This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52008AE0751
Opinion of the European Economic and Social Committee on the Communication from the Commission — Competitive European regions through research and innovation COM(2007) 474 final
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie — Concurrerende Europese regio's door onderzoek en innovatie. Een bijdrage tot meer groei en betere banen COM(2007) 474 final
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie — Concurrerende Europese regio's door onderzoek en innovatie. Een bijdrage tot meer groei en betere banen COM(2007) 474 final
PB C 211 van 19.8.2008, p. 1–8
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
19.8.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 211/1 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie — Concurrerende Europese regio's door onderzoek en innovatie. Een bijdrage tot meer groei en betere banen
COM(2007) 474 final
(2008/C 211/01)
De Commissie heeft op 16 augustus 2007 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over de
Mededeling van de Commissie — Concurrerende Europese regio's door onderzoek en innovatie. Een bijdrage tot meer groei en betere banen.
De gespecialiseerde afdeling Interne markt, productie en consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 3 april 2008 goedgekeurd. Rapporteur was de heer PEZZINI.
Het Comité heeft tijdens zijn op 22 en 23 april 2008 gehouden 444e zitting (vergadering van 22 april 2008) onderstaand advies uitgebracht, dat met 130 stemmen vóór en zonder stemmen tegen, bij 2 onthoudingen, is goedgekeurd.
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1 |
Het Comité stemt overtuigd in met het initiatief van de Commissie, voorzover niet alleen gekeken wordt naar de problemen a an de vraagzijde, maar vooral ook naar de optimalisering aan de aanbodzijde, waarbij het erom gaat faillissementen te voorkomen en administratieve rompslomp tegen te gaan. |
1.2 |
Het is de vaste overtuiging van het Comité dat bevordering van lokale en regionale acties en de mogelijkheid om deze voor de uitvoering van de Lissabonstrategie onderling te koppelen, essentieel zijn voor gezamenlijk uitgevoerd O&O, waarmee succesvol wordt bijgedragen aan de oprichting en ontwikkeling van innovatieve ondernemingen in de gehele Unie. Een en ander is echter vooral van belang omdat daarmee kan worden aangezet tot de deelname van in de hele Unie werkzame economische en sociale actoren aan de gemeenschappelijke doelstelling van meer en betere banen, tegen een achtergrond van duurzame ontwikkeling en wereldwijde concurrentie. |
1.3 |
Het Comité wijst opnieuw op het belang van de kennisdriehoek; onderwijs, onderzoek en innovatie, die een centrale rol vervult bij de bevordering van groei en werkgelegenheid. Prioriteit is het versnellen van de hervormingen en het bevorderen van excellentie in het hoger onderwijs en partnerschappen tussen universiteiten, onderzoekscentra en ondernemingen. Verder moet worden gegarandeerd dat alle onderwijs- en opleidingsinstellingen al het mogelijke doen om creativiteit en innovatie te stimuleren, met name op regionaal en lokaal niveau. Dit geldt vooral voor de EUREGIO's, waar netwerkvorming van aangrenzende en partnerregio's de nationale grenzen overschrijdt. |
1.4 |
Volgens het Comité dienen alle betrokkenen de concurrentie en de ontwikkelingen op economisch, sociaal en werkgelegenheidsgebied in de Europese regio's proactiever en gecoördineerder te benaderen dan nu het geval is. Daarbij moet vooral worden gestreefd naar optimale concrete resultaten bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabonstrategie. |
1.5 |
