This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52008IP0060
Monitoring the application of Community law (2005) #European Parliament resolution of 21 February 2008 on the Commission's 23rd Annual report on monitoring the application of Community law (2005) (2006/2271(INI))
Controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht (2005) — 23ste jaarverslag
Resolutie van het Europees Parlement van 21 februari 2008 over het 23ste jaarlijks verslag van de Commissie over de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht (2005) (2006/2271(INI))
Controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht (2005) — 23ste jaarverslag
Resolutie van het Europees Parlement van 21 februari 2008 over het 23ste jaarlijks verslag van de Commissie over de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht (2005) (2006/2271(INI))
PB C 184E van 6.8.2009, p. 63–68
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
6.8.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 184/63 |
Donderdag, 21 februari 2008
Controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht (2005) — 23ste jaarverslag
P6_TA(2008)0060
Resolutie van het Europees Parlement van 21 februari 2008 over het 23ste jaarlijks verslag van de Commissie over de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht (2005) (2006/2271(INI))
2009/C 184 E/09
Het Europees Parlement,
gezien het 23ste jaarlijks verslag van de Commissie over de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht (COM(2006)0416),
gezien de werkdocumenten van de Commissie (SEC(2006)0999 en SEC(2006)1005),
gezien de mededeling van de Commissie over „Een Europa van resultaten — Toepassing van het Gemeenschapsrecht” (COM(2007)0502),
gelet op artikel 45 en artikel 112, lid 2 van zijn Reglement,
gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie verzoekschriften (A6-0462/2007),
A. |
overwegende dat de doeltreffendheid van EU-beleidsmaatregelen in grote mate wordt bepaald door de tenuitvoerlegging ervan op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau; overwegende dat controle en toezicht op de naleving door de lidstaten van het Gemeenschapsrecht rigoureus moeten zijn om te waarborgen dat het het gewenste positieve effect op het dagelijks leven van de burger heeft, |
B. |
overwegende dat uit het aantal klachten over inbreuken op het Gemeenschapsrecht blijkt dat de burgers van de Unie een essentiële rol spelen in de toepassing ervan, en dat het vermogen van de EU-instellingen om adequaat in te spelen op de zorgen en noden van de burger van grote betekenis is voor de geloofwaardigheid van de Europese Unie, |
C. |
overwegende dat de Commissie de middelen die zij gebruikt om haar taak op doeltreffende wijze uit te voeren, kan aanpassen en vernieuwingen kan aanbrengen om de toepassing van het Gemeenschapsrecht te verbeteren, |
Het jaarlijks verslag 2005 en de follow-up van de resolutie van het Parlement
1. |
stelt vast dat het aantal inbreukprocedures dat door de Commissie is gestart de afgelopen jaren over het algemeen toenam en in 2003 (voor EU 15) 2 709 geregistreerde inbreuken bedroeg; stelt verder vast dat het aantal geregistreerde inbreuken in 2004 drastisch is gedaald (met 563) en in 2005 weer is toegenomen, zij het tot een lager niveau dan in 2003, nl. 2 653 geregistreerde inbreuken (voor EU 25); |
2. |
stelt dan ook vast dat de toetreding van 10 nieuwe lidstaten geen enkele invloed lijkt te hebben gehad op het aantal geregistreerde inbreuken, en verzoekt de Commissie het Parlement duidelijke uitleg te geven en te verzekeren dat dit niet te wijten is aan nagelaten registratie van klachten en/of een gebrek aan middelen voor de behandeling van inbreuken binnen de Commissie en/of aan een politiek besluit om zich jegens deze lidstaten meer coulant op te stellen; |
3. |
is ingenomen met het feit dat de betrokken directoraten-generaal voor het merendeel bereid zijn geweest informatie te verstrekken over de middelen die op hun terrein worden ingezet voor inbreukkwesties alsmede over de stand van zaken bij inbreukprocedures; stelt vast dat elk directoraat-generaal zijn eigen benadering van de toepassing van het Gemeenschapsrecht en de toewijzing van middelen kent en dat er geen nauwkeurig overzicht en openbare algemene evaluatie is van de manier waarop deze verschillende benaderingen werken; |
4. |
verbindt zich ertoe de Commissie te steunen via ruimere begrotingsmiddelen voor meer armslag, zoals door de meerderheid van de betrokken directoraten-generaal wordt gevraagd; |
5. |
verwelkomt het feit dat sommige directoraten-generaal specifieke mechanismen hebben ontwikkeld ter aanvulling van het gebruik van inbreukprocedures om tot doeltreffend toezicht op en consolidering van de toepassing van het Gemeenschapsrecht te komen; stelt vast dat in het regelgevingskader voor elektronische communicatie van 2002 kennisgevingsprocedures met betrekking tot nationale wetsontwerpen zijn vastgesteld, die samenwerking tussen de nationale regelgevende instanties van de lidstaten en de Commissie binnen een kort tijdsbestek mogelijk maken; dringt er bij de Commissie op aan te overwegen dit preventieve mechanisme ook in andere sectoren systematisch toe te passen; |
6. |
is van mening dat het uitwisselen van beste praktijken tussen de lidstaten, bijvoorbeeld in de vorm van door de Commissie georganiseerde pakketvergaderingen en omzettingsworkshops om de toepassing van het Gemeenschapsrecht te vergemakkelijken, dient te worden aangemoedigd; verzoekt de Commissie na te gaan of het Parlement bij dergelijke processen zou kunnen worden betrokken; |
7. |
verwelkomt de inspanningen van sommige directoraten-generaal van de Commissie — en met name DG Milieu — om de conformiteitscontroles op de desbetreffende richtlijnen te verbeteren, maar is niet tevreden met het antwoord van de Commissie met betrekking tot de vertrouwelijkheid van de conformiteitsonderzoeken; verzoekt de Commissie andermaal de door de verschillende directoraten-generaal aangevraagde onderzoeken betreffende de evaluatie van de conformiteit van nationale uitvoeringsmaatregelen met de communautaire wetgeving op haar website te publiceren; |
8. |
juicht het toe dat in het jaarlijks verslag en de desbetreffende bijlagen voor het eerst specifiek, uitvoerig en gedetailleerd aandacht wordt besteed aan inbreuken waarover verzoekschriften zijn ingediend; |
9. |
moedigt het sturen van onderzoeksmissies naar de verschillende lidstaten om kwesties die door indieners van verzoekschriften naar voren zijn gebracht te onderzoeken aan; beschouwt dit als een pragmatische manier om in het belang van de burgers problemen rechtstreeks met lidstaten op te lossen; meent dat dergelijke missies, met het oog op het gebrek aan controlebevoegdheden van de Commissie voor de controle op de praktische uitvoering van Gemeenschapsrecht, bijvoorbeeld op het gebied van het milieu, zeer noodzakelijk zijn; |
10. |
verwelkomt het streven van de Commissie om als regel in toekomstige voorstellen voor wetgeving samenvattingen voor de burgers op te nemen en verzoekt om concrete voorbeelden van zulke samenvattingen en om de bevestiging dat deze samenvattingen een integraal onderdeel uitmaken van de desbetreffende rechtshandeling, zoals bepleit in punt 19 van de resolutie van het Europees Parlement van 16 mei 2006 over het 21ste en het 22ste jaarlijks verslag van de Commissie inzake de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht (2003 en 2004) (1); |
11. |
meent dat de Commissie meer proactief moet zijn bij de controle van nationale gebeurtenissen die een inbreuk op het Gemeenschapsrecht aan het licht kunnen brengen; roept daarom de Commissie op intensiever gebruik te maken van haar vertegenwoordigingen om inbreuken te voorkomen of te verhelpen; |
12. |
verzoekt de lidstaten om zich niet te beperken tot een zuiver formele omzetting van de wetgeving van de Gemeenschap en daar waar mogelijk een fragmentarische omzetting van richtlijnen te voorkomen om de transparantie en vereenvoudiging van de wetgeving te verbeteren; |
13. |
