This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62011CN0253
Case C-253/11 P: Appeal brought on 25 May 2011 by Alstom, T&D Holding, formerly Areva T&D Holding SA, Alstom Grid SAS, formerly Areva T&D SA, Alstom Grid AG, formerly Areva T&D AG against the judgment of the General Court (Second Chamber) delivered on 3 March 2011 in Joined Cases T-117/07 and T-121/07 Areva and Others v Commission
Zaak C-253/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 25 mei 2011 door Alstom, T&D Holding, voorheen Areva T&D Holding SA, Alstom Grid SAS, voorheen Areva T&D SA, Alstom Grid AG, voorheen Areva T&D AG, tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 3 maart 2011 in de gevoegde zaken T-117/07 en T-121/07, Areva e.a./Commissie
Zaak C-253/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 25 mei 2011 door Alstom, T&D Holding, voorheen Areva T&D Holding SA, Alstom Grid SAS, voorheen Areva T&D SA, Alstom Grid AG, voorheen Areva T&D AG, tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 3 maart 2011 in de gevoegde zaken T-117/07 en T-121/07, Areva e.a./Commissie
PB C 211 van 16.7.2011, p. 19–20
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
16.7.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 211/19 |
Hogere voorziening ingesteld op 25 mei 2011 door Alstom, T&D Holding, voorheen Areva T&D Holding SA, Alstom Grid SAS, voorheen Areva T&D SA, Alstom Grid AG, voorheen Areva T&D AG, tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 3 maart 2011 in de gevoegde zaken T-117/07 en T-121/07, Areva e.a./Commissie
(Zaak C-253/11 P)
2011/C 211/37
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirantes: Alstom, T&D Holding, voorheen Areva T&D Holding SA, Alstom Grid SAS, voorheen Areva T&D SA, Alstom Grid AG, voorheen Areva T&D AG (vertegenwoordigers: J. Derenne en A. Müller-Rappard, advocaten)
Andere partijen in de procedure: Areva, Europese Commissie
Conclusies
— |
het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 3 maart 2011 in de zaken T-117/07 en T-121/07, Areva SA, Areva T&D Holding SA, Areva T&D AG, Areva T&D SA en Alstom/Europese Commissie, vernietigen; |
— |
voor het geval dat het Hof van oordeel zou zijn dat de zaak in staat van wijzen is:
|
— |
voor het geval dat het Hof van oordeel zou zijn dat de zaak niet in staat van wijzen is, de zaak verwijzen naar een anders samengestelde kamer van het Gerecht en de kosten aanhouden. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van hun hogere voorziening voeren rekwirantes vijf middelen aan.
Met hun eerste middel, dat twee onderdelen omvat, stellen rekwirantes dat het Gerecht artikel 269 VWEU heeft geschonden door te oordelen dat de beschikking van de Commissie toereikend is gemotiveerd. Dienaangaande verwijten zij het Gerecht in de eerste plaats dat het in de punten 90 tot en met 99 van het arrest heeft geoordeeld dat de Commissie haar conclusie dat Alstom, Areva T&D SA en Areva T&D AG gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk zijn — die gebaseerd is op het feit dat Alstom niet het vermoeden heeft weerlegd dat zij een beslissende invloed op haar dochterondernemingen heeft uitgeoefend — rechtens genoegzaam heeft gemotiveerd, terwijl de Commissie niet heeft geantwoord op de argumenten die Alstom heeft aangevoerd om dit vermoeden te weerleggen (eerste onderdeel). Rekwirantes verwijten het Gerecht in de tweede plaats dat het in punt 200 van het arrest heeft geoordeeld dat de Commissie niet hoefde te motiveren waarom een hoofdelijke geldboete kan worden opgelegd aan twee vennootschappen die ten tijde van de vaststelling van de beschikking geen economische eenheid vormen.
Met hun tweede middel stellen rekwirantes dat het Gerecht de artikelen 36 en 53 van het Statuut van het Hof van Justitie, gelezen in samenhang met artikel 263 VWEU, heeft geschonden, voor zover het in de punten 101 tot en met 110 (eerste onderdeel), 148 tot en met 150 (tweede onderdeel) en 214 tot en met 216 (derde onderdeel) van het arrest zijn eigen redenering in de plaats heeft gesteld van die van de Commissie door a posteriori aan de litigieuze beschikking gronden toe te voegen die deze niet bevat. Voorts verwijten Alstom e.a. het Gerecht dat het in punt 206 van het bestreden arrest heeft geoordeeld dat een hoofdelijke geldboete kan worden opgelegd aan twee vennootschappen die ten tijde van de vaststelling van de beschikking geen economische eenheid vormen (vierde onderdeel).
Het derde middel, waarmee het Gerecht wordt verweten dat het een probatio diabolica verlangt, wat in strijd is met artikel 101 VWEU en meer bepaald met de regels inzake de toerekening van de praktijken van een dochteronderneming aan haar moedermaatschappij, het recht op een eerlijk proces en het vermoeden van onschuld, die zijn neergelegd in de artikelen 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, omvat twee onderdelen. Rekwirantes stellen dat:
a) |
het Gerecht in de punten 84 tot en met 110 van het arrest het recht op een eerlijk proces en het principiële vermoeden van onschuld heeft geschonden, voor zover het heeft bevestigd dat moedermaatschappij Alstom aansprakelijk is voor de praktijken van haar dochterondernemingen, en het in de rechtspraak ontwikkelde beginsel heeft toegepast dat zij moet worden vermoed een beslissende invloed te hebben uitgeoefend, door bij de toerekening van de aansprakelijkheid het begrip „uitoefening door een moedermaatschappij van een beslissende invloed op haar dochteronderneming” te omschrijven op een wijze die geen verband houdt met daadwerkelijke gedragingen op de betrokken markt en aldus dit vermoeden onweerlegbaar te maken; |
b) |
het Gerecht in de punten 144 tot en met 152 van het arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat Areva T&D Holding SA in de periode van 9 januari tot 11 mei 2004 daadwerkelijk een beslissende invloed op Areva T&D SA en Areva T&D AG heeft uitgeoefend. |
Met het vierde middel stellen rekwirantes dat het Gerecht het begrip hoofdelijkheid niet correct heeft toegepast, voor zover het in de punten 214 tot en met 216 van het arrest heeft geoordeeld dat de hoofdelijkheid het aandeel bepaalt ten belope waarvan elk van de vennootschappen waaraan een hoofdelijke geldboete wordt opgelegd, tot de betaling ervan dienen bij te dragen (eerste onderdeel), en in de punten 232 tot en met 236 en 238 tot en met 242 van het bestreden arrest het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van het persoonlijke karakter van straffen, alsook artikel 13 VEU heeft geschonden bij de beoordeling van de delegatie van de bevoegdheid van de Commissie om de aansprakelijkheid vast te stellen van elk van de ondernemingen waaraan een sanctie is opgelegd.
Met het vijfde middel stellen rekwirantes dat het Gerecht zijn verplichting om op de middelen te antwoorden niet is nagekomen, voor zover het in de punten 223 tot en met 230 van het arrest de draagwijdte van het middel inzake schending van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op rechterlijke bescherming verkeerd inschat en dus niet antwoordt op het aangevoerde middel, maar op een ander middel.