Het Comité schaart zich volledig achter het oordeel van de Commissie wat betreft de tekortschietende gezamenlijke en gecoördineerde inzet van de communautaire instrumenten. Het betreurt evenwel dat aan deze centrale kwestie, na ruim tien jaar, nog steeds analyses worden gewijd, zonder dat ooit nog tot de kern van het probleem is doorgedrongen, te weten dat nieuwe mogelijkheden voor simultaneous engineering (1) tussen diverse soorten communautaire en Europese actie moeten worden gecreëerd. |
1.6 |
Het Comité acht het nodig, maar niet toereikend, om vanuit de vraagzijde op te treden. Het is van mening dat het niet langer volstaat om hier de aandacht van de regio's meer op te vestigen en dat moet worden toegewerkt naar:
|
1.7 |
Volgens het Comité moeten vergaande maatregelen worden genomen aan de aanbodzijde ter wille van samenhang tussen en vlotte toegang tot alle instrumenten. Zo kan de concurrentie in de regio's worden aangezwengeld doordat wettelijke belemmeringen uit de weg worden geruimd en er niet langer tijd verloren gaat tussen de toekenning en daadwerkelijke uitbetaling van steun. |
1.8 |
Er dient een Europese handleiding te komen, die een samenvatting biedt van:
|
1.9 |
Voorts mag een welomschreven en doelgerichte communautaire actie niet langer worden uitgesteld, omdat er nieuwe mogelijkheden voor simultaneous engineering tussen verschillende soorten acties moeten worden gecreëerd en er voor een optimale en gerichte inzet van de middelen ter plaatse moet worden gezorgd. |
1.10 |
Er dient dus een einde te komen aan de problemen ten gevolge van de veelheid aan verschillende bestuurslagen die hierbij betrokken zijn en de versnippering van de acties die nodig zijn om het concurrentievermogen van de Europese regio's nieuw leven in te blazen, zoals het Comité al eerder gesteld heeft (2). Een nieuw initiatief is op zijn plaats: Jasmine — Joint Assistance Supporting Miniprojects for Innovation Networking in Europe — om de institutionele hiaten in te vullen, zowel aan de vraag- als aan de aanbodzijde, en om de bureaucratie fors terug te dringen. |
1.11 |
Jasmine zou zich op een beter onderling begrip en meer samenhang in het optreden van de diverse actoren moeten richten, wier taak het dan wordt om als netwerk besluiten te nemen over één pakket van onderling samenhangende regionale projecten. |
2. Inleiding
2.1 |
De Europese kennisregio's worden geconfronteerd met tal van veranderingen, die evenzovele uitdagingen als kansen bieden, die van invloed zijn op hun vermogen om de doelstellingen van de herziene Lissabonstrategie te verwezenlijken. |
2.2 |
Oorzaken van verandering zijn: — exogene factoren: forse globalisering, opkomst van continenten met een sterke groei, sterke stijging van energie- en grondstofprijzen, onverwachte wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen, internationalisatie van innovatie, problemen in verband met de klimaatverandering, vaak ongecontroleerde of oncontroleerbare toestroom van migranten, — endogene factoren: vergrijzing, milieubescherming en behoud van levenskwaliteit, veroudering van het productie- en dienstenapparaat, modernisering van de publieke sector, toenemende interactie tussen nieuwe kennis en beschikbaar menselijk kapitaal, mogelijkheden tot culturele en creatieve ontwikkeling, ontwikkeling van gemeenschappelijke territoriale — materiële en immateriële — infrastructuur. |
2.3 |
Over deze onderwerpen heeft het Comité zich al herhaaldelijk in algemene zin uitgesproken, te weten in het kader van de uitwerking van de Lissabonstrategie en het gemeenschappelijk beleid inzake onderzoek en innovatie, milieu, onderwijs en opleiding, maar ook in specifieke zin. |
2.4 |
Met name heeft het Comité de wens geuit om „het gehele communautaire grondgebied de instrumenten ter hand te stellen om zich op de eisen van de kenniseconomie in te stellen en de regio's zo de kans te bieden de doelstellingen van Lissabon in aanmerking te nemen” (3). |
2.5 |
