This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52008AR0273
Opinion of the Committee of the Regions on the Fifth progress report on economic and social cohesion
Advies van het Comité van de Regio's over het Vijfde voortgangsverslag over de economische en sociale cohesie
Advies van het Comité van de Regio's over het Vijfde voortgangsverslag over de economische en sociale cohesie
PB C 76 van 31.3.2009, p. 38–41
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
31.3.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 76/38 |
Advies van het Comité van de Regio's over het Vijfde voortgangsverslag over de economische en sociale cohesie
(2009/C 76/08)
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
— |
is van mening dat het cohesiebeleid op een evenwichtigere sociaaleconomische ontwikkeling gericht moet blijven en dat resoluut moet worden vastgehouden aan het streven naar een solidaire samenleving waarin iedereen meetelt. Er mag dus niet worden gezwicht voor de verleiding om het cohesiebeleid al te zeer te belasten met doelstellingen die onderling niet te verenigen zijn; |
— |
vindt dat cohesie- en groeidoelstellingen met elkaar verenigbaar kunnen en moeten zijn, omdat zij nu eenmaal nauw met elkaar zijn verbonden. Vastgesteld moet worden hoe groei de cohesie kan versterken, en niet hoe cohesie de groei kan bevorderen; |
— |
vraagt zich af of het verstandig is om de instrumenten van het cohesiebeleid in te zetten voor de mededingingsdoelstellingen van de groeistrategie en zou in het licht van de discussie over de toekomstige vormgeving van de Structuurfondsen graag zien dat wordt onderzocht in hoeverre de economische en sociale samenhang zal worden beïnvloed door het oormerken van middelen in het kader van de Lissabonstrategie; |
— |
acht het noodzakelijk dat men nagaat of er duidelijkere en volledigere indicatoren voor ontwikkeling en welzijn kunnen worden ontwikkeld waarbij rekening wordt gehouden met de niet onaanzienlijke inkomensverschillen, de beschikbaarheid van openbare diensten, de kwaliteit van de gezondheidszorg en het beroepsopleidings- en cultuuraanbod op regionaal en lokaal niveau; |
— |
benadrukt dat het cohesiebeleid pas een rol van betekenis kan spelen in het streven naar een evenwichtigere sociaaleconomische ontwikkeling als er adequate middelen voor worden uitgetrokken. Het huidige budget is slechts het minimum dat nodig is om genoemde rol te kunnen vervullen. |
Rapporteur |
: |
Marta VINCENZI (PSE/IT), burgemeester van Genua |
Referentiedocument
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad
Vijfde voortgangsverslag over de economische en sociale cohesie
Groeiende regio's, groeiend Europa
COM(2008) 371 final
BELEIDSAANBEVELINGEN
HET COMITÉ VAN DE REGIO'S
Stand van zaken bij het debat
1. |
acht het steeds belangrijker dat het cohesiebeleid naast een economische en sociale dimensie ook een territoriale dimensie krijgt omdat er, bij alle vooruitgang en verbetering, tussen de regio's nog altijd verschillen in ontwikkeling bestaan en de structurele problemen binnen de regio's zelfs toenemen. Van belang in dit verband is ook dat de beginselen van gelijkheid en evenredigheid worden nageleefd; |
2. |
onderschrijft dat vele door de EU gefinancierde activiteiten aantoonbaar een meerwaarde bieden. Als een project voor steun in aanmerking komt, wordt het gemakkelijker om hiervoor publiek en particulier kapitaal aan te trekken en kan er sneller voor innovatie worden gezorgd op het vlak van beheer en uitvoering; |
3. |
betreurt dat de Commissie in dat verband nog altijd geen oog heeft voor de hefboomwerking van de Structuurfondsen en wijst op zijn verkennend advies over dit onderwerp, waarin het voorstelt een kader te creëren om de verschillende aspecten van de meerwaarde van het cohesiebeleid te evalueren; |
4. |
juicht de invoering van het concept „overgangsregio's” toe. Hieronder vallen de gebieden die momenteel in phasing-in- en phasing-out-fases verkeren, maar ook de regio's waarvoor de steun na het eind van de steunperiode 2007-2013 afloopt. Het is het ermee eens dat er voor deze regio's doelgerichte oplossingen worden uitgewerkt; |
5. |
vindt het een goede zaak dat de Commissie vóór de publicatie van haar Groenboek over territoriale samenhang een raadpleging heeft gehouden. Daaruit bleek dat alle belanghebbende partijen de rol van het cohesiebeleid bij de opbouw van Europa nog steeds erkennen en ondersteunen; |
6. |
