Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document E2004C0041

Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 41/04/COL van 17 maart 2004 betreffende de vierenveertigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van overheidssteun door de invoering van een nieuw hoofdstuk 24B: kaderregeling inzake staatssteun aan de scheepsbouw (Voor de EER relevante tekst)

PB C 221 van 14.9.2006, p. 10–16 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 30/06/2014

14.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 221/10


BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

nr. 41/04/COL

van 17 maart 2004

betreffende de vierenveertigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van overheidssteun door de invoering van een nieuw hoofdstuk 24B: kaderregeling inzake staatssteun aan de scheepsbouw

(2006/C 221/05)

(Voor de EER relevante tekst)

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name op de artikelen 61 tot en met 63 en Protocol 26,

Gelet op de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (2), en met name op artikel 24, artikel 5, lid 2, onder b), en artikel 1 in Deel I van Protocol 3 (3),

Overwegende dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ingevolge artikel 24 van de Toezichtovereenkomst uitvoering geeft aan de bepalingen van de EER-overeenkomst inzake overheidssteun,

Overwegende dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ingevolge artikel 5, lid 2, onder b), van de Toezichtovereenkomst kennisgevingen en richtsnoeren doet uitgaan over aangelegenheden die in de EER-overeenkomst worden behandeld, indien die Overeenkomst of de Toezichtovereenkomst zulks uitdrukkelijk voorschrijft, of indien de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA dit nodig acht,

Wijzend op de formele en materiële regels op het gebied van overheidssteun (4) die door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 19 januari 1994 (5) zijn vastgesteld,

Overwegende dat de Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna „de Europese Commissie” genoemd) op 30 december 2003 een nieuwe kaderregeling inzake staatssteun aan de scheepsbouw heeft gepubliceerd (6),

Overwegende dat deze kaderregeling ook van belang is voor de Europese Economische Ruimte,

Overwegende dat een uniforme toepassing van de EER-regels inzake overheidssteun in de gehele Europese Economische Ruimte dient te worden gewaarborgd,

Overwegende dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ingevolge punt II onder de titel „ALGEMEEN” aan het einde van bijlage XV bij de EER-Overeenkomst, na overleg met de Europese Commissie, besluiten dient vast te stellen die overeenkomen met die van de Europese Commissie,

Na overleg met de Europese Commissie,

Erop wijzend dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA over deze kwestie de EVA-staten heeft geraadpleegd tijdens de multilaterale bijeenkomst van 3 februari 2004,

BESLUIT:

1.

De richtsnoeren overheidssteun worden gewijzigd door de toevoeging van een nieuw hoofdstuk 24B: „Kaderregeling inzake staatssteun aan de scheepsbouw”. Het nieuwe hoofdstuk 24B is opgenomen in bijlage I bij dit besluit.

2.

De EVA-staten worden in kennis gesteld door middel van een schrijven, vergezeld van een afschrift van dit besluit, met inbegrip van bijlage I.

3.

De Europese Commissie wordt overeenkomstig Protocol 27, onder d), van de EER-Overeenkomst in kennis gesteld door toezending van een afschrift van dit besluit, met inbegrip van bijlage I.

4.

Het besluit wordt, met inbegrip van bijlage I, bekendgemaakt in het EER-deel van het Publicatieblad van de Europese Unie en het bijbehorende EER-supplement.

5.

Dit besluit is authentiek in de Engelse taal.

Gedaan te Brussel, 17 maart 2004

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Hannes HAFSTEIN

Voorzitter

Einar M. BULL

Lid van het College


(1)  Hierna „EER-Overeenkomst” genoemd.

(2)  Hierna „Toezichtovereenkomst” genoemd.

(3)  Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst, als gewijzigd door de EVA-staten op 10 december 2001. De wijzigingen traden in werking op 28 augustus 2003.

(4)  Hierna „richtsnoeren overheidssteun” genoemd.

(5)  Oorspronkelijk gepubliceerd in PB L 231 van 3.9.1994 en in het EER-supplement nr. 32 daarbij van dezelfde datum, laatstelijk gewijzigd bij Collegebesluit nr. 40/04/COL van 17.3.2004, nog niet gepubliceerd.

(6)  Kaderregeling inzake staatssteun aan de scheepsbouw, PB C 317 van 30.12.2003, blz. 11.


BIJLAGE I

24B.   STAATSSTEUN AAN DE SCHEEPSBOUW (1)

24B.1.   Inleiding

(1)

Voor staatssteun aan de scheepsbouw gold een aantal specifieke EER-regelingen. In vergelijking met industriële sectoren die niet aan specifieke regels zijn onderworpen, bevatten de regelingen die op de scheepsbouwsector van toepassing zijn, zowel striktere als soepelere bepalingen. Deze kaderregeling bevat nieuwe regels ter beoordeling van staatssteun aan de scheepsbouw na het aflopen van Verordening (EG) nr. 1540/98 van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw (2) per 31 december 2003, zoals opgenomen in de EER-Overeenkomst bij Besluit nr. 12/1999 van het Gemengd Comité van de EER van 29 januari 1999 (3).

(2)

Deze kaderregeling heeft tot doel de verschillen tussen de regels voor de scheepsbouwsector en die voor andere industriële sectoren zoveel mogelijk op te heffen, en aldus het beleid van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (hierna „de Autoriteit” genoemd) op dit gebied te vereenvoudigen en doorzichtiger te maken door algemene horizontale bepalingen tot de scheepsbouwsector uit te breiden.

(3)

De Autoriteit erkent niettemin dat bepaalde specifieke factoren die de scheepsbouwsector beïnvloeden, in het beleid van de Autoriteit inzake toezicht op staatssteun moeten worden weerspiegeld. Deze factoren zijn onder meer:

(a)

overcapaciteit, lage prijzen en handelsdistorsies op de mondiale scheepsbouwmarkt;

(b)

het feit dat schepen zeer omvangrijke kapitaalgoederen zijn, hetgeen het risico doet ontstaan dat door de overheid gesteunde kredietfaciliteiten de mededinging vervalsen;

(c)

het bestaan van overeenkomsten van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling („OESO”) in de scheepsbouwsector, met name de OESO-regeling van 1998 inzake richtsnoeren voor door de overheid gesteunde exportkredieten en de OESO-sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor schepen, welke op de Gemeenschap van toepassing zijn krachtens Beschikking 2001/76/EG van de Raad van 22 december 2000 tot wijziging van de Beschikking van 4 april 1978 over de toepassing van enkele richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten (4).

(4)

De Autoriteit erkent dat in het kader van de OESO wordt gewerkt aan de vervanging van de overeenkomst van 1994 inzake normale concurrentievoorwaarden in de sector commerciële scheepsbouw en -reparatie (5), die nooit in werking is getreden. Deze kaderregeling beoogt geenszins vooruit te lopen op de resultaten van deze werkzaamheden en zij kan worden herzien in het licht van een overeenkomst in het kader van de OESO.

(5)

Gelet op deze bijzondere kenmerken heeft deze kaderregeling, naast vereenvoudiging van de toepasselijke regels, tot doel:

(a)

de efficiëntie en de concurrentiepositie van de werven in de EER te verbeteren, in het bijzonder door innovatie te bevorderen;

(b)

de afbouw van economisch niet rendabele capaciteit, waar nodig, te vergemakkelijken;

(c)

de toepasselijke internationale verplichtingen op het gebied van exportkredieten en ontwikkelingshulp in acht te nemen.

(6)

Om deze doelstellingen te verwezenlijken, voorziet deze kaderregeling in specifieke maatregelen voor innovatiesteun, sluitingssteun, exportkredieten en ontwikkelingshulp, en regionale steun.

(7)

Bepaalde aspecten maken de scheepsbouw uniek, waardoor deze sector zich van andere sectoren onderscheidt, zoals de korte productiereeksen, de grootte, waarde en complexiteit van de geproduceerde eenheden, en het feit dat prototypes doorgaans commercieel worden gebruikt. Bijgevolg is de scheepsbouw de enige sector die voor innovatiesteun in aanmerking komt. Investeringssteun ten behoeve van innovatie werd ingevoerd bij Verordening (EG) nr. 1540/98 en het was de bedoeling deze steun uitsluitend in naar behoren gemotiveerde zaken goed te keuren om het nemen van technologische risico's te stimuleren. De toepassing van deze bepaling voldeed echter niet. De unieke kenmerken van de scheepsbouwsector worden gezien als rechtvaardiging voor het behoud van de sectorspecifieke innovatiesteun. Daarom heeft deze kaderregeling ten doel de steun voor innovatie te verbeteren door met name rekening te houden met de moeilijkheden om de vorige bepaling toe te passen.

(8)

De Autoriteit kan steun ten behoeve van scheepsbouw, scheepsreparatie en scheepsverbouwing alleen verenigbaar met de gemeenschappelijke markt achten wanneer deze aan de bepalingen van deze kaderregeling voldoet.

(9)

Deze kaderregeling laat de tijdelijke maatregelen die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1177/2002 van de Raad van 27 juni 2002 betreffende een tijdelijk defensief mechanisme voor de scheepsbouw (6) onverlet, zoals opgenomen in de EER-Overeenkomst bij Besluit nr. 170/2002 van het Gemengd Comité van de EER van 16 december 2002 (7).

24B.2.   Definities

(10)

Voor de toepassing van deze kaderregeling wordt verstaan onder:

(a)

„scheepsbouw”: de bouw in de EER van zichzelf voortstuwende zeeschepen in de handelsvaart;

(b)

„scheepsreparatie”: de reparatie of modernisering in de EER van zichzelf voortstuwende zeeschepen in de handelsvaart;

(c)

„scheepsverbouwing”: de verbouwing in de EER van zichzelf voortstuwende zeeschepen in de handelsvaart van 1 000 bt of meer, voorzover de uitgevoerde werken een ingrijpende wijziging van het laadplan, de romp, het voortstuwingsmechanisme of de passagiersverblijven met zich brengen;

(d)

„zichzelf voortstuwende zeeschepen in de handelsvaart”:

(i)

schepen van 100 bt of meer voor het vervoer van passagiers en/of goederen;

(ii)

schepen van 100 bt of meer voor het verrichten van een speciale dienst (bijvoorbeeld baggerschepen en ijsbrekers);

(iii)

sleepboten van 365 kW of meer;

(iv)

vissersvaartuigen van 100 bt of meer met betrekking tot exportkredieten en ontwikkelingssteun, voorzover deze in overeenstemming zijn met de OESO-regeling van 1998 inzake richtsnoeren voor door de overheid gesteunde exportkredieten en met de OESO-sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor schepen, dan wel met een overeenkomst tot wijziging of vervanging daarvan;

(v)

niet-afgewerkte casco's van de in de punten i) tot en met iv) bedoelde schepen, die drijvend en mobiel zijn.

Voor de toepassing van deze kaderregeling wordt onder een „zichzelf voortstuwend zeeschip” verstaan een schip dat door zijn permanente voortstuwing en besturing alle kenmerken van zeewaardigheid bezit. Niet onder deze definitie vallen militaire schepen (d.w.z. vaartuigen die overeenkomstig hun fundamentele structurele kenmerken en technisch vermogen zijn bedoeld om uitsluitend voor militaire doeleinden te worden gebruikt, zoals oorlogsschepen en andere vaartuigen voor offensieve of defensieve doeleinden) en andere schepen die uitsluitend voor militaire doeleinden zijn aangepast of waaraan elementen zijn toegevoegd, mits de maatregelen of praktijken ten aanzien van dergelijke schepen, aanpassingen of toevoegingen geen verkapte handelingen ten gunste van de commerciële scheepsbouw zijn die onverenigbaar zijn met de staatssteunvoorschriften;

(e)

„gelieerd persoon of bedrijf”: een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die:

(i)

eigenaar is van, of zeggenschap heeft over, een onderneming die werkzaam is in de scheepsbouw, scheepsreparatie of scheepsverbouwing, of

(ii)

die eigendom is van een onderneming die in de scheepsbouw, scheepsreparatie of scheepsverbouwing werkzaam is, of waarover een dusdanige onderneming, rechtstreeks of middellijk, door middel van aandelenbezit of anderszins, zeggenschap heeft.

Er is sprake van vermoeden van zeggenschap, zodra een in de scheepsbouw, scheepsreparatie of scheepsverbouwing werkzaam persoon of bedrijf meer dan 25 % in eigendom heeft of daarover zeggenschap heeft, of omgekeerd.

(f)

„steun”: steunmaatregelen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst, met inbegrip van onder meer maatregelen zoals kredietfaciliteiten, garanties en belastingfaciliteiten.

24B.3.   Toepasselijke bepalingen

24B.3.1.   Toepassingsgebied

(11)

Steun aan de scheepsbouw omvat steun die al dan niet rechtstreeks aan een scheepswerf, een gelieerd persoon of bedrijf, een reder of een derde wordt verleend voor het bouwen, het repareren of het verbouwen van schepen.

24B.3.2.   Toepassing van horizontale bepalingen

(12)

Als algemeen beginsel geldt dat voor de scheepsbouw steun mag worden verleend overeenkomstig artikel 61 van de EER-Overeenkomst en artikel 1 in deel I van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst en alle op grond daarvan vastgestelde wetgeving en maatregelen, met inbegrip van de volgende bepalingen:

(a)

Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van [ex] artikel 93 van het EG-Verdrag (8), zoals opgenomen in deel II van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst (9);

(b)

Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun (10), zoals opgenomen in de EER-Overeenkomst bij Besluit nr. 88/2002 van het Gemengd Comité van de EER van 25 juni 2002 (11);

(c)

Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun1 (12), zoals opgenomen in de EER-Overeenkomst bij Besluit nr. 88/2002 van het Gemengd Comité van de EER van 25 juni 2002 (13);

(d)

Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (14), zoals opgenomen in de EER-Overeenkomst bij Besluit nr. 88/2002 van het Gemengd Comité van de EER van 25 juni 2002 (15);

(e)

Verordening (EG) nr. 1177/2002 van de Raad van 27 juni 2002 betreffende een tijdelijk defensief mechanisme voor de scheepsbouw (16), zoals opgenomen in de EER-Overeenkomst bij Besluit nr. 170/2002 van het Gemengd Comité van de EER van 16 december 2002 (17);

(f)

de richtsnoeren van de Autoriteit voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (18);

(g)

de kaderregeling van de Autoriteit inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (19), en

(h)

de kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling (20).

24B.3.3.   Specifieke bepalingen

(13)

Het in punt 24B.3.2 genoemde algemene beginsel geldt onder voorbehoud van de volgende uitzonderingen, die worden gerechtvaardigd door de in punt 24B.1 beschreven specifieke factoren.

24B.3.3.1.   Steun ten behoeve van onderzoek, ontwikkeling en innovatie

(14)

Steun ter dekking van de uitgaven van scheepsbouw-, scheepsreparatie- of scheepsverbouwingsondernemingen voor onderzoek- en ontwikkelingsprojecten, kan met de werking van de EER-Overeenkomst verenigbaar worden geacht, mits deze in overeenstemming is met de regels van de kaderregeling van de EER inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling, of met regelingen die deze regelingen vervangen.

(15)

Steun voor innovatie in bestaande scheepsbouw-, scheepsreparatie- of scheepsverbouwingswerven kan tot een maximale steunintensiteit van 20 % bruto met de werking van de EER-Overeenkomst verenigbaar worden geacht, mits:

(a)

de steun betrekking heeft op de industriële toepassing van innoverende producten en processen, dat wil zeggen technologisch nieuwe of sterk verbeterde producten en processen in vergelijking met die welke in deze sector gewoonlijk in de EER worden gebruikt of beschikbaar zijn, en die een risico voor technologische of industriële mislukking inhouden;

(b)

de steun beperkt is tot het ondersteunen van uitgaven ten behoeve van investeringen, ontwerp, engineering- en beproevingsactiviteiten die uitsluitend verband houden met het innoverende deel van het project. Uitzonderlijk kunnen aanvullende productiekosten die strikt noodzakelijk zijn om de technologische innovatie te valideren, in aanmerking komen, voorzover zij beperkt zijn tot het strikt noodzakelijke minimum.