Verder heeft het Comité het volgende gesteld: „De nieuwe configuratie van de concurrentiemodellen op de wereldmarkt noopt tot ingrijpende veranderingen. Met de nieuwe geïntegreerde platforms en netwerken moet worden ingespeeld op thema's als die van onderzoek en innovatie, het beheer van de nieuwe human resources, promotie en marketing, financiering en kredietverlening, logistiek, marktmanagement en klantenservice” (4). |
2.6 |
Het Comité blijft erbij dat bevordering van lokale acties en van de mogelijkheden om deze onderling te koppelen om de Lissabonstrategie gestalte te geven, essentieel is om de oprichting van innovatieve ondernemingen aan te moedigen, in een kader van duurzame groei en concurrentie. Dit geldt ook en vooral voor de activiteiten en regio's (EUREGIO's) waar netwerkvorming van aangrenzende en partnerregio's de nationale grenzen overschrijdt. |
2.7 |
In zijn advies over het Groenboek „De Europese onderzoeksruimte: Nieuwe perspectieven” heeft het Comité het volgende aanbevolen: „De Europese onderzoeksruimte zou moeten worden aangevuld met een Europese kennisruimte om zo een Europese kennismaatschappij tot stand te brengen”, en heeft het gewezen op de noodzaak dat „de Commissie (…) coördinerend (moet) optreden en (…) zorgen voor een efficiënte aansturing en advisering en goed functionerende arbeidsorganisaties” (5). |
2.8 |
Tot slot heeft het Comité gewezen op het belang van de „kennisdriehoek” (onderwijs, onderzoek en innovatie) die essentieel is voor de bevordering van groei en werkgelegenheid. Hervormingen dienen hiertoe snel te worden doorgevoerd en excellentie in het hoger onderwijs en in de partnerschappen tussen universiteiten, onderzoekscentra en ondernemingen moet worden gestimuleerd. Verder moet worden gegarandeerd dat alle onderwijs- en opleidingsinstellingen creativiteit en innovatie zoveel mogelijk stimuleren, met name op regionaal en lokaal niveau. |
2.9 |
Het Comité meent dat het concurrentievermogen en de ontwikkelingen op economisch, sociaal en werkgelegenheidsgebied in de Europese regio's van alle betrokkenen een proactieve en gecoördineerde aanpak verdienen. De Commissie moet proberen om de belemmeringen, opgeworpen door uiteenlopende rechtsgrondslagen en procedurele criteria, te overwinnen om voorrang te verlenen aan het streven naar optimale concrete resultaten bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabonstrategie met behulp van de diverse instrumenten uit de communautaire begroting. Dit is ook een antwoord voor de burger-belastingbetaler, ook t.a.v. de efficiëntie van de gemeenschappelijke toegang, goede coördinatie, synergie en gelijktijdigheid van maatregelen op communautair en pan-Europees niveau om de kritische massa te bereiken die vereist is voor een multiplicatoreffect. |
2.10 |
Volgens de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid van de vernieuwde Lissabonagenda bevat het cohesiebeleid drie strategische prioriteiten (6):
|
2.11 |
Aan de aanbodzijde hangen de moeilijkheden om een hefboomeffect te creëren en om voor een gecoördineerde inzet van de financiële instrumenten die voor de doelstellingen beschikbaar zijn, te zorgen, nauw samen met de intrinsieke kenmerken van die instrumenten, te weten:
|
2.12 |
Aan de vraagzijde is er in de regio's vaak het volgende te bespeuren:
|
2.13 |
Voor de aanpak van die tekortkomingen is technische ondersteuning en coördinatie nodig, vanaf het begin van alle communautaire programma's. |
2.14 |
De lovenswaardige initiatieven voor synergie die zijn terug te vinden in de verschillende structurele programma's en maatregelen voor de periode 2007-2013, lijken een noodzakelijke, maar ontoereikende voorwaarde om optimale concrete resultaten te garanderen. |
2.15 |
Het Comité staat achter initiatieven van de Commissie als Jeremie; het heeft zelf „Focal point JEREMIE” voorgesteld als coördinerende en informatieverstrekkende eenheid voor de diverse acties, waarbij aangetekend zij dat het ontbreekt aan „een project waarmee de vele bestaande kredietinstrumenten kunnen worden gecoördineerd” (8). |
