Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011IP0231

Voorschools leren Resolutie van het Europees Parlement van 12 mei 2011 over voorschools leren in de Europese Unie (2010/2159(INI))

PB C 377E van 7.12.2012, p. 89–95 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

7.12.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 377/89


Donderdag 12 mei 2011
Voorschools leren

P7_TA(2011)0231

Resolutie van het Europees Parlement van 12 mei 2011 over voorschools leren in de Europese Unie (2010/2159(INI))

2012/C 377 E/10

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 165 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gelet op artikel 14 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gelet op het Verdrag inzake de rechten van het kind van de Verenigde Naties, in het bijzonder de artikelen 3, 18 en 29,

gelet op het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap,

gezien Besluit nr. 1720/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren (1),

gezien de mededeling van de Commissie ‧Opvang en onderwijs voor jonge kinderen: de beste voorbereiding van al onze kinderen op de wereld van morgen‧ (COM(2011)0066),

gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Parlement: ‧Doelmatigheid en rechtvaardigheid in de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels‧ (COM(2006)0481),

gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 20 januari 2010 over kinderopvang en voorschools onderwijs (2),

gezien de conclusies van de Raad van 11 mei 2010 over de sociale dimensie van onderwijs en opleiding (3),

gezien de conclusies van de Raad van 26 november 2009 over het onderwijs aan kinderen met een migrantenachtergrond (4),

gezien de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (‧ET 2020‧) (5),

gezien de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen op 21 november 2008, betreffende het voorbereiden van jongeren op de 21ste eeuw: een agenda voor Europese samenwerking op het gebied van scholen (6),

gezien de conclusies van de Europese Raad van Barcelona van 15 en 16 maart 2002,

onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 september 2008 over de verbetering van de kwaliteit van de lerarenopleiding (7),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 maart 2009: ‧Meertaligheid: een troef voor Europa en een gemeenschappelijk engagement‧ (8),

gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs (A7-0099/2011),

A.

overwegende dat voorschools leren de basis legt voor een succesvol leven lang leren, hetgeen van centraal belang is voor de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen,

B.

overwegende dat kinderen op zeer jonge leeftijd bijzonder leergierig, ontvankelijk en bereid tot leren zijn, en dat belangrijke vaardigheden zoals taalvaardigheid en uitdrukkingsvermogen, maar ook sociale vaardigheden dan worden aangeleerd; overwegende dat op deze leeftijd de basis wordt gelegd voor de toekomstige school- en beroepsloopbaan,

C.

overwegende dat er binnen de Europese Unie op verschillende manieren wordt voorzien in kinderopvang en voorschools onderwijs (Early Childhood Education and Care - ECEC), waarbij de definitie van ‧kwaliteit‧ varieert en sterk afhangt van de culturele normen en waarden van een land en een regio en hun interpretatie van het begrip ‧kind‧,

D.

overwegende dat een duidelijk verband bestaat tussen een arme en achtergestelde gezinssituatie en lage prestaties op school, en overwegende dat gezinnen met zo'n achtergrond aantoonbaar het meest baat hebben bij toegang tot kinderopvang en voorschools onderwijs; overwegende dat deze achtergestelde groepen vanwege beschikbaarheids- en betaalbaarheidsproblemen minder snel toegang tot kinderopvang en voorschools onderwijs zoeken,

E.

overwegende dat vaak minder aandacht en geld naar de kinderopvang en het voorschoolse onderwijs gaat dan naar alle andere fasen van het onderwijs, ondanks duidelijke bewijzen dat investeringen in de eerste fasen van onderwijs juist zeer veel opleveren,

F.

overwegende dat de doelstellingen inzake kinderopvang en voorschools onderwijs vaak te sterk op de arbeidsmarkt zijn afgestemd en te veel gericht zijn op de noodzaak van meer werkende vrouwen en te weinig op de behoeften en belangen van het kind,

G.

overwegende dat vele huishoudens grote moeilijkheden ondervinden om gezinsverplichtingen te combineren met beroepsverplichtingen, welke het gevolg zijn van de veranderingen die momenteel plaatshebben op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld de ontwikkeling van atypische en flexibele werkuren die werknemers worden opgelegd, en de toename van het aantal banen zonder arbeidszekerheid,

H.

overwegende dat een rechtstreeks verband bestaat tussen het welzijn van ouders en kinderen en het aanbod, zowel kwantitatief als kwalitatief, van voorschoolse voorzieningen,

I.

overwegende dat de kinderopvang van oudsher beschouwd wordt als een natuurlijke bezigheid voor vrouwen, wat ertoe geleid heeft dat voornamelijk vrouwen in de kinderopvang en het voorschoolse onderwijs werken,

J.

overwegende dat de kwalificaties van het personeel per lidstaat en per soort voorziening aanzienlijk uiteenlopen, en dat de meeste lidstaten voorzieningen voor kinderopvang en voorschools onderwijs niet verplichten personeel met specifieke kwalificaties aan te stellen,

K.

overwegende dat op EU-niveau zeer weinig onderzoek gedaan is naar educatie van jonge kinderen, dat kan bijdragen aan de ontwikkeling en invoering van EU-breed beleid voor kinderopvang en voorschools onderwijs,

Een op het kind gerichte aanpak

1.

is ingenomen met de doelstellingen in de conclusies van de Europese Raad van Barcelona om vóór 2010 te voorzien in kinderopvang voor ten minste 90 % van de kinderen tussen drie jaar en de leerplichtige leeftijd en voor ten minste 33 % van de kinderen onder de drie jaar; meent echter dat de Raad en de Commissie deze doelstellingen zodanig moeten herzien en bijstellen dat de behoeften en belangen van het kind centraal staan in het EU-beleid voor kinderopvang en voorschools onderwijs;

2.

erkent dat de Europa 2020-strategie, die door meer werkgelegenheid, minder vroegtijdige schoolverlaters en minder armoede een inclusieve samenleving wil creëren, alleen haalbaar is wanneer alle kinderen een goede start in het leven krijgen;

3.

merkt op dat de vroege kinderjaren cruciaal zijn voor de cognitieve, zintuiglijke en motorische ontwikkeling, alsook voor de affectieve en persoonlijke ontwikkeling en voor de taalverwerving, en de basis leggen voor een leven lang leren; onderkent dat kinderopvang en voorschools onderwijs een gezonde psychische en lichamelijke ontwikkeling van kinderen ten goede komt en hen helpt stabielere mensen te worden; beveelt de lidstaten dan ook aan te overwegen een verplicht voorschooljaar vóór het begin van het basisonderwijs in te voeren;

4.

benadrukt dat vroege ontwikkeling van een gezonde levensstijl, zoals goede eetgewoonten en voldoende en uitgebalanceerde lichaamsbeweging, een grote invloed kan hebben op de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling en in hoge mate bepalend is voor de gezondheid in het latere leven; waarschuwt dat kinderen niet te vroeg met bepaalde intensieve, resultaatgerichte sporten moeten beginnen;

5.

herinnert eraan dat al wat op jonge leeftijd wordt geleerd, belangrijk is voor de verwerving van kennis, met name op het gebied van talen, meertaligheid en taaldiversiteit;

6.

stimuleert de invoering en ondersteuning van vernieuwende pedagogische modellen voor taalonderwijs, met name meertalige crèches en kleuterscholen, die beantwoorden aan de in 2002 in Barcelona bepaalde doelstelling, die onder meer het leren van streektalen, minderheidstalen en talen van buurlanden omvat;

7.

vestigt de aandacht op het belang van uitbreiding en verbetering van instellingen voor kinderopvang waar kinderen na het volgen van voorschools onderwijs worden opgevangen;

8.

onderstreept dat alle kinderen niet alleen recht hebben op onderwijs en zorg, maar ook op rust, recreatie en spel;

Universele voorzieningen voor kinderopvang en voorschools onderwijs

9.

merkt op dat onderwijsachterstand overeenkomstig de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 moet worden bestreden door middel van kwalitatief hoogstaand onderwijs in de vroege kinderjaren en gerichte steun, en door bevordering van op integratie gericht onderwijs;

10.

erkent dat kinderopvang en voorschools onderwijs idealiter aan alle ouders en kinderen moeten worden verstrekt, ongeacht hun achtergrond of financiële situatie, ook al kunnen achtergestelde sociale groepen baat hebben bij aanvullende hulp;

11.

onderstreept dat kinderen met een handicap zo mogelijk van de reguliere kinderopvang en het reguliere voorschoolse onderwijs gebruik moeten maken, en dat hun zo nodig aanvullende specialistische hulp moet worden geboden;

12.

roept de lidstaten op het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap onverwijld om te zetten;

13.

onderstreept dat de lidstaten uiteenlopende benaderingen in het lesprogramma en in de praktijk van het voorschoolse onderwijs moeten toestaan;

De betrokkenheid van de ouders

14.

onderstreept dat ouders, zowel vaders als moeders, gelijkwaardige partners zijn op het gebied van kinderopvang en het voorschoolse onderwijs; onderkent dat voorzieningen voor kinderopvang en voorschools onderwijs gericht moeten zijn op volledige betrokkenheid van al het personeel, alle ouders en, waar mogelijk, de kinderen zelf;

15.

onderstreept dat voldoende zwangerschaps- en ouderschapsverlof en de invoering van een efficiënt en flexibel arbeidsmarktbeleid essentiële onderdelen zijn van doeltreffend beleid inzake kinderopvang en voorschools onderwijs;

16.

moedigt de lidstaten aan te investeren in educatieprogramma's voor ouders en, zo nodig, te zorgen voor andere vormen van bijstand aan ouders die aanvullende hulp nodig hebben, zoals huisbezoeken; meent voorts dat ouders gebruik moeten kunnen maken van gratis en laagdrempelige adviesdiensten die in crèches aanwezig zijn;

17.

benadrukt dat culturele activiteiten een bron van verrijking voor kinderen zijn, de dialoog tussen verschillende culturen bevorderen en openheid van geest en verdraagzaamheid tot stand brengen; herinnert er in dit verband aan dat het voor beroepsgroepen die werken met en voor kinderen, belangrijk is interculturele activiteiten met de kinderen en hun ouders te ontplooien;

18.

wijst erop dat kinderen van ouders zonder legale verblijfstitel nog steeds niet in alle lidstaten toegang hebben tot voorschools onderwijs;

19.

roept de lidstaten op kinderen van asielzoekers, vluchtelingen, personen met een subsidiaire-beschermingsstatus of een verblijfsvergunning om humanitaire redenen toegang te verlenen tot voorschools onderwijs, zodat hun kansen in het leven niet van meet af aan worden beknot;

Een betere integratie van voorzieningen

20.

moedigt de lidstaten aan de kinderopvang en het voorschoolse onderwijs te integreren en de oprichting en activiteiten van deze voorzieningen te steunen, en tevens te zorgen voor betere coördinatie tussen de verschillende instellingen en ministeries die beleid en programma's voor jonge kinderen ontwikkelen;

21.

roept de lidstaten op de voorzieningen voor kinderopvang en voorschools onderwijs voldoende autonomie te verlenen, zodat zij in staat zijn hun zelfstandigheid en creativiteit bij het zoeken naar oplossingen ten gunste van kinderen te behouden;

22.

onderstreept het belang van innovatieve voorzieningen voor kinderopvang en voorschools onderwijs met een lokaal karakter, die leden uit de gemeenschap van de zorg-, maatschappelijke, onderwijs-, culturele en andere sectoren bij elkaar brengen;

23.

roept de lidstaten op in samenwerking met lokale autoriteiten en non-profitorganisaties maatregelen en projecten te stimuleren en te financieren waarmee kinderen uit achterstandsgezinnen kinderopvang en voorschools onderwijs kan worden geboden, en deze maatregelen en projecten kritisch te volgen en te evalueren;

24.

erkent dat rekening moet worden gehouden met de zeer uiteenlopende levensomstandigheden van gezinnen en de daarmee samenhangende uiteenlopende behoeften, en spreekt zich dan ook uit voor een breed geschakeerd, flexibel en innoverend aanbod van voorschools onderwijs en kinderopvang;

25.

roept op tot ontwikkeling van een Europees kader voor kinderopvang en voorschools onderwijs dat recht doet aan de culturele diversiteit van de lidstaten en gezamenlijke doelen, normen en waarden benadrukt;

Economische voordelen

26.

onderstreept dat in een instabiel economisch klimaat aanzienlijke investeringen in kinderopvang en voorschools onderwijs niet veronachtzaamd mogen worden; onderstreept dat de lidstaten de nodige middelen aan voorzieningen voor kinderopvang en voorschools onderwijs moeten toekennen;

27.

herhaalt dat investeringen in de kinderopvang en het voorschoolse onderwijs later aantoonbare economische en maatschappelijke voordelen opleveren, zoals hogere belastingafdrachten door een grotere beroepsbevolking, alsmede lagere zorgkosten, lagere misdaadcijfers en minder asociaal gedrag; benadrukt dat preventie doeltreffender en kostenefficiënter is dan interventie in een later stadium;

28.

erkent dat voorschools onderwijs van goede kwaliteit kan bijdragen aan minder vroegtijdige schoolverlaters, aan bestrijding van de onderwijsachterstand van kinderen uit sociaal en cultureel achtergestelde gezinnen en aan de terugdringing van de hieruit voortvloeiende sociale ongelijkheid, hetgeen van invloed is op maatschappij als geheel; merkt op dat jongeren uit sociaal kwetsbare groepen het grootste risico lopen;

29.

onderstreept dat voorzieningen voor kinderopvang en voorschools onderwijs van hoge kwaliteit een sterk sociaal zekerheidsstelsel met een breed scala van instrumenten ter bestrijding van armoede eerder aanvullen dan vervangen; verzoekt de lidstaten de maatschappelijke armoede te bestrijden;

Personeel en kwaliteit van de instellingen

30.

onderstreept dat de voorschoolse leeftijd de belangrijkste fase voor de emotionele en sociale ontwikkeling van het kind is en dat personen die met kinderen in de voorschoolse leeftijd werken daarom de juiste kwalificaties daarvoor moeten hebben; benadrukt dat het welzijn en de veiligheid van het kind van het grootste belang is bij de aanwerving van nieuw personeel;

31.

merkt op dat de positieve effecten van vroege interventieprogramma's alleen op lange termijn kunnen worden behouden wanneer deze programma's worden gevolgd door basis- en middelbaar onderwijs van hoge kwaliteit;

32.

erkent dat gekwalificeerd, goed opgeleid personeel dat met jonge kinderen werkt de kwaliteit van kinderopvang en voorschools onderwijs het duidelijkst beïnvloedt, en verzoekt de lidstaten derhalve door de invoering van erkende kwalificaties voor medewerkers in de kinderopvang en het voorschoolse onderwijs de beroepsnormen te verhogen; merkt op dat ook andere factoren van invloed kunnen zijn op de kwaliteit, zoals de getalsmatige verhouding tussen personeel en kinderen, de grootte van groepen en de inhoud van het lesprogramma;

33.

erkent dat meer contact en meer uitwisseling van methodes tussen medewerkers in de kinderopvang en het voorschoolse onderwijs en leerkrachten in het basisonderwijs noodzakelijk is, waarbij de nadruk ligt op continuïteit van de onderwijsmethoden;

34.

verzoekt de lidstaten mechanismen te ontwikkelen om de voorzieningen te evalueren en erop toe te zien dat de kwaliteitsnormen in acht worden genomen, zodat de kwaliteit van kinderopvang en voorschools onderwijs wordt verhoogd;

35.

dringt erop aan dat bij de omzetting van het Europees kwalificatiekader (EKK) rekening wordt gehouden met de kwaliteit van de opleiding en dus met de studieresultaten; roept de lidstaten op te zorgen voor permanente bijscholing van werknemers in de kinderopvang en het voorschoolse onderwijs, zodat zij hun specifieke vaardigheden kunnen uitbreiden en actualiseren;

36.

moedigt de lidstaten aan ervoor te zorgen dat alle gekwalificeerde medewerkers in de kinderopvang en het voorschoolse onderwijs bij voorkeur een salaris ontvangen dat overeenkomt met dat van leerkrachten op de basisschool;

37.

verzoekt de lidstaten het probleem van hoofdzakelijk vrouwen in de opvang aan te pakken door de invoering van beleid ter verhoging van het aantal mannen op opleidingen voor kinderopvang en voorschools onderwijs;

Onderzoek en uitwisseling van beste praktijken

38.

wijst erop dat weliswaar empirische gegevens over jonge kinderen uit sommige lidstaten bestaan (onder meer vergaard door de National Association for the Education of Young Children, UNICEF, het International Early Years Education Journal en de OESO), maar dat nog steeds behoefte is aan meer kennis over de ontwikkeling van kinderen in het voorschoolse onderwijs; roept dan ook op tot meer onderzoek en tot uitwisseling van de verkregen resultaten binnen de hele EU, rekening houdend met de culturele diversiteit van de lidstaten;

39.

betreurt dat onvoldoende gebruik wordt gemaakt van de structuurfondsen en de regelingen van de EU, zoals Comenius, die leerkrachten in staat stellen deel te nemen aan uitwisselingen tussen de lidstaten; verzoekt de lidstaten de bekendheid van dergelijke regelingen en fondsen bij medewerkers in de kinderopvang en het voorschoolse onderwijs te verhogen;

40.

is ingenomen met het voornemen van de Commissie om identificatie en uitwisseling van goed beleid en goede praktijken door middel van de open coördinatiemethode te bevorderen, zoals zij aangeeft in de mededeling over kinderopvang en voorschools onderwijs, en beveelt de lidstaten aan samen te werken en beste praktijken uit te wisselen, zodat de bestaande programma's voor kinderopvang en voorschools onderwijs kunnen worden verbeterd;

*

* *

41.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.


(1)  PB L 327 van 24.11.2006, blz. 45.

(2)  PB C 339 van 14.12.2010, blz. 1.

(3)  PB C 135 van 26.5.2010, blz. 2.

(4)  PB C 301 van 11.12.2009, blz. 5.

(5)  PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2.

(6)  PB C 319 van 13.12.2008, blz. 20.

(7)  PB C 8 E van 14.1.2010, blz. 12.

(8)  PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 59.


Top
  翻译: