This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62014CN0159
Case C-159/14: Request for a preliminary ruling from the Administrativen sad — Varna (Bulgaria) lodged on 4 April 2014 — ‘Koela-N’ EOOD v Direktor na Direktsia ‘Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika’ Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite
Zaak C-159/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Varna (Bulgarije) op 4 april 2014 — „Koela-N” EOOD/Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite
Zaak C-159/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Varna (Bulgarije) op 4 april 2014 — „Koela-N” EOOD/Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite
PB C 175 van 10.6.2014, p. 29–30
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
10.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 175/29 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad — Varna (Bulgarije) op 4 april 2014 — „Koela-N” EOOD/Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite
(Zaak C-159/14)
2014/C 175/36
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Administrativen sad — Varna
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij:„Koela-N” EOOD
Verwerende partij: Direktor na Direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 14, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG (1) van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aldus worden uitgelegd dat de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken, ook het recht inhoudt om een vrachtvervoerder op te dragen de goederen te leveren aan een derde, die iemand anders is dan de in de factuur vermelde ontvanger, en dat alleen al de ontvangst van de goederen door deze derde voorafgaande goederenleveringen bewijst? |
2) |
Moet artikel 14, lid 1, van richtlijn 2006/112 aldus worden uitgelegd dat het ontbreken van daadwerkelijk bezit door de directe leverancier van de goederen — ongeacht of de koper de goederen heeft ontvangen — betekent dat niet is voldaan aan de voorwaarden om sprake te zijn van een levering in de zin van deze richtlijn? |
3) |
Vormen de omstandigheid dat de vorige leveranciers in de leveringsketen de belastingdienst niet hebben geholpen en het feit dat de goederen niet zijn verladen, objectieve aanwijzingen waaruit kan worden afgeleid dat de belastingplichtige wist of had moeten weten dat de omstandigheid waarop hij het recht op aftrek van voorbelasting baseert, deel uitmaakt van een belastingfraude? |