24B.3.3.2.   Sluitingssteun

(16)

Steun ter bestrijding van de normale kosten die voortvloeien uit het geheel of gedeeltelijk sluiten van scheepsbouw-, scheepsreparatie- of scheepsverbouwingswerven, kan met de werking van de EER-Overeenkomst verenigbaar worden geacht, mits de uit dergelijke steun voortvloeiende capaciteitsvermindering reëel en onomkeerbaar is.

(17)

De kosten waarvoor de in punt 16 bedoelde steun kan worden verleend, zijn:

(a)

vergoedingen voor ontslagen of vervroegd gepensioneerde werknemers;

(b)

kosten voor adviesverlening aan ontslagen, met ontslag bedreigde of vervroegd gepensioneerde werknemers, met inbegrip van betalingen door werven ter bevordering van de oprichting van kleine ondernemingen die van die werven onafhankelijk zijn en waarvan de activiteiten niet hoofdzakelijk op het gebied van de scheepsbouw liggen;

(c)

uitkeringen aan werknemers voor herscholing;

(d)

uitgaven om de werf of werven en de gebouwen, installaties en infrastructuur daarvan een andere bestemming dan scheepsbouw te geven.

(18)

Voorts kunnen, wanneer ondernemingen hun scheepsbouw-, scheepsreparatie- en scheepsverbouwingsactiviteiten volledig staken, de onderstaande maatregelen eveneens met de werking van de EER-Overeenkomst verenigbaar worden geacht:

(a)

steun voor een bedrag dat niet hoger ligt dan de hoogste van de volgende twee waarden volgens de vaststelling van een onafhankelijke consultant: de resterende boekwaarde van de installaties of de contante waarde van de exploitatiewinst die bij projectie over een periode van drie jaar kan worden verkregen, min de eventuele voordelen die de gesteunde onderneming uit de sluiting van de installaties haalt;

(b)

steun in de vorm van leningen of garanties op leningen ten behoeve van het bedrijfskapitaal dat noodzakelijk is om de onderneming in staat te stellen lopende werkzaamheden te voltooien, mits deze steun beperkt is tot hetgeen strikt noodzakelijk is en een aanzienlijk deel van de werkzaamheden reeds is verricht.

(19)

Ondernemingen die bij gedeeltelijke sluiting steun ontvangen, mogen tijdens de laatste tien jaar geen reddings- of herstructureringssteun hebben ontvangen. Is er minder dan tien jaar verlopen sinds de reddings- of herstructureringssteun werd toegekend, dan zal de Autoriteit steun ten behoeve van gedeeltelijke sluiting uitsluitend toestaan onder uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden die de onderneming niet zijn toe te rekenen.

(20)

Het bedrag en de intensiteit van de steun moeten zijn gerechtvaardigd door de omvang van de betrokken sluitingen, waarbij rekening moet worden gehouden met de structurele moeilijkheden van de betrokken regio en, in het geval van overschakeling naar andere industriële activiteiten, met de voor deze nieuwe activiteiten geldende wet- en regelgeving in de EER.

(21)

Teneinde ervoor te zorgen dat de sluitingen waarvoor steun is verleend, onomkeerbaar zijn, ziet de betrokken EVA-staat erop toe dat de gesloten scheepsbouwinstallaties gedurende een periode van ten minste tien jaar gesloten blijven.

24B.3.3.3.   Werkgelegenheidssteun

(22)

Steun voor het scheppen van werkgelegenheid, voor de indienstneming van benadeelde en gehandicapte werknemers of steun ter dekking van de extra kosten voor het in dienst nemen van benadeelde en gehandicapte werknemers in scheepsbouw-, scheepsreparatie- of scheepsverbouwingsondernemingen kan verenigbaar met de werking van de EER-Overeenkomst worden geacht, mits deze in overeenstemming is met de materiële bepalingen van Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Commissie van 12 december 2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op werkgelegenheidssteun (21), zoals opgenomen in de EER-Overeenkomst bij Besluit nr. 83/2003 van het Gemengd Comité van de EER van 20 juni 2003 (22).

24B.3.3.4.   Exportkredieten

(23)

Steun aan de scheepsbouw in de vorm van door de overheid gesteunde kredietfaciliteiten die aan nationale en buitenlandse reders of derden worden toegekend ten behoeve van het bouwen of verbouwen van schepen, kan met de werking van de EER-Overeenkomst verenigbaar worden geacht, mits deze in overeenstemming is met de bepalingen van de OESO-regeling van 1998 inzake richtsnoeren voor door de overheid gesteunde exportkredieten en met de OESO-sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor schepen, dan wel met latere bepalingen van een soortgelijke regeling of bepalingen die in de plaats treden van de OESO-regeling.

24B.3.3.5.   Ontwikkelingshulp

(24)

Steun voor scheepsbouw of -verbouwing die in de vorm van ontwikkelingshulp aan een ontwikkelingsland wordt verleend, kan met de werking van de EER-Overeenkomst verenigbaar worden geacht, mits deze in overeenstemming is met de bepalingen die daartoe zijn vastgesteld door de OESO-regeling van 1998 inzake richtsnoeren voor door de overheid gesteunde exportkredieten en de OESO-sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor schepen, dan wel met latere bepalingen van een soortgelijke regeling of bepalingen die in de plaats treden van de OESO-regeling.

(25)

De Autoriteit vergewist zich van de bijzondere ontwikkelingscomponent van het steunvoornemen en gaat na of de steun noodzakelijk is en of deze binnen het toepassingsgebied valt van de OESO-regeling van 1998 inzake richtsnoeren voor door de overheid gesteunde exportkredieten en de OESO-sectorovereenkomst inzake exportkredieten voor schepen, dan wel latere bepalingen van een soortgelijke regeling of bepalingen die in de plaats treden van de OESO-regeling. De aangeboden ontwikkelingshulp moet openstaan voor offertes van verschillende werven. Voorzover de EER-regels inzake overheidsopdrachten van toepassing zijn, dienen deze bij de aanbestedingsprocedures te worden nageleefd.

24B.3.3.6.   Regionale steun

(26)

Regionale steun ten behoeve van scheepsbouw, scheepsreparatie of scheepsverbouwing kan uitsluitend met de werking van de EER-Overeenkomst verenigbaar worden geacht, wanneer deze aan de volgende voorwaarden voldoet:

(a)

de steun wordt toegekend ten behoeve van investeringen in de aanpassing of modernisering van bestaande werven en is niet gekoppeld aan een financiële herstructurering van de betrokken werf of werven, met als doel de productiviteit van bestaande installaties te verbeteren;

(b)

in de in artikel 61, lid 3, onder a), van de EER-Overeenkomst bedoelde gebieden die met de door de Autoriteit voor elke EVA-staat goedgekeurde regionale-steunkaart in overeenstemming zijn, bedraagt de steunintensiteit niet meer dan 22,5 %;

(c)

in de in artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-Overeenkomst bedoelde gebieden die met de door de Autoriteit voor elke EVA-staat goedgekeurde regionale-steunkaart in overeenstemming zijn, bedraagt de steunintensiteit niet meer dan 12,5 %, of overschrijdt zij het toepasselijke plafond voor regionale steun niet, indien dat lager is;

(d)

de steun is beperkt tot het steunen van in aanmerking komende uitgaven als gedefinieerd in de toepasselijke richtsnoeren staatssteun inzake regionale steunmaatregelen.

24B.4.   Aanmeldingsverplichting

(27)

Alle voornemens om nieuwe steun toe te kennen ten behoeve van scheepsbouw, scheepsreparatie of scheepsverbouwing, hetzij in de vorm van een regeling, hetzij als individuele steunmaatregel die niet onder een regeling valt, moeten bij de Autoriteit worden aangemeld, tenzij zij voldoen aan de voorwaarden die zijn neergelegd in een van de groepsvrijstellingen voor staatssteun (23), waarbij bepaalde categorieën staatssteun worden vrijgesteld van de verplichting tot voorafgaande aanmelding.

24B.5.   Monitoring

(28)

De EVA-staten leggen de Autoriteit jaarlijks verslagen voor over alle bestaande steunregelingen overeenkomstig de regels die zijn neergelegd in deel II van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst en de uitvoeringsbepalingen daarvan.

24B.6.   Overlappende steun uit verschillende bronnen

(29)

De steunplafonds die in deze kaderregeling zijn vastgesteld, zijn van toepassing, ongeacht of de betrokken steunmaatregel geheel of ten dele uit staatsmiddelen of middelen die voortvloeien uit EER-samenwerking wordt gefinancierd. Steun die krachtens de onderhavige kaderregeling wordt goedgekeurd, mag niet worden gecombineerd met andere vormen van staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst, noch met andere vormen van financiering die zijn verkregen door de deelname van EVA-staten aan communautaire programma's, indien de cumulatie van dergelijke steun tot gevolg heeft dat de steunintensiteit het in deze kaderregeling vastgestelde niveau overschrijdt.

(30)

Wanneer steun ten behoeve van verschillende doelstellingen betrekking heeft op dezelfde in aanmerking komende kosten, geldt het gunstigste steunplafond.

24B.7.   Toepassing van deze kaderregeling

(31)

Deze kaderregeling zal van toepassing zijn van 1 januari 2004 tot uiterlijk 31 december 2006. Zij kan door de Autoriteit tijdens deze periode worden herzien.


(1)  Dit hoofdstuk komt overeen met de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun aan de scheepsbouw (PB C 317 van 30.12.2003, blz. 11).

(2)  PB L 202 van 18.7.1998, blz. 1.

(3)  PB L 35 van 10.2.2000 en EER-supplement nr. 7, cf. punt 1b van bijlage XV bij de EER-Overeenkomst.

(4)  PB L 32 van 2.2.2001, blz. 1. Beschikking gewijzigd bij Beschikking 2002/634/EG (PB L 206 van 3.8.2002, blz. 16).

(5)  PB C 375 van 30.12.1994, blz. 1. Van de EVA-landen is alleen Noorwegen partij bij de overeenkomst van 1994.

(6)  PB L 172 van 2.7.2002, blz. 1.

(7)  PB L 38 van 13.2.2002 en EER-supplement nr. 9, cf. punt 1ca van bijlage XV bij de EER-Overeenkomst.

(8)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(9)  Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst, als gewijzigd bij de EVA-staten op 10 december 2001. De wijzigingen traden in werking op 28 augustus 2003. Het gewijzigde Protocol 3 is te vinden op de website van de Autoriteit onder „State aid — Legal texts” (www.eftasurv.int).

(10)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 20.

(11)  PB L 266 van 3.10.2002 en EER-supplement nr. 49, cf. punt 1d van bijlage XV bij de EER-Overeenkomst.

(12)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 30.

(13)  PB L 266 van 3.10.2002 en EER-supplement nr. 49, cf. punt 1e van bijlage XV bij de EER-Overeenkomst.

(14)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33.

(15)  PB L 266 van 3.10.2002 en EER-supplement nr. 49, cf. punt 1f van bijlage XV bij de EER-Overeenkomst.

(16)  PB L 172 van 2.7.2002, blz. 1.

(17)  PB L 38 van 13.2.2002 en EER-supplement nr. 9. cf. punt 1ca van bijlage XV bij de EER-Overeenkomst.

(18)  Richtsnoeren overheidssteun van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA hoofdstuk 16 (PB L 274 van 26.10.2000 en EER-supplement nr. 48). Deze richtsnoeren komen overeen met de Communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PB C 288 van 9.10.1999, blz. 2).

(19)  Richtsnoeren overheidssteun van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA hoofdstuk 15 (PB L 21 van 24.1.2002 en EER-supplement nr. 6). Deze richtsnoeren komen overeen met de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PB C 37 van 3.2.2001, blz. 3).

(20)  Richtsnoeren overheidssteun van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA hoofdstuk 14 (PB L 245 van 26.9.1996 en EER-supplement 43). Deze richtsnoeren komen overeen met de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling (PB C 45 van 17.2.1996, blz. 5).

(21)  PB L 337 van 13.12.2002, blz. 3.

(22)  PB L 257 van 9.10.2003 en EER-supplement nr. 51, cf. punt 1g van bijlage XV bij de EER-Overeenkomst.

(23)  Zie hierboven in punt 12, onder b), c), d), en 22.


Top
  翻译: