This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62015CN0575
Case C-575/15 P: Appeal brought on 9 November 2015 by Industria de Diseño Textil, S.A. (Inditex) against the judgment of the General Court (Third Chamber) delivered on 9 September 2015 in Case T-584/14 INDITEX v OHIM — ANSELL (ZARA)
Zaak C-575/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 9 november 2015 door Industria de Diseño Textil, S.A. (Inditex) tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 9 september 2015 in zaak T-584/14, INDITEX/BHIM — ANSELL (ZARA)
Zaak C-575/15 P: Hogere voorziening ingesteld op 9 november 2015 door Industria de Diseño Textil, S.A. (Inditex) tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 9 september 2015 in zaak T-584/14, INDITEX/BHIM — ANSELL (ZARA)
PB C 38 van 1.2.2016, p. 27–28
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
1.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 38/27 |
Hogere voorziening ingesteld op 9 november 2015 door Industria de Diseño Textil, S.A. (Inditex) tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 9 september 2015 in zaak T-584/14, INDITEX/BHIM — ANSELL (ZARA)
(Zaak C-575/15 P)
(2016/C 038/40)
Procestaal: Spaans
Partijen
Rekwirante: Industria de Diseño Textil, S.A. (Inditex) (vertegenwoordiger: C. Duch Fonoll, abogada)
Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Conclusies
— |
vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie waarbij het beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 19 mei 2014 (zaak R 1118/2013 2) is verworpen, en dienvolgens vernietiging van de litigieuze beslissing en van de eerdere beslissing van de nietigheidsafdeling van het BHIM van 30 april 2013 waarbij het verzoek tot vervallenverklaring van het gemeenschapsmerk ZARA nr. 112 755 voor diensten van klasse 39 is toegewezen; |
— |
verwijzing van het BHIM in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
1. |
Rekwirante voert zes middelen aan tegen de rechtsoverwegingen in de punten 32 tot en met 37 van het bestreden arrest. |
2. |
Met haar eerste middel stelt rekwirante dat het Gerecht artikel 65, lid 3, van verordening nr. 207/2009 (1) heeft geschonden, voor zover het in punt 37 van het bestreden arrest ultra petita heeft geoordeeld door vast te stellen dat het merk ZARA nr. 112 755 zonder meer niet was gebruikt voor diensten van klasse 39, hoewel er daarover geen discussie bestond en deze kwestie in het beroep niet aan de orde was gesteld. |
3. |
Het bij de kamer van beroep ingestelde beroep strekte er enkel toe te bepalen of het gebruik dat Inditex van het merk ZARA maakte in het kader van het vervoer en de distributie van de producten ten behoeve van haar franchisenemers al dan niet kon worden beschouwd als een openbaar gebruik, te onderscheiden van het interne gebruik binnen de onderneming zelf, en of het merk bijgevolg al dan niet kon worden geacht normaal te zijn gebruikt. Het gebruik op zich van het merk ZARA voor de door de merkhouder verrichte vervoers- en distributiediensten stond dus tijdens de administratieve procedure niet ter discussie. |
4. |
Met het tweede middel voert Inditex aan dat het Gerecht in de punten 32 en 33 van het bestreden arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van artikel 51, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009, door het begrip „commerciële integratie”, dat specifiek verband houdt met franchisenemers die zich inpassen in het commerciële systeem van de franchisegever, te verwarren met het begrip „economische integratie” of „economische eenheid”, dat aangeeft in hoeverre een onderneming economisch afhankelijk is. |
5. |
Het Gerecht heeft in punt 33 van het bestreden arrest geoordeeld dat het feit dat het door de franchisenemers van Inditex gevolgde bedrijfsmodel geïntegreerd is in het commerciële systeem van de franchisegever impliceert dat zij hun hoedanigheid van onafhankelijke economische entiteiten, dat wil zeggen van derden die geen deel uitmaken van de interne organisatie van de franchisegever, verliezen. Deze beoordeling is onjuist aangezien zij in strijd is met het recht. |
6. |
Met het derde middel betoogt rekwirante dat het Gerecht in punt 33 van het bestreden arrest de beëdigde verklaring van D. Antonio Abril van 7 mei 2012 (bijlage 4 bij de hogere voorziening) onjuist heeft opgevat door een deel van diens werkelijk afgelegde verklaringen slechts gedeeltelijk weer te geven, waardoor het dit document onjuist heeft uitgelegd en een onjuiste conclusie heeft getrokken bij de beoordeling van het openbare gebruik van het merk ZARA. |
7. |
Met het vierde middel stelt rekwirante dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van artikel 51, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009, door in punt 35 van het bestreden arrest de regel te schenden dat bij de beoordeling van de vraag of het merk normaal is gebruikt, rekening moet worden gehouden met alle feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de vaststelling of de commerciële exploitatie ervan reëel is. Het Gerecht heeft meer bepaald geoordeeld dat Inditex niet aanwezig was op de markt voor het vervoer van goederen van het merk ZARA omdat zij geen omzet behaalde met het verrichten van diensten van klasse 39. |
8. |
Het Gerecht heeft geoordeeld dat Inditex geen vervoersdiensten heeft geleverd aan derde ondernemingen die niet behoren tot de economische eenheid waarvan zij deel uitmaakt, aangezien zij zich bezighoudt met de productie en de verkoop van modeartikelen en geen vervoersonderneming is. Hiermee geeft het Gerecht blijk van een onjuiste opvatting en schendt het het recht en de rechtspraak van de Unie zoals aangehaald in het desbetreffende middel. |
9. |
Met het vijfde middel betoogt rekwirante dat het Gerecht in punt 35 van het bestreden arrest de beëdigde verklaring van D. Antonio Abril van 7 mei 2012 onjuist heeft opgevat, door de cijfergegevens in punt 18 van deze verklaring aldus op te vatten dat zij aantonen dat het litigieuze merk daadwerkelijk commercieel is geëxploiteerd bij de verkoop van de producten, terwijl de in dit document vermelde cijfers in werkelijkheid enkel betrekking hebben op de bedragen die Inditex van haar franchisenemers heeft ontvangen voor het verrichten van vervoersdiensten voor deze laatsten. |
10. |
Ten slotte stelt rekwirante met haar zesde middel dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en meer bepaald artikel 51, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009, gelezen in samenhang met regel 22 van verordening 2868/1995 (2) heeft geschonden, door in punt 36 van het bestreden arrest een probatio diabólica van haar te verlangen. Het heeft namelijk geoordeeld dat geen bewijzen met betrekking tot de omzet zijn overgelegd, aangezien er geen facturen zijn overgelegd, hoewel het zich ervan bewust was dat Inditex onmogelijk dergelijke facturen kon overleggen, omdat deze documenten niet bestaan om de redenen die in het desbetreffende middel zijn aangevoerd. |
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (gecodificeerde versie) (PB L 78, blz. 1).
(2) Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB L 303, blz. 1).