This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32012R1241
Council Implementing Regulation (EU) No 1241/2012 of 11 December 2012 amending Implementing Regulation (EU) No 1138/2011 imposing a definitive anti-dumping duty and collecting definitively the provisional duty imposed on imports of certain fatty alcohols and their blends originating in India, Indonesia and Malaysia
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1241/2012 van de Raad van 11 december 2012 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1138/2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde vetalcoholen en mengsels daarvan, van oorsprong uit India, Indonesië en Maleisië
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1241/2012 van de Raad van 11 december 2012 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1138/2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde vetalcoholen en mengsels daarvan, van oorsprong uit India, Indonesië en Maleisië
PB L 352 van 21.12.2012, p. 1–5
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(HR)
No longer in force, Date of end of validity: 12/11/2016: This act has been changed. Current consolidated version: 21/12/2012
21.12.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 352/1 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1241/2012 VAN DE RAAD
van 11 december 2012
tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1138/2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde vetalcoholen en mengsels daarvan, van oorsprong uit India, Indonesië en Maleisië
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name artikel 9, lid 4,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie (de „Commissie”), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In augustus 2010 heeft de Commissie middels een op 13 augustus 2010 (2) gepubliceerd bericht van inleiding een procedure ingeleid met betrekking tot de invoer van bepaalde vetalcoholen en mengsels daarvan („FOH”), van oorsprong uit India, Indonesië en Maleisië („de betrokken landen”). |
(2) |
In mei 2011 heeft de Commissie bij Verordening (EU) nr. 446/2011 (3) („de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op FOH van oorsprong uit India, Indonesië en Maleisië, en in november 2011 is bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1138/2011 van de Raad (4) („de definitieve verordening”) hierop een definitief antidumpingrecht ingesteld. |
(3) |
Op 21 januari 2012 hebben PT Ecogreen Oleochemicals, een Indonesische producent-exporteur van FOH, Ecogreen Oleochemicals (Singapore) Pte. Ltd en Ecogreen Oleochemicals GmbH (hierna gezamenlijk „Ecogreen” genoemd) bij het Gerecht beroep ingesteld tot nietigverklaring van de definitieve verordening wat het antidumpingrecht ten aanzien van Ecogreen betreft (zaak T-28/12). Ecogreen betwistte de correctie die op basis van artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening op haar uitvoerprijs was toegepast teneinde die uitvoerprijs met de normale waarde van de onderneming te kunnen vergelijken. |
(4) |
Op 16 februari 2012 heeft het Hof van Justitie arrest gewezen in de gevoegde zaken Raad van de Europese Unie en Europese Commissie tegen Interpipe Nikopolsky Seamless Tubes Plant Niko Tube ZAT (Interpipe Niko Tube ZAT) en Interpipe Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant VAT (Interpipe NTRP VAT) (C 191/09 P en C 200/09 P). Het Hof wees de principale hogere voorzieningen en de incidentele hogere voorziening af die waren ingesteld tegen het arrest van het Gerecht in de zaak Interpipe Nikopolsky Seamless Tubes Plant Niko Tube ZAT (Interpipe Niko Tube ZAT) en Interpipe Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant VAT (Interpipe NTRP VAT) tegen Raad van de Europese Unie (T-249/06). Het Gerecht had artikel 1 van Verordening (EG) nr. 954/2006 (5) ten aanzien van Interpipe NTRP VAT onder meer op grond van een kennelijke beoordelingsfout bij de toepassing van de correctie op basis van artikel 2, lid 10, onder i), en ten aanzien van Interpipe Niko Tube ZAT op andere gronden nietig verklaard. |
(5) |
Aangezien de feitelijke omstandigheden van Ecogreen met betrekking tot de correctie op basis van artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening vergelijkbaar zijn met die van Interpipe NTRP VAT — met name waar het gaat om een combinatie van de volgende factoren: rechtstreekse verkoop aan derde landen die minder dan 8 % 1-5 % van alle uitvoer bedraagt; handelaar en producent-exporteur die zich in gemeenschappelijke handen bevinden of onder gemeenschappelijke zeggenschap staan, en aard van functies van handelaar en producent-exporteur — wordt het passend geacht de dumpingmarge van Ecogreen te herberekenen zonder toepassing van een correctie op grond van artikel 2, lid 10, onder i), en de definitieve verordening dienovereenkomstig te wijzigen. |
A. NIEUWE BEOORDELING VAN DE BEVINDINGEN OP GROND VAN HET ARREST VAN HET GERECHT
(6) |
Wordt de correctie op grond van artikel 2, lid 10, onder i), buiten de berekening gehouden, dan bedraagt de voor Ecogreen vastgestelde dumpingmarge, uitgedrukt als percentage van de cif-invoerprijs, grens Unie, vóór inklaring, minder dan 2 % en wordt hij derhalve minimaal geacht in de zin van artikel 9, lid 3, van de basisverordening. In het licht hiervan moet het onderzoek met betrekking tot Ecogreen worden beëindigd zonder dat maatregelen worden ingesteld. |
(7) |
De dumpingmarge voor alle ondernemingen in Indonesië, behalve de andere producent-exporteur met een individuele marge, die was gebaseerd op die van de medewerkende Indonesische producent-exporteur met de hoogste dumpingenmarge, moet worden herzien teneinde rekening te houden met de herberekende dumpingmarge van Ecogreen. |
B. MEDEDELINGEN VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN
(8) |
De belanghebbenden werden bij op 13 juni 2012 en op 25 september 2012 verzonden mededelingen in kennis gesteld van het voorstel tot herziening van de percentages van het antidumpingrecht. Zij konden overeenkomstig de basisverordening na elke mededeling binnen een bepaalde termijn hierover opmerkingen maken. |
(9) |
Over de op 13 juni 2012 verzonden mededeling werden opmerkingen ontvangen van P.T. Musim Mas (PTMM), de op één na grootste producent-exporteur in Indonesië, van één producent in de Unie en van één producent-exporteur in Maleisië. PTMM verzocht tevens om te worden gehoord door de diensten van de Commissie, wat ook is gebeurd. |
(10) |
PTMM, waarvoor ook een correctie op grond van artikel 2, lid 10, onder i), was toegepast, stelde dat haar dumpingmarge naar aanleiding van het arrest van het Hof in de gevoegde zaken C 191/09 P en C 200/09 P moest worden herberekend, op soortgelijke wijze als voor Ecogreen was gebeurd, zonder dat op grond van artikel 2, lid 10, onder i), een correctie zou worden toegepast, omdat ingeval vaststaat dat de producent-exporteur en de handelaar één economische eenheid vormen, een dergelijke correctie niet is toegestaan. Verder is het volgens haar aan de instellingen te bewijzen dat een correctie nodig is en zijn deze dit bewijs in haar geval schuldig gebleven. Voorts verkeerde zij in dezelfde omstandigheden als Ecogreen en zou een eventueel verschil in behandeling derhalve neerkomen op discriminatie. |
(11) |
Wat de opmerkingen van PTMM betreft, moet erop worden gewezen dat uit het arrest van het Hof in de gevoegde zaken C 191/09 P en C 200/09 P niet volgt dat zodra vaststaat dat er sprake is van één economische eenheid geen correctie op grond van artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening kan worden toegepast. De correctie op grond van artikel 2, lid 10, onder i), wordt in het geval van PTMM gerechtvaardigd geacht, zoals in de definitieve verordening, in de contacten met de onderneming en hierna uiteengezet. |
(12) |
De omstandigheden waarin de twee Indonesische producenten-exporteurs verkeren verschillen in een aantal opzichten van elkaar, met name waar het gaat om een combinatie van: de omvang van de rechtstreekse uitvoer door de producent; het belang van de activiteiten en functies van de handelaar met betrekking tot van niet-verbonden ondernemingen afkomstige producten, en het bestaan van een contract tussen de handelaar en de producent volgens hetwelk de handelaar voor de uitvoer recht op een commissie had. Aangezien de omstandigheden waarin beide ondernemingen verkeren niet dezelfde zijn, moet het argument inzake discriminatie worden verworpen. |
(13) |
PTMM heeft bij het Gerecht eveneens beroep ingesteld tot nietigverklaring van de definitieve verordening wat het tegen haar ingestelde antidumpingrecht betreft (zaak T-26/12). |
(14) |
Eén producent-exporteur in Maleisië betoogde dat het arrest in de gevoegde zaken C 191/09 P en C 200/09 P of de feiten van die zaken geen steun boden voor herberekening van de marge voor Ecogreen zonder dat een correctie op grond van artikel 2, lid 10, onder i), werd toegepast. Het Gerecht had in zaak T-249/06 een kennelijke beoordelingsfout vastgesteld bij de toepassing van artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening voor zover de Raad een correctie had toegepast op de uitvoerprijs die Sepco in het kader van transacties betreffende door Interpipe NTRP VAT vervaardigde buizen heeft toegepast, maar niet voor zover een correctie was toegepast met betrekking tot door Interpipe Niko Tube ZAT vervaardigde buizen. De feitelijke omstandigheden van Ecogreen konden dus niet op hetzelfde tijdstip vergelijkbaar zijn met die van Interpipe NTRP VAT en Interpipe Niko Tube ZAT vanwege een verschil in situatie tussen beide laatstbedoelde ondernemingen. |
(15) |
Dit argument wordt aanvaard. De situatie van Ecogreen is namelijk vergelijkbaar met die van Interpipe NTRP VAT. Deze bevinding rechtvaardigt dat de nodige stappen worden genomen om de dumpingmarge voor Ecogreen te herberekenen zonder toepassing van een correctie op grond van artikel 2, lid 10, onder i). |
(16) |
De producent-exporteur in Maleisië betoogde verder dat de in de definitieve verordening beschreven situatie van Ecogreen en die van Interpipe NTRP VAT niet eens vergelijkbaar zijn. Bij herbeoordeling van de exacte feitelijke omstandigheden van Ecogreen wordt echter geoordeeld dat deze voldoende vergelijkbaar zijn met die van Interpipe NTRP VAT, aangezien een zeggenschapsverhouding als die welke het Gerecht met betrekking tot Interpipe NTRP VAT heeft vastgesteld bij de beoordeling of de onderneming die de verkoop verricht wordt gecontroleerd door de producent-exporteur dan wel of er sprake is van gezamenlijke zeggenschap, ook voor Ecogreen is vastgesteld, en tezamen met diverse andere factoren als vermeld in overweging 4 leidt dit tot de conclusie dat er geen correctie op grond van artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening had mogen worden toegepast. |
(17) |
Dezelfde producent-exporteur in Maleisië voerde als subsidiair argument met betrekking tot de overeenkomsten tussen de situatie van Ecogreen en zaak T 249/06 aan dat de op 13 juni 2012 verzonden mededeling ontoereikend was en dat een aanvullende mededeling nodig is van de essentiële feiten en overwegingen op grond waarvan herberekening voor Ecogreen gerechtvaardigd is. Eén producent in de Unie merkte tevens op dat beide in overweging 8 bedoelde mededelingen ontoereikend waren en stelde van zijn recht van verweer te zijn beroofd. |
(18) |
In dit verband wordt eraan herinnerd dat bepaalde naar hun aard vertrouwelijke details betreffende specifieke ondernemingen niet aan derden openbaar kunnen worden gemaakt. Op 13 juni 2012 en 25 september 2012 was de belanghebbenden evenwel meegedeeld van welke aard de feitelijke omstandigheden van Ecogreen waren die vergelijkbaar zijn met die van Interpipe NTRP VAT, zoals uiteengezet in overweging 5; overeenkomstig de basisverordening konden zij na elke mededeling binnen een bepaalde termijn hierover opmerkingen maken. |
(19) |
In antwoord op de op 25 september 2012 verzonden tweede mededeling herhaalden zij in hoofdzaak hun argumenten die zij in antwoord op de eerste mededeling van 13 juni 2012 hadden geformuleerd. |
(20) |
PTMM heeft haar opmerkingen uitgewerkt op basis van haar voornaamste argument dat het bestaan van één economische eenheid tussen haar en haar handelaar een correctie op grond van artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening uitsluit en de instellingen de door het Hof en het Gerecht opgestelde doctrine van één economische eenheid omvormen in de richting van een functionele aanpak, terwijl een analyse van de functies van de verbonden handelaar nodig zou zijn. |
(21) |
Deze kwestie draait om een rechtsvraag waarover nog een zaak aanhangig is. |
(22) |
PTMM betoogde verder dat de in overweging 12 uiteengezette argumenten niet overtuigend zijn en niet volstaan om haar omstandigheden te onderscheiden van die van Ecogreen. |
(23) |
In dit verband volstaat het op te merken dat volgens vaste rechtspraak de verschillende behandeling van ondernemingen die niet in dezelfde situatie verkeren geen discriminatie (6) vormt. Tegen deze achtergrond is elke concrete zaak in het licht van de vaststellingen in de arresten in zaak T 249/09 en de gevoegde zaken C 191/09 P en C 200/09 P beoordeeld op basis van zijn eigen bijzondere kenmerken. |
(24) |
Eerste argument: omvang van de rechtstreekse uitvoer door de producent. PTMM beschikt naar eigen zeggen niet over een marketing- en verkoopafdeling en betoogde dat alle rechtstreekse verkoop door de producent in Indonesië (en niet door de verbonden handelaar) uitsluitend plaatsvond om aan de wettelijke voorschiften te voldoen. De marketing- en verkoopfuncties had haar handelaar in Singapore op zich genomen. Derhalve rechtvaardigt dit argument volgens PTMM noch dat een correctie op grond van artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening wordt toegepast noch dat onderscheid wordt gemaakt tussen haar en Interpipe NTRP VAT. |
(25) |
Artikel 2, lid 10, van de basisverordening bepaalt dat de uitvoerprijs op billijke wijze met de normale waarde wordt vergeleken in hetzelfde handelsstadium en met inachtneming van verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Wanneer de vastgestelde normale waarde en de uitvoerprijs niet op deze grondslag kunnen worden vergeleken, wordt door middel van correcties, naargelang van de bijzondere kenmerken van elke zaak, rekening gehouden met verschillen tussen factoren waarvan wordt beweerd en aangetoond dat zij van invloed op de prijzen zijn en, dientengevolge, op de vergelijkbaarheid daarvan. |
(26) |
Op deze grondslag werden, zoals uiteengezet in overweging 38 van de voorlopige verordening, correcties voor onder meer verschillen in commissies tussen uitvoerprijzen en binnenlandse prijzen ten tijde van de oorspronkelijke onderzoeken gerechtvaardigd geacht vanwege de verschillen in verkoopkanalen tussen uitvoer naar de Europese Unie en binnenlandse verkoop. |
(27) |
De door PTMM aangevoerde argumenten zijn niet in tegenspraak met het eerste argument, te weten dat de rechtstreekse uitvoer door PTMM qua omvang groter is dan die van Interpipe NTRP en dat PTMM zich hierin onderscheidt van Ecogreen. Gelet op de omvang van de rechtstreekse uitvoer kan namelijk alleen maar worden geconcludeerd dat de uitvoer van PTMM niet alleen wordt verricht vanuit Singapore door haar verbonden handelaar, maar ook vanuit Indonesië. |
(28) |
Tweede argument: belang van de activiteiten en functies van de handelaar met betrekking tot van niet-verbonden ondernemingen afkomstige producten. PTMM ontkende weliswaar niet dat haar verbonden handelaar bij een reeks verschillende producten op palmoliebasis betrokken was, maar stelde dat dit argument geen steek hield, omdat het was gebaseerd op activiteiten die niet door het oorspronkelijke onderzoek werden bestreken. |
(29) |
Om na te gaan of de functies van een handelaar niet die van een bedrijfsinterne verkoopafdeling zijn, maar vergelijkbaar zijn met die van een op commissiebasis werkende agent in de zin van het arrest van het Gerecht in zaak T-249/06, moeten de activiteiten van de handelaar worden beoordeeld in het licht van de economische realiteit. Er is sprake van overeenkomsten wat de functies van de handelaar met betrekking tot het betrokken product en de overige verhandelde producten betreft. Dit wordt bevestigd door het feit dat, zoals hierna wordt uiteengezet in de overwegingen 30 en 31, de betrekkingen tussen PTMM en haar verbonden handelaar, met inbegrip van de functies van laatstgenoemde, voor de meeste, zo niet alle, producten - waaronder ook het betrokken product - worden beheerst door één enkel contract waarin geen onderscheid tussen de producten wordt gemaakt. Er moet op worden gewezen dat het geheel van activiteiten van de handelaar in aanzienlijke mate was gebaseerd op leveringen afkomstig van niet-verbonden ondernemingen. De functies van de handelaar zijn derhalve vergelijkbaar met die van een op commissiebasis werkende agent. |
(30) |
Derde argument: bestaan van een contract tussen de handelaar en de producent volgens hetwelk de handelaar voor de uitvoer recht op een commissie had. Volgens PTMM ging het bij dit contract om een masterovereenkomst ter regulering van de verrekenprijzen tussen verbonden partijen teneinde te voldoen aan de toepasselijke Indonesische/Singaporese belastingrichtsnoeren en internationaal aanvaarde richtsnoeren voor verrekenprijzen. |
(31) |
Dat deze overeenkomst ook kan worden gebruikt ter berekening van de normale marktprijzen in overeenstemming met de toepasselijke belastingrichtsnoeren, is niet in tegenspraak met de vaststelling dat de handelaar op grond van de overeenkomst uitsluitend voor zijn internationale en marketing-/verkoopactiviteiten een commissie in de vorm van een vaste toeslag ontving. De benaming zelf en de voorwaarden van de overeenkomst rechtvaardigen namelijk de bevinding dat het contract ertoe strekte de betrekkingen tussen PTMM en de handelaar te regelen en zich niet tot verrekenprijzen of belastingkwesties beperkte. Het contract vormt dus een aanwijzing dat de functies van de handelaar vergelijkbaar zijn met die van een op commissiebasis werkende agent. |
(32) |
Gezien al deze argumenten hebben de instellingen voldaan aan de door de vaste rechtspraak vereiste bewijsstandaard (7): zij hebben hun bevindingen gebaseerd op bewijzen of althans op aanwijzingen. Wat PTMM betreft, is de op de uitvoerprijzen toegepaste correctie op grond van artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening om de bovengenoemde redenen gerechtvaardigd en dient het antidumpingrecht derhalve op het huidige niveau te worden gehandhaafd. |
C. CONCLUSIE
(33) |
Op grond van het voorgaande moeten de rechten die gelden voor Ecogreen en alle andere ondernemingen in Indonesië (met uitzondering van P.T. Musim Mas) worden gewijzigd. De gewijzigde percentages moeten met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf de datum van inwerkingtreding van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1138/2011, inclusief de eventuele invoer waarop tussen 12 mei 2011 en 11 november 2011 voorlopige rechten van toepassing waren. Bijgevolg moeten het krachtens artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1138/2011 in de oorspronkelijke versie betaalde of geboekte definitieve antidumpingrecht en de krachtens artikel 2 van dezelfde verordening in de oorspronkelijke versie definitief geïnde voorlopige antidumpingrechten die het recht te boven gaan dat is vastgesteld in artikel 1, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1138/2011, zoals gewijzigd bij deze verordening, worden terugbetaald of kwijtgescholden. De terugbetaling of kwijtschelding dient overeenkomstig de toepasselijke douanewetgeving bij de nationale douaneautoriteiten te worden aangevraagd, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De vermelding voor Indonesië in de tabel van artikel 1, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1138/2011 wordt vervangen door:
Land |
Onderneming |
Definitief antidumping-recht (EUR per ton netto) |
Aanvullende Taric-code |
„Indonesië |
P.T. Ecogreen Oleochemicals Batam, Kabil, Batam P.T. Musim Mas, Tanjung Mulia, Medan, Sumatera Utara |
0,00 45,63 |
B111 B112 |
Alle andere ondernemingen |
45,63 |
B999” |
Artikel 2
De bedragen van de betaalde of geboekte rechten overeenkomstig artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1138/2011 in de oorspronkelijke versie en de bedragen van de definitief geïnde voorlopige rechten overeenkomstig artikel 2 van dezelfde verordening in de oorspronkelijke versie die de in artikel 1 van deze verordening vastgestelde rechten te boven gaan, worden terugbetaald of kwijtgescholden. De terugbetaling of kwijtschelding dient overeenkomstig de toepasselijke douanewetgeving bij de nationale douaneautoriteiten te worden aangevraagd.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 12 november 2011.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 11 december 2012.
Voor de Raad
De voorzitter
A. D. MAVROYIANNIS
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.
(2) PB C 219 van 13.8.2010, blz. 12.
(3) PB L 122 van 11.5.2011, blz. 47.
(4) PB L 293 van 11.11.2011, blz. 1.
(5) Verordening (EG) nr. 954/2006 van de Raad van 27 juni 2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van staal, uit Kroatië, Oekraïne, Roemenië en Rusland, tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2320/97 en (EG) nr. 348/2000 van de Raad, tot beëindiging van de tussentijdse procedure en de procedure bij het vervallen van de maatregelen voor de eventuele herziening van de antidumpingrechten op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, uit onder meer Roemenië en Rusland en tot beëindiging van de tussentijdse procedures voor de eventuele herziening van de antidumpingrechten op bepaalde naadloze buizen en pijpen, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, uit onder meer Roemenië en Rusland en uit Kroatië en Oekraïne (PB L 175 van 29.6.2006, blz. 4).
(6) Zaak C-248/04, Koninklijke Coöperatie Cosun, Jurispr. 2006, blz. I-10211, punt 72; zaak C-303/05, Advocaten voor de Wereld, Jurispr. 2007, blz. I-3633, punt 56, en zaak C-372/06, Asda Stores Ltd tegen Commissioners of Her Majesty’s Revenue and Customs, Jurispr. 2007, blz. I -11223, punt 62.
(7) Zaak T 249-06, punten 180 en 181.