2.16 |
Het Comité stemt volmondig in met de uitspraken van Commissaris Hübner over de programma's Jasper, Jeremie en Jessica (9), die volgens haar hebben gezorgd voor nieuwe dynamiek en investeringsperspectieven en meer groei en werkgelegenheid op nationaal en regionaal niveau, maar ook voor hogere verwachtingen voor de sociale partners in alle regio's van de EU. |
2.17 |
Het Comité acht de door CREST (10) (Comité van de EU voor wetenschappelijk en technisch onderzoek) goedgekeurde en in september 2007 bekendgemaakte richtsnoeren belangrijk omdat deze de koers uitzetten, ook al blijft dit beperkt tot de wisselwerking tussen het communautaire kaderprogramma voor OTOD en de nieuwe Structuurfondsen. |
3. Het voorstel van de Commissie
3.1 |
In het voorstel komt de potentiële synergiewerking aan de orde tussen de bestaande financieringsinstrumenten voor het Europees onderzoeks-, innovatie- en cohesiebeleid, die de betrokkenen ter beschikking staan om de Europese regio's concurrerender te maken, op grond van hun absorptievermogen. |
3.2 |
De belangrijkste actie-instrumenten zijn: het Zevende Kaderprogramma (7KP) voor OTO en het nieuwe kaderprogramma voor Concurrentievermogen en Innovatie (PCI), samen met de nieuwe oriëntatie van de Structuur — en cohesiefondsen. |
3.3 |
De Commissie is te werk gegaan met een reeks adviesgroepen voor de coördinatie, die het volgende hebben aanbevolen:
|
3.4 |
De Commissie roept de lidstaten op om de regelingen voor de coördinatie van het gebruik en de ontwikkeling van EU-instrumenten te verbeteren, door systemen op te zetten waardoor de betrokken operatoren op de hoogte worden gebracht van de mogelijkheden die deze instrumenten bieden. De Commissie belooft om voor 2007 een handleiding te publiceren over de financieringsmogelijkheden voor onderzoeksinstituten, waarin melding wordt gemaakt van de regelingen op nationaal en regionaal niveau. Met die handleiding kan worden bereikt dat er een gecoöordineerde toegang tot financiering komt. |
4. Algemene opmerkingen
4.1 |
Het Comité deelt zonder meer het standpunt van de Commissie inzake het tekortschietende, gezamenlijke en gecoördineerde, gebruik van de door haar genoemde EU-instrumenten. Het is het echter niet eens met de door haar voorgestelde oplossing, die het ontoereikend acht om de doelstellingen van het EU-beleid te verwezenlijken, vooral op het gebied van onderzoek, innovatie en opleiding. |
4.2 |
Het Comité onderschrijft het volgende standpunt van de Commissie (11): „Het stimuleren van de kenniseconomie, met name door onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie, staat centraal in het realiseren van het hernieuwde partnerschap voor groei en werkgelegenheid”, maar beschouwt dit partnerschap als een door alle partijen gedeelde verantwoordelijkheid, met name op communautair niveau, naast het nationale, regionale en lokale niveau. |
4.3 |
Volgens het Comité moet meer worden gedaan dan alleen een territoriale, op techniek en innovatie gerichte O&O-strategie uit te stippelen: daarnaast moet meer gebruik worden gemaakt van:
|
4.4 |
Volgens het Comité moet er veel werk ten gronde verzet worden aan de aanbodzijde ter wille van samenhang en vlotte toegang tot alle instrumenten voor de ontwikkeling van de concurrentie in de Europese regio's, overeenkomstig de doelstellingen van een „Maatschappelijk verantwoorde regio”. Hiervoor is de medewerking nodig van de sociale partners, Kamers van Koophandel, wetenschappelijke kringen en het maatschappelijk middenveld, volgens duurzaamheidsstrategieën van het Europese industriebeleid (13), met aandacht voor zowel duurzame productie als duurzame consumptie. |
4.5 |
Het Comité meent dat niet alle instrumenten die bijdragen aan een sterkere groei, aan meer en beter werk en een verbetering van het concurrentievermogen van de Europese regio's dankzij onderzoek en innovatie, worden genoemd van die welke hierbij betrokken kunnen worden. Ook wordt te weinig gewezen op de mogelijkheden die de Europese regio's ter beschikking staan en op de noodzaak om de inzetbare pan-Europese en internationale instrumenten te coördineren. |
4.6 |
In de mededeling worden de volgende mogelijkheden tot interventie niet of alleen maar zijdelings (14) genoemd:
|
4.7 |
Zo wordt ook geen gewag gemaakt van de pan-Europese programma's en initiatieven die weliswaar niet-communautair zijn, maar desalniettemin gericht zijn op innovatieve ontwikkeling op het EU-grondgebied, zoals:
|
4.8 |
Het Comité meent voorts dat de problemen en belemmeringen die een gezamenlijke en gecoördineerde toepassing van de op nationaal, regionaal en lokaal niveau (19) en door individuele operatoren in zetten instrumenten in de weg staan, gelet op EG-Verordening nr. 1083/2006 van de Raad, artikel 54, lid 5, beter in kaart moeten worden gebracht, niet alleen ten aanzien van de verschillende rechtsgrondslagen, thematische specialisatie, geografische gebieden en wijze van uitvoering, maar ook wat betreft de wezenlijke, en soms elkaar uitsluitende verschillen, zoals:
|
4.9 |
Er dient een Europese handleiding te komen, die een overzichtelijke samenvatting biedt van de soorten communautaire en pan-Europese acties, de diverse evaluatiecriteria, de verenigbaarheid en het aanvullende karakter van mogelijke maatregelen. |
4.10 |
Het Comité wijst opnieuw op de behoefte aan doelgerichte „coördinatie tussen het communautaire structuurbeleid en het beleid voor O&TO en innovatie van de Unie, waarop het Comité zelf al meerdere malen heeft aangedrongen”, benadrukkend „dat een nauwe coördinatie tussen deze beleidstakken noodzakelijk is om een optimaal niveau van synergie te bereiken en om volledig te beantwoorden aan de behoeften van burgers, ondernemingen en de samenleving. Zo kan de algemene doelstelling, een duurzame en harmonische groei op de middellange en lange termijn, worden verwezenlijkt. Eén en ander stemt overeen met de nieuwe problem solving-aanpak van het O&TO en D-beleid en de grote betekenis van immateriële investeringen voor de ontwikkeling” (20). |
4.11 |
Het Comité wijst op de talrijke communautaire beleidsgebieden die, samen met het cohesie- en het onderzoeksbeleid, gericht zijn op de ontwikkeling van het concurrentievermogen van de Europese regio's. Het benadrukt dat er een geïntegreerde en gecoördineerde aanpak moet worden gevolgd, m.b.v.:
|
4.12 |
In dit verband herhaalt het Comité zijn eerder ingenomen standpunt (23) dat:
|
4.12.1 |
Verder beveelt het Comité aan dat communautaire opleidingsprogramma's worden geïntegreerd. |
4.13 |
Het Comité betreurt dat na tien jaar aan deze essentiële kwestie nog steeds analyses worden gewijd, zonder dat ooit tot de kern van het probleem is doorgedrongen, te weten dat communautair optreden nodig is om nieuw vermogen tot „simultaneous engineering” te garanderen tussen verschillende soorten maatregelen: technologie, demonstratie, innovatie, verspreiding, opleiding, financiën enz., met als doel positief uit te werken op de werkgelegenheid en de productie in de diverse regio's (24). |
4.14 |
Doelgericht en tijdig communautair ingrijpen, mag niet langer worden uitgesteld, op straffe van verlies van concurrentievermogen en werkgelegenheid in de regio's van Europa. |
5. Het voorstel van het EESC
Jasmine ( Joint Assistance Supporting Multiprojects for Innovation Networking in Europe ) — initiatief
5.1 |
Het EESC benadrukt met klem dat Jasmine een op vrijwilligheid berustend instrument is ter vereenvoudiging en opheffing van bureaucratische belemmeringen, procedures en concepten, bij het gebruik van een combinatie van pan-Europese, communautaire, nationale en regionale programma's, gelijk opgaand met een versnelde ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte. |