wijst erop dat onder meer gesproken is over de mogelijkheid om nieuwe en andere steunverleningscriteria in te voeren. Zo zou men graag zien dat niet alleen wordt gekeken naar het BBP en het BNI, maar ook naar de demografische en bewoningsstructuur (gegevens over bevolkingsspreiding en vergrijzings- en afhankelijkheidsgraad), de arbeidsmarkt, het dienstenaanbod, de geografische omstandigheden, de stedelijke en landelijke dimensie, natuurlijke rijkdommen en cultureel erfgoed, milieu en klimaat. Al deze factoren beïnvloeden de economische en sociale ontwikkeling. De EU-indicatoren voor de afbakening van steungebieden hebben hun waarde bewezen, maar om inhoudelijk te kunnen beoordelen of het cohesiebeleid effect sorteert, zou er een uitgebreidere reeks indicatoren moeten worden gebruikt op basis van een ruimere set aan gegevens; |
7. |
zou graag zien dat ook bij de inhoudelijke beoordeling van de verschillen in ontwikkeling en vooruitgang van de cohesie zowel wordt gekeken naar het BBP en het BNI als naar de arbeidsmarkt (gegevens over werkgelegenheid, mobiliteit, opleiding), het dienstenaanbod (gegevens over toegankelijkheid, efficiency, mate van verspreiding) de ruimtelijke ordening (oppervlakte, continuïteit, polycentrisme), de demografische en bewoningsstructuur (gegevens over bevolkingsspreiding en vergrijzings- en afhankelijkheidsgraad), het opleidingsniveau van de bevolking, de investeringen in onderzoek en innovatie (percentage van het BBP dat aan O&O en innovatie wordt besteed) en de specifieke geografische kenmerken van bijv. berg-, eiland- en ultraperifere regio's; |
8. |
is van mening dat de uitdagingen op het vlak van klimaatverandering en energievoorziening in uiteenlopende mate en op verschillende manieren van invloed zullen blijven op een groot aantal kwesties inzake economische en sociale ontwikkeling en op de maatregelen en mogelijkheden van het cohesiebeleid; |
9. |
beklemtoont dat de ultraperifere en eilandregio's bijzonder kwetsbaar zijn voor de nieuwe klimaat- en energie-uitdagingen, maar tevens kunnen worden gebruikt als „natuurlijke laboratoria” waarin de EU de effecten daarvan kan bestuderen en oplossingen kan uitdokteren die de hele EU ten goede komen; |
10. |
benadrukt dat regionale statistieken weliswaar een cruciaal instrument vormen voor het verbeteren van de steunverleningscriteria en het wijzigen van de ontwikkelingsindicatoren, maar dat de gegevens, als ze al beschikbaar zijn, in verschillende lidstaten moeilijk te gebruiken of te beoordelen zijn, en dat ze, waar ze nog ontbreken, moeilijk te verkrijgen of te meten zijn; |
Doelstellingen en prioriteiten
11. |
wijst erop dat het doel moet blijven om de samenhang in Europa te bevorderen door de verschillen in ontwikkeling te verkleinen. De steun moet daarom vooral gaan naar de economisch zwakke regio's, maar wil het cohesiebeleid kans van slagen hebben en een zaak van iedereen zijn, dan moet het wel betrekking hebben op alle Europese regio's; |
12. |
ziet het als de voornaamste uitdaging om het inhaalproces van regio's met een ontwikkelingsachterstand te versnellen. Het gaat hierbij vooral om de integratie van regio's in de nieuwe lidstaten, zoals in verscheidene verslagen van de Commissie over het cohesiebeleid terecht naar voren is gebracht; |
13. |
vindt dat tekortkomingen in de infrastructuur in kaart gebracht en met hoge prioriteit aangepakt moeten worden; |
14. |
onderstreept dat het cohesiebeleid ten doel heeft om de economische, sociale en territoriale samenhang te verbeteren en in dit verband ook een bijdrage levert aan de maatregelen van de EU of van de lidstaten op al hun respectieve beleidsterreinen; |
15. |
vindt dat de sectorspecifieke en cohesiebeleidsmaatregelen nog veel te weinig op elkaar zijn afgestemd en dat het voor een meer geïntegreerde benadering nodig is om horizontale doelstellingen te formuleren teneinde allereerst de koers op het vlak van landbouw, milieu, energie en vervoer meer op één lijn te brengen; |
16. |
wijst erop dat er in het licht van de huidige economische toestand nog meer behoefte is aan netwerkvorming en clusterprojecten over de regionale grenzen heen; |
17. |
is van oordeel dat cohesie- en groeidoelstellingen met elkaar verenigbaar kunnen en moeten zijn, omdat zij nu eenmaal nauw met elkaar zijn verbonden. Vastgesteld moet worden hoe groei de cohesie kan versterken, en niet hoe cohesie de groei kan bevorderen; |
18. |
vraagt zich af of het verstandig is om de instrumenten van het cohesiebeleid in te zetten voor de mededingingsdoelstellingen van de groeistrategie en zou in het licht van de discussie over de toekomstige vormgeving van de Structuurfondsen graag zien dat wordt onderzocht in hoeverre de economische en sociale samenhang zal worden beïnvloed door het oormerken van middelen in het kader van de Lissabonstrategie; |
19. |
wijst er net als alle partijen op dat stroomlijning van de procedures het beheer van de fondsen kan vereenvoudigen, maar dringt er wel op aan dat de hervormingen niet ten koste gaan van de meerwaarde van de op verschillende niveaus plaatsvindende deelname van regionale en lokale overheden aan het communautaire bestuur; |
20. |
is van mening dat het juridische en bestuurlijke klimaat van essentieel belang is, wil het cohesiebeleid vrucht afwerpen. Versterking van de instellingen levert een weliswaar weinig opvallende, maar zeer waardevolle bijdrage aan de uitvoering van maatregelen en daarmee aan de werking van het cohesiebeleid; |
21. |
benadrukt dat Europese regio's met het oog op de aantrekkingskracht voor buitenlandse investeerders en de integratie in de wereldmarkt steeds meer met elkaar concurreren op het punt van efficiency van productie- en bestuursstructuren en dat dit niet zonder gevolgen is voor de economische en sociale cohesie; |
22. |
vindt het een goede zaak dat er in het kader van het cohesiebeleid nieuwe en innovatieve financiële instrumenten worden ontwikkeld (bijv. revolverende fondsen) en wijst er tegelijkertijd op dat het beginsel van cofinanciering een waardevol en doeltreffend instrument is om ervoor te zorgen dat de meerwaarde van het cohesiebeleid in stand wordt gehouden; |
23. |
beklemtoont de enorme bijdrage die het cohesiebeleid zou kunnen leveren aan de zichtbaarheid van het Europese project en dringt erop aan dat de Commissie, in samenwerking met de lidstaten en de regionale en lokale overheden, nog efficiëntere manieren vindt om de Europese burgers te informeren over de voordelen en resultaten van het cohesiebeleid; |
Volgende stappen
24. |
merkt op dat de grondbeginselen van het huidige Europese cohesiebeleid (concentratie, programmering, cofinanciering, additionaliteit en partnerschap) hun waarde hebben bewezen, en vindt dat hiervan ook bij het toekomstige EU-optreden moet worden uitgegaan; |
25. |
is van mening dat het Europese cohesiebeleid gebaseerd moet blijven op een krachtig partnerschap tussen alle bestuursniveaus en dat de lokale en regionale overheden daarbij in alle stadia — van de uitstippeling van de projecten tot de evaluatie van de programma's — steeds meer moeten worden betrokken; |
26. |
benadrukt het belang van territoriale samenhang voor alle facetten van het cohesiebeleid waar het gaat om toegevoegde waarde en lokale zichtbaarheid, en raadt aan om de mogelijkheden van het nieuwe EGTS-instrument (Europese groepering voor territoriale samenwerking) ten volle te benutten; |
27. |
pleit voor versterking van de stedelijke dimensie van het cohesiebeleid en merkt op dat stedelijke gebieden dikwijls als aanjagers van economische groei fungeren, maar tegelijkertijd plaatsen zijn waar in ernstige mate sprake is van economische verschillen, maatschappelijke ongelijkheid en cultureel isolement; |
28. |
wijst erop dat de problemen van resp. stedelijke en landelijke gebieden meer in elkaars verlengde gezien moeten worden, omdat het verband tussen de stedelijke werkelijkheid en de landelijke omgeving een wezenlijk bestanddeel van een geïntegreerd beleid voor regionale ontwikkeling vormt; |
29. |
pleit ervoor dat de instrumenten voor plattelandsontwikkeling weer onder het algemene cohesiebeleid worden ondergebracht, aangezien uit de Structuurfondsen al tal van acties met gelijksoortige doelstellingen worden gefinancierd. Dit is wellicht de beste oplossing om te voorkomen dat projecten en maatregelen elkaar overlappen; |
30. |
stelt voor dat beheersinstanties en bureaus voor de statistiek samen nieuwe instrumenten voor regionale statistische gegevens ontwikkelen waarmee het mogelijk wordt een accuraat en doelgericht beeld van de impact van het cohesiebeleid te krijgen, ontwikkelingsindicatoren beter te definiëren en tot passende steunverleningscriteria te komen; |
31. |
acht het noodzakelijk dat men nagaat of er duidelijkere en volledigere indicatoren voor ontwikkeling en welzijn kunnen worden ontwikkeld waarbij rekening wordt gehouden met de niet onaanzienlijke inkomensverschillen, de beschikbaarheid van openbare diensten, de kwaliteit van de gezondheidszorg en het beroepsopleidings- en cultuuraanbod op regionaal en lokaal niveau; |
32. |
onderstreept dat het mogelijke gebruik van geïntegreerde vormen van financiering, zoals rotatiefondsen met durfkapitaal en zachte of gegarandeerde leningen, een gunstig multipliereffect zou kunnen hebben, zonder dat het subsidiesysteem van het cohesiebeleid op de helling wordt gezet; |
33. |
denkt dat o.a. de lokale en regionale overheden in de toekomst meer zullen moeten investeren in de levering of ondersteuning van diensten van algemeen belang om zo de kloof op het gebied van met name nutsvoorzieningen en vervoer te overbruggen; |
34. |
wijst erop dat de EU-lidstaten te maken hebben met een vergrijzende bevolking en dat deze demografische verandering gepaard gaat met een toenemende vraag naar met name medische en sociale voorzieningen, die voor iedereen even goed en even efficiënt moeten zijn; |
35. |
is van oordeel dat bij vereenvoudiging van het cohesiebeleid moet worden uitgegaan van het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel en dat bij de verslagleggingsverplichtingen en controleprocedures rekening moet worden gehouden met de omvang van de maatregelen en de locatie van de projecten, zodat de kosten kunnen worden teruggedrongen en het beheer kan worden gedecentraliseerd; |
Slotopmerkingen
36. |
vindt dat de EU de territoriale dimensie van het cohesiebeleid moet erkennen en versterken om een duurzame sociaaleconomische ontwikkeling mogelijk te maken die voor een evenwicht tussen de verschillende regio's zorgt en die zich in de regio's zelf op harmonische en polycentrische wijze voltrekt; |
37. |
onderstreept dat cohesie een belangrijke uitdaging blijft, omdat er tussen en binnen EU-regio's nog steeds grote verschillen in sociaaleconomische ontwikkeling bestaan. Sinds de meest recente EU-uitbreiding zijn deze verschillen zelfs groter geworden; |
38. |
is van mening dat het cohesiebeleid op een evenwichtigere sociaaleconomische ontwikkeling gericht moet blijven en dat resoluut moet worden vastgehouden aan het streven naar een solidaire samenleving waarin iedereen meetelt. Er mag dus niet worden gezwicht voor de verleiding om het cohesiebeleid al te zeer te belasten met doelstellingen die onderling niet te verenigen zijn; |
39. |
benadrukt dat het cohesiebeleid pas een rol van betekenis kan spelen in het streven naar een evenwichtigere sociaaleconomische ontwikkeling als er adequate middelen voor worden uitgetrokken. Het huidige budget is slechts het minimum dat nodig is om genoemde rol te kunnen vervullen. Vanwege de wereldwijde financiële crisis wordt er thans druk uitgeoefend om de uitgaven te beheersen, maar deze crisis maakt het juist extra noodzakelijk om het cohesiebeleid kracht bij te zetten; |
40. |
bepleit dat wordt vastgehouden aan de Europese dimensie van het cohesiebeleid en kant zich tegen alle pogingen om dit weer op nationale leest te schoeien. De meerwaarde van het Europese cohesiebeleid schuilt ook in het feit dat het om een omvangrijk beleid met gedeelde bevoegdheden en heldere strategische doelstellingen gaat waarmee de Europese en mondiale uitdagingen het hoofd kan worden geboden en tegemoet kan worden gekomen aan de regionale en lokale vereisten; |
41. |
vraagt aandacht voor het hefboomeffect van het cohesiebeleid: investeringen zijn langdurig van structurele invloed op de regionale en lokale economie, bevorderen innovatieve ontwikkelings- en werkgelegenheidsconcepten en hebben een grote impact op de capaciteitsopbouw van overheden en bedrijven; |
42. |
zou graag zien dat er nieuwe financieringsinstrumenten werden toegepast waarmee het eenvoudiger en doeltreffender wordt om te investeren in met name regio's die behoefte hebben aan herstructurering en innovatie. Het gaat hierbij vooral om investeringen waarmee het MKB ondersteund en ontwikkeld kan worden; |
43. |
wijst er ten slotte nogmaals op dat het conform het subsidiariteitsbeginsel zaak is om de lokale en regionale overheden in alle stadia — van de planning tot de evaluatie van projecten — een stem in het kapittel te geven, omdat zij nu eenmaal het dichtst bij de uiteindelijke doelgroepen staan en als eerste verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid. |
Brussel, 27 november 2008
De voorzitter
van het Comité van de Regio's
L. VAN DEN BRANDE