acht het een goede zaak dat de Commissie in haar reeds aangehaalde mededeling getiteld „Een Europa van resultaten — Toepassing van het Gemeenschapsrecht” ingaat op een aantal van de belangrijkste beleidsvraagstukken die het Parlement in zijn bovengenoemde resolutie van 16 mei 2006 aan de orde heeft gesteld; stelt evenwel vast dat bepaalde belangrijke kwesties nog steeds hangende en niet volledig beantwoord zijn, met name wat betreft de middelen die worden toegekend voor de behandeling van inbreukzaken, de duur van de inbreukprocedure en het beperkte gebruik van artikel 228 van het EG-Verdrag, alsmede de evaluatie van de toepassing van de prioriteitscriteria; verzoekt de Commissie om een antwoord op deze vragen voor mei 2008; |
De mededeling van de Commissie over „Een Europa van resultaten — Toepassing van het Gemeenschapsrecht'van 2007”
14. |
is ingenomen met het feit dat de Commissie in haar reeds aangehaalde mededeling grote waarde toekent aan, en voldoende rekening houdt met de toepassing van het Gemeenschapsrecht; |
15. |
merkt op dat uit het onderzoek rond verzoekschriften blijkt dat lidstaten structureel tekort lijken te schieten in de uitvoering van verschillende richtsnoeren van het Gemeenschapsrecht; is van mening dat, ten einde te zorgen voor consistentie en samenhang in het Gemeenschapsrecht, inbreuken op Gemeenschapsrecht altijd voor het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen moeten worden gebracht, tenminste in gevallen die van nationaal belang zijn, en die een precedent scheppen voor nationale jurisprudentie en toekomstig handelen; meent dat consequent handelen van de Commissie in dezen de latere behoefte van burgers om te klagen bij de Commissie en verzoekschriften over overeenkomstige kwesties in te dienen bij het Parlement, aanzienlijk zou kunnen verminderen; |
16. |
stelt vast dat het grootste obstakel dat doeltreffendheid van de inbreukprocedure (artikelen 226 en 228 van het EG-Verdrag) in de weg staat nog steeds de duur ervan is, alsmede het beperkte gebruik van art. 228; onderstreept dat de door de Commissie voorgestelde streeftermijnen voor de niet-kennisgeving van omzettingsmaatregelen (maximaal 12 maanden vanaf het versturen van de officiële kennisgeving tot de afronding van de zaak of het aanhangig maken ervan bij het Hof van Justitie) en voor de procedures om naleving van een eerdere uitspraak van het Hof te waarborgen (tussen 12 en 24 maanden) in geen geval mogen worden overschreden en roept de Commissie te dien einde op om binnen deze termijn periodiek toe te zien op de voortgang van inbreukprocedures en om de betrokken burgers daarvan in kennis te stellen; |
17. |
roept de Commissie op om zich harder op te stellen bij de tenuitvoerlegging van artikel 228 van het Verdrag, om een juiste naleving van de uitspraken van het Hof van Justitie te waarborgen; |
18. |
acht het een goede zaak dat de Commissie voornemens is de huidige werkmethodes te wijzigen, met het doel de behandeling en het beheer van bestaande procedures te prioritiseren en te bespoedigen, en de lidstaten hierbij ook formeel te betrekken; stelt vast dat door de Commissie ontvangen vragen en klachten volgens de nieuwe werkmethode rechtstreeks aan de lidstaat in kwestie worden toegezonden „wanneer de feiten of de rechtssituatie in de betrokken lidstaat moeten worden verduidelijkt (…)” en dat „(…) de lidstaten een korte termijn (zouden) krijgen om de betrokken burgers of ondernemingen rechtstreeks de nodige toelichting, gegevens en oplossingen te verstrekken en om de Commissie daarvan in kennis te stellen” (2); |
19. |
stelt vast dat de Commissie vaak de enige instantie is tot wie burgers zich nog kunnen wenden om te klagen over de niet-toepassing van het Gemeenschapsrecht; is derhalve bezorgd dat de nieuwe werkmethode door dit terugverwijzen van een kwestie naar de betrokken lidstaat (die immers verantwoordelijk is voor de onjuiste toepassing van het Gemeenschapsrecht) zou kunnen neerkomen op een verzwakking van de institutionele verantwoordelijkheid van de Commissie om als „hoedster van de Verdragen” overeenkomstig artikel 211 van het EG-Verdrag de toepassing van het Gemeenschapsrecht te waarborgen; stelt vast dat de Commissie vaak de enige instantie is tot wie burgers zich nog kunnen wenden om de niet-toepassing van het Gemeenschapsrecht aan de kaak te stellen; |
20. |
stelt vast dat de Commissie verklaart dat de nieuwe werkmethode de inbreukprocedure niet vervangt en dat zij zich ertoe verbindt deze alleen in de fase vóór de inbreuk toe te passen overeenkomstig een nauwkeurig tijdschema en strikte termijnen; |
21. |
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de nieuwe werkmethode de aan de klager toegekende procedurele waarborgen onverlet laat en herinnert de Europese Commissie eraan dat het niet registreren van een klacht volgens de besluiten van de ombudsman neerkomt op wanbeheer; wijst erop dat in dit verband onder een klacht moet worden verstaan alle correspondentie waarin mogelijk op een schending van het Gemeenschapsrecht wordt gewezen of die anderszins als klacht wordt aangemerkt; |
22. |
onderstreept dat het van belang is dat de Commissie de klager gedurende de gehele procedure — en met name in de fase vóór de inbreuk indien de nieuwe methode wordt toegepast — op de hoogte houdt van de inhoud van alle correspondentie met de lidstaten over zijn klacht; |
23. |
is van mening dat vraagtekens moeten worden geplaatst bij de opschorting van sommige delen van het interne procedurehandboek van de Commissie, aangezien niet alle lidstaten en alle sectoren in het proefproject zijn opgenomen en de nieuwe methode niet volledig is ingevoerd; is van mening dat dit zowel intern als naar de burger toe tot verwarring kan leiden wat betreft de toe te passen procedures, vooral met betrekking tot vergelijkbare inbreuken in verschillende lidstaten; wenst toegang te krijgen tot het interne procedurehandboek; |
24. |
vindt ook dat het van belang is middelen uit te trekken voor conformiteitsbeoordelingen, maar dringt erop aan dat meer personele middelen worden ingezet voor de behandeling van inbreuken; is vooral bang dat de vermindering van het aantal inbreuken na de uitbreiding kan worden veroorzaakt door onvoldoende middelen voor een behoorlijke follow-up bij de toepassing van de EU-wetgeving; verzoekt de Commissie het Parlement specifieke gegevens te verstrekken over het aantal posten en de omvang van de middelen die in het kader van de begroting 2008 speciaal voor de behandeling van inbreuken zullen worden ingezet; |
25. |
is ingenomen met het voorstel van de Commissie om de nieuwe werkmethode via een proefproject te testen; is echter bang dat sprake kan zijn van gebrek aan samenhang en verwarring tussen de lidstaten die deelnemen aan het proefproject en de lidstaten die daar niet aan deelnemen, aangezien de opschorting van de interne procedure als gevolg van de invoering van de nieuwe werkmethode op alle gevallen van toepassing is; |
26. |
verzoekt de Commissie dit proefproject specifiek te richten op de lidstaten waar de toepassing van het Gemeenschapsrecht problematisch blijft als gevolg van een gebrek aan samenwerking van de kant van de nationale autoriteiten, met name op regionaal en plaatselijk niveau; verzoekt de Commissie door middel van het proefproject na te gaan of er binnen de Commissie meer middelen nodig zijn, en zo ja waar, om klachten na de invoering van de nieuwe werkmethode te behandelen en beheren; |
27. |
doet, gezien het feit dat verzoekschriften en klachten van burgers en ondernemingen leiden tot de ontdekking van een zeer aanzienlijk aantal inbreuken en om verwarring te voorkomen bij het in contact treden met de verschillende met de oplossing van de problemen belaste instanties, een beroep op de Commissie om onderzoek te doen naar de mogelijkheid van heldere bewegwijzering of de instelling van een online centraal aanspreekpunt ter ondersteuning van burgers; |
28. |
verwelkomt het besluit van de Commissie dat zij „om nog sneller vooruitgang te boeken (…) voor de meeste procedurehandelingen (zal) zorgen voor een frequentere besluitvorming”; stelt vast dat de Commissie vier formele vergaderingen per jaar belegt voor besluiten met betrekking tot inbreukprocedures en verwelkomt het besluit van de Commissie om frequenter besluiten over inbreukprocedures te nemen; betreurt dat de mededeling geen krachtigere politieke en organisatorische maatregelen definieert om deze nieuwe verplichtingen aan te pakken; |
29. |
betreurt dat de Commissie zich niet gehouden heeft aan haar in de mededeling van 2002 over de verbetering van de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht gedane toezegging dat „de toepassing van de prioriteitscriteria (…) elk jaar (zal) worden geëvalueerd bij de bespreking van het verslag over de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht” (3); verwelkomt haar nieuwe toezegging dat zij „vanaf 2008 in haar jaarverslagen haar maatregelen betreffende deze prioriteiten (zal) beschrijven en toelichten” (4); |
30. |
merkt op dat het Parlement steeds verzoekschriften heeft ontvangen over vermeende, voortdurende schendingen door lidstaten van mensen- en grondrechten van de indieners en betreurt ten zeerste dat de criteria voor schendingen van de mensenrechten of fundamentele vrijheden die in essentiële bepalingen van het Gemeenschapsrecht zijn neergelegd, uit de nieuwe lijst van prioriteitscriteria zijn geschrapt; roept in herinnering dat het EU-Verdrag aan het Parlement de bevoegdheid geeft tot het in werking stellen van de procedure die is vastgelegd in artikel 7, lid 1 van dat Verdrag; |
31. |
dringt er bij de Commissie op aan het beginsel dat alle correspondentie waarin mogelijk op een werkelijke schending van het Gemeenschapsrecht wordt gewezen, als klacht dient te worden geregistreerd, zo breed mogelijk toe te passen, tenzij sprake is van de buitengewone omstandigheden die bedoeld zijn in punt 3 van de bijlage bij de mededeling over „Betrekkingen met de klager inzake inbreuken op het Gemeenschapsrecht” (5); stelt vast dat de Europese ombudsman de Commissie onlangs verantwoordelijk heeft genoemd voor „wanbeheer” wegens het niet-registreren van een klacht overeenkomstig deze mededeling; dringt er bij de Commissie op aan het Parlement te informeren en te raadplegen over alle wijzigingen in de uitzonderingscriteria voor niet-registratie van klachten; |
32. |
roept alle diensten van de Commissie op om indieners van een klacht volledig van de voortgang van de behandeling van hun klacht op de hoogte te stellen bij het verstrijken van alle vastgestelde termijnen (formele ingebrekestelling, met redenen omkleed advies, aanhangigmaking bij het Hof), om hun beslissingen met redenen te omkleden en om deze redenen uitgebreid aan de indiener van een klacht mede te delen in overeenstemming met de uitgangspunten van haar mededeling van 2002; |
33. |
is verheugd over het voornemen van de Commissie om maatregelen te nemen die een vrije toegang tot haar elektronische databank moet waarborgen en moedigt haar aan om deze toezegging zo snel mogelijk uit te voeren; |
34. |
is verheugd over de toezegging van de Commissie dat zij samenvattende inlichtingen zal verstrekken over alle fasen van inbreukprocedures naarmate deze voortschrijden vanaf de ingebrekestelling; is van mening dat de Commissie in het belang van de transparantie en een betere toepassing van het Gemeenschapsrecht in de nationale gerechtshoven de inhoud en tijdstippen van haar contacten met lidstaten bekend dient te maken zodra de betrokken zaken niet langer in onderzoek zijn; |
35. |
verwelkomt de op handen zijnde publicatie door de Commissie van een toelichtend document over de jurisprudentie van het Hof van Justitie betreffende vorderingen ter zake van schade veroorzaakt door inbreuken op rechten krachtens het Gemeenschapsrecht; doet tevens de suggestie aan de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om op te treden als amicus curiae in relevante schadezaken die bij nationale gerechtshoven dienen, in overeenstemming met het nationale procesrecht, zoals al het geval is bij binnenlandse geschillen waarbij het communautair mededingingsrecht in het geding is (6); |
De rol van het Europees Parlement en de nationale parlementen bij de toepassing van het Gemeenschapsrecht
36. |
is van mening dat de vaste commissies van het Parlement een veel actievere rol zouden moeten spelen bij de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht op de gebieden die onder hun bevoegdheid vallen en te dien einde door de Commissie zouden dienen te worden ondersteund en regelmatig geïnformeerd; stelt voor dat -waar mogelijk — de rapporteur van het Parlement voor een bepaald onderwerp of zijn/haar opvolger een centrale en continue rol speelt in de lopende controle op de naleving door de lidstaten van het Gemeenschapsrecht; stelt vast dat de regelmatige bijeenkomsten over de toepassing van het Gemeenschapsrecht die door de Commissie milieu, volksgezondheid en voedselveiligheid worden georganiseerd ook door alle andere commissies van het Parlement zouden moeten worden georganiseerd en dat de Commissie stelselmatig aan deze bijeenkomsten zou moeten kunnen deelnemen; |
37. |
merkt evenwel op dat de slechts schoorvoetende bereidheid van de Commissie om nauwkeurige informatie te verstrekken over de kwesties waarover inbreukprocedures zijn opgestart, de publieke belangstelling voor, en de doeltreffendheid van deze bijeenkomsten ernstig doet afnemen; verzoekt de commissies van het Parlement om waar mogelijk vertegenwoordigers van de betrokken lidstaten of van de Raad op te nemen op de lijst van genodigden voor de bijeenkomsten over de toepassing van het Gemeenschapsrecht; |
38. |
is van mening dat de commissies van het Parlement (met inbegrip van de Commissie verzoekschriften) voldoende administratieve steun moeten krijgen om hun taak naar behoren te kunnen uitvoeren; verzoekt de werkgroep Parlementaire hervorming, de Begrotingscommissie en de overige relevante organen van het Parlement concrete voorstellen in te dienen die inter alia betrekking hebben op de bovengenoemde continue rol van de rapporteurs en na te gaan of het haalbaar is binnen elk commissiesecretariaat een speciale task force in te stellen om een voortdurende en doeltreffende controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht te waarborgen; |
39. |
dringt aan op nauwere samenwerking tussen nationale parlementen en het Europees Parlement, en tussen hun respectievelijke parlementsleden, om doeltreffende controle op Europese zaken op nationaal niveau te bevorderen en te vergroten; is van mening dat nationale parlementen een waardevolle rol kunnen vervullen in de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht, en aldus de democratische legitimiteit van de Europese Unie helpen versterken en de Unie dichter bij de burger brengen; |
40. |
wijst op de toezegging van de Raad dat hij de lidstaten zal stimuleren om concordantietabellen op te stellen waaruit het verband blijkt tussen richtlijnen en binnenlandse omzettingsmaatregelen; benadrukt dat dergelijke tabellen van wezenlijk belang zijn voor een effectief toezicht door de Commissie op uitvoeringsmaatregelen in alle lidstaten; stelt als medewetgever voor om al het nodige te doen om te waarborgen dat bepalingen met betrekking tot deze tabellen in de loop van het wetgevingsproces niet uit de tekst van voorstellen van de Commissie worden geschrapt; |
41. |
stelt vast dat nationale rechtbanken een essentiële rol vervullen bij de toepassing van het Gemeenschapsrecht en verleent zijn volle steun aan de inspanningen van de Commissie om de gebieden waarop aanvullende opleidingen voor nationale rechters, juristen en ambtenaren binnen de nationale autoriteiten nuttig zouden zijn, vast te stellen; |
42. |
verzoekt de Commissie om beter toezicht uit te oefenen op de naleving door de justitiële autoriteiten van de lidstaten van de besluiten van het Parlement met betrekking tot parlementaire immuniteit en, indien de Commissie vaststelt dat deze besluiten niet worden nageleefd, om het Parlement in kennis te stellen van het vervolg dat daaraan zal worden gegeven; |
*
* *
43. |
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan het Hof van Justitie, de Europese ombudsman en de parlementen van de lidstaten. |
(1) PB C 297 E van 7.12.2006, blz. 122.
(2) COM(2007)0502, afdeling 2.2.
(3) COM(2002)0725, afdeling 3.1.
(4) COM(2007)0502, afdeling 3.
(5) COM(2002)0141.
(6) Mededeling van de Commissie betreffende de samenwerking tussen de Commissie en de rechterlijke instanties van de EU-lidstaten bij de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB C 101 van 27.4.2004, blz. 54), paragrafen 17-20.