Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009AE1474

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's Een EU-strategie voor jongeren — Investeringen en empowerment en vernieuwde open coördinatiemethode om op de uitdagingen en kansen voor jongeren in te spelen (COM(2009) 200 definitief)

PB C 318 van 23.12.2009, p. 113–120 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

23.12.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 318/113


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's Een EU-strategie voor jongeren — Investeringen en empowerment en vernieuwde open coördinatiemethode om op de uitdagingen en kansen voor jongeren in te spelen

(COM(2009) 200 definitief)

2009/C 318/22

Rapporteur: de heer Sibian

De Commissie heeft op 27 april 2009 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over de

ededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's Een EU-strategie voor jongeren – Investeringen en empowerment Een vernieuwde open coördinatiemethode om op de uitdagingen en kansen voor jongeren in te spelen

De gespecialiseerde afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 1 september 2009 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Sibian.

Het EESC heeft tijdens zijn op 30 september en 1 oktober 2009 gehouden 456e zitting (vergadering van 1 oktober) onderstaand advies uitgebracht, dat met 133 stemmen vóór en zonder stemmen tegen, bij 5 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Volgens het EESC moet er een strategie voor en met de jeugd worden uitgestippeld. Jongeren moeten niet alleen worden betrokken bij de uitwerking, maar ook bij de toepassing ervan.

1.2

Het subsidiariteitsbeginsel indachtig vallen maatregelen voor jongeren in eerste instantie onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten. Daar staat tegenover dat veel van de problemen waarmee jongeren tegenwoordig worden geconfronteerd, onmogelijk helemaal kunnen worden opgelost zonder een holistische en grensoverschrijdende strategie. Daarom valt een geïntegreerde Europese strategie voor jongerenbeleid in goede aarde.

1.3

Alle gekozen werkterreinen lopen dwars door alle sectoren heen en staan niet op zich: elk werkterrein houdt verband met alle andere en alle werkterreinen beïnvloeden elkaar onderling. Om die reden moeten deze werkterreinen horizontaal worden benaderd, met de behoeften van jongeren als leidmotief.

1.4

Het welslagen van de bepleite strategie hangt volgens het EESC af van wat er op de volgende gebieden gebeurt:

coördinatie

prioritering van werkterreinen

mobilisering van alle betrokken partijen

toewijzing van de noodzakelijke middelen

steun voor jongerenwerk en –structuren.

Tegen deze achtergrond doet het EESC de volgende aanbevelingen:

1.5

Jongerenwerk en -structuren moeten een spilfunctie krijgen als het erom gaat bekendheid te geven aan deze EU-strategie en deze – in een niet aan sectoren gebonden benadering – op alle gekozen werkterreinen toe te passen.

1.6

Informeel leren als aanvulling op formeel onderwijs moet verder worden gestimuleerd. Het leerproces is immers niet plaatsgebonden.

1.7

Zowel in EU-verband als in de lidstaten moeten school, arbeidsmarkt, verenigingsleven en vrijwilligerswerk verder aan elkaar worden gekoppeld.

1.8

Ondernemingszin stimuleren via subsidiëring is een uitdaging, maar ook een noodzaak. Ondernemerschap heeft een economische betekenis, maar moet ook in ruimere zin worden opgevat.

1.9

Jongeren moeten actief worden in de maatschappij. Jeugdbeleid kan alleen worden ontwikkeld als de jongeren daaraan zelf op alle terreinen hun medewerking verlenen.

1.10

Overal in Europa moet een breed scala aan stelsels voor jongerenwerk, activiteiten en samenwerkingsverbanden worden opgezet om te voorkomen dat jongeren gemarginaliseerd raken. Bij maatregelen die tot doel hebben om te voorkomen dat jongeren buiten de maatschappelijke boot vallen, moeten jongeren niet worden gezien als passieve gebruikers van sociale voorzieningen, maar als mensen die de maatschappij wat te bieden hebben.

1.11

Vaardigheden die door vrijwilligerswerk worden aangeleerd, zijn erg belangrijk (en moeten dan ook erkenning krijgen als aanvulling op formeel onderwijs). Alle kennis en vaardigheden die buiten het formele onderwijscircuit om worden opgedaan, kunnen nuttig zijn op de arbeidsmarkt en worden gebruikt om actief in het leven te staan.

1.12

Het doel van alle projecten en activiteiten moet zijn dat jongeren een gevoel van solidariteit, burgerzin en verantwoordelijkheidsbesef wordt bijgebracht. Jongeren moeten – om niet in moeilijkheden te geraken – kunnen hopen op een niet al te verre toekomst waarin ze behoorlijk worden betaald voor het werk dat ze gaan doen. Daarom moeten de nodige voorwaarden voor een adequaat loonbeleid worden geschapen.