5.2 |
Er dient thans een einde te komen aan de problemen ten gevolge van de veelheid aan verschillende bestuurslagen waar over de diverse maatregelen wordt beslist; dit is nodig om het concurrentievermogen van de Europese regio's nieuw leven in te blazen. Een nieuw initiatief is op zijn plaats: Jasmine — „Joint Assistance Supporting Miniprojects for Innovation Networking in Europe” om de institutionele hiaten in te vullen, zowel aan de vraag- als aan de aanbodzijde. Verder dienen er maatregelen te komen ter ondersteuning van innovatie en onderzoek ter plaatse. |
5.3 |
De concrete maatregelen van de EU dienen uit te gaan van netwerken — Policy Networking — en zouden er als volgt uit kunnen zien:
|
5.4 |
De nieuwe prioriteiten van de regionale programma's (innovatie, concurrentievermogen en levenslang leren), zouden moeten leiden tot voortvarend beleid om het concurrentievermogen ter plaatse te ondersteunen en te versterken. Daartoe moeten regionale en interregionale foresight-acties, clusters en netwerken worden gefinancierd met een gedeelde, strategische visie op elke regio, waarbinnen technische assistentie kan worden verleend voor het optimale gebruik van een combinatie van de meest aangewezen nationale, communautaire, pan-Europese en PPP-instrumenten. |
5.5 |
Jasmine zou beschouwd kunnen worden als een keurmerk voor diverse financiële instanties en programma's waardoor projecten gemakkelijker kunnen worden goedgekeurd, als het gaat om het aanvullende karakter ervan en/of de opvolging van deelfasen, dankzij een Memorandum of Understanding of samenwerkingsovereenkomsten tussen de Commissie en andere, al dan niet communautaire instanties, of via administratieve regelingen van de Commissie met diverse van haar eigen diensten die verantwoordelijk zijn voor afzonderlijke programma's; dit alles voor de goedkeuring in één keer door uiteenlopende verstrekkende instanties die de pakketten met voorstellen ontvangen. |
5.6 |
Jasmine is bedoeld om gemakkelijker financiële middelen vrij te maken die onder verschillende beheersinstanties en verschillende -openbare en particuliere- bestuurslagen ressorteren. Zo kan de kritische massa aan middelen worden bereikt (met een groter hefboomeffect) die nodig is om één uniform kader voor diverse projecten tot stand te brengen dat geheel strookt met een gedeelde strategische visie op de Europese regio waarin de sterke troeven op technologisch-innovatief gebied kracht worden bijgezet. |
5.7 |
Jasmine kan putten uit de ervaring die is opgedaan met Lead Market Initiative, de Europese platformen voor technologie en de gezamenlijke technologie-initiatieven, en kan voortborduren op de resultaten van ERANET en ERANET-PLUS, de initiatieven „Regio's voor economische verandering” en „Pro-Inno”, en van Jeremie, Jasper en Jessica (28). |
5.8 |
Met Jasmine kunnen de resultaten van innovatie en onderzoek optimaal worden gemaakt voor in de regio actieve ondernemingen, werknemers, universiteiten, onderzoekscentra en betrokken administraties, ook aan de hand van de KIG's, de kennis- en innovatiegemeenschappen van het Europees Technologie-Instituut (EIT). Er moet echter op gewezen worden dat innovatie grotendeels een ondernemersactiviteit is die zich, gelet op uitvoerbaarheid, in optimale omstandigheden moet kunnen ontwikkelen, met name uit het oogpunt van belastingheffing op onderzoeksactiviteiten, de behandeling en bescherming van intellectuele eigendom, en de onderwijs- en opleidingsstructuren voor uitmuntendheid, teneinde meer en betere werkgelegenheid te kunnen creëren. |
5.9 |
Tot slot zou Jasmine kunnen bijdragen aan de exploitatie van de specifieke voordelen van de regio's en aan de bevordering van uitwisselingen op het gebied van innovatie en onderzoek. |
Brussel, 22 april 2008.
De voorzitter
van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Dimitris DIMITRIADIS
(1) Zoals gebruikt in Commissiedocumenten, in de zin van „gelijktijdig ontwerp en planning”.
(2) Zie advies PB C 44 van 16.2.2008, blz. 1, rapporteur: de heer WOLF: „Er zouden duidelijke en begrijpelijke regelingen moeten worden ontwikkeld voor alle verschillende EU-instrumenten ter ondersteuning en coördinatie van O&O-activiteiten. De Commissie zou er in dit verband goed aan doen om een duidelijk overzicht (en gebruiksaanwijzing) te maken van alle instrumenten waarmee en manieren waarop zij O&O-activiteiten steunt en coördineert”.
(3) Zie advies PB C 10 van 14.1.2004, blz. 88, rapporteur: de heer MALOSSE.
(4) Zie advies PB C 255 van 14.10.2005, blz. 1.
(5) Zie advies PB C 44 van 16.2.2008.
(6) Besluit van de Raad van 6.10.2006.
(7) Zie ook het initiatief science cities
www.sciencecities.eu.
(8) Zie advies PB C 110 van 9.5.2006.
(9) Jeremie: Gezamenlijke Europese middelen voor micro- tot middelgrote ondernemingen. Jessica: Gezamenlijke Europese steun voor duurzaam investeren in stedelijke gebieden. Jasper: Gezamenlijke assistentie ter ondersteuning van projecten in Europese regio's.
(10) CREST-Richtsnoeren, 1.6.2007.
(11) Zie COM(2007) 474 final.
(12) SWOT: Strengths, Weaknesses, Opportunities and Threats Analysis.
(13) COM(2007) 374 final van 4.7.2007.
(14) Zie SEC(2007) 1045 van 16.8.2007.
(15) Zie COM(2007) 703 final van 12.11.2007.
(16) Zie COM(2007) 146 final.
(17) Zie COM(2006) 91 final.
(18) Zie advies PB C 318 van 23.12.2006.
(19) Zie advies PB C 44 van 16.2.2008, blz. 1: „Huidige instrumenten voor steunverlening en coördinatie door EU. Er zouden aan de andere kant wel algemene, duidelijke en begrijpelijke regelingen moeten worden ontwikkeld voor alle verschillende EU-instrumenten ter ondersteuning en coördinatie van O&O-activiteiten. De Commissie zou er in dit verband goed aan doen om een overzicht (en gebruiksaanwijzing) te maken en een beschrijving te geven — met andere woorden: een duidelijke gebruiksaanwijzing op te stellen — van alle instrumenten waarmee en manieren waarop zij O&O-activiteiten steunt en coördineert. Dan zou ook blijken of nog wel duidelijk genoeg is waar de onverminderd in aantal toenemende instrumenten precies toe dienen en of ze goed van elkaar te onderscheiden zijn, alsmede of ze voor zowel gebruikers als de ambtenaren van de Commissie nog steeds overzichtelijk en hanteerbaar zijn dan wel of er een herschikking nodig is”.
(20) Zie advies PB C 40 van 15.2.1999.
(21) Europese Raad van Brussel van 14 december 2007, conclusies van het voorzitterschap.
(22) Zoals verwoord in de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 13 en 14 maart 2008 (punt 16) en de CESE-adviezen.
(23) Zie advies PB C 40 van 15.2.1999.
(24) Zie voetnoot 23.
(25) Zie DG Regionaal beleid van de Commissie, januari 2003.
(26) Zie advies PB C 44 van 16.2.2008, blz. 1: „Koste wat kost moet worden voorkomen dat het beeld ontstaat als zou de Commissie uit zijn op een centrale aansturing van Europese onderzoeksactiviteiten. Dat zou de Europese burgers alleen maar bezorgder maken over de in hun ogen te grote invloed van Brussel”.
(27) Zie advies PB C 10/88 van 14.1.2004.
(28) Zie voetnoot 9.