This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62015CN0598
Case C-598/15: Request for a preliminary ruling from the Juzgado de Primera Instancia No 1 de Jerez de la Frontera (Spain) lodged on 16 November 2015 — Banco Santander, S.A. v Cristobalina Sánchez López
Zaak C-598/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Primera Instancia n° 1 de Jerez de la Frontera (Spanje) op 16 november 2015 — Banco Santander, S.A./Cristobalina Sánchez López
Zaak C-598/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Primera Instancia n° 1 de Jerez de la Frontera (Spanje) op 16 november 2015 — Banco Santander, S.A./Cristobalina Sánchez López
PB C 38 van 1.2.2016, p. 32–33
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
1.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 38/32 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Primera Instancia no 1 de Jerez de la Frontera (Spanje) op 16 november 2015 — Banco Santander, S.A./Cristobalina Sánchez López
(Zaak C-598/15)
(2016/C 038/45)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Juzgado de Primera Instancia de Jerez de la Frontera
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Banco Santander, S.A.
Verwerende partij: Cristobalina Sánchez López
Prejudiciële vragen
1) |
Is een nationale regeling die voorziet in een procedure als die van artikel 250, lid 1, onder 7, van de Ley de Enjuiciamiento Civil (wetboek van burgerlijke rechtsvordering), waarin de nationale rechter gehouden is te gelasten dat de uitgewonnen woning wordt geleverd aan degene waaraan deze is toegewezen in een buitengerechtelijke executieprocedure in het kader waarvan volgens de geldende regeling van artikel 129 van de Ley Hipotecaria (hypotheekwet), zoals gewijzigd bij Ley 1/2000 de 8 de enero (wet 1/2000 van 8 januari), en de artikelen 234 tot en met 236-O van de hypotheekverordening, zoals gewijzigd bij Real Decreto 290/1992 (koninklijk besluit 290/1992), niet was voorzien in de mogelijkheid tot ambtshalve rechterlijke toetsing van oneerlijke bedingen of tot daadwerkelijke betwisting door de schuldenaar op die grond, hetzij in het kader van de buitengerechtelijke executie hetzij in een afzonderlijke gerechtelijke procedure, in strijd met (artikelen 3, leden 1 en 2, 6, lid 1, en 7, lid 1, van richtlijn 93/113/EEG) (1) en de doelstellingen van de richtlijn? |
2) |
Is een regeling zoals de vijfde overgangsbepaling van Ley 1/2013 (wet 1/2013), krachtens welke een na de inwerkingtreding van Ley 1/2013 ingeleide buitengerechtelijke hypothecaire executieprocedure slechts door de notaris kan worden geschorst wanneer de consument aantoont dat hij een rechtsvordering heeft ingesteld betreffende het oneerlijke karakter van een beding in de hypothecaire leningsovereenkomst, dat de grondslag vormt van de buitengerechtelijke verkoop of op basis waarvan het bij de executie verschuldigde bedrag is vastgesteld, en voor zover de consument die afzonderlijke vordering heeft ingesteld binnen de termijn van een maand na de bekendmaking van wet 1/2013, zonder dat die termijn hem persoonlijk is meegedeeld, en in elk geval voordat de toewijzing van de zaak door de notaris heeft plaatsgevonden, in strijd met de genoemde bepalingen van de richtlijn en de doelstellingen van de richtlijn? |
3) |
Moeten de genoemde bepalingen van de richtlijn, het door de richtlijn beoogde doel en de door haar aan de nationale rechters opgelegde verplichting tot ambtshalve onderzoek van de oneerlijkheid van bedingen in overeenkomsten met consumenten, zonder dat de consument daarom dient te verzoeken, aldus worden uitgelegd dat zij de nationale rechter in procedures als die geregeld in artikel 250, lid 1, onder 7, van de Ley de Enjuiciamiento Civil of de procedure van „buitengerechtelijke verkoop” geregeld in artikel 129 van de Ley Hipotecaria, de mogelijkheid bieden het nationale recht buiten toepassing te laten wanneer dat een dergelijke ambtshalve rechterlijke toetsing niet toestaat, in aanmerking genomen de duidelijkheid van de richtlijnbepalingen en het feit dat het Hof van Justitie van de Europese Unie bij herhaling heeft geoordeeld dat de nationale rechters gehouden zijn in geschillen over consumentenovereenkomsten te toetsen of er sprake is van oneerlijke bedingen? |
4) |
Is een nationale regeling zoals die van artikel 129 van de Ley Hipotecaria, zoals gewijzigd bij Ley 1/2013, die als enige doeltreffende maatregel ter bescherming van de in de richtlijn vastgelegde consumentenrechten, met betrekking tot de buitengerechtelijke hypothecaire executieprocedures tegen consumenten slechts voorziet in een eenvoudige bevoegdheid tot attendering op het bestaan van oneerlijke bedingen door de notaris, of in de mogelijkheid voor de schuldenaar tegen wie buitengerechtelijk ten uitvoer wordt gelegd om een vordering in te stellen in een afzonderlijke gerechtelijke procedure voordat de notaris de uitgewonnen onroerende zaak heeft toegewezen, in strijd met de genoemde bepalingen van de richtlijn en de doelstellingen van de richtlijn? |
5) |
Is een nationale regeling zoals die van artikel 129 van de Ley Hipotecaria, zoals gewijzigd bij Ley 1/2013, en [de] artikelen 234 tot en met 236 van de hypotheekverordening, zoals gewijzigd bij Real Decreto 290/1992, die voorziet in een procedure tot buitengerechtelijke executie van hypothecaire leningen tussen handelaren en consumenten waarin geen mogelijkheid bestaat tot ambtshalve rechterlijke toetsing van oneerlijke bedingen, in strijd met de genoemde bepalingen van de richtlijn en de doelstellingen van de richtlijn? |
(1) Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29).