1.13

Helaas heeft de Commissie verzuimd om aan te geven hoe de bepleite strategie in concreto moet worden toegepast en hoe de vorderingen die ermee in EU-verband en in de lidstaten worden gemaakt, kunnen worden gemeten. De open coördinatiemethode zal naar verwachting wel het voornaamste instrument blijven. Naar het oordeel van het EESC moet die methode worden aangevuld met een vernieuwd Europees Pact voor de Jeugd. Bovendien roept het EESC de sociale partners en de Europese Commissie op een overeenkomst te sluiten om de mobiliteit en werkgelegenheid voor jongeren te verbeteren.

1.14

Jongeren moeten de spil zijn waar alles om draait in de bepleite strategie. Jongeren kunnen het beste worden bereikt via jongerenwerk en –structuren. Daarom moet voorrang worden gegeven aan de evaluatie en kwalitatieve verbetering van jongerenwerk.

1.15

De Commissie zou de lidstaten ertoe moeten aansporen om maatregelen te nemen waardoor jongeren meer kans op werk krijgen en in staat worden gesteld om onafhankelijk te worden. Voorbeelden van dergelijk maatregelen zijn:

steun in het begin van de opleiding (subsidies, huisvesting, advisering, vervoer enz.)

uitkering voor jongeren die op zoek gaan naar hun eerste baan

goede leerling- en werkervaringsplaatsen

omzetting van stageplaatsen in arbeidscontracten voor onbepaalde tijd.

2.   Wat de Commissie suggereert

2.1

Het huidige raamwerk voor samenwerking op het gebied van jongerenbeleid (een combinatie van het Witboek Jeugd, het Europees Pact voor de jeugd van 2005, de open coördinatiemethode en de verwerking van jeugdvraagstukken in al het overige beleid) verstrijkt dit jaar (2009) en heeft niet altijd aan de verwachtingen voldaan. Daarom is de Commissie in april jl., na in 2008 een brede raadpleging te hebben georganiseerd, met een suggestie voor een nieuw samenwerkingskader gekomen: de Mededeling „en EU-strategie voor jongeren – Investeringen en empowerment”.

2.2

De bepleite strategie is gebaseerd op drie overkoepelende, onderling verbonden doelstellingen. Bij elke doelstelling horen 2 à 3 werkterreinen:

Doelstelling: meer kansen voor jongeren creëren op het gebied van onderwijs en werkgelegenheid

Werkterreinen: onderwijs, werkgelegenheid, creativiteit en ondernemerschap

Doelstelling: De toegang van alle jongeren tot en hun volledige participatie aan het maatschappelijk leven bevorderen

Werkterreinen: gezondheid en sport, participatie

Doelstelling: de wederzijdse solidariteit tussen de samenleving en jongeren bevorderen

Werkterreinen: sociale inclusie, vrijwilligerswerk, jongeren en de wereld.

Bij elk werkterrein wordt een opsomming gegeven van specifieke doelstellingen en maatregelen voor Commissie en lidstaten.

3.   Algemene opmerkingen

3.1   Behoefte aan betere coördinatie

3.1.1

Grote sociale problemen, zoals het ontbreken van sociale zekerheid, de groeiende vreemdelingenhaat en belemmerde toegang tot onderwijs en arbeidsmarkt, kunnen nationale grenzen moeiteloos overschrijden en vormen dan ook een bedreiging voor Europa's sociaal model. Nu ook nog een economische crisis is uitgebroken, is er meer dan ooit behoefte aan een Europese strategie die meer samenhang vertoont. Alhoewel niet alleen jongeren slachtoffers van deze sociale problemen kunnen worden, vormen zij wel de meest kwetsbare groep.

3.1.2

De coördinatie tussen de EU en de lidstaten is aan verbetering toe en hun respectieve taken moeten duidelijker worden afgebakend. Daarbij moeten de verschillen tussen de lidstaten in aanmerking worden genomen, maar dan niet als een probleem, maar als een mogelijkheid om gunstige synergie-effecten te sorteren. De Commissie zou moeten streven naar meer samenwerking tussen de EU en de lidstaten op het gebied van jeugdbeleid en naar een betere verwezenlijking van Europese doelstellingen op nationaal, regionaal en lokaal bestuursniveau. Bij de raadpleging die voorafgaand aan de Mededeling over deze strategie werd georganiseerd, is gebleken dat jongerenbeleid niet alleen in EU-verband, maar ook in de lidstaten steeds meer op de voorgrond gaat treden.

3.1.3

Volgens het EESC is de bepleite strategie een stap voorwaarts. Voor een geslaagde tenuitvoerlegging moet wel op de volgende gebieden actie worden ondernomen:

Representativiteit – Op zich zijn de open coördinatiemethode en de gestructureerde dialoog nuttige instrumenten, maar dan moet de toepassing ervan wel voortdurend in de gaten worden gehouden en verbeterd. Ook dienen er ook nog ándere overleginstrumenten te worden ontwikkeld om basisorganisaties van en voor jongeren, overheidsinstanties, jongeren zelf en andere belanghebbenden bij de beleidsvorming te betrekken (1).

Bekendheid met het EU-jeugdbeleid – Het EU-jeugdbeleid moet meer bekendheid krijgen. Daar hebben jongeren alleen maar baat bij: dan zullen zij de kansen die zij via het samenwerkingsverband krijgen (bv. in de vorm van uitwisselingen) ook daadwerkelijk met het EU-jeugdbeleid associëren.

Verschillen tussen landen – Het beleid van 27 lidstaten coördineren en dichter bij elkaar brengen in een Europees samenwerkingsverband, is geen sinecure. Met een aantal werkterreinen is in sommige lidstaten al ruime ervaring opgedaan (daarvan kan worden geprofiteerd bij de uitstippeling van de EU-strategie), terwijl diezelfde werkterreinen in andere lidstaten nog maar pas ontgonnen gebied vormen. Hoe dan ook moet de nieuwe strategie iedere lidstaat meerwaarde bieden.

Communicatie – Er moet een gemeenschappelijk systeem worden overeengekomen voor een gestructureerde vergaring en verspreiding van vergelijkbare gegevens en betere voortgangsverslagen en analyses, en er moeten afspraken worden gemaakt over gemeenschappelijke indicatoren voor de te bereiken resultaten.

Tenuitvoerlegging van EU-beleid - Er bestaan ook grote verschillen tussen de lidstaten wat betreft hun vermogen om EU-beleid ten uitvoer te leggen. Sommige lidstaten beschikken over goed ontwikkelde systemen die ook het regionale en lokale bestuursniveau omvatten, terwijl andere lidstaten nauwelijks middelen spenderen aan Europese samenwerking op het gebied van jongerenbeleid.

3.1.4

De Commissie zou al haar bevoegdheden en gezag moeten aanwenden om de lidstaten tot toepassing van de strategie aan te sporen en hen daarin te begeleiden. De Commissie mag haar rol als coördinator bij de toepassing van de strategie niet uit de weg gaan.

3.2   Van de niet aan sectoren gebonden aanpak een succes maken

3.2.1

De werkterreinen die bij de bepleite strategie worden voorgesteld (zie par. 2.2) bestrijken een breed sociaaleconomisch gebied. Geen enkel werkterrein is specifiek aan een bepaalde leeftijdsgroep verbonden: dat neemt niet weg dat álle werkterreinen uiterst relevant zijn voor jongeren. Desalniettemin zijn sommige werkterreinen beter toegespitst op de bijbehorende doelstelling, terwijl andere in vrij algemene bewoordingen zijn geformuleerd.

3.2.2

Het is geen gemakkelijke opgave om gelijktijdig actie te ondernemen op acht verschillende werkterreinen. Daarom adviseert het EESC het volgende:

Er zou bij de Commissie een coördinerend orgaan moeten worden opgericht. Ook zouden er overzichtelijke procedures voor de algemene coördinatie moeten worden uitgewerkt. Daarbij wordt gedoeld op sturing, beheer, monitoring en evaluatie van de toepassing van de strategie, zowel in EU-verband als in de lidstaten. Alle relevante belanghebbenden (waaronder jeugdorganisaties) en dienovereenkomstige, op de betreffende werkterreinen actieve organisaties (zoals organen in andere Europese instellingen en ook bij de Raad van Europa) zouden daarbij moeten worden betrokken. Met het oog daarop zouden om de zoveel tijd werkgroepen moeten bijeenkomen en zou van elkaars ervaringen moeten worden geleerd (peer learning exercise). Ook moet het vernieuwde Europees Pact voor de Jeugd in aanmerking worden genomen.

Er zouden duidelijke doelstellingen moeten worden vastgelegd, telkens gekoppeld aan een tijdschema en een routekaart.

Werkterreinen zouden naar volgorde van belangrijkheid moeten worden gerangschikt en de vorderingen op al die werkterreinen moeten op de voet worden gevolgd.

Stakeholders (jongerenwerkers, beroepskrachten, onderzoekers, deskundigen, de sociale partners, politici enz.) moeten worden warm gemaakt voor een verbeterde, voortdurende gestructureerde dialoog en jongeren en hun structuren zouden daarbij moeten worden betrokken.

Er moet voor de toepassing van de strategie een betrouwbare, transparante en stelselmatige benadering worden uitgewerkt.

De Lissabonstrategie voor de periode na 2010 moet een jeugddimensie krijgen om de sociale en beroepsmatige integratie van jonge mannen en vrouwen te vergemakkelijken.

Om ervoor te zorgen dat de nodige middelen worden toegewezen, moeten er nieuwe instrumenten in het leven worden geroepen en/of moeten de huidige/toekomstige generaties van programma's (zoals Jeugd in Actie, het Programma voor een leven lang leren, Progress, Media, Erasmus voor jonge ondernemers, het Programma voor concurrentievermogen en innovatie, en de structuurfondsen) worden aangepast. Al die instrumenten zouden moeten worden gecoördineerd en elkaar moeten aanvullen.

De administratieve rompslomp bij het beheer van projecten en van maatregelen op de aangegeven werkterreinen moet worden teruggedrongen. Ook moet de transparantie groter worden.

Steun voor jongerenwerk en –structuren moet onlosmakelijk deel uitmaken van de maatregelen op alle werkterreinen en is in overeenstemming met het aan al die maatregelen ten grondslag liggende beginsel.

3.3   Jongerenwerk als middel om de bepleite strategie toe te passen

3.3.1

Het EESC is ermee ingenomen dat de belangrijke rol van jongerenwerk wordt benadrukt. Jeugdbeleid moet zo worden uitgewerkt en uitgevoerd dat ALLE jongeren er voordeel van hebben. Wat voor jongeren wordt gedaan, is uitgegroeid tot een drager van sociale verandering (2): overdraagbare vaardigheden kunnen worden aangeleerd en ontbrekende formele diploma's kunnen worden gecompenseerd (vooral in het geval van kansarme groepen). Toch moet er nog meer worden gedaan voor de erkenning van vaardigheden die door jongerenwerk zijn verkregen. De rol die jeugdorganisaties spelen om jongeren mondig te maken (empowerment), moet kracht worden bijgezet. Hun rol bestaat er immers in om jongeren mogelijkheden tot zelfontplooiing te bieden, om hun te leren hoe ze actief kunnen participeren en om hun vaardigheden aan te leren die meer erkenning zouden moeten krijgen.

3.3.2

Jongerenwerk omvat activiteiten waarmee bewust wordt geprobeerd om jongeren te beïnvloeden en die in uiteenlopende omstandigheden en structuren (zoals vrijwilligersorganisaties voor jongeren, gemeentelijke jeugdcentra of welbepaalde voorzieningen van overheid of kerk) worden georganiseerd. Dat neemt niet weg dat het begrip „jongerenwerk” nog steeds niet duidelijk is gedefinieerd.

3.3.3

Jongerenwerk zou als horizontaal element in alle werkterreinen van de bepleite strategie moeten worden geïntegreerd. De kwalitatieve verbetering van jongerenwerk moet een uitdrukkelijke doelstelling van die langetermijnstrategie worden, omdat dan alleen alle jongerendoelgroepen kunnen worden bereikt. Programma's als Jeugd in Actie en „Leonardo da Vinci” moeten tot doel hebben om (al dan niet professionele) jongerenwerkers zich verder te helpen ontwikkelen, te steunen en een betere opleiding te geven. Op die manier wordt ertoe bijgedragen dat jongeren door jongerenwerk te doen, meer beroepsvaardigheden aanleren.

3.3.4

Jongerenwerk richt zich meestal op jongeren die (nog) geen baan hebben, zoals tieners, mensen die speciale zorg nodig hebben, economische migranten, gehandicapten en kansarmen uit arme bevolkingsgroepen. Jongerenwerk en deelname aan jongerenstructuren bieden weliswaar geen rechtstreekse toegang tot de arbeidsmarkt, maar zijn wel een middel tot meer maatschappelijke integratie. Jongerenwerk is gebaat bij nauwere samenwerking met scholen voor beroepsopleidingen en een meer zichtbare bijdrage aan de inzetbaarheid van jongeren.

4.   Specifieke opmerkingen over de werkterreinen

4.1   Hieronder wordt stilgestaan bij de acht genoemde werkterreinen, ook al kunnen er nog ándere prioritaire acties worden voorgesteld, c.q. prioriteiten worden gesteld onder de werkterreinen die al zijn gesuggereerd.

4.2   Onderwijs

4.2.1

Onderwijs is van oudsher van doorslaggevend belang voor de groei en ontplooiing van iedere afzonderlijke burger, maar ook voor de ontwikkeling van de samenleving als geheel. Het EESC heeft er al eerder op gewezen dat beroepsopleidingen voor leerkrachten nauw verbonden zijn aan ander belangrijk beleid, waaronder jeugdbeleid (3).

4.2.2

Niet-formeel leren kan een aanvulling vormen op formeel onderwijs. Dankzij niet-formeel onderwijs kunnen noodzakelijke vaardigheden worden aangeleerd die nu eenmaal beter in een minder formeel systeem kunnen worden ontwikkeld. Vice versa kan in formeel onderwijs gebruik worden gemaakt van niet-formele leermethoden waarop het beginsel van levenslang leren wordt toegepast.

4.2.3

Om leren voor jongeren aantrekkelijker en efficiënter te maken (4) en erkenning te geven aan de rol van niet-formeel leren, zou het volgende moeten worden gedaan:

in formeel onderwijs niet-formele leermethoden introduceren;

tussen formele en niet-formele leermogelijkheden soepele overgangen aanbrengen;

jongeren aanmoedigen om uit ervaring te leren;

scholen en plaatselijk jongerenwerk aan elkaar koppelen;

de jongere centraal stellen in het leerproces;

erkenning geven aan vaardigheden die door vrijwilligerswerk en niet-formele leermethoden zijn verworven (het Youthpass certificate kan als voorbeeld dienen voor andere acties en activiteiten, ook buiten het „Jeugd in Actie”-programma om);

een overzichtelijk systeem invoeren voor de beoordeling van via niet-formeel en informeel onderwijs verworven vaardigheden.

4.2.4

Steeds meer jongeren zijn aangewezen op een baan om hun studie te bekostigen, wat zelfs al een belangrijke oorzaak voor het zakken voor examens is geworden.

4.2.5

Jeugd in Actie en programma's als Comenius, Erasmus en Erasmus Mundus zouden kunnen voorzien in de nodige maatregelen en doelgerichtere financieringsmogelijkheden om al die gewenste ontwikkelingen te realiseren. Deze programma's zouden toegankelijker moeten worden gemaakt voor alle categorieën jongeren.

4.3   Werkgelegenheid

4.3.1

Er is een rechtstreeks verband tussen onderwijs en werkgelegenheid: hoe hoger het onderwijsniveau, hoe kleiner de kans op werkloosheid (5). Vooral vroegtijdige schoolverlaters hebben de grootste moeite om een baan te vinden, met alle gevolgen van dien: een laag inkomen en een grotere kans op armoede en maatschappelijke uitsluiting.

4.3.2

De afgelopen jaren is de sociale ongelijkheid zichtbaar gaan leiden tot steeds meer verschillen in studieresultaten, behaalde diploma's en succes bij het vinden van gekwalificeerd werk. Jonge werknemers worden geconfronteerd met arbeidsonzekerheid, lage inkomens en slechte arbeids- en leefomstandigheden. Een diploma is niet langer een garantie tegen werkloosheid of werk onder het opleidingsniveau. De samenleving dient zich solidair op te stellen en deze problemen aan te pakken.

4.3.3

Om alle jongeren andere toekomstperspectieven dan vooruitzicht op precaire arbeid te bieden, komt het tegen deze achtergrond aan op verbetering van het opleidingsniveau, maar vooral op meer maatregelen voor een actief arbeidsmarktbeleid voor werkzoekende jongeren. Verder moeten structurele problemen bij de overstap van school naar arbeidsmarkt opgeheven worden

4.3.4

Op zoek naar een hoger loon en aantrekkelijker werk kiezen veel jongeren ervoor hun land te verlaten. Dit geldt voor alle jongeren, ongeacht hun opleidingsniveau. Het gevolg is een aanhoudende braindrain, met name uit de nieuwe lidstaten. Dit verschijnsel is iets anders dan tijdelijke mobiliteit. Tijdelijke mobiliteit heeft een positief effect op alles en iedereen (jongeren, maatschappij en economie) en zou in de EU moeten worden gestimuleerd.

4.3.5

Een baan draagt bij tot individuele en collectieve waardigheid en helpt maatschappelijke uitsluiting voorkomen. Onzekere arbeidsomstandigheden, lage lonen en overwerk maken het moeilijker om werk en privé- of gezinsleven te combineren.

4.3.6

In EU-verband en in de lidstaten zou meer aandacht moeten worden geschonken aan de overstap van school naar arbeidsmarkt. Zolang niet wordt gezorgd voor goede loopbaanbegeleiding en loopbaanadvies en onderwijsstelsels niet op de behoeften van de arbeidsmarkt worden afgestemd, zal het probleem van de jeugdwerkloosheid onopgelost blijven.

4.3.7

Daarom adviseert het EESC om voor de bepleite strategie specifieke maatregelen op de volgende gebieden te nemen:

voor beter en toegankelijker onderwijs en beroepsopleiding zorgen, zodat jongeren zo vlot mogelijk een plek op de arbeidsmarkt kunnen veroveren en daar lange tijd kunnen blijven;

maatregelen nemen om te garanderen dat tijdelijk werk en banen met weinig sociale zekerheid niet de norm voor jongeren worden;

bewerkstelligen dat jongeren op alle opleidingsniveaus overal in de EU beschikken over laagdrempelige beroepsoriëntatie- en voorlichtingsmogelijkheden, en door middel van een soort Europees kwaliteitskader voor meer goede stages en leerbanen zorgen;

jongeren die werk of een stageplaats zoeken vroegtijdig actief ondersteunen, en actieprogramma's voor de integratie van probleemgroepen, zoals langdurig werkloze jongeren en degenen die met hun opleiding zijn gestopt, versterken, o.a. via werkgelegenheidsprojecten en opleidingsinitiatieven van algemeen belang;

de samenwerking tussen onderwijsinstellingen en werkgevers verbeteren;

onderwijsstelsels en bedrijfsleven met elkaar in verband brengen, daar waar dit zinvol is;

verenigingen bij de toepassing van de strategie betrekken en erkenning geven aan vrijwilligerswerk;

onder alle betrokkenen best practices promoten;

het initiatief van de Commissie „Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen” verder uitbouwen;

door middel van een nieuwe generatie programma’s (6) voor meer mobiliteit zorgen.

4.3.8

Het is een uitstekend idee om „werkgelegenheid voor jongeren” als thema voor de gestructureerde dialogen van 2010 te kiezen. Die dialogen zijn een goede gelegenheid om meer aandacht voor dit vraagstuk te vragen.

4.3.9

De sociale partners vervullen een buitengewoon belangrijke rol op de arbeidsmarkt. Europa's sociale partners zetten zich krachtig in op dit gebied en meer jongeren, die aan de eisen van de arbeidsmarkt voldoen en over de juiste vaardigheden en competenties beschikken, aan de slag krijgen, is altijd al een prioriteit geweest van hun gemeenschappelijke werkprogramma’s.

4.4   Creativiteit en ondernemerschap

4.4.1

Steun voor innovatie in jongerenprojecten en ondernemersactiviteiten door middel van financieringsmechanismen is een opgave waar de EU haar schouders onder zou moeten zetten, maar dan wel met als doel om een leerproces op gang te brengen dat op de deelnemers aan die projecten of activiteiten is afgestemd. Meer subsidiëring voor dergelijke initiatieven zou moeten worden toegejuicht, omdat veel lidstaten daar niet of nauwelijks geld voor over hebben.

4.4.2

Ondernemerschap heeft een economische betekenis, maar moet ook in ruimere, holistische zin worden opgevat, nl. als ondernemersgeest: iemand met ondernemersgeest ziet of creëert een kans en doet wat nodig is om die kans te grijpen, op welk terrein dan ook (sociaal, politiek enz.).

4.4.3

Het EESC adviseert om sociaal ondernemerschap onder jongeren te promoten en te ondersteunen.

4.4.4

Op alle onderwijsniveaus zou les moeten worden gegeven in creatief denken en probleemoplossing.

4.4.5

Voor starters zouden er mentorprogramma’s (7) (ondernemerschap) en voor alle vormen van ondernemerschap steunregelingen in het leven moeten worden geroepen.

4.5   Gezondheid en sport

4.5.1

Sport en lichaamsbeweging zijn belangrijke instrumenten om jongeren te bereiken en dragen bij tot een gezonde levensstijl, actief burgerschap en maatschappelijke integratie. In eerste instantie moet het zwaartepunt niet worden gelegd bij sport als schouwspel. Iedereen zou ertoe moeten worden aangespoord om zelf te gaan sporten, als vrijetijdsbesteding en niet zozeer in wedstrijdverband.

4.5.2

Sportverenigingen organiseren regelmatig recreatieve sportactiviteiten waar jongeren met uiteenlopende sociale achtergronden op af komen. Hier liggen veel mogelijkheden: dergelijke evenementen kunnen worden aangegrepen om jongerenwerkers via een niet-formeel leerproces bij te brengen hoe sport en lichaamsbeweging aantrekkelijk kunnen worden gemaakt onder jongeren.

4.5.3

Jongerenorganisaties op EU- en nationaal niveau moeten meer worden betrokken bij de lopende EU-campagnes ter bevordering van een gezonde levensstijl, met als invalshoeken eetgewoonten, aan alcoholconsumptie gerelateerde schade, tabak- en drugsgebruik, en geestelijke gezondheid. Bij de herziening van strategieën op deze gebieden moeten jongeren meer als aparte doelgroep worden beschouwd. De Commissie zou ook moeten overwegen om een EU-strategie voor de seksuele gezondheid uit te stippelen, met speciale aandacht voor jongeren.

4.5.4

Het EU-gezondheidsprogramma zou moeten worden gepromoot bij jongerenorganisaties. Uit hoofde van dit programma zouden extra middelen kunnen worden vrijgemaakt voor de bevordering van een gezonde levensstijl. Jongerenorganisaties zouden moeten worden aangemoedigd om voordeel te trekken van dit initiatief, vooral omdat kan worden samengewerkt met professionele gezondheidswerkers.

4.5.5

Commissie en lidstaten zouden ook aandacht moeten besteden aan de gezondheid en veiligheid van jongeren op het werk. Uit gegevens van de lidstaten en de EU blijkt dat jongeren een grotere kans hebben om het slachtoffer te worden van een beroepsongeval. Het aantal niet-dodelijk ongevallen op het werk onder werknemers uit de leeftijdsgroep van 18 tot 24 jaar is 40 % hoger dan onder werknemers van 25 jaar en ouder (8).

4.6   Participatie

4.6.1

Het begrip „participatie” moet in de bepleite strategie op pragmatische wijze worden benaderd en moet méér zijn dan alleen maar een politiek instrument. Er is behoefte aan een echte, transparante dialoog tussen jongeren en besluitvormers op alle niveaus (Europees, nationaal, regionaal en lokaal).

4.6.2

Mogelijke manieren om dit doel te verwezenlijken, zijn

gebruiksvriendelijke en aantrekkelijke participatiemethoden uitwerken

jongeren kansen bieden om te participeren en voor jongeren participatiestructuren creëren

voorbeelden van goede praktijken overdragen en uitwisselen

lokale, regionale, nationale en Europese jongerenraden oprichten en ondersteunen

kansarme en informele jongerengroepen kansen bieden om hun mening te geven

mobiliteitsbelemmeringen opheffen als voornaamste middel om jongeren tot participatie aan te zetten en hun een beter begrip van Europese vraagstukken bij te brengen

participatie-instrumenten die al door verschillende actoren op Europees en nationaal niveau zijn ontwikkeld, ten volle benutten (9)

sturing geven aan een voortdurende gestructureerde dialoog met de voornaamste actoren (zoals jongeren, jongerenorganisaties, jongerenwerkers, beroepskrachten, onderzoekers, deskundigen, de sociale partners en politici).

4.6.3

Jongeren moeten actiever worden in jongerenstructuren en maatschappelijke organisaties in het algemeen. Begrippen als „participatie” en „actief burgerschap” moeten sowieso duidelijker worden omschreven en het grote publiek moet beter van het belang ervan worden doordrongen.

4.7   Sociale inclusie

4.7.1

De samenleving moet er steeds op uit zijn om het potentieel van jongeren zo goed mogelijk te benutten. Daarom moeten er speciale maatregelen worden genomen om in dat opzicht ook voor kansarme jongeren een optimaal beleid te voeren.

4.7.2

Jongerenwerk en leerprocessen buiten het formele onderwijs om zijn niet mis te verstane middelen om jongeren een plaats in de maatschappij te geven. Om vroegtijdige schoolverlaters en jongeren uit migrantengezinnen tegen maatschappelijke uitsluiting te beschermen, zijn niet-formele methoden het meest aangewezen. Wat wordt gedaan, mag niet pas beginnen als het probleem al speelt, noch alleen zijn toegespitst op mensen die al buiten de maatschappij staan.

4.7.3

Het EESC adviseert om speciaal voor kansarme jongeren een regeling te treffen voor projecten en activiteiten waarbij die jongeren rechtstreeks worden aangesproken, mogelijkerwijze als onderdeel van het huidige „Jeugd in actie”-programma. Die regeling zou niet in de plaats moeten komen van de prioritaire doelstelling van dit programma, maar zou de aandacht wel mede moeten richten op de maatschappelijke integratie van kansarme jongeren.

4.7.4

Er moet meer worden gedaan voor de maatschappelijke samenhang in regio's waar de participatie van jongeren weinig voorstelt.

4.7.5

2010 is uitgeroepen tot het Jaar van de bestrijding van armoede en maatschappelijke uitsluiting. Dit is een uitstekende gelegenheid om bovengenoemd vraagstuk onder de aandacht te brengen en verder uit te bouwen.

4.8   Vrijwilligerswerk

4.8.1

Het EESC heeft al in eerdere adviezen vastgesteld dat met vrijwilligerswerk rijke ervaring wordt opgedaan: vrijwilligerswerk biedt een mogelijkheid tot zelfontplooiing en maakt de weg vrij voor maatschappelijke en beroepsintegratie. Ook is vrijwilligerswerk van belang voor kansarme jongeren die zich een plaats in de samenleving willen veroveren (10).

4.8.2

De EU moet erop toezien dat de noodzaak van meer erkenning voor vrijwilligerswerk boven aan de beleidsagenda blijft staan, omdat vrijwilligerswerk alleen dan een grotere rol kan gaan spelen. Youthpass heeft in dat opzicht een voorbeeldfunctie. Initiatieven als „Europees vrijwilligerswerk” zouden moeten worden uitgebreid. Ook zou de waarde van vrijwillige deelname erkenning moeten krijgen in andere vormen van engagement (zoals de andere activiteiten van het „Jeugd in actie”-programma).

4.8.3

De synergiewerking tussen nationale en Europese vrijwilligerssystemen zou moeten worden vergroot. Aan het begrip „vrijwilligerswerk” wordt echter niet overal dezelfde uitleg gegeven. Die definities zouden moeten worden geharmoniseerd, zodat er in uiteenlopende omstandigheden gebruik van kan worden gemaakt.

4.8.4

Zoals hiervóór al opgemerkt, moeten de EU en de lidstaten op dit gebied dus beter gaan samenwerken. Ook is van groot belang dat technische belemmeringen voor vrijwilligerswerk worden opgeheven en dat de problemen i.v.m. de ziekte- en ongevallenverzekering worden opgelost. Het EESC heeft de Commissie ter overweging gegeven om een keurmerk in te voeren voor uitwisselingsprogramma's die aan de kwaliteitsnormen van de EU voldoen. Hoe daaraan ook wordt vormgegeven, de kwaliteit van vrijwilligerswerk is altijd belangrijk. De adequate middelen daartoe moeten dan ook ter beschikking worden gesteld (11).

4.8.5

Ook moet het nodige worden gedaan om te voorkomen dat vrijwilligerswerk de plaats van allerlei soorten banen inneemt.

4.8.6

Het EESC verzoekt de Raad met klem om in te stemmen met het voorstel van de Commissie om 2011 tot Jaar van het vrijwilligerswerk uit te roepen. Ook de Werelddag voor vrijwilligerswerk (5 december) moet worden aangegrepen om vrijwilligerswerk in de bloemetjes te zetten.

4.9   Jongeren en de wereld

4.9.1

Ook jongeren ondervinden rechtstreeks de gevolgen van de globalisering. Om daarin beter inzicht te verkrijgen, moet de impact van de globalisering op jongeren wetenschappelijk worden onderzocht. Het verantwoordelijkheidsbesef van jongeren jegens de rest van de wereldbevolking groeit door deelname aan projecten en activiteiten die in het teken staan van solidariteit en bewust wereldburgerschap.

4.9.2

Wereldwijde vraagstukken (milieubescherming, klimaatverandering, duurzame groei) moeten terug te vinden zijn in het jeugdbeleid, zodat daarmee en ook met jongerenprojecten een bijdrage kan worden geleverd aan de vooruitgang op dat terrein. Vice versa mogen jongeren niet worden vergeten als er voor die wereldwijde vraagstukken beleid wordt uitgestippeld.

4.9.3

Het is een goede zaak dat „Jongeren en de wereld” is gekozen als thema van de gestructureerde dialogen van 2011, omdat daaraan dan de nodige aandacht kan worden gegeven.

5.   Instrumentarium voor en tenuitvoerlegging van het nieuwe samenwerkingsverband

5.1

Helaas is in de bepleite strategie niet vastgelegd hoe daaraan concreet kan worden vormgegeven en hoe de vorderingen die ermee in EU-verband en in de lidstaten worden gemaakt, kunnen worden gemeten. De open coördinatiemethode zal naar verwachting wel het voornaamste instrument blijven. Naar het oordeel van het EESC moet die methode worden aangevuld met een vernieuwd Europees Pact voor de Jeugd.

5.2

Het nieuwe samenwerkingsverband zou moeten worden gebaseerd op een „veredelde” gestructureerde dialoog, d.w.z. een gestructureerde dialoog waarvan zou weinig mogelijk deelnemers worden uitgesloten en die op alle niveaus wordt gevoerd: onder jongeren, jongerenwerkers, jongerenorganisaties, nationale agentschappen, onderzoekers, en andere belanghebbenden, dwars door alle stadia van beleidsvorming en alle verschillende beleidsterreinen heen. Ook zou het nieuwe samenwerkingsverband moeten berusten op een brede bottom-up-benadering, incl. diverse vormen van actief burgerschap en de betrokkenheid van kansarme jongeren.

5.3

De beleidsvorming die uit deze strategie resulteert, moet met objectieve gegevens worden onderbouwd en zo transparant mogelijk zijn. Het bestand van het Europees Kenniscentrum voor jeugdbeleid (12) zou altijd als uitgangspunt moeten dienen voor de publicatie van rapporten en de verzameling en analyse van gegevens.

5.4

Jongeren moeten de spil zijn waar alles om draait in de bepleite strategie en jongerenwerk is de beste manier om hen te bereiken. Daarom moet voorrang worden gegeven aan de evaluatie en kwalitatieve verbetering van jongerenwerk.

Brussel, 1 oktober 2009

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Mario SEPI


(1)  Slechts 33 % van alle jongeren vindt dat zij in Europa maatschappelijke invloed uitoefenen, terwijl 50 % meent dat zij niet de kans krijgen om hun stem te laten horen (uitslag van de internet-enquête over jeugdvraagstukken van 2008).

(2)  Zie de onderzoeksresultaten van het UP2YOUTH-project in het EU-jeugdverslag van april 2009.

(3)  Zie EESC-advies van 16 januari 2008„De kwaliteit van de lerarenopleiding verbeteren” (rapporteur: dhr. Soares, PB C 151 van 17 juni 2008).

(4)  67 % van alle jongeren en jeugdorganisaties is niet tevreden over hun nationale onderwijsstelsel (uitslag van de internet-enquête over jeugdvraagstukken van 2008).

(5)  Volgens het EU-jeugdverslag van april 2009 lopen jongeren met alleen maar lager middelbaar onderwijs een bijna drie keer zo grote kans om werkloos te worden als jongeren die hoger onderwijs hebben genoten.

(6)  Zie EESC-advies van 17 januari 2008 over de Mededeling „Het bevorderen van de volledige participatie van jongeren in het onderwijs, het arbeidsleven en het maatschappelijk leven” (rapporteur: dhr. Trantina, PB C 151 van 17 juni 2008).

(7)  Conclusies van het Youth Event, dat door het Tsjechische EU-voorzitterschap van de Raad werd georganiseerd (van 2 t/m 5 juni, Praag).

(8)  Europese Statistieken van Arbeidsongevallen.

(9)  Te vergelijken met het Revised European Charter on the Participation of Young People in Local and Regional Life van de Raad van Europa: http://www.coe.int/t/dg4/youth/Resources/Documents/Bibliographies/Political_participation_en.asp

(10)  Zie het EESC-advies van 13 december 2006„Rol en impact van vrijwilligersactiviteiten in de Europese samenleving” (rapporteur: mevr. Koller, PB C 325 van 30 december 2006).

(11)  Zie het verkennend advies van het EESC van 25 februari 2009„Europese burgerdienst” (rapporteur: dhr. Janson, corapporteur: dhr. Sibian) (PB C 218 van 11 september 2009).

(12)  http://youth-partnership.coe.int/youth-partnership/ekcyp/index


Top
  翻译: