. Energie is dé hulpbron van een concurrerende economie, maar Europa is zoals bekend in verontrustende mate afhankelijk van de invoer van energie.

2.5

De milieudimensie moet worden aangevuld met een sociale dimensie, waarbij integratievraagstukken een belangrijk overkoepelend thema vormen. Een belangrijk onderzoeksthema is bijvoorbeeld de vraag hoe het staat met de uitvoering van het integratiebeleid in de lidstaten, welke doelstellingen en indicatoren hierbij worden gehanteerd, hoe het belastingbeleid het integratiebeleid beïnvloedt (de nationale overheid int de belastingen, maar de lokale en regionale overheden draaien op voor een groot gedeelte van de kosten ten gevolge van sociale uitsluiting etc.). Ook van belang zijn het democratische gehalte van integratie-activiteiten, het effect van geformaliseerd stemrecht, de verschillende manieren waarop in diverse lagen van de samenleving tegen het integratiebeleid wordt aangekeken, het vluchtelingenvraagstuk en discriminatie op de arbeidsmarkt.

2.6

Het stemt het CvdR tevreden dat een begin is gemaakt met het Galileo-project, dat uit innovatie-oogpunt van groot belang is. Gezien de technologische oplossingen die hierbij gebruikt worden gaat het echt om een multidisciplinair project.

2.7

Onderzoek op het gebied van de gezondheidszorg moet worden opgenomen in de gemeenschappelijke onderzoeksprioriteiten; dat is in het belang van heel Europa. In dit verband dient onder meer naar de bestrijding van alcoholmisbruik en tabaksgebruik te worden gekeken. Zowel wat de lange als de korte termijn betreft is kennis over de omvang en de effecten van alcohol- en tabaksproblemen belangrijk.

2.8

Verder moet er niet alleen onderzoek worden gedaan naar de milieuaspecten van stedelijke ontwikkeling, maar ook naar bijvoorbeeld vervoer, ruimtelijke ordening, water- en afvalbeheer, het culturele erfgoed en toerisme, en bovendien naar integratie- en governance/bestuurlijke kwesties. Deze zaken maakten wel deel uit van het vijfde kaderprogramma, maar ontbraken in het zesde. Een ruimere kijk op stedelijke ontwikkeling is dan ook op zijn plaats in het zevende kaderprogramma.

2.9

De wisselwerking tussen onderzoek en praktijk is een belangrijk onderzoeksgebied. Van groot belang voor zowel overheid als bedrijfsleven is het vermogen om dankzij onderzoek opgedane kennis om te zetten in de praktijk, wat o.m. van belang is om de verzorgingsstaat te kunnen vernieuwen. Dit geldt in principe voor alle onderzoeksgebieden, maar misschien wel het meest voor nieuwe kennis in de dienstensectoren. Er moet dus meer onderzoek worden gedaan naar de toepassing van onderzoek. Dit soort onderzoek kan bijvoorbeeld betrekking hebben op factoren die verandering in de weg staan, en zich bezighouden met vragen als: waarom verbeteringsstrategieën wel en andere niet werken, hoe door leren gestuurde veranderingen kunnen worden doorgevoerd, hoe er partners bij de werkzaamheden worden betrokken, en hoe met voorstellen kan worden omgegaan zodat er een creatief klimaat ontstaat. In haar onderzoeksbeleid moet de EU dus duidelijk maken dat er met een innovatief en ontwikkelingsoogmerk onderzoek verricht wordt naar de wisselwerking tussen onderzoek en praktijk. Zij dient een en ander te legitimeren en de opbouw van dit onderzoeksgebied binnen de dienstensector te ondersteunen.

2.10

Met betrekking tot het onderwerp „demografische veranderingen” moeten er enerzijds nationale onderzoeksprogramma's worden opgezet die in Europees verband gecoördineerd dienen te worden. Instrumenten voor de coördinatie van de betrokken programma's zouden ontwikkeld kunnen worden via transregionale samenwerking in het kader van de ERA-NET-regeling, met het oog op toekomstige samenwerking in de zin van artikel 169 van het EG-Verdrag. Anderzijds zou er door middel van het zevende kaderprogramma veel meer aan onderzoek naar vergrijzing moeten worden gedaan. Mogelijk relevante vragen over de bevordering van beroepsactiviteit op oudere leeftijd worden behandeld in de Commissiemededeling „Langere deelname aan en latere uittreding uit het arbeidsproces van oudere werknemers”. Actieve vergrijzing houdt echter meer in. Er zou onderzoek moeten worden verricht naar gezonde ouderen en een antwoord moeten worden gezocht op de vraag hoe zij van nut kunnen zijn voor de samenleving. Door uiteenlopende ervaringen en culturele verschillen gaan de lidstaten niet allemaal op dezelfde manier met het fenomeen van demografische veranderingen om. Dit zou een goede reden kunnen zijn om in dit verband een reeks verschillende thema's uit een interdisciplinaire invalshoek te onderzoeken. Relevante onderwerpen zijn de gevolgen van een te laag geboortecijfer, emigratie, een forse afname van de bevolkingsomvang alsook de relatie tussen de vergrijzing en de behoefte aan gezondheidszorg en zelfhulp. In het programma Samenwerking wordt wel ingegaan op de coördinatie tussen nationale en Europese programma's, maar deze coördinatie moet verbeterd worden. „Actieve vergrijzing” heeft zowel economische als culturele aspecten. Vooral op regionaal niveau is het voor politici de komende jaren een van de belangrijkste taken om maatschappelijke oplossingen te vinden voor de demografische veranderingen. Lokale en regionale overheden dienen dan ook nauw te worden betrokken bij de ontwikkeling van nationale programma's.

2.11

De raakvlakken tussen onderzoek, innovatie en ondernemerschap zijn onoverzichtelijker geworden doordat er nu twee programma's zijn: het OTD-kaderprogramma en het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (CIP). Projectideeën in het grensgebied tussen beide programma's, die essentieel zijn voor economie en werkgelegenheid, dreigen tussen wal en schip te vallen en op een veel te bureaucratische manier afgehandeld te worden, waardoor in het ergste geval werklozen de moed verliezen om een baan te zoeken. Dat kan Europa zich niet veroorloven. De Commissie dient er absoluut op toe te zien dat goede projecten niet in het slop raken door administratieve grenzen tussen verschillende directoraten-generaal en verschillende programma's.

2.12

Lokale en regionale overheden kunnen, gezien hun verantwoordelijkheid voor belangrijke sectoren in de samenleving, een nuttige bijdrage leveren aan technologieplatforms (TP's). Met als uitgangspunt de behoeften van de bevolking zouden ze bovendien moeten meewerken aan de verdere ontwikkeling van al bestaande platforms. Voor lokale en regionale overheden is bij uitstek een rol weggelegd in de voor TP's essentiële samenwerking tussen universiteiten, het bedrijfsleven en de publieke sector. In sommige TP's kan plaats worden ingeruimd voor lokale en regionale activiteiten. Bij TP's gaat het om langetermijnmaatregelen. Bij het ontwikkelen ervan wordt echter meer uitgegaan van reeds lang verankerde technologieën in plaats van datgene waar de bevolking werkelijk behoefte aan heeft.

2.13

Steden moeten, gezien de bevoegdheden die zij uitoefenen op het gebied van de economische en sociale ontwikkeling van de burgers en het grondgebied, als volwaardige partners worden betrokken bij de programma's voor innovatie en levenslang leren. Zowel vanwege hun rol als katalysator van partnerschappen die een brede toegang tot de middelen mogelijk maken, als vanwege de voortrekkersrol die lokale instellingen kunnen spelen bij de ontwikkeling van innovatie en onderzoek op hun grondgebied.

2.14

In onder meer de Raad en het Europees Parlement heeft een aantal lidstaten terecht aandacht gevraagd voor de Societally Motivated Research Platforms (SMRP's). Het CvdR beschouwt deze platforms als een aanvulling op de TP's; uitgaande van de behoeften van de samenleving moeten zij een antwoord helpen geven op de vraag welke langetermijnstrategieën dienen te worden ontwikkeld door belangrijke actoren als overheden, uitvoerders van onderzoek (universiteiten/hogescholen en instituten) én, waar nodig, het bedrijfsleven. Europa heeft meer informatie nodig om een beter beeld te krijgen van en een betere aanpak uit te werken voor maatschappelijke problemen, veroorzaakt door culturele en etnische verschillen, demografische tendensen en ecologische ontwikkelingen (inclusief klimaatveranderingen). SMRP's zijn bedoeld om Europese belanghebbenden („stakeholders”) bijeen te brengen die onderzoek moeten doen naar ernstige langetermijnproblemen voor de Europese samenleving. Tot de belangrijkste belanghebbenden behoren uiteraard de eindgebruikers van de opgedane inzichten, veelal decentrale overheden.

2.15

SMRP's zijn sterk aangewezen op initiatieven van belanghebbenden uit de publieke sector die met vragen zitten waar geavanceerd onderzoek in verschillende segmenten van de samenleving een antwoord op kan geven. Voor hun functioneren is het bovendien belangrijk dat die belanghebbenden actief meehelpen om de te onderzoeken problemen en vraagstukken duidelijk te omschrijven én ervoor zorgen dat de gegenereerde kennis toegepast en verspreid wordt. De kans op dit laatste is uiteraard groter als men zelf heeft meegewerkt aan het formuleren van de problemen. SMRP's moeten daarom worden beschouwd als een aanvulling op de TP's, die de industrie als drijvende kracht hebben. In diverse SMRP's kan voor de industrie weliswaar een grote rol zijn weggelegd, maar andere partijen worden geacht deze op sleeptouw te nemen. Met het oog op de complexiteit van menselijke en maatschappelijke problemen omvat het begrip SMRP ook interdisciplinair onderzoek. Deze problemen kunnen het best vanuit diverse wetenschappelijke invalshoeken worden benaderd. SMRP's omvatten ook een brede internationale samenwerking om de ontwikkeling van kennis te verbreden en meer mogelijkheden te creëren voor maatschappelijke innovaties.

2.16

In de debatten over SMRP's zijn diverse thema's de revue gepasseerd waarvan het CvdR hier de volgende wil behandelen: de veranderde demografische situatie in Europa (vergrijzing), Europa en integratie/migratie, en duurzame ontwikkeling vanuit milieu-oogpunt.

Alle lidstaten hebben te maken met de vergrijzing, die doorwerkt in de gezondheidszorg (bijvoorbeeld e-gezondheid, gezond ouder worden, veilig wonen) en de pensioenstelsels en die consequenties heeft voor de pensioengerechtigde leeftijd. De teneur is vaak dat de vergrijzende bevolking allerlei problemen oplevert, maar zij biedt ook tal van mogelijkheden. Ouderen hebben bijzonder veel ervaring en kennis en tal van hen zijn goed geïnformeerde, veeleisende klanten/gebruikers/patiënten, hetgeen met zich meebrengt dat er voor uiteenlopende vragen innovatieve oplossingen moeten worden gezocht. Hoe kunnen wij gedurende het hele leven van mensen zo goed mogelijk gebruik maken van de mogelijkheden die ze hebben, zodat zowel het individu als de samenleving er baat bij heeft? Bij de behandeling van het thema integratie/migratie kan bijvoorbeeld gekeken worden naar zaken als integratie op de arbeidsmarkt en discriminatie. En het thema duurzame ontwikkelingmilieu kan bijvoorbeeld gaan over ruimtelijke aangelegenheden in Europa: de stad als motor, met de nadruk op de coördinatie tussen stad en platteland; milieuvervuiling en het effect ervan op het landschap, met de nadruk op de coördinatie tussen stad en platteland in regio's, en de Europese verantwoordelijkheid voor een wereldwijde duurzame ontwikkeling, met de nadruk op de coördinatie tussen de mondiale en de Europese context.

3.   Het programma Ideeën

3.1

Een Europese onderzoeksraad (ERC) dient zeer integer te zijn en bestuurd te worden door goede, onafhankelijke onderzoekers. Er moeten eenvoudige procedures zijn voor aanvragen en er mag geen onduidelijkheid bestaan over wie bepaalt wat prioriteit krijgt.

3.2

Resultaten van via deze onderzoeksraad gefinancierd onderzoek moeten systematisch ter beschikking worden gesteld van onderzoekers in andere Europese regio's. De middelen hiervoor moeten worden gekoppeld aan maatregelen ter bevordering van de mobiliteit van onderzoekers, of rechtstreeks uit het ERC-budget komen. In dit laatste geval moet de steun een relatief gering deel vormen van het totale voor goedgekeurde projecten bestemde

4.   Het programma Mensen

4.1

Wil Europa voldoende onderzoekers kunnen werven, dan moet het voor vrouwen gemakkelijker worden om in onderzoeksmilieus te werken. Politieke maatregelen en een andere mentaliteit in het bedrijfsleven kunnen hierbij van groot belang zijn. Marie Curie-maatregelen moeten geïntensiveerd worden, zodat de belangstelling van jongeren al op de middelbare school wordt gewekt en de rol van vrouwen in wetenschap en onderzoek meer aandacht krijgt. Op die manier kan iets worden gedaan aan de ondervertegenwoordiging van vrouwen.

4.2

Er zijn tal van uiteenlopende maatregelen nodig om gerenommeerde onderzoekers naar Europa te krijgen. Geografische, wettelijke, administratieve en culturele verschillen bemoeilijken hun carrièremogelijkheden in Europa. Vergelijkende onderzoeken naar bijvoorbeeld loopbaanontwikkeling, lonen en sociale voorzieningen kunnen hier wellicht soelaas bieden. Ook zou de mogelijkheid kunnen worden geboden om alleen tijdens een gedeelte van de werktijd onderzoek te doen (bevordering van zgn. combinatiebanen).

4.3

Het begrip „levenslang leren” moet worden gezien als iets wat de groei in Europa kan stimuleren, als een instrument om de Europese onderzoeksdoelstellingen te helpen verwezenlijken. Het is goed dat de Commissie deze zienswijze blijkens haar voorstel deelt, en nu is het zaak dat regio's, lidstaten en de EU er hun schouders onder zetten. In dit verband kan ook het Mutual Learning Platforms-initiatief van DG Onderzoek, DG Bedrijfsleven en het CvdR van belang zijn. Dit is bedoeld om met beslissingsbevoegdheid beklede regionale actoren concrete onderwijsinstrumenten in handen te geven, bijvoorbeeld een regionaal toekomstscenario, regionale benchmarking en regionale profielen.

4.4

Verder moet de Commissie erop toezien dat onderzoekers betere carrièremogelijkheden krijgen in alle lidstaten, ook onderzoekers die voor gemeenten of regio's werken.

4.5

Verder moet er steun komen voor de ontwikkeling van een nieuwe generatie onderzoekers die zich in de academische wereld, het bedrijfsleven en bij de overheid kunnen ontplooien. Zo zouden toekomstige onderzoekers tijdens hun opleiding stage moeten kunnen lopen bij bedrijven en overheidsinstellingen. Ook zouden zij moeten worden voorbereid op een eventuele loopbaan buiten de universitaire wereld.

5.   Het programma Capaciteit

Het CvdR is ingenomen met dit programma. Alle zes maatregelen zijn belangrijk, maar het CvdR wil vooral ingaan op de volgende:

5.1

Het initiatief Kennisregio's valt toe te juichen, onder meer omdat eruit blijkt hoe belangrijk de regio's zijn geworden voor innovatie en groei. Het belang van kennisintensieve regio's voor Europa kan niet genoeg worden benadrukt; zij zijn de kurk waar de economie van de lidstaten op drijft.

5.2

Het CvdR zou een sterkere koppeling tussen de kaderprogramma's en de structuurfondsen willen zien. Er is echter sprake van een intrinsieke spanning tussen steun voor excellente prestaties en steun voor cohesie. Deze spanning kan worden weggenomen door actoren in alle regio's ertoe aan te zetten, naar excellente prestaties te streven. Het CvdR heeft verder het initiatief genomen tot een studie naar de structurele capaciteit en motivatie van lokale en regionale overheden om in O&O te investeren. In deze studie komen onder meer de verbanden tussen O&O, structuurfondsen en innovatie aan de orde.

5.3

Het CvdR weet dat er in Europa over de financiële vooruitzichten wordt gediscussieerd. Het is van essentieel belang dat deze nieuwe initiatieven overeind blijven als het budget lager mocht uitvallen dan het huidige voorstel. Het voorgestelde budget is eigenlijk nu al veel te laag om het ambitieuze voorstel te kunnen uitvoeren: slechts 160 miljoen euro (circa 2 %) van het totale budget voor Capaciteiten (7,4 miljard euro).

5.4

Bovendien schort het aan een duidelijk streven om de activiteiten van onderwijsinstellingen te koppelen aan maatregelen om O&O-resultaten samen met de industrie commercieel toe te passen. Dit kan komen doordat de innovatieonderdelen in een speciaal kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie, het CIP, zijn ondergebracht. Wat de raakvlakken tussen deze kaderprogramma's betreft zijn er bepaalde onduidelijkheden die de Commissie zou moeten ophelderen. Mochten er problemen ontstaan, dan moet de Commissie uitzoeken hoe beide programma's beter op elkaar kunnen worden afgestemd. Een voorbeeld is risicokapitaal voor gemeenschappelijke technologische initiatieven: kan een project in de commercialiseringsfase steun krijgen uit het zevende kaderprogramma of moet er dan naar middelen worden gezocht in het CIP?

5.5

Ook onderzoeksinstellingen zijn natuurlijke bruggen voor de overdracht van technologie en gemeenschappelijke productontwikkeling. Afhankelijk van de manier waarop de particuliere sector in de verschillende regio's gestructureerd is, kan de behoefte aan specialisatie groot zijn. De Commissie moet niet alleen wijzen op synergieën met het cohesiebeleid, maar ook onderstrepen hoe belangrijk EU-middelen zijn voor de uitvoering van nationale én regionale innovatiestrategieën.

5.6

De Commissie is terecht van mening dat er in de „convergentieregio's” (zoals ze in de structuurfondsencontext worden genoemd) een groot onderzoekspotentieel kan worden gemobiliseerd.

5.7

Minder onderzoeksintensieve sectoren die niettemin zeer belangrijk zijn voor de groei in Europa en voor het Lissabonproces, mogen niet vergeten worden. Het zesde kaderprogramma is vooral gericht op onderzoeksintensieve actoren. Financiële steun die minder onderzoeksintensieve actoren in staat stelt gebruik te maken van al bestaande technologie, kan tot innovaties leiden die anders niet mogelijk waren geweest. Deze actoren moeten dan ook een grotere plaats krijgen in de onderzoeksprogramma's.

5.8

Het CvdR staat positief tegenover het plan van aanpak „Science in Society”; dit is een belangrijk onderdeel van het nieuwe kaderprogramma.

6.   Aanbevelingen van het Comité van de Regio's

6.1

De sociale en ecologische aspecten van het thema duurzame ontwikkeling zouden nog veel sterker het hele zevende kaderprogramma moeten kenmerken.

6.2

De Commissie moet zich proactief opstellen en de SMRP's op eenzelfde manier steunen als de TP's. Zo zou zij eerst het begrip SMRP kunnen uitwerken, diverse belanghebbenden enthousiast kunnen maken voor een langetermijnvisie en een strategische onderzoeksagenda, als waarnemer kunnen deelnemen aan diverse platforms om raad en steun te geven en te zorgen voor transparantie, openheid en enige secretariële ondersteuning. Met dat alles zou de Commissie de kans op succes vergroten.

6.3

Diverse decentrale overheden zijn hard bezig om relevante actoren zo ver te krijgen dat zij het SMRP-idee mee helpen ontwikkelen. Er zou een overleg moeten komen tussen de Commissie, het Parlement, de Raad, nationale financiers van onderzoek, gemeenten, provincies en regio's, onderzoekers en andere relevante actoren, waarbij in de eerste plaats over het onderwerp „demografie en vergrijzing” wordt gesproken.

6.4

De Commissie dient erop toe te zien dat zich tijdens de uitvoering geen administratieve problemen voordoen doordat verschillende directoraten-generaal het zevende kaderprogramma en het CIP onder hun beheer hebben. Ook moet zij meer duidelijkheid verschaffen over de raakvlakken tussen deze programma's.

6.5

Technologische ontwikkeling moet absoluut een plaats krijgen in het zevende kaderprogramma, dat bovendien goed moet worden afgestemd op het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie om te zorgen voor meer bedrijvigheid en nieuwe banen bij kennisondernemingen in alle Europese regio's.

6.6

De thematische prioriteiten moeten worden aangevuld met een breed spectrum aan volksgezondheids- en zorgvraagstukken. Bovendien is er onderzoek nodig naar de diverse kanten van stedelijke ontwikkeling, niet alleen naar de milieu-aspecten hiervan.

6.7

Gezien de rol die kleine en middelgrote bedrijven hebben als motor van de Europese economie, zou in het zevende kaderprogramma een evenwicht moeten worden gezocht tussen grootschalige initiatieven en MKB-initiatieven. Het budget voor het initiatief Kennisregio's zou bijvoorbeeld verhoogd kunnen worden.

6.8

De Commissie zou moeten nagaan hoe goede voorbeelden van wetenschappelijke samenwerking tussen verschillende belanghebbenden op lokaal niveau in kaart kunnen worden gebracht. Dit zou eventueel ook in de vorm van een wedstrijd kunnen gebeuren.

6.9

Het CvdR beveelt de Raad en het Parlement aan om het voorstel van de Commissie voor het budget van het zevende kaderprogramma (72,726 miljard euro) goed te keuren.

Brussel, 16 november 2005

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Peter STRAUB


(1)   PC C 71, 22-3-2005, blz. 22


Top
  翻译: