This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62014CN0160
Case C-160/14: Request for a preliminary ruling from the Varas Cíveis de Lisboa (5 a Vara Cível) (Portugal) lodged on 4 April 2014 — João Filipe Ferreira da Silva e Brito and Others v Portuguese State
Zaak C-160/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varas Cíveis de Lisboa (5 a Vara Cível) (Portugal) op 4 april 2014 — João Filipe Ferreira da Silva e Brito e.a./Portugese Staat
Zaak C-160/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varas Cíveis de Lisboa (5 a Vara Cível) (Portugal) op 4 april 2014 — João Filipe Ferreira da Silva e Brito e.a./Portugese Staat
PB C 175 van 10.6.2014, p. 30–31
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
10.6.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 175/30 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varas Cíveis de Lisboa (5a Vara Cível) (Portugal) op 4 april 2014 — João Filipe Ferreira da Silva e Brito e.a./Portugese Staat
(Zaak C-160/14)
2014/C 175/37
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Varas Cíveis de Lisboa
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: João Filipe Ferreira da Silva e Brito e.a.
Verwerende partij: Portugese Staat
Prejudiciële vragen
1) |
Moet richtlijn 2001/23/EG (1) van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen, meer bepaald artikel 1, lid 1, ervan, aldus worden uitgelegd dat het begrip „overgang van een vestiging” ook betrekking heeft op het geval waarin een onderneming die actief is op de markt voor chartervluchten wordt ontbonden bij een besluit van haar hoofdaandeelhouder, die zelf een luchtvaartmaatschappij is, en de moedermaatschappij in het kader van de vereffening:
|
2) |
Moet artikel 267 (voorheen artikel 234) VWEU aldus worden uitgelegd dat het Supremo Tribunal de Justiça, gelet op de in de vorige vraag beschreven omstandigheden en op het feit dat de lagere nationale rechtbanken die de zaak hebben beoordeeld, tegenstrijdige beslissingen hebben genomen, verplicht was om het Hof van Justitie van de Europese Unie te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de juiste uitlegging van het begrip „overgang van een vestiging” in de zin van artikel 1, lid 1, van richtlijn 2001/23/EG? |
3) |
Verzetten het gemeenschapsrecht en meer bepaald de door het Hof in het arrest Köbler (2) geformuleerde beginselen betreffende de aansprakelijkheid van de staat voor de schade die particulieren lijden ten gevolge van een schending van het gemeenschapsrecht door een in laatste aanleg oordelende nationale rechterlijke instantie, zich tegen de toepassing van een nationale regel die bepaalt dat slechts een vordering tot schadevergoeding tegen de staat kan worden ingesteld indien de beslissing die de schade heeft veroorzaakt, is vernietigd? |
(2) C-224/01, EU:C:2003:513.