This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 02013R1306-20180101
Regulation (EU) No 1306/2013 of the European Parliament and of the Council of 17 December 2013 on the financing, management and monitoring of the common agricultural policy and repealing Council Regulations (EEC) No 352/78, (EC) No 165/94, (EC) No 2799/98, (EC) No 814/2000, (EC) No 1290/2005 and (EC) No 485/2008
Consolidated text: Verordening (EU) Nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad
Verordening (EU) Nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad
02013R1306 — NL — 01.01.2018 — 002.001
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
VERORDENING (EU) Nr. 1306/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 17 december 2013 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
nr. |
blz. |
datum |
||
VERORDENING (EU) Nr. 1310/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 17 december 2013 |
L 347 |
865 |
20.12.2013 |
|
VERORDENING (EU) 2016/791 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 11 mei 2016 |
L 135 |
1 |
24.5.2016 |
|
VERORDENING (EU) 2017/2393 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 13 december 2017 |
L 350 |
15 |
29.12.2017 |
Gerectificeerd bij:
VERORDENING (EU) Nr. 1306/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 17 december 2013
inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad
TITEL I
TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES
Artikel 1
Toepassingsgebied
Deze verordening bevat voorschriften voor:
a) de financiering van de uitgaven in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), met inbegrip van de uitgaven voor plattelandsontwikkeling;
b) het bedrijfsadviseringssysteem;
c) de door de lidstaten op te zetten beheers- en controlesystemen;
d) het randvoorwaardensysteem;
e) de goedkeuring van rekeningen.
Artikel 2
In deze verordening gebruikte termen
1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a) |
"landbouwer" : een landbouwer in de zin van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1307/2013; |
b) |
"landbouwactiviteit" : een landbouwactiviteit in de zin van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1307/2013; |
c) |
"landbouwareaal" : een landbouwareaal in de zin van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1307/2013; |
d) |
"bedrijf" : bedrijf in de zin van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1307/2013, behoudens als bepaald in artikel 91, lid 3; |
e) |
"rechtstreekse betalingen" : rechtstreekse betalingen in de zin van artikel 1 van Verordening (EU) nr. 1307/2013; |
f) |
"sectorale landbouwwetgeving" : alle toepasselijke handelingen die in het kader van het GLB op basis van artikel 43 VWEU zijn vastgesteld, alsmede, indien van toepassing, alle gedelegeerde of uitvoeringshandelingen die zijn vastgesteld op basis van die handelingen, en deel twee van Verordening (EU) nr.1303/2013, voor zover die van toepassing is op het ELFPO; |
g) |
"onregelmatigheid" : een onregelmatigheid in de zin van artikel 1, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95. |
2. Voor de toepassing van de financiering, het beheer en de monitoring van het GLB, kunnen "overmacht" en "uitzonderlijke omstandigheden" met name erkend worden in de volgende gevallen:
a) de begunstigde is overleden;
b) de begunstigde is langdurig arbeidsongeschikt geworden;
c) het bedrijf is zwaar getroffen door een ernstige natuurramp;
d) de veehouderijgebouwen op het bedrijf zijn door een ongeluk verloren gegaan;
e) al het vee of alle landbouwgewassen van de begunstigde of een gedeelte ervan zijn getroffen door respectievelijk een epizoötie of een plantenziekte;
f) het volledige bedrijf of een groot deel daarvan is onteigend, indien deze onteigening op de dag van indiening van de aanvraag niet was te voorzien.
TITEL II
ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE DE LANDBOUWFONDSEN
HOOFDSTUK I
Landbouwfondsen
Artikel 3
Fondsen voor de financiering van de landbouwuitgaven
1. Ten einde de in het VWEU omschreven doelstellingen van het GLB te verwezenlijken, worden de verschillende maatregelen die onder dat beleid vallen, met inbegrip van de maatregelen voor plattelandsontwikkeling, gefinancierd uit:
a) het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF);
b) het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO).
2. Het ELGF en het ELFPO (de "Fondsen") zijn onderdelen van de algemene begroting van de Europese Unie (de begroting van de Unie).
Artikel 4
Uitgaven uit het ELGF
1. Het ELGF wordt ten uitvoer gelegd op basis van een tussen de lidstaten en de Unie gedeeld beheer. Het financiert de volgende uitgaven, mits deze zijn gedaan in overeenstemming met het recht van de Unie:
a) uitgaven in het kader van maatregelen ter regulering of ondersteuning van landbouwmarkten;
b) rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van het GLB;
c) de financiële bijdrage van de Unie aan voorlichtings- en afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten op de interne markt van de Unie en in derde landen die door de lidstaten worden uitgevoerd op basis van door de Commissie geselecteerde programma's, verschillend van de in artikel 5 bedoelde programma's;
d) de financiële bijdrage van de Unie aan de maatregelen in verband met dierziekten en verlies van consumentenvertrouwen als bedoeld in artikel 220 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.
2. Het ELGF financiert op rechtstreekse wijze de volgende overeenkomstig het recht van de Unie gedane uitgaven:
a) de rechtstreeks door de Commissie of door tussenkomst van internationale organisaties ondernomen afzetbevordering voor landbouwproducten;
b) de overeenkomstig het recht van de Unie genomen maatregelen voor de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de landbouw;
c) de totstandbrenging en het onderhoud van de informatiesystemen inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen;
d) de stelsels van landbouwenquêtes, waaronder de enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven.
Artikel 5
Uitgaven uit het ELFPO
Het ELFPO wordt ten uitvoer gelegd op basis van een tussen de lidstaten en de Unie gedeeld beheer. Het financiert de financiële bijdrage van de Unie aan programma's voor plattelandsontwikkeling die worden ten uitvoer gelegdovereenkomstig het recht van de Unie inzake steun voor plattelandsontwikkeling.
Artikel 6
Andere uitgaven, waaronder de uitgaven voor technische bijstand
De Fondsen kunnen elk op rechtstreekse wijze, op initiatief van en/of namens de Commissie, de activiteiten op het gebied van de voorbereiding, monitoring, administratieve en technische bijstand, evaluatie, audit en inspectie financieren die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van het GLB. Deze maatregelen omvatten met name:
a) de maatregelen die nodig zijn om het GLB te analyseren, te beheren, te monitoren, er informatie over uit te wisselen en ten uitvoer te leggen, alsmede de maatregelen inzake de tenuitvoerlegging van de controlesystemen en de technische en administratieve ondersteuning;
b) de in artikel 21 bedoelde verwerving door de Commissie van de satellietbeelden die nodig zijn voor de controles;
c) de maatregelen die de Commissie neemt met behulp van teledetectietoepassingen voor de in artikel 22 bedoelde monitoring van agrarische hulpbronnen;
d) de maatregelen die nodig zijn voor de instandhouding en de ontwikkeling van de methoden en technische middelen op het gebied van de informatie, de onderlinge koppeling, de monitoring en de controle met betrekking tot het financiële beheer van de middelen die gebruikt worden voor de financiering van het GLB;
e) de in artikel 45 bedoelde voorlichting over het GLB;
f) de studies over het GLB en de evaluatie van de door de Fondsen gefinancierde maatregelen, met inbegrip van de verbetering van de evaluatiemethoden en de uitwisseling van informatie over de relevante werkwijzen;
g) in voorkomend geval, de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad ( 1 ) opgerichte uitvoerende agentschappen die optreden in het kader van het GLB;
h) de in het kader van de plattelandsontwikkeling genomen maatregelen op het gebied van de verspreiding van informatie, de bewustmaking, de bevordering van samenwerking en de uitwisseling van ervaringen op Unieniveau, waaronder het netwerken van de betrokken partijen;
i) de maatregelen die nodig zijn voor de ontwikkeling, registratie en bescherming van logo's in het kader van het kwaliteitsbeleid van de Unie en voor de bescherming van de daaraan verbonden intellectuele-eigendomsrechten, alsmede de nodige ontwikkeling van informatietechnologie (IT).
HOOFDSTUK II
Betaalorganen en andere instanties
Artikel 7
Toekenning en intrekking van de erkenning van de betaalorganen en de coördinerende instanties
1. De betaalorganen zijn nationale diensten of instanties die verantwoordelijk zijn voor het beheer en de controle van de in artikel 4, lid 1, en artikel 5 bedoelde uitgaven.
De uitvoering van deze taken, met uitzondering van de betalingen, kan worden gedelegeerd.
2. De lidstaten erkennen als betaalorgaan de diensten of instanties die beschikken over een administratieve organisatie en een intern controlesysteem die voldoende garanties bieden dat de betalingen wettig en regelmatig zijn en dat zij naar behoren worden geboekt. Te dien einde voldoen de betaalorganen aan de minimumvoorwaarden voor de erkenning met betrekking tot de interne omgeving, controleactiviteiten, informatie en communicatie en monitoring die de Commissie uit hoofde van artikel 8, lid 1, onder a), vaststelt.
Elke lidstaat beperkt, met inachtneming van zijn grondwettelijke bepalingen, het aantal van zijn erkende betaalorganen tot ten hoogste één op nationaal niveau of, indien van toepassing, één per regio. Wanneer betaalorganen op regionaal niveau worden opgezet, erkent een lidstaat daarnaast echter een betaalorgaan op nationaal niveau voor steunregelingen die vanwege de aard ervan op nationaal niveau moeten worden beheerd of belast hij de regionale betaalorganen met het beheer van deze regelingen.
In afwijking van de tweede alinea mogen de lidstaten het aantal betaalorganen die zijn erkend voorafgaand aan de inwerkingtreding van 20 december 2013, handhaven.
Uiterlijk eind 2016 legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over het functioneren van het systeem van betaalorganen in de Unie, dat in voorkomend geval vergezeld gaat van wetgevingsvoorstellen.
3. De voor het erkende betaalorgaan verantwoordelijke persoon stelt uiterlijk op 15 februari van het jaar dat volgt op het betrokken begrotingsjaar het volgende op:
a) de jaarrekeningen voor de uitgaven die gedaan zijn bij de uitvoering van de aan de erkende betaalorganen toevertrouwde taken, vergezeld van de informatie die vereist is voor de goedkeuring ervan overeenkomstig artikel 51;
b) een op objectieve criteria gebaseerde beheersverklaring betreffende de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid van de rekeningen en het goed functioneren van de interne controlesystemen, alsmede betreffende de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen;
c) een jaarlijkse samenvatting van de definitieve auditverslagen en van de verrichte controles, met een analyse van de aard en de omvang van de vastgestelde fouten en tekortkomingen in de systemen, en een overzicht van te nemen of geplande corrigerende maatregelen.
De termijn van 15 februari kan bij uitzondering en na kennisgeving door de betrokken lidstaat door de Commissie worden verlengd tot uiterlijk 1 maart.
4. Wanneer meer dan één betaalorgaan wordt erkend, wijst de lidstaat een overheidsinstantie aan (de "coördinerende instantie"), die hij met de volgende taken belast:
a) verzameling van de ter beschikking van de Commissie te stellen informatie en toezending van deze informatie aan de Commissie;
b) maatregelen nemen of, naargelang het geval, coördineren om tekortkomingen van gemeenschappelijke aard te verhelpen, en de Commissie op de hoogte houden van iedere ontwikkeling;
c) bevorderen van en, waar mogelijk, zorgen voor een geharmoniseerde toepassing van de regelgeving van de Unie.
De coördinerende instantie wordt onderworpen aan een specifieke door de lidstaat uit te voeren erkenning wat betreft de verwerking van de in de eerste alinea, onder a), bedoelde financiële informatie.
5. Wanneer een erkend betaalorgaan niet of niet meer aan een of meer van de in lid 2 bedoelde erkenningscriteria voldoet, trekt de lidstaat, op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie, de erkenning ervan in, tenzij het betaalorgaan binnen een naargelang van de ernst van het probleem vast te stellen termijn de nodige aanpassingen verricht.
6. De betaalorganen zorgen voor het beheer en de controle van de verrichtingen in verband met de openbare interventie waarvoor zij verantwoordelijk zijn, en blijven eindverantwoordelijk op dit gebied.
Artikel 8
Bevoegdheden van de Commissie
1. Om het goed functioneren van het bij artikel 7 vastgestelde systeem te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 111 gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake:
a) de in respectievelijk artikel 7, lid 2, en artikel 7, lid 4, bedoelde minimumvoorwaarden voor de erkenning van betaalorganen en voor de coördinerende instanties;
b) de verplichtingen van de betaalorganen wat betreft openbare interventie, alsmede voorschriften inzake de inhoud van hun verantwoordelijkheden op het gebied van beheer en controle.
2. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin voorschriften worden vastgelegd voor:
a) de procedures voor toekenning en intrekking van en controle op de erkenning van betaalorganen en coördinerende instanties en de procedures voor het toezicht op de erkenning van betaalorganen;
b) de werkzaamheden en de controles die ten grondslag liggen aan de beheersverklaring van de betaalorganen;
c) de werking van de coördinerende instantie en de kennisgeving van de in artikel 7, lid 4, bedoelde informatie aan de Commissie.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 9
Certificerende instanties
1. De certificerende instantie is een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke auditorganisatie die door de lidstaat wordt aangewezen. Indien de instantie een privaatrechtelijke auditorganisatie is, wordt deze door de lidstaat geselecteerd via een openbare aanbesteding indien het toepasselijke Unie- of nationale recht dit voorschrijft. De certificerende instantie geeft een op internationaal aanvaarde auditnormen gebaseerd oordeel over de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid van de jaarrekeningen van het betaalorgaan, over het goede functioneren van het internecontrolesysteem van dat betaalorgaan en over de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven waarvoor bij de Commissie om terugbetaling is verzocht. Dat oordeel vermeldt tevens of door het onderzoek twijfel is gerezen over de beweringen in de beheersverklaring.
De certificerende instantie beschikt over de nodige technische expertise. Zij is operationeel onafhankelijk van zowel het betrokken betaalorgaan en de betrokken coördinerende instantie als de autoriteit die dit orgaan heeft erkend.
2. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin voorschriften worden vastgelegd voor de taken van de certificerende instanties, waaronder de controles, en voor de door deze instanties op te stellen certificaten en rapporten, samen met de begeleidende documenten. Gelet op de behoefte aan maximale efficiëntie voor het toetsen van verrichtingen en voor het professionele auditoordeel, in het kader van een geïntegreerde aanpak, wordt in de uitvoeringshandelingen ook het volgende vastgesteld:
a) de auditbeginselen waarop de adviezen van de certificerende instantie gebaseerd zijn, waaronder de beoordeling van de risico's, interne controles en de vereiste hoeveelheid auditinformatie;
b) de auditmethodes, rekening houdend met de internationale auditnormen, die door de certificerende instanties moeten worden gebruikt bij het verstrekken van hun adviezen, waaronder, in voorkomend geval, het gebruik van één geïntegreerde steekproef voor iedere populatie en, de mogelijkheid aanwezig te zijn bij de controles ter plaatse van de betaalorganen.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 10
Ontvankelijkheid van de door de betaalorganen verrichte betalingen
Financiering door de Unie van de in artikel 4, lid 1, en in artikel 5 bedoelde uitgaven is slechts mogelijk indien deze uitgaven zijn gedaan door erkende betaalorganen.
Artikel 11
Volledige uitkering van betalingen aan de begunstigden
Tenzij in het recht van de Unie uitdrukkelijk anders is bepaald, worden betalingen die verband houden met de financiering in het kader van deze verordening volledig aan de begunstigden uitgekeerd.
TITEL III
BEDRIJFSADVISERINGSSYSTEEM
Artikel 12
Principe en toepassingsgebied
1. De lidstaten zetten een systeem op voor het verlenen van advies over grondbeheer en bedrijfsbeheer (het "bedrijfsadviseringssysteem"). Dat bedrijfsadvisderingssysteem wordt beheerd door aangewezen publiekrechtelijke instanties en/of geselecteerde privaatrechtelijke instanties.
2. Het bedrijfsadviseringssysteem heeft ten minste betrekking op het volgende:
a) verplichtingen op het niveau van het landbouwbedrijf ingevolge de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de normen voor een goede landbouw- en milieuconditie van grond, zoals vastgesteld in titel VI, hoofdstuk I;
b) de klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken, zoals vastgesteld in titel III, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, en de instandhouding van het landbouwareaal als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1307/2013;
c) maatregelen op het niveau van het landbouwbedrijf in het kader van programma's voor plattelandsontwikkeling, die gericht zijn op de modernisering van landbouwbedrijven, de verbetering van het concurrentievermogen, sectorintegratie, innovatie en marktoriëntatie, evenals de bevordering van ondernemerschap;
d) door de lidstaten omschreven eisen op het niveau van de begunstigden, ter uitvoering van artikel 11, lid 3, van Richtlijn 2000/60/EG;
e) door de lidstaten omschreven eisen op het niveau van de begunstigdenter uitvoering van artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009, in het bijzonder als bedoeld in artikel 14 van Richtlijn 2009/128/EG.
3. Het bedrijfsadviseringssysteem kan met name ook betrekking hebben op:
a) het bevorderen van de omschakeling van landbouwbedrijven en de diversificatie van hun economische activiteiten;
b) risicobeheer en het invoeren van passende preventieve maatregelen in geval van natuurrampen, rampzalige gebeurtenissen, dier- en plantenziekten;
c) de in het nationale recht vastgestelde minimumeisen als bedoeld in artikel 28, lid 3, en artikel 29, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1305/2013;
d) de informatie in verband met klimaatmitigatie en -adaptatie, biodiversiteit en de bescherming van water, als opgenomen in bijlage I bij deze verordening.
Artikel 13
Specifieke eisen inzake het bedrijfsadviseringssysteem
1. De lidstaten zien erop toe dat adviseurs die voor het bedrijfsadviseringssysteem werken voldoende gekwalificeerd zijn en regelmatig worden bijgeschoold.
2. De lidstaten zorgen voor een scheiding tussen advies en controles. In dit verband zorgen de lidstaten ervoor, onverminderd het nationale recht inzake de toegang van het publiek tot documenten, dat de in artikel 12, lid 1, bedoelde geselecteerde en aangewezen instanties geen persoonlijke of individuele informatie of gegevens die zij bij hun adviseringsactiviteiten hebben verkregen, verstrekken aan andere personen dan de begunstigde die het betrokken bedrijf beheert, met uitzondering van onregelmatigheden of inbreuken die bij hun activiteiten zijn geconstateerd en die vallen onder een in nationaal of in Unierecht vastgelegde verplichting om een overheidsinstantie te informeren, in het bijzonder in het geval van strafbare feiten.
3. De desbetreffende nationale autoriteit bezorgt de mogelijke begunstigde, hoofdzakelijk langs elektronische weg, een passende lijst van de in artikel 12, lid 1, bedoelde geselecteerde en aangewezen instanties.
Artikel 14
Toegang tot het bedrijfsadviseringssysteem
Begunstigden en landbouwers die in het kader van het GLB geen steun ontvangen, kunnen op vrijwillige basis gebruikmaken van het bedrijfsadviseringssysteem.
Onverminderd artikel 99, lid 2, vierde alinea, kunnen de lidstaten evenwel op basis van objectieve criteria bepalen welke categorieën begunstigden in welke rangorde toegang hebben tot het bedrijfsadviseringssysteem, onder meer netwerken die met beperkte hulpmiddelen werken zoals bedoeld in de artikelen 53, 55 en 56 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.
In dergelijke gevallen zorgen de lidstaten ervoor dat bij voorrang toegang wordt verleend aan landbouwers die de meest beperkte toegang hebben tot een ander adviseringssysteem dan het bedrijfsadviseringssysteem.
Het bedrijfsadviseringssysteem zorgt ervoor dat begunstigden advies kunnen krijgen dat afgestemd is op de specifieke situatie van hun bedrijf.
Artikel 15
Bevoegdheden van de Commissie
De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin voorschriften vastgelegd woorden aangaande een uniforme toepassing van het bedrijfsadviseringssysteem teneinde dat systeem volledig operationeel te maken.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
TITEL IV
FINANCIEEL BEHEER VAN DE FONDSEN
HOOFDSTUK I
HET ELGF
Artikel 16
Begrotingsmaximum
1. Het jaarlijkse maximum voor de uitgaven uit het ELGF wordt gevormd door de maximumbedragen die voor dit fonds zijn vastgesteld krachtens Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013.
2. Indien het recht van de Unie voorziet in bedragen die moeten worden afgetrokken of moeten worden toegevoegd aan de in lid 1 bedoelde bedragen, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast, zonder de in artikel 116 bedoelde procedure toe te passen, waarbij het voor de uitgaven uit het ELGF beschikbare nettosaldo wordt bepaald op basis van de in het recht van de Unie bedoelde gegevens.
Artikel 17
Maandelijkse betalingen
1. De Commissie stelt de kredieten die nodig zijn voor de financiering van de in artikel 4, lid 1, bedoelde uitgaven, in de vorm van maandelijkse betalingen ter beschikking van de lidstaten op basis van de uitgaven die de erkende betaalorganen in een referentieperiode hebben gedaan.
2. Totdat de maandelijkse betalingen door de Commissie worden uitgekeerd, verschaffen de lidstaten de voor de uitgaven benodigde middelen naargelang van de behoeften van hun erkende betaalorganen.
Artikel 18
Procedure voor de maandelijkse betalingen
1. Onverminderd de toepassing van de artikelen 51 en 52 worden de maandelijkse betalingen door de Commissie uitgekeerd voor de uitgaven die de erkende betaalorganen van de lidstaten in de referentiemaand hebben verricht.
2. De maandelijkse betalingen worden aan een lidstaat verricht uiterlijk op de derde werkdag van de tweede maand na de maand waarin de uitgaven zijn gedaan. Uitgaven die door de lidstaten zijn gedaan in de periode van 1 tot en met 15 oktober, worden beschouwd als uitgaven die in de maand oktober zijn gedaan. De uitgaven die in de periode van 16 tot en met 31 oktober zijn gedaan, worden beschouwd als uitgaven die in de maand november zijn gedaan.
3. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de door haar te verrichten maandelijkse betalingen worden bepaald op basis van een uitgavendeclaratie van de lidstaten en de overeenkomstig artikel 102, lid 1, verstrekte informatie, en met inachtneming van de krachtens artikel 41 toegepaste verlagingen of schorsingen en van andere correcties. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.
4. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen, zonder de in artikel 116 bedoelde procedure toe te passen, waarbij aanvullende betalingen of inhoudingen worden vastgelegd. In dergelijke gevallen wordt het in artikel 116, lid 1, bedoelde comité in zijn eerstvolgende vergadering daarvan in kennis gesteld.
Artikel 19
Administratieve en personeelskosten
Uitgaven die verband houden met de administratieve en personeelskosten die zijn gemaakt door de lidstaten en door de begunstigden van steun uit het ELGF, worden niet door het ELGF gefinancierd.
Artikel 20
Uitgaven aan openbare interventie
1. Indien voor een openbare interventie geen bedrag per eenheid wordt vastgesteld in het kader van de gemeenschappelijke marktordening, financiert het ELGF de betrokken maatregel op basis van voor de gehele Unie geldende forfaitaire bedragen, met name voor de van de lidstaten afkomstige middelen die worden gebruikt voor de aankoop van producten, voor materiële verrichtingen in verband met de opslag van interventieproducten en, in voorkomend geval, voor de verwerking van dergelijke producten.
2. Om de financiering door het ELGF van de uitgaven aan openbare interventie zeker te stellen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake:
a) de voor financiering door de Unie in aanmerking komende maatregelen en de voorwaarden voor de vergoeding ervan;
b) de subsidiabiliteitsvoorwaarden en de berekeningswijze op basis van de daadwerkelijk door de betaalorganen geconstateerde elementen of op basis van door de Commissie vastgestelde forfaitaire bedragen, of op basis van forfaitaire of niet-forfaitaire bedragen die bij sectorale landbouwwetgeving zijn vastgesteld.
3. Om te zorgen voor een goed beheer van de kredieten die voor het ELGF zijn opgenomen in de begroting van de Unie, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen, waarin voorschriften worden vastgelegd voor de waardering van verrichtingen in verband met openbare interventie, waarin maatregelen worden aangewezen die moeten worden genomen bij verlies of waardevermindering van producten die onder de openbare interventie vallen, en waarin de te financieren bedragen worden bepaald.
4. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de in lid 1 bedoelde bedragen worden vastgelegd. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.
Artikel 21
Verwerving van satellietbeelden
De Commissie en de lidstaten komen de lijst van de voor controles benodigde satellietbeelden overeen op basis van de door elke lidstaat opgestelde specificaties.
De Commissie stelt deze satellietbeelden gratis ter beschikking aan de controle-instanties of aan leveranciers van diensten die van deze instanties toestemming hebben gekregen om hen te vertegenwoordigen.
De Commissie blijft de eigenaar van de satellietbeelden en vraagt deze terug na voltooiing van de werkzaamheden. Zij kan ook bepalen dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd om de technieken en werkmethoden voor de inspectie van landbouwarealen door middel van teledetectie te verbeteren.
Artikel 22
Monitoring van agrarische hulpbronnen
De uit hoofde van artikel 6, onder c), gefinancierde maatregelen zijn bedoeld om de Commissie de middelen te bieden:
a) om de landbouwmarkten van de Unie in een mondiale context te beheren,
b) om te zorgen voor een agro-economische en agro-ecologische monitoring van landbouwgrond, waaronder boslandbouw, en monitoring van de toestand van de gewassen zodat ramingen van met name de opbrengsten en de landbouwproductie kunnen worden gemaakt,
c) om de toegang tot dergelijke ramingen te delen in een internationale context, zoals die initiatieven die gecoördineerd worden door organisaties van de Verenigde Naties of andere internationale organisaties,
d) om de transparantie van de wereldmarkten te bevorderen,
e) en om te zorgen voor een technologische follow-up van het agrometeorologische systeem.
De uit hoofde van artikel 6, onder c), gefinancierde maatregelen hebben betrekking op de verzameling of aankoop van gegevens die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging en monitoring van het GLB, waaronder satellietgegevens en meteorologische gegevens, op de ontwikkeling van een infrastructuur voor ruimtelijke gegevens en van een website, op de uitvoering van specifieke studies over klimaatomstandigheden, op teledetectie bij de monitoring van de bodemkwaliteit en op de actualisering van agrometeorologische en econometrische modellen. Zo nodig worden die maatregelen in samenwerking met nationale laboratoria en instanties uitgevoerd.
Artikel 23
Uitvoeringsbevoegdheden
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen, waarin het volgende wordt bepaald:
a) voorschriften met betrekking tot de financiering uit hoofde van artikel 6, punten b) en c),
b) de procedure volgens welke de in de artikelen 21 en 22 bedoelde maatregelen moeten worden uitgevoerd om de gestelde doelstellingen te bereiken,
c) het kader voor de verwerving, de verbetering en het gebruik van satellietbeelden en meteorologische gegevens, en voor de toepasselijke termijnen.
Die uitvoeringshandelingen worden volgens vastgesteld de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 24
Naleving van het maximum
1. Bij de begrotingsprocedure en de uitvoering van de begroting mogen de kredieten voor de uitgaven uit het ELGF het in artikel 16 bedoelde bedrag niet overschrijden.
Bij alle door de Commissie voorgestelde en door het Europees Parlement en de Raad, de Raad of de Commissie goedgekeurde wetgevingsinstrumenten die gevolgen hebben voor de ELGF-begroting, wordt het in artikel 16 bedoelde bedrag in acht genomen.
2. Indien in het recht van de Unie met betrekking tot een lidstaat een financieel maximum voor landbouwuitgaven is vastgesteld in euro, worden de desbetreffende uitgaven binnen de grenzen van dat in euro vastgestelde maximum vergoed, waarbij die uitgaven zo nodig worden aangepast naargelang van de gevolgen van de toepassing van artikel 41.
3. De in artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde nationale maxima voor rechtstreekse betalingen, gecorrigeerd door de aanpassingen op grond van artikel 26 van deze verordening, worden beschouwd als financiële maxima in euro.
Artikel 25
Reserve voor crises in de landbouwsector
Een reserve met als doel het beschikbaar stellen van aanvullende steun voor de landbouwsector in geval van ernstige crisissituaties die de landbouwproductie of -distributie treffen ("de reserve voor crises in de landbouwsector"), wordt aangelegd door aan het begin van elk jaar een vermindering op de rechtstreekse betalingen toe te passen door middel van het in artikel 26 bedoelde mechanisme voor financiële discipline.
De reserve bedraagt in totaal 2 800 miljoen EUR met gelijke jaarlijkse termijnbetalingen van 400 miljoen EUR (in prijzen 2011) voor de periode 2014-2020, en wordt opgenomen in hoofdstuk 2 van het Meerjarig financieel kader als opgenomen in de bijlage bij Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013.
Artikel 26
Financiële discipline
1. Om zeker te stellen dat de in Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 vermelde jaarlijkse maxima ter financiering van de marktgerelateerde uitgaven en de rechtstreekse betalingen worden gerespecteerd, wordt een aanpassingscoëfficient voor de rechtstreekse betalingen ("de aanpassingscoëfficient") vastgesteld wanneer de ramingen voor de financiering van de maatregelen die in het kader van dit submaximum voor een bepaald begrotingsjaar worden gefinancierd, erop wijzen dat de toepasselijke jaarlijkse maxima zullen worden overschreden.
▼M3 —————
3. Uiterlijk op 30 juni van het kalenderjaar waarop de aanpassingscoëfficiënt van toepassing is, stelt de Commissie de aanpassingscoëfficiënt vast door middel van uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.
4. Tot 1 december van het kalenderjaar waarop de aanpassingscoëfficiënt van toepassing is, kan de Commissie op basis van nieuwe informatie uitvoeringshandelingen vaststellen tot aanpassing van de overeenkomstig lid 3 vastgestelde aanpassingscoëfficiënt. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.
5. In afwijking van artikel 169, lid 3, vierde alinea, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 vergoeden de lidstaten de overeenkomstig artikel 169, lid 3, van die verordening overgedragen kredieten aan de eindontvangers op wie in het begrotingsjaar waarnaar de kredieten worden overgedragen, aan de aanpassingscoëfficiënt.
De vergoeding als bedoeld in de eerste alinea geldt alleen voor eindontvangers in die lidstaten waar het voorgaande begrotingsjaar financiële discipline van toepassing is.
6. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen, waarin de voorwaarden worden vastgesteld voor de kredieten die overeenkomstig artikel 169, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 worden overgedragen ter financiering van de in artikel 4, lid 1, onder b), van de onderhavige verordening bedoelde uitgaven. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.
7. Bij de toepassing van dit artikel wordt het bedrag van de in artikel 25 bedoelde reserve voor crisissituaties in de landbouwsector meegerekend wanneer de aanpassingscoëfficiënt wordt vastgesteld. Bedragen die aan het eind van het boekjaar niet voor crisismaatregelen ter beschikking zijn gesteld, worden uitbetaald overeenkomstig lid 5 van dit artikel.
Artikel 27
Procedure inzake de begrotingsdiscipline
1. De Commissie dient tegelijk met het ontwerp van begroting voor begrotingsjaar N haar ramingen voor de begrotingsjaren N - 1, N en N + 1 in bij het Europees Parlement en de Raad.
2. Indien bij de opstelling van het ontwerp van begroting voor begrotingsjaar N blijkt dat het in artikel 16 bedoelde bedrag voor begrotingsjaar N dreigt te worden overschreden, stelt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad of aan de Raad de maatregelen voor die nodig zijn om dit bedrag alsnog in acht te nemen.
3. Op elk moment stelt de Commissie, indien zij van oordeel is dat het in artikel 16 bedoelde bedrag dreigt te worden overschreden en dat het haar in het kader van haar bevoegdheden niet mogelijk is de nodige maatregelen te nemen om de situatie te corrigeren, andere maatregelen voor die ervoor zorgen dat dit bedrag alsnog in acht wordt genomen. Die maatregelen worden vastgesteld door de Raad indien de betrokken maatregel gebaseerd is op artikel 43, lid 3, VWEU of door het Europees Parlement en de Raad indien de betrokken maatregel gebaseerd is op artikel 43, lid 2, VWEU.
4. Indien aan het einde van begrotingsjaar N de vergoedingsaanvragen van de lidstaten het in artikel 16 bedoelde bedrag overschrijden of waarschijnlijk zullen overschrijden, handelt de Commissie als volgt:
a) zij neemt de door de lidstaten ingediende aanvragen naar evenredigheid daarvan en binnen de grenzen van de beschikbare begroting in aanmerking en stelt uitvoeringshandelingen vast, waarin het bedrag van de betalingen voor de betrokken maand voorlopig worden vastgesteld;
b) zij bepaalt uiterlijk op 28 februari van het begrotings jaar N + 1 voor alle lidstaten hun situatie met betrekking tot de Uniefinanciering voor het begrotingsjaar N;
c) zij stelt uitvoeringshandelingen vast, waarin het totaalbedrag van de Uniefinanciering, verdeeld over de lidstaten, wordt vastgesteld op basis van een uniform percentage van financiering door de Unie en binnen de grenzen van de begrotingsmiddelen die voor de maandelijkse betalingen beschikbaar waren;
d) zij betaalt uiterlijk bij de maandelijkse betalingen voor de maand maart van jaar N + 1 de aan de lidstaten verschuldigde verrekeningen uit.
De uitvoeringshandelingen waarin de punten a) en c) voorzien, worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.
Artikel 28
Systeem van vroegtijdige waarschuwing en monitoring
Om te voorkomen dat het in artikel 16 bedoelde begrotingsmaximum wordt overschreden, past de Commissie een systeem van vroegtijdige waarschuwing en monitoring toe waarmee de uitgaven uit het ELGF per maand worden gevolgd.
Aan het begin van elk begrotingsjaar bepaalt de Commissie daartoe profielen van de maandelijkse uitgaven, waarbij zij zich, voor zover dienstig, baseert op het gemiddelde van de maandelijkse uitgaven in de voorgaande drie jaren.
De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad periodiek een verslag in waarin de ontwikkeling van de gedane uitgaven wordt getoetst aan de profielen en waarin de voor het lopende begrotingsjaar voorspelde uitvoering van de begroting wordt beoordeeld.
Artikel 29
Referentiewisselkoers
1. Wanneer de Commissie het ontwerp van begroting of een op de landbouwuitgaven betrekking hebbende nota van wijzigingen bij het ontwerp van begroting aanneemt, gebruikt zij voor de opstelling van de ramingen voor de begroting van het ELGF de wisselkoers van de euro ten opzichte van de US-dollar die gemiddeld op de markt is geconstateerd in het meest recente kwartaal dat ten minste twintig dagen vóór de aanneming van het begrotingsdocument door de Commissie is geëindigd.
2. Wanneer de Commissie een ontwerp van gewijzigde en aanvullende begroting of een nota van wijzigingen bij een dergelijk ontwerp aanneemt, gebruikt de Commissie, voor zover deze documenten betrekking hebben op de kredieten voor de in artikel 4, lid 1, onder a), bedoelde uitgaven:
a) de wisselkoers van de euro ten opzichte van de US-dollar die daadwerkelijk gemiddeld op de markt is geconstateerd in de periode vanaf 1 augustus van het voorgaande begrotingsjaar tot het einde van het meest recente kwartaal dat ten minste twintig dagen vóór de aanneming van het begrotingsdocument door de Commissie is geëindigd, en uiterlijk tot en met 31 juli van het lopende begrotingsjaar;
b) de gemiddelde wisselkoers die daadwerkelijk is geregistreerd in het laatste recente kwartaal dat eindigde ten minste twintig dagen vóór de aanneming van het begrotingsdocument door de Commissie, bij wijze van raming voor de rest van het begrotingsjaar.
HOOFDSTUK II
ELFPO
Artikel 30
Geen dubbele financiering
Uit het ELFPO gefinancierde uitgaven worden niet anderszins uit de begroting van de Unie gefinancierd.
Artikel 31
Gemeenschappelijke bepalingen inzake de betalingen
1. Overeenkomstig artikel 77, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 is de door de Commissie te betalen ELFPO-bijdrage als bedoeld in artikel 5 van deze verordening niet hoger dan het bedrag aan vastleggingen.
Deze betalingen worden afgeboekt op de oudste openstaande vastlegging.
2. Artikel 84 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 is van toepassing.
Artikel 32
Financiële bijdrage uit het ELFPO
De financiële bijdrage uit het ELFPO in de uitgaven voor programma's voor plattelandsontwikkeling wordt voor elk programma bepaald binnen de grenzen van de maxima die zijn vastgesteld in het recht van de Unie inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het ELFPO.
Artikel 33
Vastleggingen
Met betrekking tot de vastleggingen van de Unie voor plattelandsontwikkelingsprogramma's is artikel 76 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van toepassing.
Artikel 34
Bepalingen inzake betalingen voor plattelandsontwikkelingsprogramma's
1. De kredieten die nodig zijn voor de financiering van de in artikel 5 bedoelde uitgaven, worden aan de lidstaten ter beschikking gesteld in de vorm van voorfinanciering, tussentijdse betalingen en een saldobetaling, zoals beschreven in deze afdeling.
2. Het gecumuleerde totaal van de voorfinanciering en de tussentijdse betalingen bedraagt ten hoogste 95 % van de bijdrage uit het ELFPO voor elk programma voor plattelandsontwikkeling.
Wanneer het maximum van 95 % is bereikt, blijven de lidstaten betalingsaanvragen bij de Commissie indienen.
Artikel 35
Voorfinanciering
1. Na het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het programma voor plattelandsontwikkeling keert de Commissie aan de lidstaat een eerste voorfinanciering voor de gehele programmaperiode uit. Deze initiële voorfinanciering wordt in tranches uitgekeerd als volgt:
a) in 2014: 1 % van het steunbedrag uit het ELFPO voor het programma voor de gehele programmeringsperiode en 1,5 % van het steunbedrag uit het ELFPO voor het programma voor de gehele programmeringsperiode van het programma indien een lidstaat sinds 2010 financiële bijstand heeft ontvangen hetzij op grond van de artikelen 122 en 143 VWEU, hetzij bijstand heeft ontvangen van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF), of op 31 december 2013 financiële bijstand ontvangt op grond van de artikelen 136 en 143 VWEU;
b) in 2015: 1 % van het steunbedrag uit het ELFPO voor het programma voor de gehele programmeringsperiode en 1,5 % van het steunbedrag uit het Elfpo voor het programma voor de gehele programmeringsperiode indien een lidstaat sinds 2010 financiële bijstand heeft ontvangen op grond van hetzij de artikelen 122 en 143 van het VWEU, hetzij bijstand heeft ontvangen van de EFSF, of op 31 december 2014 financiële bijstand ontvangt op grond van de artikelen 136 en 143 van het VWEU;
c) in 2016: 1 % van het steunbedrag uit het ELFPO voor het programma voor de gehele programmeringsperiode.
Indien een plattelandsontwikkelingsprogramma in 2015 of later wordt vastgesteld, worden de vroegere tranches in het jaar van een zodanige vaststelling betaald.
2. Het totaalbedrag dat als voorfinanciering is uitgekeerd, wordt aan de Commissie terugbetaald indien geen uitgaven zijn gedaan en geen uitgavendeclaratie voor het programma voor plattelandsontwikkeling is toegezonden binnen een termijn van 24 maanden te rekenen vanaf de datum waarop de Commissie het eerste gedeelte van de voorfinanciering heeft uitgekeerd.
3. De renteopbrengsten van de voorfinanciering worden voor het betrokken programma voor plattelandsontwikkeling bestemd en in mindering gebracht op het bedrag aan overheidsuitgaven dat in de einddeclaratie van de uitgaven is vermeld.
4. Het totale als voorfinanciering uitgekeerde bedrag wordt vóór de afsluiting van het programma voor plattelandsontwikkeling behandeld in het kader van de goedkeuring van de rekeningen overeenkomstig de in artikel 51 van deze verordening bedoelde procedure.
Artikel 36
Tussentijdse betalingen
1. Tussentijdse betalingen worden verricht op het niveau van elk programma voor plattelandsontwikkeling. Ze worden berekend door het medefinancieringspercentage voor elke maatregel toe te passen op de met betrekking tot deze maatregel verrichte overheidsuitgaven, als bedoeld in artikel 59 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.
2. Afhankelijk van de beschikbaarheid van middelen verricht de Commissie, rekeninghoudend met de verlagingen of schorsingen ingevolge artikel 41, tussentijdse betalingen ter vergoeding van de uitgaven die de erkende betaalorganen hebben gedaan voor de tenuitvoerlegging van de programma's.
3. Elke tussentijdse betaling wordt door de Commissie afhankelijk gesteld van de naleving van de volgende voorwaarden:
a) een door het erkende betaalorgaan ondertekende uitgavendeclaratie is overeenkomstig artikel 102, lid 1, onder c), bij de Commissie ingediend;
b) er heeft geen overschrijding plaatsgevonden van de totale bijdrage uit het ELFPO die voor elk van de maatregelen voor de gehele looptijd van het betrokken programma is toegekend;
c) het jongste jaarverslag over de voortgang van het programma voor plattelandsontwikkeling is ingediend bij de Commissie.
4. Indien niet is voldaan aan een van de in lid 3 genoemde voorwaarden, deelt de Commissie dit onmiddellijk mee aan het erkende betaalorgaan of, in het geval dat een coördinerende instantie is aangewezen, aan deze instantie. Indien een van de in lid 3, onder a) of onder c), gestelde eisen niet in acht is genomen, is de uitgavendeclaratie niet ontvankelijk.
5. De Commissie verricht een tussentijdse betaling binnen 45 dagen te rekenen vanaf de registratie van een uitgavendeclaratie die voldoet aan de in lid 3 genoemde eisen, onverminderd de toepassing van de artikelen 51 en 52.
6. De erkende betaalorganen stellen de tussentijdse uitgavendeclaraties voor de programma's voor plattelandsontwikkeling op en doen deze via de coördinerende instantie dan wel rechtstreeks, als deze instantie niet is aangewezen, aan de Commissie toekomen binnen de door de Commissie vastgestelde termijnen
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast, waarin de perioden worden bepaald waarbinnen erkende betaalorganen deze tussentijdse uitgavendeclaraties moeten toesturen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Deze uitgavendeclaraties hebben betrekking op de uitgaven die de betaalorganen in elk van de betrokken tijdvakken hebben gedaan. Indien de in artikel 65, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde uitgaven niet in het betrokken tijdvak bij de Commissie kunnen worden gedeclareerd omdat de programmawijziging nog op goedkeuring van de Commissie wacht, mogen ze echter in een daaropvolgend tijdvak worden gedeclareerd.
De tussentijdse uitgavendeclaraties voor de op of na 16 oktober gedane uitgaven worden ten laste van de begroting van het volgende jaar gebracht.
7. Artikel 83 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 is van toepassing.
Artikel 37
Saldobetaling en afsluiting van het programma
1. Na ontvangst van het laatste jaarverslag over de voortgang van het programma voor plattelandsontwikkeling verricht de Commissie onder voorbehoud van de beschikbaarheid van middelen de saldobetaling op basis van het vigerende financieringsplan, de jaarrekeningen voor het laatste jaar van tenuitvoerlegging van het betrokken programma voor plattelandsontwikkeling, en het betrokken goedkeuringsbesluit. Deze rekeningen worden uiterlijk zes maanden na de einddatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven als bedoeld in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, ingediend bij de Commissie en hebben betrekking op de uitgaven die het betaalorgaan tot en met de einddatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven heeft gedaan.
2. De saldobetaling vindt plaats uiterlijk zes maanden nadat de in lid 1 genoemde informatie en documenten door de Commissie ontvankelijk zijn bevonden en de laatste jaarrekening is goedgekeurd. Onverminderd artikel 38, lid 5, worden de na de saldobetaling resterende vastleggingen binnen zes maanden door de Commissie doorgehaald.
3. Indien het laatste jaarlijkse voortgangsverslag en de documenten die nodig zijn voor de goedkeuring van de rekeningen over het laatste jaar van tenuitvoerlegging van het programma, niet binnen de in lid 1 vastgestelde termijn aan de Commissie zijn toegezonden, wordt het saldo overeenkomstig artikel 38 ambtshalve doorgehaald.
Artikel 38
Ambtshalve doorhalen van vastleggingen voor plattelandsontwikkelingsprogramma's
1. Het gedeelte van een vastlegging voor een programma voor plattelandsontwikkeling dat uiterlijk op 31 december van het derde jaar na het jaar van de vastlegging niet is gebruikt voor de voorfinanciering of voor tussentijdse betalingen of waarvoor uiterlijk op deze datum geen uitgavendeclaratie bij haar is ingediend die voldoet aan de in artikel 36, lid 3, gestelde eisen, wordt door de Commissie ambtshalve doorgehaald.
2. Het gedeelte van de vastleggingen dat nog openstond op de einddatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven als bedoeld in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1303/2013, en waarvoor binnen zes maanden na deze datum geen uitgavendeclaratie is ingediend, wordt ambtshalve doorgehaald.
3. In geval van een gerechtelijke procedure of administratief beroep met schorsende werking wordt de in lid 1 of lid 2 bedoelde termijn waarna vastleggingen ambtshalve worden doorgehaald, gedurende die procedure of dat administratief beroep geschorst voor het bedrag van de betrokken concrete acties, mits de Commissie uiterlijk op 31 januari van jaar N + 4 een met redenen omklede melding ontvangt van de lidstaat.
4. Bij de berekening van de ambtshalve door te halen bedragen worden niet meegerekend:
a) het gedeelte van de vastleggingen waarvoor uiterlijk op 31 december van jaar N + 3 al wel een uitgavendeclaratie is ingediend, maar waarvan de Commissie de vergoeding heeft verlaagd of geschorst;
b) het gedeelte van de vastleggingen waarvoor het betaalorgaan door overmacht geen betaling heeft kunnen verrichten, in het geval dat deze situatie ernstige repercussies heeft voor de tenuitvoerlegging van het programma voor plattelandsontwikkeling. De nationale autoriteiten die zich op overmacht beroepen, moeten de rechtstreekse gevolgen van de overmachtsituatie voor de tenuitvoerlegging van het programma als geheel of van een deel daarvan aantonen.
De lidstaat zendt de Commissie uiterlijk op 31 januari informatie toe over de in de eerste alinea genoemde uitzonderingen met betrekking tot het bedrag dat uiterlijk aan het eind van het voorgaande jaar gedeclareerd had moeten zijn.
5. De Commissie brengt de lidstaat tijdig op de hoogte wanneer er gevaar voor ambtshalve doorhalen bestaat. Zij stelt hem in kennis van het bedrag dat volgens haar informatie ambtshalve moet worden doorgehaald. De lidstaat beschikt over een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de ontvangst van deze kennisgeving om akkoord te gaan met het betrokken bedrag of zijn opmerkingen kenbaar te maken. De Commissie gaat over tot het ambtshalve doorhalen uiterlijk negen maanden na de laatste uiterste data die voortvloeien uit de toepassing van de leden 1, 2 en 3.
6. Ingeval een bedrag ambtshalve wordt doorgehaald, wordt de bijdrage uit het ELFPO voor het desbetreffende programma voor plattelandsontwikkeling voor het betrokken jaar met dit bedrag verlaagd. De lidstaat legt een herzien financieringsplan waarin de verlaging van de steun over de maatregelen is verdeeld, ter goedkeuring over aan de Commissie. Bij ontstentenis daarvan verlaagt de Commissie de voor de onderscheiden maatregelen toegewezen bedragen verhoudingsgewijs.
HOOFDSTUK III
Gemeenschappelijke bepalingen
Artikel 39
Landbouwbegrotingsjaar
Onverminderd de bijzondere bepalingen inzake de declaraties van uitgaven en ontvangsten in verband met de openbare interventie die de Commissie uit hoofde van artikel 46, lid 6, onder a), heeft vastgesteld, omvat het landbouwbegrotingsjaar de gedane uitgaven en de geïnde ontvangsten die door het betaalorganen zijn opgenomen in de rekeningen van de begroting van de Fondsen voor begrotingsjaar "N", dat begint op 16 oktober van jaar "N-1" en eindigt op 15 oktober van jaar "N".
Artikel 40
Naleving van de betalingstermijnen
Indien in het recht van de Uniet betalingstermijnen zijn vastgesteld, komt een betaling van een betaalorgaan aan de begunstigden vóór de vroegst mogelijke datum van betaling of na de laatst mogelijke datum van betaling niet voor financiering van de Unie in aanmerking, behalve in de gevallen, onder de voorwaarden en binnen de grenzen die naar evenredigheid moeten worden bepaald.
Teneinde een uitgave die vóór de vroegst mogelijke datum van betaling of na de laatst mogelijke datum van betaling isgedaan, voor financiering door de Unie in aanmerking te doen komen en tevens de financiële gevolgen daarvan te beperken, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen die afwijken van het in de eerste alinea opgenomen voorschrift.
Artikel 41
Verlaging en schorsing van de maandelijkse en de tussentijdse betalingen
1. Indien de Commissie uit de uitgavendeclaraties of de informatie als bedoeld in artikel 102 kan opmaken dat uitgaven zijn gedaan door andere instanties dan erkende betaalorganen, dat bij het recht van de Unie vastgestelde betalingstermijnen of financiële maxima niet zijn nageleefd of dat uitgaven anderszins niet overeenkomstig de regelgeving van de Unie zijn gedaan, kan zij de maandelijkse of de tussentijdse betalingen aan de betrokken lidstaat verlagen of schorsen in het kader de uitvoeringshandelingen aangaande de maandelijkse betalingen als bedoeld in artikel 18, lid 3, of in het kader van de tussentijdse betalingen als bedoeld in artikel 36, nadat de lidstaat in de gelegenheid te zijn gesteld zijn opmerkingen kenbaar te maken.
Indien de Commissie uit de uitgavendeclaraties of de informatie als bedoeld in artikel 102 niet kan opmaken dat de uitgaven overeenkomstig de regelgeving van de Unie zijn gedaan, verzoekt zij de betrokken lidstaat aanvullende informatie te verstrekken en zijn opmerkingen kenbaar te maken binnen een termijn van ten minste dertig dagen. Indien de lidstaat het verzoek van de Commissie niet binnen de vastgestelde termijn beantwoordt of indien het antwoord ontoereikend wordt geacht of daaruit blijkt dat de uitgaven niet overeenkomstig de Unieregelgeving zijn gedaan, kan de Commissie de maandelijkse of de tussentijdse betalingen aan de betrokken lidstaat verlagen of schorsen in het kader van uitvoeringshandelingen aangaande de maandelijkse betalingen als bedoeld in artikel 18, lid 3, of in het kader van de in artikel 36 bedoelde tussentijdse betalingen.
2. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin de maandelijkse of de tussentijdse betalingen aan een lidstaat worden verlaagd of geschorst indien een of meer essentiële onderdelen van het betrokken nationale controlesysteem niet bestaan of als gevolg van de ernstige of aanhoudende aard van de geconstateerde tekortkomingen niet doeltreffend zijn, of indien er soortgelijke ernstige tekortkomingen zijn in het systeem voor de terugvordering van onregelmatige betalingen en aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
a) de in de eerste alinea bedoelde tekortkomingen zijn van aanhoudende aard en hebben aanleiding gegeven tot ten minste twee uitvoeringshandelingen uit hoofde van artikel 52, waarbij is besloten om uitgaven van de betrokken lidstaat aan financiering van de Unie te onttrekken; of
b) de Commissie komt tot de slotsom dat de betrokken lidstaat niet in staat is om in de nabije toekomst de nodige herstelmaatregelen uit te voeren in overeenstemming met een actieplan met duidelijke voortgangsindicatoren dat moet worden vastgesteld in overleg met de Commissie.
De verlaging of schorsing is van toepassing op de desbetreffende verrichte uitgaven van het betaalorgaan waar de tekortkomingen bestaan, en wel gedurende een periode die wordt bepaald in de in de eerste alinea bedoelde uitvoeringshandelingen en die niet meer dan twaalf maanden bedraagt. Indien nog steeds aan de voorwaarden voor verlaging of schorsing wordt voldaan, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen waarin die termijn verder wordt verlengd met maximaal twaalf maanden. De verlaging en schorsing wordt niet gehandhaafd wanneer niet meer aan deze voorwaarden wordt voldaan.
De uitvoeringshandelingen waarin dit lid voorziet, worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 2, bedoelde raadpleginsprocedure.
Voordat de in de eerste alinea bedoelde uitvoeringshandelingen worden vastgesteld, stelt de Commissie de betrokken lidstaat van haar voornemen in kennis en verzoekt zij hem te reageren binnen een termijn van ten minste dertig dagen.
In de uitvoeringshandelingen aangaande de maandelijkse betalingen als bedoeld de in artikel 18, lid 3, of aangaande de in artikel 36 bedoelde tussentijdse betalingen wordt rekening gehouden met de uitvoeringshandelingen die krachtens dit lid zijn vastgesteld.
3. Verlagingen en schorsingen krachtens dit artikel worden toegepast in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel en laten de toepassing van de artikelen 51 en 52 onverlet.
4. Verlagingen en schorsingen krachtens dit artikel laten de artikelen 19, 22 en 23 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 onverlet.
Voor de toepassing van de in de artikelen 19 en 22 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 bedoelde schorsingen wordt de procedure van lid 2 van het onderhavige artikel gevolgd.
Artikel 42
Schorsing van betalingen bij te late indiening van informatie
Indien de lidstaten krachtens sectorale landbouwwetgeving binnen een bepaalde termijn informatie over het aantal uit hoofde van artikel 59 verrichte controles en de resultaten ervan moeten indienen en indien de lidstaten deze termijn overschrijden, kan de Commissie overgaan tot schorsing van de in artikel 18 bedoelde maandelijkse betalingen of de in artikel 36 bedoelde tussentijdse betalingen mits de Commissie de lidstaten op tijd voor het begin van de referentieperiode alle informatie, formulieren en uitleg ter beschikking heeft gesteld die zij nodig hebben om de desbetreffende statistieken op te stellen. Het geschorste bedrag bedraagt niet meer dan 1,5 % van de uitgaven waarvoor de desbetreffende statistische informatie niet op tijd is verzonden. Bij het toepassen van de schorsing neemt de Commissie het evenredigheidsbeginsel in acht en houdt zij rekening met de duur van de overschrijding. Er wordt in het bijzonder rekening gehouden met het feit of de late indiening van informatie de jaarlijkse kwijtingsprocedure al dan niet in het gedrang brengt. Alvorens de maandelijkse betalingen te schorsen, stelt de Commissie de betrokken lidstaat schriftelijk in kennis. Na ontvangst van de statistische informatie van de betrokken lidstaat keert de Commissie alsnog de geschorste bedragen uit mits de datum van ontvangst niet later valt dan eind januari van het volgende jaar.
Artikel 43
Bestemming van ontvangsten
1. Als bestemmingsontvangsten in de zin van artikel 21 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 worden beschouwd:
a) de bedragen die krachtens de artikelen 40, 52 en 54 en, wat de uitgaven uit het ELGF betreft, krachtens artikel 41, lid 2, en artikel 51 aan de begroting van de Unie moeten worden overgemaakt, met inbegrip van de rente daarop;
b) de bedragen die op grond van deel II, titel I, hoofdstuk III, sectie III, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 worden geïnd of teruggevorderd;
c) de bedragen die als gevolg van sancties overeenkomstig de specifieke voorschriften van de sectorale landbouwwetgeving van de Unie zijn geïnd, tenzij in die wetgeving uitdrukkelijk is bepaald dat de lidstaten deze bedragen mogen houden;
d) de bedragen van de sancties die zijn toegepast in het kader van de bij titel VI, hoofdstuk II, vastgestelde voorschriften inzake randvoorwaarden, wat de uitgaven uit het ELGF betreft;
e) zekerheden, borgsommen en garanties die zijn ingebracht uit hoofde van het in het kader van het GLB vastgestelde recht van de Unie, met uitzondering van plattelandsontwikkeling, en die vervolgens verbeurd zijn verklaard. De lidstaten mogen evenwel verbeurde zekerheden die gesteld zijn bij de afgifte van uitvoer- of invoercertificaten of in het kader van een inschrijving waarbij het uitsluitend de bedoeling is geweest ervoor te zorgen dat een inschrijver een serieuze inschrijving indient, zelf behouden.
2. De in lid 1 bedoelde bedragen worden aan de begroting van de Unie overgemaakt en worden in geval van hergebruik uitsluitend gebruikt om uitgaven uit het ELGF of het ELFPO te financieren.
3. Deze verordening is van overeenkomstige toepassing op de in lid 1 bedoelde bestemmingsontvangsten.
4. Wat het ELGF betreft, zijn de artikelen 170 en 171 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van overeenkomstige toepassing op de boeking van de in de onderhavige verordening bedoelde bestemmingsontvangsten.
Artikel 44
Bijhouden van afzonderlijke rekeningen
Elk betaalorgaan houdt afzonderlijke rekeningen bij voor de kredieten die voor de Fondsen zijn opgenomen in de begroting van de Unie.
Artikel 45
Voorlichtingsmaatregelen
1. De voorlichting die uit hoofde van artikel 6, onder e), wordt gefinancierd, is met name gericht op de verduidelijking, uitvoering en ontwikkeling van het GLB en op de bewustmaking van het publiek van de inhoud en doelstellingen ervan, op het herstel van het consumentenvertrouwen na een crisis via voorlichtingscampagnes, op de verstrekking van informatie aan landbouwers en andere partijen die actief zijn in landelijke gebieden en op het promoten van het Europese landbouwmodel en de bevordering van het inzicht van de burgers in dit model.
Zowel binnen als buiten de Unie wordt een coherente, objectieve en uitgebreide voorlichting gegeven die erop gericht is een nauwkeurig volledig beeld van het GLB te schetsen.
2. De onder lid 1 bedoelde maatregelen kunnen omvatten:
a) jaarlijkse werkprogramma's of andere specifieke maatregelen die door derden worden voorgesteld;
b) alle op initiatief van de Commissie uitgevoerde activiteiten.
Die wettelijk verplichte maatregelen en de maatregelen die al in het kader van een andere actie van de Unie worden gefinancierd, vallen er niet onder.
Bij het opzetten van de onder b) bedoelde activiteiten kan de Commissie een beroep doen op externe deskundigen.
De in de eerste alinea bedoelde maatregelen dragen ook bij aan de communicatie van de instellingen over de politieke prioriteiten van de Unie voor zover deze prioriteiten verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening.
3. De Commissie maakt elk jaar uiterlijk op 31 oktober een oproep tot het indienen van voorstellen bekend die aan de voorwaarden van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 voldoet.
4. Het in artikel 116, lid 1, bedoelde comité wordt in kennis gesteld van de uit hoofde van dit artikel te nemen en genomen maatregelen.
5. De Commissie brengt om de twee jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de tenuitvoerlegging van dit artikel.
Artikel 46
Bevoegdheden van de Commissie
1. Om bij de betalingen op basis van de uitgavendeclaraties van de lidstaten rekening te houden met de ontvangsten die door de betaalorganen voor de begroting van de Unie worden geïnd, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake de voorwaarden waaronder bepaalde soorten uitgaven en ontvangsten in het kader van de Fondsen onderling moeten worden verrekend.
2. Om een billijke verdeling van de beschikbare kredieten over de lidstaten mogelijk te maken, is de Commissie, indien de begroting van de Unie aan het begin van het begrotingsjaar niet is vastgesteld of indien het totaalbedrag van de geprogrammeerde vastleggingen de in artikel 170, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 vastgestelde drempel overschrijdt, bevoegd om overeenkomstig artikel 115 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake de voor de vastleggingen en de betaling van de bedragen toe te passen methode.
3. Ten einde de consistentie te verifiëren van de door de lidstaten met betrekking tot de uitgaven verstrekte gegevens en van andere krachtens deze verordening vereiste informatie, is de Commissie bevoegd, indien de verplichting om de Commissie overeenkomstig artikel 102 op de hoogte te stellen niet wordt nageleefd, overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende het uitstellen van de maandelijkse betalingen aan de lidstaten, zoals bedoeld in artikel 42, met betrekking tot uitgaven uit hoofde van het ELGF en het vaststellen van de voorwaarden waaronder de Commissie de in dat artikel bedoelde tussentijdse betalingen aan lidstaten uit hoofde van het ELFPO zal verlagen of zal opschorten.
4. Om ervoor te zorgen dat het evenredigheidsbeginsel bij de toepassing van artikel 42 in acht wordt genomen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake:
a) de lijst van maatregelen die onder artikel 42 vallen;
b) het toe te passen percentage van de in dat artikel bedoelde schorsing van de betalingen.
5. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin een nadere invulling aan de verplichting van artikel 44 wordt gegeven en de specifieke voorwaarden worden vastgelegd voor de gegevens die in de rekeningen van de betaalorganen moeten worden geboekt. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
6. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin voorschriften worden vastgelegd voor:
a) de financiering en boekhoudkundige verantwoording van de maatregelen voor interventie in de vorm van openbare opslag en andere door de Fondsen gefinancierde uitgaven;
b) de voorwaarden voor de uitvoering van de procedure voor het ambtshalve doorhalen van vastleggingen;
c) de procedure en andere praktische regelingen met betrekking tot het goede functioneren van het in artikel 42 bedoelde mechanisme.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
HOOFDSTUK IV
Goedkeuring van de rekeningen
Artikel 47
Controles ter plaatse door de Commissie
1. Onverminderd de controles die de lidstaten verrichten krachtens hun nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen of krachtens artikel 287 VWEU, en onverminderd controles die krachtens artikel 322 VWEU of op basis van Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad ( 2 ) worden georganiseerd, kan de Commissie controles ter plaatse in de lidstaten organiseren om met name na te gaan:
a) of de administratieve werkwijzen in overeenstemming zijn met de Unievoorschriften;
b) of de nodige bewijsstukken voorhanden zijn en of deze corresponderen met de door het ELGF of het ELFPO gefinancierde verrichtingen;
c) hoe de door het ELGF of het ELFPO gefinancierde verrichtingen zijn uitgevoerd en gecontroleerd;
d) of een betaalorgaan voldoet aan de in artikel 7, lid 2, vastgelegde erkenningscriteria en of de lidstaat de bepalingen van artikel 7, lid 5, correct toepast.
De personen die door de Commissie zijn gemachtigd om namens haar de controles ter plaatse uit te voeren, of de personeelsleden van de Commissie die handelen in het kader van de hun verleende bevoegdheden, hebben toegang tot de boeken en alle andere documenten, met inbegrip van de op een elektronische informatiedrager opgestelde of ontvangen en bewaarde documenten en metagegevens die betrekking hebben op de door het ELGF of het ELFPO gefinancierde uitgaven.
De bevoegdheden om controles ter plaatse te verrichten, doen niet af aan de toepassing van nationale bepalingen op grond waarvan bepaalde handelingen alleen mogen worden verricht door ambtenaren die daartoe specifiek door nationaal rechtzijn aangewezen. Onverminderd de specifieke bepalingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ) en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 nemen de personen die door de Commissie zijn gemachtigd namens haar te handelen onder meer niet deel aan bezoeken thuis of aan formele ondervragingen van personen op basis van het recht van de betrokken lidstaat. Wel hebben zij toegang tot de aldus verkregen informatie.
2. Vóór een controle ter plaatse stelt de Commissie de betrokken lidstaat of de lidstaat op wiens grondgebied de controle moet plaatsvinden, tijdig daarvan in kennis, en wanneer zij controles organiseert houdt zij rekening met de administratieve impact op de betaalorganen. Ambtenaren van de betrokken lidstaat kunnen aan deze controle deelnemen.
Op verzoek van de Commissie en met instemming van de lidstaat voeren de bevoegde instanties van deze lidstaat aanvullende controles uit van of onderzoeken naar de verrichtingen die onder deze verordening vallen. Personeelsleden van de Commissie of personen die door de Commissie zijn gemachtigd om namens haar te handelen kunnen daaraan deelnemen.
Ter verbetering van de controles kan de Commissie met instemming van de betrokken lidstaten overheidsdiensten van deze lidstaten bij bepaalde controles of onderzoeken betrekken.
Artikel 48
Toegang tot informatie
1. De lidstaten houden alle informatie die voor een probleemloos functioneren van de Fondsen nodig is, ter beschikking van de Commissie en nemen alle maatregelen ter vergemakkelijking van de controles die de Commissie in het kader van het beheer van de Uniefinanciering nuttig acht, met inbegrip van controles ter plaatse.
2. De lidstaten delen de Commissie op haar verzoek de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen mee die zij voor de tenuitvoerlegging van de rechtshandelingen van de Unie inzake het GLB hebben vastgesteld, voor zover deze handelingen financiële gevolgen hebben voor het ELGF of het ELFPO.
3. De lidstaten houden informatie over geconstateerde onregelmatigheden en gevallen van vermoedelijke fraude, en over de stappen die uit hoofde van afdeling van dit hoofdstuk zijn gezet om onverschuldigd betaalde bedragen die verband houden met deze onregelmatigheden en fraudegevallen, terug te vorderen, ter beschikking van de Commissie.
Artikel 49
Toegang tot documenten
De erkende betaalorganen bewaren de bewijsstukken betreffende de verrichte betalingen en de stukken over de uitvoering van de bij het recht van de Unie voorgeschreven administratieve en fysieke controles en stellen deze stukken en informatie ter beschikking van de Commissie. Die bewijsstukken kunnen in elektronische vorm worden bewaard onder de door de Commissie overeenkomstig artikel 50, lid 2, bepaalde omstandigheden.
Indien deze stukken worden bewaard door een in opdracht van een betaalorgaan handelende instantie die belast is met de goedkeuring van de uitgaven, dient deze instantie bij het erkende betaalorgaan verslagen in over het aantal verrichte controles, over de inhoud ervan en over de in het licht van de resultaten ervan genomen maatregelen.
Artikel 50
Bevoegdheden van de Commissie
1. Om een correcte en efficiënte toepassing van de bepalingen betreffende controles ter plaatse en de toegang tot documenten van deze afdeling te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van de specifieke verplichtingen waaraan de lidstaten uit hoofde van dit hoofdstuk moeten voldoen.
2. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin voorschriften worden vastgelegd voor:
a) de procedures betreffende de specifieke verplichtingen waaraan de lidstaten moeten voldoen met betrekking tot de controles waarin dit hoofdstuk voorziet;
b) de procedures betreffende de samenwerkingsverplichtingen waaraan de lidstaten moeten voldoen met het oog op de toepassing van de artikelen 47 en 48;
c) de procedures en ander praktische regelingen met betrekking tot de rapportageverplichting als bedoeld in artikel 48, lid 3;
d) de omstandigheden waaronder de bewijsstukken als bedoeld in artikel 49 moeten worden bewaard, met inbegrip van de vorm en de duur van de opslag.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 51
Goedkeuring van rekeningen
Vóór 31 mei van het jaar na het betrokken begrotingsjaar stelt de Commissie, op basis van de overeenkomstig artikel 102, lid 1, onder c), verstrekte informatie, uitvoeringshandelingen vast, welke haar besluit bevat over de goedkeuring van de rekeningen van de erkende betaalorganen. Die uitvoeringshandelingen omvatten een beoordeling van de volledigheid, de nauwkeurigheid en de waarheidsgetrouwheid van de ingediende jaarrekeningen en laten de inhoud van de daaropvolgende krachtens artikel 52 vast te stellen besluiten onverlet.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.
Artikel 52
Conformiteitsgoedkeuring
1. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast, waarin de aan financiering door de Unie te onttrekken bedragen worden vastgesteld, indien zij constateert dat de uitgaven die vallen binnen de reikwijdte van artikel 4, lid 1, en artikel 5 niet zijn gedaan in overeestenmming met het recht van de Unie en, voor het ELFPO, in overeenstemming met het toepasselijke recht van de Unie en nationale recht bedoeld in artikel 85 van Verordening (EU) nr. 1303/2013. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.
2. De Commissie bepaalt de aan financiering te onttrekken bedragen met name in het licht van de ernst van de geconstateerde niet-naleving. Zij houdt rekening met de aard van de inbreuk en met de financiële schade voor de Unie. Zij baseert haar besluit tot onttrekking op de identificering van ten onrechte uitgegeven bedragen; indien die met een afdoende inspanning niet kunnen worden geïdentificeerd, kan zij geëxtrapoleerde of forfaitaire correcties toepassen. Er worden uitsluitend forfaitaire correcties toegepast wanneer het, vanwege de aard van de zaak of omdat de lidstaat aan de Commissie niet de nodige informatie heeft verstrekt, niet met een afdoende inspanning mogelijk is de aan de Unie toegebrachte financiële schade nauwkeuriger te bepalen.
3. Voordat een besluit tot weigering van financiering wordt vastgesteld, geeft de Commissie schriftelijk kennis van de resultaten van haar inspectie, en van de betrokken lidstaat zijn antwoorden daarop, waarna beide partijen pogen overeenstemming te bereiken over de te ondernemen actie. In deze fase van de procedure worden de lidstaten in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat de werkelijke omvang van de niet-naleving geringer is dan de Commissie in haar beoordeling stelt.
Indien geen overeenstemming wordt bereikt, dan kan de lidstaat verzoeken om de opening van een procedure die tot doel heeft de standpunten van beide partijen binnen een termijn van vier maanden tot elkaar te brengen. De resultaten daarvan worden vermeld in een verslag dat wordt ingediend bij de Commissie. De Commissie houdt rekening met de aanbevelingen in het verslag voordat zij een besluit neemt over een eventuele weigering van financiering en motiveert haar besluit wanneer zij beslist geen rekening te houden met die aanbevelingen.
4. Financiering kan niet worden geweigerd voor:
a) uitgaven zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, die zijn gedaan meer dan 24 maanden voordat de Commissie de resultaten van haar inspectie schriftelijk aan de betrokken lidstaat heeft gemeld;
b) uitgaven voor meerjarenmaatregelen die onder artikel 4, lid 1, of binnen de werkingssfeer van de in artikel 5 bedoelde programma's vallen, en waarvoor de meest recente verplichting die aan de begunstigde is opgelegd, dateert van meer dan 24 maanden voordat de Commissie de resultaten van haar inspectie schriftelijk aan de betrokken lidstaat heeft gemeld;
c) uitgaven voor andere maatregelen in het kader van de in artikel 5 bedoelde programma's dan de onder b) bedoelde maatregelen, waarvoor de betaling of, in voorkomend geval, de saldobetaling door het betaalorgaan is verricht meer dan 24 maanden voordat de Commissie de resultaten van haar inspectie schriftelijk aan de betrokken lidstaat heeft gemeld.
5. Lid 4 geldt niet voor:
a) onregelmatigheden die onder afdeling III van dit hoofdstuk vallen;
b) nationale steun waarvoor de procedure van artikel 108, lid 2, VWEU is ingeleid door de Commissie of inbreuken waarvoor de Commissie een aanmaningsbrief aan de betrokken lidstaat heeft gezonden overeenkomstig artikel 258 VWEU;
c) inbreuken van de lidstaten op hun verplichtingen op grond van titel V, hoofdstuk III, mits de Commissie de resultaten van haar inspectie schriftelijk aan de betrokken lidstaat heeft gemeld binnen 12 maanden na ontvangst van het verslag van de lidstaat over de resultaten van zijn controles van de betrokken uitgaven.
Artikel 53
Bevoegdheden van de Commissie
1. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin voorschriften worden vastgelegd voor:
a) de in artikel 51 bedoelde goedkeuring van de rekeningen, wat betreft de maatregelen die moeten worden genomen in verband met de vaststelling van het besluit en de uitvoering ervan, waaronder de uitwisseling van informatie tussen de Commissie en de lidstaten en de in acht te nemen termijnen;
b) de in artikel 52 bedoelde conformiteitsgoedkeuring, wat betreft de maatregelen die moeten worden genomen in verband met de vaststelling van het besluit en de uitvoering ervan, waaronder de uitwisseling van informatie tussen de Commissie en de lidstaten en de in acht te nemen termijnen, en de bemiddelingsprocedure waarin dat artikel voorziet, inclusief de oprichting, de taken, de samenstelling en de werkwijze van het bemiddelingsorgaan.
2. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
3. Om de Commissie in staat te stellen de financiële belangen van de Unie te beschermen en ervoor te zorgen dat de bepalingen betreffende de in artikel 52 bedoelde conformiteitsgoedkeuring efficiënt worden toegepast, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake de criteria en de methode voor de toepassing van correcties.
Artikel 54
Gemeenschappelijke bepalingen
1. De lidstaten vorderen onverschuldigde betalingen die verband houden met onregelmatigheden of nalatigheden, terug van de begunstigde binnen 18 maanden na de goedkeuring en, indien van toepassing, de ontvangst door het betaalorgaan of het voor de terugvordering verantwoordelijke orgaan van een controlerapport of een soortgelijk document waarin wordt verklaard dat er een onregelmatigheid of nalatigheid heeft plaatsgevonden. De desbetreffende bedragen worden op het moment van het verzoek tot terugbetaling opgenomen in het debiteurenboek van het betaalorgaan.
2. Indien geen inning heeft plaatsgevonden binnen vier jaar na de datum van de terugvordering of binnen acht jaar na die datum als over de terugvordering een zaak is aangespannen bij een nationale rechtbank, worden de financiële gevolgen van de niet-inning voor 50 % door de betrokken lidstaat gedragen, en voor 50 % door de begroting van de Unie, onverminderd de eis dat de betrokken lidstaat de terugvorderingsprocedure overeenkomstig artikel 58 moet voortzetten.
Indien in het kader van de terugvorderingsprocedure in een administratief of gerechtelijk besluit met een definitief karakter wordt geconstateerd dat er geen sprake is van een onregelmatigheid, declareert de betrokken lidstaat de financiële last die hij op grond van de eerste alinea heeft gedragen, aan de Fondsen als uitgave.
Indien evenwel, om redenen die niet kunnen worden toegeschreven aan de betrokken lidstaat, de terugvordering niet binnen de in de eerste alinea van dit lid gespecificeerde termijn kon plaatsvinden en het terug te vorderen bedrag meer dan 1 miljoen EUR bedraagt, kan de Commissie op verzoek van de lidstaat de termijn met ten hoogste de helft van de oorspronkelijke periode verlengen.
3. In behoorlijk gemotiveerde gevallen kan een lidstaat besluiten de terugvordering niet voort te zetten. Een dergelijk besluit kan alleen in de volgende gevallen worden genomen:
a) indien het totaal van de reeds gemaakte en de nog te verwachten terugvorderingskosten hoger is dan het te innen bedrag, aan deze voorwaarde wordt geacht te zijn voldaan indien:
i) het van de begunstigde in het kader van een eenmalige betaling voor een steunregeling of steunmaatregel terug te vorderen bedrag, exclusief rente, niet hoger is dan 100 EUR, of
ii) het van de begunstigde in het kader van een eenmalige betaling voor een steunregeling of steunmaatregel terug te vorderen bedrag, exclusief rente, tussen 100 EUR en 250 EUR bedraagt en de betrokken lidstaat in zijn nationale wetgeving een drempelwaarde voor het niet innen van nationale schulden hanteert die ten minste gelijk is aan het te innen bedrag;
b) de terugvordering blijkt onmogelijk als gevolg van de overeenkomstig het nationale recht van de betrokken lidstaat geconstateerde en erkende insolventie van de debiteur of van de personen die juridisch aansprakelijk zijn voor de onregelmatigheid.
Indien het in de eerste alinea bedoelde besluit wordt genomen voordat lid 2 van toepassing is op het uitstaande bedrag, worden de financiële gevolgen van de niet-inning gedragen door de begroting van de Unie.
4. De lidstaten nemen de bedragen die zij op grond van lid 2 van dit artikel zelf moeten dragen, op in de jaarrekeningen die zij op grond van artikel 102, lid 1, onder c), punt iv), bij de Commissie moeten indienen. De Commissie gaat na of dit is gebeurd, en verricht eventueel de nodige aanpassingen volgend op de vaststelling van de uitvoeringshandeling als bedoeld in artikel 51.
5. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen, mits zij daartoe de in artikel 52, lid 3, neergelegde procedure heeft gevolgd, op grond waarvan in de volgende gevallen ten laste van de begroting van de Unie gebrachte bedragen van financiering door de Unie worden uitgesloten:
a) de lidstaat heeft de in lid 1 genoemde termijnen niet in acht genomen;
b) zij is van oordeel dat het door een lidstaat uit hoofde van lid 3 genomen besluit om de terugvordering niet voort te zetten, ongegrond is;
c) zij is van oordeel dat de onregelmatigheid of de niet-inning het gevolg is van onregelmatigheden of nalatigheden die te wijten zijn aan de overheidsdiensten of een andere officiële instantie van de lidstaat.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.
Artikel 55
Specifieke bepalingen voor het ELGF
De in verband met onregelmatigheden of nalatigheden geïnde bedragen en de rente daarop worden overgemaakt aan de betaalorganen en door hen geboekt als bestemmingsontvangsten van het ELGF voor de maand waarin zij daadwerkelijk zijn ontvangen.
Bij de overmaking aan de begroting van de Unie van de geïnde bedragen mag de lidstaat daarvan 20 % inhouden als forfaitaire vergoeding voor de terugvorderingskosten, tenzij de onregelmatigheden of nalatigheden te wijten zijn aan de overheidsdiensten of een andere officiële instantie van de betrokken lidstaat.
Artikel 56
Specifieke bepalingen voor het ELFPO
De lidstaten verrichten financiële correcties indien onregelmatigheden en nalatigheden worden geconstateerd in de concrete acties of de programma's voor plattelandsontwikkeling, door de betrokken Uniefinanciering volledig of gedeeltelijk in te trekken. De lidstaten houden rekening met de aard en de ernst van de geconstateerde onregelmatigheden en met de omvang van het financiële verlies voor het ELFPO.
De ingetrokken bedragen aan Uniefinanciering uit het ELFPO en de terugbetaalde bedragen, met de rente daarop, worden opnieuw toegewezen aan het betrokken programma. De lidstaten kunnen de ingetrokken of terugbetaalde Uniemiddelen echter alleen gebruiken voor een concrete actie in het kader van hetzelfde programma voor plattelandsontwikkeling, met dien verstande dat deze geldmiddelen niet opnieuw mogen worden bestemd voor concrete acties waarvoor een financiële correctie heeft plaatsgevonden. De lidstaten betalen de bedragen die na de afsluiting van een programma voor plattelandsontwikkeling nog worden teruggekregen, terug aan de begroting van de Unie.
Artikel 57
Bevoegdheden van de Commissie
1. Om een correcte en efficiënte toepassing van de bepalingen betreffende de voorwaarden voor de terugvordering van onverschuldigde bedragen en achterstandsrente daarop te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake specifieke verplichtingen waaraan de lidstaten moeten voldoen.
2. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin voorschriften worden vastgelegd voor:
a) de procedures voor de terugvordering van onverschuldigde betalingen en achterstandsrente daarop zoals vermeld in deze afdeling, en voor het informeren van de Commissie over lopende terugvorderingen;
b) de wijze waarop de lidstaten aan de Commissie kennisgevingen of mededelingen over de verplichtingen uit hoofde van deze afdeling doen.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
TITEL V
CONTROLESYSTEMEN EN SANCTIES
HOOFDSTUK I
Algemene regels
Artikel 58
Bescherming van de financiële belangen van de Unie
1. De lidstaten stellen in het kader van het GLB alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en alle andere maatregelen vast die nodig zijn om een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de Unie te waarborgen, in het bijzonder om:
a) zich te vergewissen van de wettigheid en regelmatigheid van de door het ELGF en het ELFPO gefinancierde verrichtingen;
b) voor een doeltreffende fraudepreventie te zorgen, met name op de gebieden met een hoger risiconiveau, die zorgt voor een afschrikkende werking en waarbij rekening wordt gehouden met de kosten en baten en met de evenredigheid van de maatregelen;
c) onregelmatigheden en fraude te voorkomen, op te sporen en te corrigeren;
d) overeenkomstig het recht van de Unie of, bij ontstentenis daarvan, nationaal recht, sancties op te leggen die doeltreffend, afschrikkend en evenredig zijn, en daartoe gerechtelijke procedures in te leiden indien nodig;
e) onverschuldigd betaalde bedragen met rente terug te vorderen en daartoe gerechtelijke procedures in te leiden indien nodig.
2. De lidstaten zetten efficiënte beheers- en controlesystemen op die ervoor zorgen dat de wetgeving inzake steunregelingen van de Unie in acht wordt genomen en erop gericht zijn het risico van financiële schade voor de Unie tot een minimum te beperken.
3. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de bepalingen en maatregelen die op grond van de leden 1 en 2 zijn vastgesteld.
Bij eventuele voorwaarden die de lidstaten zelf vaststellen naast de voorwaarden die zijn vastgelegd in de voorschriften van de Unie voor de verlening van steun uit het ELGF of het ELFPO, moet kunnen worden nagegaan of deze worden nageleefd.
4. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen, waarin de voorschriften worden neergelegd die nodig zijn voor een uniforme toepassing van dit artikel betreffende:
a) de procedures, de termijnen en de uitwisseling van informatie in verband met de in de leden 1 en 2 bedoelde verplichtingen;
b) de kennisgevingen en mededelingen die de lidstaten aan de Commissie moeten doen in verband met de in lid 3 bedoelde verplichting.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 59
Algemene controlebeginselen
1. Tenzij anders is bepaald, voorziet het systeem dat de lidstaten overeenkomstig artikel 58, lid 2, hebben opgezet, in systematische administratieve controles van alle steun- en betalingsaanvragen. Dat stelsel wordt aangevuld met controles ter plaatse.
2. Wat de controles ter plaatse betreft, trekt de verantwoordelijke autoriteit haar steekproef voor controles uit de gehele populatie van aanvragers en bestaat de steekproef, waar dat dienstig is, uit een willekeurig gedeelte, teneinde een representatief foutenpercentage te verkrijgen, en een op een risicoanalyse gebaseerd gedeelte, dat toegespitst is op de gebieden met het hoogste foutenrisico.
3. De verantwoordelijke autoriteit stelt over elke controle ter plaatse een verslag op.
4. In voorkomend geval worden de controles ter plaatse in het kader van de Unievoorschriften inzake landbouwsbijstand en inzake steun voor plattelandsontwikkeling tegelijkertijd verricht.
5. De lidstaten zien erop toe dat het minimumniveau van de controles ter plaatse voldoet aan wat nodig is voor een doeltreffend beheer van de risico's en zij verhogen dat niveau waar nodig. De lidstaten kunnen dat minimumniveau verlagen indien de beheers- en controlesystemen goed functioneren en de foutpercentages op een aanvaardbaar niveau blijven.
6. In gevallen waarin de Commissie een voorziening moet treffen op grond van artikel 62, lid 2, onder h), kunnen steunaanvragen en betalingsaanvragen of andere kennisgevingen, aanvragen of verzoeken na de indiening ervan worden gecorrigeerd en aangepast indien er sprake is van kennelijke fouten die door de bevoegde instantie zijn erkend.
7. Indien de begunstigde of zijn vertegenwoordiger de uitvoering van een controle ter plaatse verhindert, wordt de betrokken steun- of betalingsaanvraag afgewezen, behalve in gevallen van overmacht en uitzonderlijke omstandigheden.
Artikel 60
Omzeilingsclausule
Onverminderd specifieke bepalingen wordt geen van de voordelen waarin de sectorale landbouwwetgeving voorziet, toegekend aan natuurlijke personen of rechtspersonen van wie is komen vast te staan dat zij kunstmatig de voorwaarden hebben gecreëerd om voor dergelijke voordelen in aanmerking te komen en dus een voordeel zouden genieten dat niet in overeenstemming is met de doelstellingen van die wetgeving.
Artikel 61
Compatibiliteit van steunregelingen ten aanzien van de controles in de wijnsector
In het kader van de toepassing van de steunregelingen in de wijnsector als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1308/2013, zorgen de lidstaten ervoor dat de voor die regelingen geldende beheers-en controleprocedures op de volgende onderdelen compatibel zijn met het in hoofdstuk II van deze titel bedoelde geïntegreerd systeem:
a) de geautomatiseerde gegevensbank;
b) de systemen voor de identificatie van de landbouwpercelen;
c) de administratieve controles.
De procedures maken het gezamenlijke gebruik en de uitwisseling van gegevens met het geïntegreerd systeem mogelijk.
Artikel 62
Bevoegdheden van de Commissie op controlegebied
1. Om ervoor te zorgen dat de controles correct en efficiënt worden uitgevoerd en dat de toetsing aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden op een zodanig efficiënte, coherente en niet-discriminerende wijze wordt uitgevoerd dat de financiële belangen van de Unie worden beschermd, is de Commissie bevoegd, indien het goede beheer van de regeling zulks vereist, overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen, waarin aanvullende vereisten voor de douaneprocedures worden opgenomen, en in het bijzonder die zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 4 ).
2. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast, waarin de voorschriften die nodig zijn voor een uniforme toepassing van dit hoofdstuk in de Unie, worden opgenomen. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op:
a) de administratieve controles en controles ter plaatse die de lidstaten moeten verrichten om na te gaan of voldaan wordt aan de verplichtingen, verbintenissen en subsidiabiliteitscriteria die uit de toepassing van het recht van de Unie voortvloeien;
b) het minimumniveau van de controles ter plaatse, alsmede de verplichting om het niveau te verhogen en de mogelijkheid om het te verlagen overeenkomstig artikel 59, lid 5;
c) de regels en methoden die van toepassing zijn op rapportage over de verrichte controles en verificaties en de resultaten daarvan;
d) de instanties die voor het verrichten van de nalevingscontroles verantwoordelijk zijn, en de inhoud, de frequentie en het afzetstadium waarop deze controles moeten worden toegepast;
e) de specifieke controlemaatregelen en methoden voor de bepaling van de gehalten aan tetrahydrocannabinol in het geval van hennep als bedoeld in artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1307/2013;
f) een controlesysteem voor de erkende brancheorganisaties in het geval van katoen als bedoeld in artikel 56 van Verordening (EU) nr. 1307/2013;
g) de meting van oppervlakten, de controles en de specifieke financiële procedures voor de verbetering van controles in geval van wijn als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1308/2013;
h) de gevallen waarin steunaanvragen en betalingsaanvragen of andere kennisgevingen, aanvragen of verzoeken na de indiening ervan kunnen worden gecorrigeerd, als bedoeld in artikel 59, lid 6;
i) de tests en methoden om vast te stellen of producten in aanmerking komen voor openbare interventie en particuliere opslag, alsmede het gebruik van openbare inschrijvingen, zowel voor openbare interventie als voor particuliere opslag.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 63
Onverschuldigde betalingen en administratieve sancties
1. Wanneer een begunstigde niet blijkt te voldoen aan de subsidiabiliteitscriteria, de normen of andere verplichtingen die verbonden zijn aan de voorwaarden voor de toekenning van de bijstand of steun waarin de sectorale landbouwwetgeving voorziet, wordt de steun niet betaald of geheel of gedeeltelijk ingetrokken en worden, naargelang het geval, de desbetreffende betalingsrechten als bedoeld in artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 niet toegewezen of ingetrokken.
Wanneer de niet-naleving betrekking heeft op nationale of Unievoorschriften betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten, wordt het gedeelte van de steun dat niet mag worden betaald of moet worden ingetrokken bepaald op basis van de ernst van de niet-naleving en overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel. De wettigheid en regelmatigheid van de transactie komt alleen in het gedrang tot op het niveau van het gedeelte van de steun dat niet mag worden betaald of moet worden ingetrokken.
2. Daarnaast leggen de lidstaten, in de in de sectorale landbouwwetgeving voorgeschreven gevallen, administratieve sancties op overeenkomstig de in de artikelen 64 en 77 vastgestelde regels. Dit laat de bepalingen van titel VI, artikelen 91 tot en met 101, onverlet.
3. Onverminderd artikel 54, lid 3, worden de bedragen, inclusief rente, en de betalingsrechten die overeenkomstig lid 1 zijn ingetrokken en overeenkomstig lid 2 als sanctie zijn opgelegd, teruggevorderd.
4. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast, waarin de voorwaarden voor de gedeeltelijke of gehele intrekking als bedoeld in lid 1 worden opgenomen.
5. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin nadere procedures en technische voorschriften worden vastgelegd voor:
a) het toepassen en berekenen van de gedeeltelijke of gehele intrekking als bedoeld in lid 1;
b) de terugvordering van onverschuldigde betalingen, sancties, ten onrechte toegewezen betalingsrechten en de toepassing van rente.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 64
Het opleggen van administratieve sancties
1. Dit artikel is van toepassing op de administratieve sancties bedoeld in artikel 63, lid 2, in geval van niet-naleving met betrekking tot de subsidiabiliteitscriteria, de normen of andere verplichtingen die voortvloeien uit de toepassing van de sectorale landbouwwetgeving, met uitzondering van de gevallen bedoeld in onderhavige titel, hoofdstuk II, de artikelen 67 tot en met 78, en titel VI, de artikelen 91 tot en met 101, en de gevallen waarin de sancties als bedoeld in artikel 89, leden 3 en 4, van toepassing zijn.
2. In de volgende gevallen worden geen administratieve sancties opgelegd:
a) de niet-naleving is toe te schrijven aan overmacht;
b) de niet-naleving is toe te schrijven aan kennelijke fouten, als bedoeld in artikel 59, lid 6;
c) de niet-naleving is toe te schrijven aan een fout van de bevoegde autoriteit of van een andere autoriteit, en de fout kon door de persoon aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, redelijkerwijs niet worden geconstateerd;
d) de betrokkene kan ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantonen dat hij of zij geen schuld heeft aan de niet-naleving van de in lid 1 genoemde verplichtingen, of de bevoegde autoriteit oordeelt anderszins dat de betrokkene geen schuld treft;
e) de niet-naleving is van gering belang, waaronder begrepen het geval waarin de niet-naleving een door de Commissie overeenkomstig lid 7, onder b), vast te stellen drempelwaarde niet overschrijdt;
f) andere, door de Commissie overeenkomstig lid 6, onder b), vast te stellen gevallen, waarin het opleggen van een sanctie niet passend is.
3. Administratieve sancties kunnen worden opgelegd aan de begunstigden van bijstand of steun, en aan andere natuurlijke of rechtspersonen, met inbegrip van groeperingen en verenigingen van dergelijke begunstigden of ander personen op wie de verplichtingen rusten die zijn vastgesteld in de in lid 1 bedoelde regels.
4. De administratieve sancties kunnen een van de volgende vormen aannemen:
a) een vermindering van het aan bijstand of steun uit te keren bedrag met betrekking tot de steun- of betalingsaanvraag waarop de niet-naleving van toepassing is, dan wel op volgende aanvragen. Wat de steun aan plattelandsontwikkeling betreft, laat dit de mogelijkheid onverlet dat de steun wordt geschorst indien naar verwachting de begunstigde binnen een redelijke tijdsspanne de niet-naleving kan verhelpen;
b) de betaling van een bedrag dat berekend is op basis van de omvang en/of de duur van de niet-naleving;
c) de schorsing of intrekking van een goedkeuring, erkenning of toelating;
d) de uitsluiting van het recht om aan de betrokken steunregeling of steunmaatregel of andere maatregel deel te nemen of ervan te genieten.
5. De administratieve sancties staan in verhouding tot en worden van een schaal voorzien op basis van de ernst, de omvang, de duur en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving, binnen de volgende grenzen:
a) het bedrag van de in lid 4, onder a), bedoelde administratieve sanctie is niet hoger dan 200 % van het bedrag van de steun- of betalingsaanvraag;
b) onverminderd punt a) is het bedrag van de in lid 4, onder a), bedoelde administratieve sanctie in het kader van plattelandsontwikkeling niet hoger dan 100 % van het subsidiabele bedrag;
c) het bedrag van de in lid 4, onder b), bedoelde administratieve sanctie is niet hoger dan een bedrag dat vergelijkbaar is met het onder a) genoemde percentage;
d) de schorsing, intrekking of uitsluiting als bedoeld in lid 4, onder c) en d), beslaat ten hoogste een periode van drie opeenvolgende jaren die in geval van een nieuwe niet-naleving kan worden verlengd.
6. Teneinde rekening te houden met enerzijds het afschrikkende effect van heffingen en sancties die moeten worden opgelegd en anderzijds de specifieke kenmerken van elke steunregeling of -maatregel in het kader van de sectorale landbouwwetgeving, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:
a) het identificeren van de voor iedere in lid 3 bedoelde steunregeling of -maatregel of betrokkene op basis van de lijst in lid 4, binnen de in lid 5 vastgestelde grenzen, de door de lidstaten op te leggen administratieve sanctie en het bepalen van het specifieke tarief dat door de lidstaten moet opgelegd, onder meer de gevallen waarin de omvang van de niet-naleving niet kwantificeerbaar is;
b) het identificeren van de gevallen als bedoeld in lid 2, onder f), waarin geen administratieve sancties worden opgelegd.
7. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast, waarin nadere procedures en technische voorschriften voor de uniforme uitvoering van dit artikel worden vastgelegd, en in het bijzonder:
a) de toepassing en de berekening van de administratieve sancties;
b) de nadere regels voor het als van gering belang aanmerken van een niet-naleving, waaronder het bepalen van een kwantitatieve drempel die is uitgedrukt als nominale waarde of als een percentage van de subsidiabele waarde van de bijstand of steun, dat evenwel met betrekking tot plattelandsontwikkeling niet lager mag liggen dan 3 % en met betrekking tot andere vormen van steun of bijstand niet lager mag zijn dan 1 %;
c) de regels voor de vaststelling van de gevallen waarin door de aard van de sancties de lidstaten de teruggevorderde bedragen kunnen behouden.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 65
Schorsing van betalingen aan lidstaten in specifieke gevallen die onder Verordening (EU) nr. 1308/2013 vallen
1. Indien de lidstaten krachtens Verordening (EU) nr. 1308/2013 worden verplicht binnen een bepaalde termijn specifieke informatie in te dienen en zij deze informatie niet of niet tijdig toezenden of onjuiste informatie verstrekken, kan de Commissie overgaan tot schorsing van de in artikel 18 bedoelde maandelijkse betalingen, mits de Commissie de lidstaten tijdig alle informatie, formulieren en uitleg ter beschikking heeft gesteld. Het te schorsen bedrag heeft betrekking op de uitgaven voor de marktmaatregelen waarvoor de informatie niet of niet tijdig is verstrekt of waarvoor onjuiste informatie is verstrekt.
2. Om ervoor te zorgen dat het evenredigheidsbeginsel bij de toepassing van lid 1 in acht wordt genomen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de marktmaatregelen die door de schorsing worden bestreken het toe te passen percentage en de termijn van de in lid 1 bedoelde schorsing van de betalingen.
3. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin bepalingen worden vastgelegd inzake de procedure en andere praktische regels voor het goede functioneren van de schorsing van de maandelijkse betalingen, als bedoeld in lid 1. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 66
Zekerheden
1. In de in de sectorale landbouwwetgeving voorgeschreven gevallen eisen de lidstaten dat een zekerheid wordt gesteld als verzekering dat een bepaald bedrag wordt betaald of verbeurd aan een bevoegde autoriteit, indien een bepaalde verplichting in het kader van de sectorale landbouwwetgeving niet wordt nagekomen.
2. Behalve in geval van overmacht wordt deze zekerheid geheel of gedeeltelijk verbeurd wanneer een bepaalde verplichting niet of slechts ten dele wordt nagekomen.
3. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen, waarin de regels worden neergelegd die de gelijke behandeling, billijkheid en evenredigheid garanderen wanneer een zekerheid wordt gesteld en waarin:
a) de aansprakelijke partij worden aangewezen ingeval een verplichting niet wordt nagekomen;
b) specifieke situaties worden beschreven waarin de bevoegde autoriteit mag afzien van de eis dat een zekerheid wordt gesteld;
c) de voorwaarden worden vastgelegd die verbonden zijn aan de te stellen zekerheid en de zekerheidssteller en de voorwaarden voor het stellen en vrijgeven van de zekerheden;
d) specifieke voorwaarden vastleggen die verbonden zijn aan de zekerheid die in verband met betalingen van voorschotten wordt gesteld;
e) de gevolgen van niet-naleving van de verplichtingen uiteenzetten waarvoor een zekerheid is gesteld, zoals bepaald in lid 1, met inbegrip van het verbeuren van zekerheden, het verlagingspercentage dat bij het vrijgeven van zekerheden voor restituties, certificaten, offertes, inschrijvingen of specifieke aanvragen moet worden toegepast wanneer een aan deze zekerheid verbonden verplichting niet of slechts ten dele in acht is genomen, rekening houdend met de aard van de verplichting, de hoeveelheid waarvoor de verplichting niet is nageleefd, de mate waarin de termijn voor het naleven van de verplichting is overschreden en de termijn binnen welke het bewijs dat de verplichting is nageleefd, wordt voorgelegd.
4. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen voorschriften vaststellen voor:
a) de vorm van de te stellen zekerheid en de procedure voor het stellen van de zekerheid, voor de aanvaarding ervan en voor de vervanging van de oorspronkelijke zekerheid;
b) de procedures voor het vrijgeven van een zekerheid;
c) de kennisgevingen die door de lidstaten en de Commissie moeten worden gedaan.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
HOOFDSTUK II
Geïntegreerd beheers- en controlesysteem
Artikel 67
Toepassingsgebied en gebruikte terminologie
1. Elke lidstaat zet een geïntegreerd beheers- en controlesysteem op (het "geïntegreerd systeem").
2. Het geïntegreerd systeem is van toepassing op de steunregelingen die in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 worden vermeld, en op de steun die overeenkomstig artikel 21, lid 1, onder a) en b), de artikelen 28 tot en met 31 en de artikelen 33, 34 en 40 van Verordening nr. 1305/2013 en, voor zover van toepassing, artikel 35, lid 1, onder b) en c), van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wordt verleend.
Dit hoofdstuk is evenwel niet van toepassing op de in artikel 28, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde maatregelen. Het geldt evenmin voor de in artikel 21, lid 1, onder a) en b), van die verordening bedoelde maatregelen voor zover het de aanlegkosten betreft.
3. Voor zover nodig, is het geïntegreerd systeem ook van toepassing op de controle op de naleving van de randvoorwaarden zoals vastgesteld in titel VI.
4. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a) |
"perceel landbouwgrond" : een aaneengesloten stuk grond dat door een landbouwer is aangegeven en dat niet meer dan één enkele gewasgroep omvat; indien evenwel in het kader van Verordening (EU) nr. 1307/2013 een afzonderlijke aangifte van het gebruik van een oppervlakte binnen een gewasgroep nodig is, wordt het perceel landbouwgrond, indien noodzakelijk, verder begrensd door dat specifieke gebruik. De lidstaten mogen aanvullende criteria vaststellen voor een verdere afbakening van een perceel landbouwgrond; |
►C1 b) |
"areaalgebonden rechtstreekse betaling" : de basisbetalingsregeling, de regeling inzake een enkele areaalbetaling en de herverdelingsbetaling als bedoeld in titel III, hoofdstukken 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, ◄ de betaling voor landbouwpraktijken die gunstig zijn voor klimaat en milieu als bedoeld in titel III, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, de betaling voor gebieden met natuurlijke beperkingen als bedoeld in titel III, hoofdstuk 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, de betaling aan jonge landbouwers als bedoeld in titel III, hoofdstuk 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 de vrijwillige gekoppelde steun als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 1, voor zover de steun per hectare wordt betaald, de gewasspecifieke uitbetaling voor katoen als bedoeld in titel IV, hoofdstuk 2, de regeling voor kleine landbouwbedrijven als bedoeld in titel V van Verordening (EU) nr. 1307/2013, specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie als bedoeld in hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 5 ), voor zover de steun per hectare wordt betaald, en specifieke maatregelen voor de landbouw ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee als bedoeld in hoofdstuk IV van Verordening (EG) nr. 229/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 6 ), voor zover de steun per hectare wordt betaald. |
Artikel 68
Onderdelen van het geïntegreerd systeem
1. Het geïntegreerd systeem omvat de volgende onderdelen:
a) een geautomatiseerde gegevensbank;
b) een systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen;
c) een systeem voor de identificatie en de registratie van betalingsrechten;
d) steunaanvragen en betalingsaanvragen;
e) een geïntegreerd controlesysteem;
f) één enkel systeem om de identiteit te registreren van alle begunstigden van de in artikel 67, lid 2, bedoelde steun die een steunaanvraag of een betalingsaanvraag indienen.
2. Voor zover van toepassing, omvat het geïntegreerd systeem een systeem voor de identificatie en de registratie van dieren dat is opgezet overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad ( 7 ) en Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad ( 8 ).
3. Onverminderd de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de invoering en toepassing van het geïntegreerd systeem, kan de Commissie de hulp van gespecialiseerde instanties of personen inroepen om het opzetten, de monitoring en het gebruik van het geïntegreerd systeem te vergemakkelijken, en met name om de bevoegde autoriteiten van de lidstaten desgewenst technische adviezen te verstrekken.
4. De lidstaten nemen alle aanvullende maatregelen die nodig zijn voor een goede toepassing van het geïntegreerd systeem, en verlenen elkaar de nodige bijstand ten behoeve van de uitvoering van de bij deze verordening voorgeschreven controles.
Artikel 69
Geautomatiseerde gegevensbank
1. In de geautomatiseerde gegevensbank ("de gegevensbank") worden voor elke begunstigde van de in artikel 67, lid 2, bedoelde steun de gegevens uit de steunaanvragen en de betalingsaanvragen opgenomen.
De gegevensbank biedt met name de mogelijkheid om via de bevoegde autoriteit van de lidstaat de gegevens over het lopende kalenderjaar en/of verkoopseizoen en de tien voorafgaande jaren te raadplegen. Indien de omvang van de steun aan landbouwers wordt beïnvloed door de gegevens over eerdere kalenderjaren en/of het verkoopseizoenen, beginnen vanaf 2000, biedt de gegevensbank de mogelijkheid om de gegevens over die kalenderjaren en/of verkoopseizoenen. De gegevensbank biedt ook de mogelijkheid om de gegevens over ten minste de laatste vier opeenvolgende kalenderjaren rechtstreeks en onmiddellijk te raadplegen en wat betreft gegevens aangaande «blijvend grasland», als omschreven in artikel 2, onder c), van de oorspronkelijke versie van Verordening (EG) nr. 1120/2009 van de Commissie ( 9 ), en vanaf de inwerkingtreding ervan voor gegevens over "blijvend grasland en blijvend weiland" als omschreven in artikel 4, onder h), van Verordening (EU) nr. 1307/2013, biedt de gegevensdatabank de mogelijkheid om de gegevens over ten minste de laatste vijf voorafgaande kalenderjaren rechtstreeks en direct te raadplegen.
In afwijking van de tweede alinea hoeven de lidstaten die in of na 2004 tot de Unie zijn toegetreden, slechts gegevens vanaf het toetredingsjaar toegankelijk te maken.
2. De lidstaten kunnen gedecentraliseerde gegevensbanken opzetten mits deze gegevensbanken en de administratieve procedures voor het registreren en raadplegen van gegevens, op het gehele grondgebied van de lidstaat homogeen van opzet zijn en onderling compatibel zijn om kruiscontroles mogelijk te maken.
Artikel 70
Systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond
1. Het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen wordt opgezet op basis van kaarten, kadastrale documenten of andere cartografische gegevens. De daarbij gebruikte technieken steunen op een geautomatiseerd geografisch informatiesysteem, inclusief orthobeelden van lucht- of satellietopnamen, met een homogene norm die een precisie waarborgt die ten minste overeenkomt met die van kaarten op schaal 1:10 000 , en vanaf 2016 op schaal 1:5 000 , en tevens rekening houdt met de omtrek en de conditie van de percelen. Deze wordt vastgesteld met inachtneming van de bestaande Unienormen.
Onverminderd de eerste alinea, mogen de lidstaten evenwel gebruik blijven maken van deze technieken, inclusief orthobeelden van lucht- of satellietopnamen, met een homogene norm die een precisie waarborgt die ten minste overeenkomt met die van kaarten op schaal 1:10 000 , indien deze zijn verkregen in het kader van vóór november 2012 overeengekomen langetermijncontracten.
2. De lidstaten zien erop toe dat het identificatiesysteem voor landbouwpercelen een referentielaag voor ecologische aandachtsgebieden bevat. Die referentielaag omvat in het bijzonder de toepasselijke specifieke normen en/of milieucertificeringsregelingen, als bedoeld in artikel 43, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 welke gelijkwaardig zijn met de praktijken van artikel 46 van die verordening, voordat de in artikel 72 bedoelde aanvraagformulieren voor de betaling voor klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken, als bedoeld in de artikelen 43 tot en met 46 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 voor het aanvraagjaar 2018 ter beschikking worden gesteld.
Artikel 71
Systeem voor de identificatie en de registratie van de betalingsrechten
1. Het systeem voor de identificatie en de registratie van betalingsrechten maakt een verificatie van de betalingsrechten, alsmede kruiscontroles door vergelijking met de steunaanvragen en met het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen mogelijk.
2. Het in lid 1 bedoelde systeem biedt de mogelijkheid om via de bevoegde autoriteit van de lidstaat de gegevens over ten minste de laatste vier opeenvolgende kalenderjaren rechtstreeks en onmiddellijk te raadplegen.
Artikel 72
Steunaanvragen en betalingsaanvragen
1. Een begunstigde van de in artikel 67, lid 2, bedoelde steun dient elk jaar een aanvraag voor rechtstreekse betalingen of een betalingsaanvraag in voor respectievelijk het desbetreffende areaal en de diergebonden maatregelen voor plattelandsontwikkeling, waarin voor zover van toepassing worden aangegeven:
a) alle landbouwpercelen op het bedrijf, alsmede het niet-landbouwareaal waarvoor de in artikel 67, lid 2, bedoelde steun wordt aangevraagd;
b) de ter activering aangegeven betalingsrechten;
c) andere informatie waarin deze verordening voorziet of die vereist is met het oog op de uitvoering van de desbetreffende sectorale landbouwwetgeving of die verlangd wordt door de betrokken lidstaat.
Wat de areaalgebonden rechtstreekse betalingen betreft, bepaalt elke lidstaat de minimumoppervlakte van de landbouwpercelen waarvoor een aanvraag kan worden gedaan. De minimumoppervlakte is echter niet groter dan 0,3 ha.
2. In afwijking van lid 1, punt a), van dit artikel kunnen de lidstaten besluiten dat:
a) landbouwpercelen met een oppervlakte van maximaal 0,1 hectare waarvoor geen betaling wordt aangevraagd, niet hoeven te worden aangegeven mits de totale oppervlakte van deze percelen minder dan één hectare bedraagt, en/of dat een landbouwer die geen areaalgebonden rechtstreekse betaling aanvraagt, zijn landbouwpercelen niet hoeft aan te geven indien de totale oppervlakte ervan niet meer bedraagt dan één hectare. In alle gevallen vermeldt deze landbouwer wel in zijn aanvraag of hij over landbouwpercelen beschikt, en geeft hij op verzoek van de bevoegde autoriteiten aan waar deze zich bevinden;
b) landbouwers die aan de regeling voor kleine landbouwbedrijven deelnemen als bedoeld in titel V van Verordening (EU) nr. 1307/2013, de landbouwpercelen waarvoor geen betaling wordt aangevraagd niet hoeven aan te geven, tenzij deze aangifte vereist is met het oog op andere steun of bijstand.
3. De lidstaten verstrekken, onder meer via elektronische middelen, vooraf opgestelde formulieren die zijn gebaseerd op de in het voorgaande jaar vastgestelde arealen, en grafisch materiaal dat de ligging van de betrokken percelen aangeeft.
Een lidstaat kan besluiten dat de steunaanvraag en de betalingsaanvraag:
a) geldig zijn indien de begunstigde bevestigt dat er geen veranderingen zijn opgetreden ten opzichte van de steunaanvraag en de betalingsaanvraag van het voorgaande jaar;
b) alleen de veranderingen ten opzichte van de steunaanvraag en de betalingsaanvraag voor het voorgaande jaar hoeven te vermelden.
Met betrekking tot de regeling voor kleine landbouwbedrijven als bedoeld in titel V van Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt deze mogelijkheid evenwel aan alle betrokken landbouwers geboden.
4. Een lidstaat kan besluiten dat één en dezelfde aanvraag betrekking heeft op meer dan één of zelfs alle in artikel 67 bedoelde steunregelingen en -maatregelen en andere steunregelingen en -maatregelen.
5. In afwijking van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad ( 10 ) wordt de berekening van de datum voor de indiening of wijziging van een steunaanvraag, een betalingsaanvraag of van andere in dit hoofdstuk genoemde bij te voegen documenten, contracten of verklaringen, aangepast aan de specifieke voorschriften van het geïntegreerd systeem. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot voorschriften die van toepassing zijn op de termijnen, datums en aanvangs- en vervaltijden indien de uiterste datum voor de indiening van aanvragen of wijzigingen op een feestdag, een zaterdag of een zondag valt.
Artikel 73
Systeem voor de identificatie van begunstigden
Het enkele systeem voor het registreren van de identiteit van alle begunstigden van de in artikel 67, lid 2, bedoelde steun, waarborgt dat alle steunaanvragen en betalingsaanvragen die door een en dezelfde begunstigde worden ingediend, als zodanig kunnen worden geïdentificeerd.
Artikel 74
Toetsing aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden en eventuele verlagingen
1. De lidstaten voeren overeenkomstig artikel 59 via de betaalorganen of de instanties die zij hebben gemachtigd om namens hen te handelen, administratieve controles van de steunaanvragen uit om na te gaan of voldaan is aan de voorwaarden om voor steun in aanmerking te komen. Deze controles worden aangevuld met controles ter plaatse.
2. De lidstaten stellen in het kader van de controles ter plaatse een steekproefplan op voor de landbouwbedrijven en/of de begunstigden.
3. De lidstaten kunnen gebruikmaken van teledetectietechnieken en GNSS-technieken (GNSS: Global Navigation Satellite System) om controles ter plaatse van de landbouwpercelen te verrichten.
4. Indien niet aan de subsidiabiliteitscriteria is voldaan, is artikel 63 van toepassing.
Artikel 75
Betaling aan begunstigden
1. De betalingen in het kader van de in artikel 67, lid 2, bedoelde steunregelingen en -maat- regelen worden in de periode van 1 december tot en met 30 juni van het daaropvolgende kalenderjaar verricht.
De betalingen worden in die periode in maximaal twee tranches verricht.
Niettegenstaande de eerste en de tweede alinea van dit lid kunnen de lidstaten:
a) vóór 1 december maar niet vóór 16 oktober, voorschotten betalen van ten hoogste 50 % voor rechtstreekse betalingen;
b) vóór 1 december, voorschotten betalen van ten hoogste 75 % voor de steun in het kader van de plattelandsontwikkeling als bedoeld in artikel 67, lid 2.
Wat betreft de steun in het kader van de plattelandsontwikkeling als bedoeld in artikel 67, lid 2, zijn de eerste en de tweede alinea van dit lid van toepassing op steunaanvragen of betalingsaanvragen die met ingang van het aanvraagjaar 2019 worden ingediend.
2. De in lid 1 bedoelde betalingen worden niet verricht voordat de door de lidstaten uit hoofde van artikel 74 te verrichten toetsing aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden voltooid is.
In afwijking van de eerste alinea kunnen de voorschotten voor steun in het kader van de plattelandsontwikkeling als bedoeld in artikel 67, lid 2, worden betaald nadat de administratieve controles overeenkomstig artikel 59, lid 1, zijn voltooid.
3. In geval van een spoedeisende situatie stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast zowel noodzakelijk als gerechtvaardig zijn om specifieke problemen in verband met de toepassing van dit artikel op te lossen. Die uitvoeringshandelingen mogen afwijken van de leden 1 en 2, doch slechts voor zover en zolang dat strikt noodzakelijk is.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 76
Gedelegeerde bevoegdheden
1. Om ervoor te zorgen dat het in dit hoofdstuk bedoelde geïntegreerd systeem op een zodanig efficiënte, coherente en niet-discriminerende wijze wordt toegepast dat de financiële belangen van de Unie worden beschermd, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:
a) specifieke definities die nodig zijn voor de geharmoniseerde toepassing van het geïntegreerd systeem, ter aanvulling van de definities in Verordening (EU) nr. 1307/2013 en in Verordening (EU) nr. 1305/2013;
b) wat de artikelen 67 tot en met 75 betreft, nadere maatregelen die noodzakelijk zijn om de naleving van de in deze verordening neergelegde of de door de lidstaten in sectoriale landbouwwetgeving vast te stellen controlevoorschriften te garanderen wat betreft producenten, diensten, instanties, organisaties of andere marktdeelnemers, zoals slachthuizen of verenigingen die betrokken zijn bij de procedure voor de toekenning van de steun, indien deze verordening niet voorziet in passende administratieve sancties; dergelijke maatregelen sluiten zoveel mogelijk, mutatis mutandis, aan bij de bepalingen betreffende sancties in artikel 77, leden 1 tot en met 5.
2. Om ervoor te zorgen dat de middelen die gemoeid zijn met de in artikel 72 bedoelde steunaanvragen, op correcte wijze onder de gerechtigde begunstigden worden verdeeld en om te kunnen nagaan of de landbouwers de desbetreffende verplichtingen nakomen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:
a) de basiskenmerken en de technische voorschriften, met inbegrip van - de voor het actualiseren van de referentiepercelen - passende tolerantiemarges, rekening houdend met de omtrek en de conditie van de percelen, en de daaronder begrepen voorschriften voor het opnemen van landschapselementen die grenzen aan een perceel en kwaliteitseisen met betrekking tot het in artikel 70 bedoelde systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen en met betrekking tot het in artikel 73 bedoelde systeem voor de identificatie van begunstigden;
b) de basiskenmerken, technische voorschriften en kwaliteitseisen met betrekking tot het in artikel 71 bedoelde systeem voor de identificatie en de registratie van betalingsrechten;
c) voorschriften voor de omschrijving van de grondslag voor de berekening van steun, waaronder voorschriften voor de behandeling van bepaalde gevallen waarin subsidiabele arealen landschapselementen of bomen bevatten; dergelijke voorschriften stellen de lidstaten in staat om, met betrekking tot als blijvend grasland gebruikte arealen, geïsoleerde landschapselementen en bomen waarvan de totale oppervlakte een bepaald percentage van het referentieperceel niet overschrijdt, aan te merken als automatisch deel uitmakend van de subsidiabele oppervlakte zonder dat zij met dat doel voor ogen in kaart moeten worden gebracht.
Artikel 77
Het opleggen van administratieve sancties
1. Dit artikel is van toepassing op administratieve sancties bedoeld in artikel 63, lid 2, in geval van niet-naleving met betrekking tot de subsidiabiliteitscriteria, de normen of andere verplichtingen die voortvloeien uit de toepassing van de in artikel 67, lid 2, bedoelde regels inzake steun.
2. In de volgende gevallen worden geen administratieve sancties opgelegd:
a) de niet-naleving is toe te schrijven aan overmacht;
b) de niet-naleving is toe te schrijven aan kennelijke fouten, als bedoeld in artikel 59, lid 6;
c) de niet-naleving is toe te schrijven aan een fout van de bevoegde autoriteit of van een andere autoriteit, en de fout kon door de persoon aan wie de administratieve sanctie is opgelegd is, redelijkerwijs niet worden geconstateerd;
d) de betrokkene kan ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantonen dat hij geen schuld heeft aan de niet-naleving van de in lid 1 genoemde verplichtingen, of de bevoegde autoriteit oordeelt anderszins dat de betrokkene geen schuld treft;
e) de niet-naleving is van gering belang, waaronder begrepen het geval waarin de niet- naleving een door de Commissie overeenkomstig lid 7, onder b), vast te stellen drempelwaarde niet overschrijdt;
f) andere, door de Commissie overeenkomstig lid 7, onder b), vast te stellen gevallen, waarin het opleggen van een sanctie niet passend is.
3. Administratieve sancties kunnen worden opgelegd aan begunstigden van bijstand of steun, waaronder groeperingen of verenigingen daarvan, op wie de verplichtingen rusten die zijn vastgesteld in de in lid 1 bedoelde regels.
4. De administratieve sancties kunnen de volgende vorm aannemen:
a) een vermindering van het aan bijstand of steun uitgekeerde of uit te keren bedrag met betrekking tot de steun- of betalingsaanvragen waarop de niet-naleving van toepassing is, en/of met betrekking tot steun- of betalingsaanvragen voor voorgaande of volgende jaren;
b) de betaling van een bedrag dat berekend is op basis van de omvang en/of de duur van de niet-naleving;
c) de intrekking van het recht om aan de betrokken steunregeling of steunmaatregel deel te nemen.
5. De administratieve sancties staan in verhouding tot de ernst, de omvang, de duur en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving, binnen de volgende grenzen:
a) voor een bepaald jaar is het bedrag van de in lid 4, onder a), bedoelde administratieve sanctie niet hoger dan 100 % van het bedrag van de steun- of betalingsaanvragen;
b) het bedrag van de in lid 4, onder b), bedoelde administratieve sanctie is voor een bepaald jaar niet hoger dan 100 % van het bedrag van de steun- of betalingsaanvraag waarvoor de sanctie wordt opgelegd;
c) de uitsluiting als bedoeld in lid 4, onder c), beslaat ten hoogste een periode van drie opeenvolgende jaren die in geval van een nieuwe niet-naleving kan worden verlengd.
6. Onverminderd de leden 4 en 5 neemt de administratieve sanctie met betrekking tot de betaling als bedoeld in titel III, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 de vorm aan van een korting van de uit hoofde van die verordening uitgekeerde of uit te keren bedragen.
De in dit lid bedoelde administratieve sancties staan in verhouding tot de ernst, de omvang, de duur en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving.
Voor een bepaald jaar beloopt het bedrag van de administratieve sanctie, voor de eerste twee jaren van toepassing van titel III, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 (aanvraagjaren 2015 en 2016) niet meer dan 0 %, voor het derde jaar van toepassing (aanvraagjaar 2017) niet meer dan 20 % en vanaf het vierde jaar van toepassing (aanvraagjaar 2018) niet meer dan 25 % van het in titel III, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde bedrag waarop de betrokken landbouwer recht zou hebben indien de landbouwer aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden voldeed.
7. Teneinde rekening te houden met het afschrikkende effect van de op te leggen sancties en de specifieke kenmerken van elke steunregeling of steunmaatregel als bedoeld in artikel 67, lid 2, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen, waarin:
a) de door de lidstaten op te leggen administratieve sancties en specifieke coëfficiënt voor elke in lid 3 bedoelde steunregeling of steunmaatregel en de betrokken persoon, op basis van de lijst in lid 4 en binnen de in de leden 5 en 6 vastgestelde grenzen, met inbegrip van de gevallen waarin de omvang van de niet-naleving niet kwantificeerbaar is, worden bepaald;
b) de in lid 2, onder f), bedoelde gevallen waarin geen administratieve sancties moet worden opgelegd, worden bepaald.
8. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast, waarin de gedetailleerde procedures en de technische voorschriften worden vastgelegd voor de uniforme toepassing van dit artikelwat betreft:
a) voorschriften voor de toepassing en de berekening van de administratieve sancties;
b) de nadere voorschriften voor het als gering aanmerken van een niet-naleving, waaronder het vaststellen van een kwantitatieve drempelwaarde uitgedrukt als nominale waarde of als percentage van de subsidiabele waarde van de bijstand of steun, dat in ieder geval niet minder dan 0,5 % bedraagt.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 78
Uitvoeringsbevoegdheden
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin het volgende wordt vastgelegd:
a) de basiskenmerken, technische voorschriften en kwaliteitseisen met betrekking tot de in artikel 69 bedoelde geautomatiseerde gegevensbank;
b) voorschriften voor de in artikel 72 bedoelde steunaanvragen en betalingsaanvragen en voor aanvragen voor betalingsrechten, waaronder de uiterste datum voor de indiening van aanvragen, de eisen ten aanzien van de informatie die in elk geval in de aanvraagen moet worden opgenomen, bepalingen inzake de wijziging of de intrekking van steunaanvragen, de vrijstelling van de verplichting om steunaanvragen in te dienen, en bepalingen die de lidstaten de mogelijkheid bieden om vereenvoudigde procedures toe te passen en kennelijke fouten te corrigeren;
c) voorschriften voor de uitvoering van controles op de nakoming van verplichtingen en op de juistheid en volledigheid van de informatie in de steunaanvraag of betalingsaanvraag, waaronder voorschriften betreffende de meettoleranties voor de controles ter plaatse;
d) technische specificaties die nodig zijn voor een uniforme toepassing van dit hoofdstuk;
e) voorschriften voor situaties waarin bedrijven worden overgedragen met inbegrip van een nog na te komen verplichting die verband houdt met het recht op de steun in kwestie;
f) voorschriften voor de betaling van de in artikel 75 bedoelde voorschotten.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
HOOFDSTUK III
Controle van verrichtingen
Artikel 79
Toepassingsgebied en definities
1. In dit hoofdstuk worden specifieke voorschriften vastgesteld voor de controle van de handelsdocumenten van entiteiten die betalingen ontvangen of verrichten welke direct of indirect verband houden met het systeem van financiering door het ELGF, dan wel hun vertegenwoordigers ("ondernemingen"), om na te gaan of de verrichtingen die deel uitmaken van het systeem van financiering door het ELGF, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en correct zijn uitgevoerd.
2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op maatregelen die onder het in hoofdstuk II van deze titel bedoelde geïntegreerd systeem vallen. Teneinde te kunnen reageren op wijzigingen in de sectorale landbouwwetgeving en om de doeltreffendheid van het in dit hoofdstuk ingevoerde stelsel van controles achteraf te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen die een lijst bevatten van de maatregelen die zich, ten gevolge van hun structuur en van de controlevereisten, niet lenen voor aanvullende controles achteraf door middel van controles van handelsdocumenten en die derhalve niet aan een dergelijke controle uit hoofde van dit hoofdstuk dienen te worden onderworpen.
3. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a) |
"handelsdocument" : alle boeken, registers, nota’s en bewijsstukken, de boekhouding, de productie- en kwaliteitsadministraties en de briefwisseling met betrekking tot de handelsactiviteiten van de onderneming, alsmede de commerciële gegevens, in welke vorm dan ook, inclusief elektronisch opgeslagen gegevens, voor zover deze documenten of gegevens direct of indirect betrekking hebben op de in lid 1 bedoelde verrichtingen; |
b) |
"derden" : alle natuurlijke en rechtspersonen die direct of indirect betrokken zijn bij verrichtingen in het kader van de financieringsregeling van het ELGF. |
Artikel 80
Controles door de lidstaten
1. De lidstaten verrichten systematische controles van de handelsdocumenten van de ondernemingen, waarbij rekening wordt gehouden met de aard van de te controleren verrichtingen. De lidstaten zorgen ervoor dat de te controleren ondernemingen zo worden gekozen dat de doeltreffendheid van de maatregelen voor preventie en opsporing van onregelmatigheden maximaal gewaarborgd is. Bij de keuze wordt onder meer rekening gehouden met de financiële betekenis van de ondernemingen op dit gebied en met andere risicofactoren.
2. De in lid 1 bedoelde controles worden zo nodig uitgebreid tot natuurlijke personen en rechtspersonen die verbonden zijn met de ondernemingen, en tot elke andere natuurlijke persoon of rechtspersoon die van belang kan zijn om het in artikel 81 beschreven doel van de controles te realiseren.
3. De controles uit hoofde van dit hoofdstuk laten de controles uit hoofde van de artikelen 47 en 48 onverlet.
Artikel 81
Doel van de controles
1. De juistheid van de belangrijkste gegevens die worden gecontroleerd, wordt geverifieerd aan de hand van een aan het risiconiveau aangepast aantal kruiscontroles, indien nodig ook van handelsdocumenten van derden, die onder meer inhouden:
a) vergelijkingen met de handelsdocumenten van leveranciers, klanten, vervoerders en andere derden;
b) zo nodig, fysieke controles op de hoeveelheid en de aard van de voorraden;
c) vergelijkingen met de gegevens over de financiële transacties die leiden tot of het gevolg zijn van de verrichtingen in het kader van het financieringssysteem van het ELGF; en tevens
d) controles van de boekhouding of van stukken inzake financiële transacties waaruit ten tijde van de controle blijkt dat de documenten die door het betaalorgaan worden bewaard als bewijs voor de betaling van steun aan de begunstigde, in orde zijn.
2. In het bijzonder wanneer een onderneming overeenkomstig de nationale of de Uniebepalingen een afzonderlijke voorraadboekhouding moet voeren, wordt deze boekhouding bij de controle in passende gevallen ook vergeleken met de handelsdocumenten en in voorkomend geval met de daadwerkelijke voorraden van de onderneming.
3. Bij de selectie van de te controleren verrichtingen moet ten volle rekening worden gehouden met het risiconiveau.
Artikel 82
Toegang tot handelsdocumenten
1. Degenen die voor de onderneming verantwoordelijk zijn, of derden, zorgen ervoor dat alle handelsdocumenten en aanvullende informatie aan de met de controle belaste functionarissen of personen die gemachtigd zijn om namens hen te handelen worden verstrekt. Elektronisch opgeslagen gegevens worden via een passende informatiedrager verstrekt.
2. De met de controle belaste functionarissen of personen die gemachtigd zijn om namens hen te handelen kunnen eisen dat hun uittreksels uit of kopieën van de in lid 1 bedoelde documenten worden verstrekt.
3. Indien tijdens een controle uit hoofde van dit hoofdstuk de door de onderneming bewaarde handelsdocumenten ongeschikt worden geacht voor controledoeleinden, wordt de onderneming verzocht in het vervolg de documenten te bewaren die volgens de voorschriften van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de controle, moeten worden bewaard, zulks onverminderd de verplichtingen van andere verordeningen voor de betrokken sector.
De lidstaat bepaalt vanaf welke datum de gegevens beschikbaar moeten zijn.
Indien alle of een deel van de handelsdocumenten die uit hoofde van dit hoofdstuk moeten worden gecontroleerd, zich bij een onderneming bevinden die behoort tot hetzelfde handelsconcern, dezelfde vennootschap of dezelfde vereniging van centraal beheerde ondernemingen als de gecontroleerde onderneming, en die hetzij op hetzij buiten het grondgebied van de Unie is gevestigd, maakt de gecontroleerde onderneming deze documenten toegankelijk voor de controlefunctionarissen op een plaats en tijdstip die worden bepaald door de lidstaat die met de uitvoering van de controle is belast.
4. De lidstaten zien erop toe dat de met de controles belaste functionarissen het recht hebben de handelsdocumenten zelf in beslag te nemen of in beslag te laten nemen. Bij uitoefening van dit recht worden de nationale bepalingen ter zake in acht genomen en dit recht laat de toepassing van de regelgeving inzake de strafrechtelijke procedure voor het in beslag nemen van documenten onverlet.
Artikel 83
Wederzijdse bijstand
1. De lidstaten verlenen elkaar de nodige bijstand voor de uitvoering van de in dit hoofdstuk bedoelde controles in de volgende gevallen:
a) een onderneming of een derde is gevestigd in een andere lidstaat dan die waar het betrokken bedrag betaald of ontvangen is of had moeten worden;
b) een onderneming of een derde is gevestigd in een andere lidstaat dan die waar de voor de controle noodzakelijke documenten en informatie zich bevinden.
De Commissie kan gezamenlijke acties coördineren waarbij twee of meer lidstaten elkaar bijstaan.
2. In de eerste drie maanden volgend op het ELGF-begrotingsjaar van betaling verstrekken de lidstaten de Commissie een lijst van in een derde land gevestigde ondernemingen waarvoor het betrokken bedrag in die lidstaat betaald of ontvangen is of had moeten worden.
3. Indien voor een controle van een onderneming die overeenkomstig artikel 80 wordt uitgevoerd, en met name voor de in artikel 81 bedoelde kruiscontroles, nadere informatie vereist is in een andere lidstaat, kan een naar behoren met redenen omkleed verzoek om een specifieke controle worden ingediend. Een overzicht van de specifieke verzoeken van deze aard wordt op kwartaalbasis aan de Commissie toegezonden binnen één maand na afloop van elk kwartaal. De Commissie kan een kopie van individuele verzoeken vragen.
Binnen zes maanden na ontvangst van het controleverzoek wordt daaraan gevolg gegeven; de resultaten van de controle worden onverwijld aan de aanvragende lidstaat en aan de Commissie meegedeeld. De mededeling aan de Commissie wordt op kwartaalbasis verricht binnen één maand na afloop van elk kwartaal.
Artikel 84
Programmering
1. De lidstaten stellen controleprogramma’s op die in de volgende controleperiode uit hoofde van artikel 80 moeten worden uitgevoerd.
2. Vóór 15 april van elk jaar zenden de lidstaten de Commissie het in lid 1 bedoelde programma toe, met vermelding van:
a) het aantal ondernemingen dat zal worden gecontroleerd en hun verdeling per sector, rekening houdend met de daarmee gemoeide bedragen;
b) de criteria die zijn vastgesteld bij de opstelling van deze programma’s.
3. De lidstaten leggen de door hen opgestelde en aan de Commissie toegezonden programma's ten uitvoer indien de Commissie binnen een termijn van acht weken geen opmerkingen heeft gemaakt.
4. Lid 3 is van overeenkomstige toepassing op de wijzigingen die de lidstaten in het programma aanbrengen.
5. De Commissie kan in elk stadium verzoeken in het programma van een lidstaat een bijzondere categorie ondernemingen op te nemen.
6. Ondernemingen voor welke de som van de ontvangsten of verschuldigde bedragen lager was dan 40 000 EUR, worden alleen overeenkomstig dit hoofdstuk gecontroleerd om bijzondere redenen die de lidstaten moeten vermelden in hun in lid 1 bedoelde jaarlijkse controleprogramma of die de Commissie moet vermelden in een eventueel voorgestelde wijziging van dit programma. Teneinde rekening te houden met economische ontwikkelingen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen tot wijziging van de drempel van 40 000 EUR vast te stellen.
Artikel 85
Specifieke diensten
1. In elke lidstaat wordt een specifieke dienst belast met de monitoring van de toepassing van dit hoofdstuk. Deze diensten zijn met name belast met:
a) de uitvoering van de in dit hoofdstuk voorgeschreven controles door functionarissen die rechtstreeks ressorteren onder deze specifieke dienst; of
b) de coördinatie van en het algemene toezicht op de controles die door functionarissen van andere diensten worden uitgevoerd.
De lidstaten kunnen ook bepalen dat de uit hoofde van dit hoofdstuk te verrichten controles gedeeltelijk door de specifieke dienst en gedeeltelijk door andere nationale diensten worden uitgevoerd, mits eerstgenoemde dienst zorg draagt voor de coördinatie ervan.
2. De met de toepassing van dit hoofdstuk belaste diensten staan organisatorisch los van diensten of afdelingen die zijn belast met de betaling van de bedragen of de daaraan voorafgaande controles.
3. Met het oog op een correcte toepassing van dit hoofdstuk neemt de in lid 1 bedoelde specifieke dienst alle nodige maatregelen en verleent de betrokken lidstaat de specifieke dienst alle nodige bevoegdheden om de in dit hoofdstuk genoemde taken te kunnen vervullen.
4. De lidstaten treffen passende maatregelen ter bestraffing van natuurlijke personen of rechtspersonen die de in het kader van dit hoofdstuk op hen rustende verplichtingen niet nakomen.
Artikel 86
Verslagen
1. Vóór 1 januari volgende op de controleperiode zenden de lidstaten de Commissie een uitvoerig verslag over de toepassing van dit hoofdstuk toe.
2. De lidstaten en de Commissie wisselen regelmatig met elkaar van gedachten over de toepassing van dit hoofdstuk.
Artikel 87
Toegang tot informatie en controles voor de Commissie
1. Overeenkomstig de ter zake geldende nationale wettelijke bepalingen hebben de functionarissen van de Commissie toegang tot alle documenten die zijn opgesteld met het oog op of naar aanleiding van de controles die in het kader van dit hoofdstuk zijn georganiseerd, en tot de verzamelde gegevens, met inbegrip van de gegevens die zijn opgeslagen in de gegevensverwerkingssystemen. Deze gegevens worden, op verzoek, via een passende informatiedrager verstrekt.
2. De in artikel 80 bedoelde controles worden door functionarissen van de lidstaat uitgevoerd. Functionarissen van de Commissie mogen aan deze controles deelnemen. Zij mogen zelf niet de controlebevoegdheden uitoefenen die aan de nationale functionarissen zijn toegekend. Wel hebben zij toegang tot dezelfde locaties en documenten als de functionarissen van de lidstaat.
3. Functionarissen van een aanvragende lidstaat mogen met toestemming van de aangezochte lidstaat aanwezig zijn bij controles op grond van artikel 83 in de aangezochte lidstaat en hebben toegang tot dezelfde locaties en documenten als de functionarissen van laatstgenoemde lidstaat.
Functionarissen van de aanvragende lidstaat die aanwezig zijn bij controles in de aangezochte lidstaat moeten te allen tijde het bewijs van hun officiële bevoegdheid kunnen leveren. De controles worden te allen tijde door functionarissen van de aangezochte lidstaat uitgevoerd.
4. Onverminderd de bepalingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 nemen, indien op grond van de nationale bepalingen inzake strafrechtelijke procedures bepaalde handelingen zijn voorbehouden aan functionarissen die speciaal daarvoor zijn aangewezen bij de nationale wet, noch de functionarissen van de Commissie noch de in lid 3 bedoelde functionarissen van de lidstaat aan deze handelingen deel. Met name nemen zij in geen geval deel aan huiszoekingen of een formeel verhoor van personen op grond van het strafrecht van de betrokken lidstaat. Wel hebben zij toegang tot de aldus verkregen informatie.
Artikel 88
Bevoegdheden van de Commissie
De Commissie stelt, in voorkomend geval, uitvoeringshandelingen vast, waarin de voorschriften worden opgenomen voor de uniforme toepassing van dit hoofdstuk en die met name betrekking hebben op:
a) de uitvoering van de in artikel 80 bedoelde controles, wat betreft de keuze van de ondernemingen, en het percentage en het tijdschema van de controles;
b) het bewaren van handelsdocumenten en de te bewaren handelsdocumenten of vast te leggen gegevens;
c) de uitvoering en coördinatie van de in artikel 83, lid 1, bedoelde gezamenlijke acties;
d) de bijzonderheden en specificaties inzake de inhoud, vorm en wijze van indiening van verzoeken, de inhoud, vorm en wijze van toezending van meldingen en de indiening en uitwisseling van informatie zoals vereist in het kader van dit hoofdstuk;
e) de voorwaarden voor en de wijze van publicatie van de in het kader van deze verordening benodigde informatie of specifieke voorschriften en voorwaarden volgens welke de Commissie deze informatie verspreidt onder of beschikbaar stelt aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten;
f) de bevoegdheden van de in artikel 85 bedoelde specifieke dienst;
g) de inhoud van de in artikel 86 bedoelde verslagen.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
HOOFDSTUK IV
Overige bepalingen inzake controles en sancties
Artikel 89
Overige controles en sancties inzake marktvoorschriften
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 119, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 genoemde producten die niet overeenkomstig die verordening zijn geëtiketteerd, hetzij niet op de markt worden gebracht, hetzij uit de markt worden genomen.
2. Onverminderd eventuele, door de Commissie vast te stellen specifieke bepalingen worden de in de Unie ingevoerde producten als omschreven in artikel 189, lid 1, onder a) en b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013, onderworpen aan controles op de naleving van de voorwaarden die in lid 1 van dat artikel worden genoemd.
3. De lidstaten verrichten controles op basis van een risicoanalyse om na te gaan of de in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 genoemde producten voldoen aan de voorschriften van deel II, titel II, hoofdstuk I, sectie I, van Verordening (EU) nr. 1308/2013, en passen zo nodig administratieve sancties toe.
4. Onverminderd krachtens artikel 64 vastgestelde rechtshandelingen betreffende de wijnsector passen de lidstaten, in geval van inbreuken op de voorschriften van de Unie in de wijnsector, administratieve sancties toe die evenredig, doeltreffend en afschrikkend zijn. Deze sancties worden niet toegepast in de in artikel 64, lid 2, onder a) tot en met d), genoemde gevallen en wanneer de niet-naleving van gering belang is.
5. Om de financiële middelen van de Unie en de identiteit, de herkomst en de kwaliteit van wijn uit de Unie te beschermen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:
a) het opzetten van een op door de lidstaten verzamelde monsters gebaseerde analytische databank van isotopische gegevens om fraude te helpen constateren;
b) de controle-instanties en de door hen te verlenen onderlinge bijstand;
c) het gemeenschappelijke gebruik van bevindingen van de lidstaten.
6. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen alle vereiste maatregelen vaststellen inzake:
a) de procedures met betrekking tot de eigen databanken van de lidstaten en de analytische databank van isotopische gegevens om fraude te helpen constateren;
b) de procedures voor de samenwerking en bijstand tussen de controle-autoriteiten en -instanties;
c) wat de in lid 3 bedoelde verplichting betreft, de voorschriften voor het verrichten van de controles op de naleving van de handelsnormen, de voorschriften betreffende de instanties die verantwoordelijk zijn voor het verrichten van de controles, alsmede betreffende de inhoud, de frequentie en het afzetstadium waarop die controles van toepassing dienen te zijn.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 90
Controles in verband met oorsprongsbenamingen, geografische aanduidingen en beschermde traditionele aanduidingen
1. De lidstaten zetten de nodige stappen om een einde te maken aan het in Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde onrechtmatige gebruik van beschermde oorsprongsbenamingen, beschermde geografische aanduidingen en beschermde traditionele aanduidingen.
2. De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteit aan die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de controles overeenkomstig de in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad ( 11 ) vastgestelde criteria met betrekking tot de verplichtingen die in deel 2, titel II, hoofdstuk I, afdeling II, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 zijn vastgesteld, en zien erop toe dat elke marktdeelnemer die aan die verplichtingen voldoet, het recht heeft onder een controlesysteem te vallen.
3. In de Unie wordt de jaarlijkse verificatie inzake de naleving van het productdossier tijdens de productie en tijdens of na de verpakking van de wijn verricht door de in lid 2 bedoelde bevoegde autoriteit of door één of meer controleorganen in de zin van artikel 2, tweede alinea, punt 5, van Verordening (EG) nr. 882/2004, die optreden als certificerende instantie voor het product overeenkomstig de in artikel 5 van die verordening vastgestelde criteria.
4. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot het volgende:
a) de door de lidstaten te verrichten kennisgevingen aan de Commissie;
b) voorschriften voor de instantie die verantwoordelijk is voor de verificatie inzake de naleving van het productdossier, ook indien het geografische gebied in een derde land is gelegen;
c) de door de lidstaten te ondernemen actie om het onrechtmatige gebruik van beschermde oorsprongsbenamingen, beschermde geografische aanduidingen en beschermde traditionele aanduidingen te voorkomen;
d) de door de lidstaten uit te voeren controles en verificaties, inclusief tests.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
TITEL VI
RANDVOORWAARDEN
HOOFDSTUK I
Toepassingsgebied
Artikel 91
Algemeen beginsel
1. Wanneer een in artikel 92 bedoelde begunstigde niet voldoet aan de in artikel 93 vastgelegde voorschriften inzake de randvoorwaarden, krijgt hij een administratieve sanctie opgelegd.
2. De in lid 1 bedoelde administratieve sanctie wordt uitsluitend opgelegd indien de niet-naleving het gevolg is van een handelen of nalaten dat rechtstreeks aan de begunstigde kan worden toegeschreven, en er aan één of beide van de volgende voorwaarden is voldaan:
a) de niet-naleving houdt verband met de landbouwactiviteiten van de begunstigde;
b) het gaat om het areaal van het bedrijf van de begunstigde.
Wat betreft bosarealen geldt deze sanctie echter niet als er voor het gebied in kwestie geen steun wordt gevraagd overeenkomstig artikel 21, lid 1, onder a), en de artikelen 30 en 34 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.
3. Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:
a) |
"bedrijf" : het geheel van de productie-eenheden en arealen dat door de in artikel 92 bedoelde begunstigde wordt beheerd en zich op het grondgebied van eenzelfde lidstaat bevindt; |
b) |
"eis" : elke afzonderlijke uit de regelgeving voortvloeiende beheerseis in een bepaalde handeling, waarnaar verwezen wordt in het in bijlage II genoemde recht van de Unie, en die inhoudelijk verschilt van de andere in diezelfde handeling gestelde eisen. |
Artikel 92
Betrokken begunstigden
Artikel 91 is van toepassing op begunstigden die rechtstreekse betalingen op grond van Verordening (EU) nr. 1307/2013, betalingen op grond van de artikelen 46 en 47 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en jaarlijkse premies op grond van artikel 21, lid 1, onder a) en b), de artikelen 28 tot en met 31, artikel 33 en artikel 34 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 ontvangen.
Artikel 91 is echter niet van toepassing op begunstigden die deelnemen aan de in titel V, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde regeling voor kleine landbouwbedrijven. De in dat artikel vastgestelde sanctie is evenmin van toepassing op de steun als bedoeld in artikel 28, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1305/2013.
Artikel 93
Voorschriften betreffende de randvoorwaarden
1. De voorschriften betreffende de randvoorwaarden bevatten de uit het recht van de Unie voortvloeiende beheerseisen en de op nationaal niveau vastgestelde normen voor een goede landbouw- en milieuconditie van grond die zijn vermeld in bijlage II en betrekking hebben op:
a) het milieu, klimaatverandering en een goede landbouwconditie van grond;
b) de volksgezondheid, de diergezondheid en de gezondheid van planten;
c) het dierenwelzijn.
2. De in bijlage II bedoelde rechtshandelingen die betrekking hebben op de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen, gelden in de versie waarin zij van kracht zijn en, in het geval van richtlijnen, zoals deze zijn omgezet door de lidstaten.
3. Voorts omvatten de voorschriften betreffende de randvoorwaarden, wat de jaren 2015 en 2016 betreft, ook de instandhouding van blijvend grasland. De lidstaten die op 1 januari 2004 lid van de Unie waren, zien erop toe dat grond die op de voor de aanvragen van areaalsteun voor 2003 vastgestelde datum blijvend grasland was, binnen omschreven grenzen als blijvend grasland in stand wordt gehouden. De lidstaten die in 2004 lid van de Unie zijn geworden, zien erop toe dat grond die op 1 mei 2004 blijvend grasland was, binnen bepaalde grenzen als blijvend grasland in stand wordt gehouden. Bulgarije en Roemenië zien erop toe dat grond die op 1 januari 2007 blijvend grasland was, binnen bepaalde grenzen als blijvend grasland in stand wordt gehouden. Kroatië zorgt ervoor dat grond die op 1 juli 2013 blijvend grasland was, binnen bepaalde grenzen als blijvend grasland in stand wordt gehouden.
De eerste alinea is niet van toepassing op te bebossen blijvend grasland, indien een dergelijke bebossing verenigbaar is met het milieu en het niet gaat om de aanplant van kerstbomen en snelgroeiende soorten met korte omlooptijd.
4. Om rekening te houden met lid 3, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de instandhouding van blijvend grasland, met name om ervoor te zorgen dat maatregelen worden genomen om blijvend grasland op het niveau van de landbouwers in stand te houden, inclusief individuele verplichtingen die moeten worden nagekomen, zoals de verplichting om arealen weer in blijvend grasland om te zetten wanneer blijkt dat het aandeel blijvend grasland afneemt.
Met het oog op de correcte toepassing van de verplichtingen van de lidstaten en van de individuele landbouwers aangaande instandhouding van blijvend grasland is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de voorwaarden voor en de wijze van vaststelling van de aan te houden verhouding tussen blijvend grasland en landbouwgrond.
5. Voor de toepassing van de leden 3 en 4 wordt onder "blijvend grasland" verstaan blijvend grasland als omschreven in artikel 2, onder c), van de oorspronkelijke versie van Verordening (EG) nr. 1120/2009 van de Commissie.
Artikel 94
Verplichtingen van de lidstaten op het gebied van een goede landbouw- en milieuconditie
De lidstaten zien erop toe dat het gehele landbouwareaal, waaronder de grond die niet meer wordt gebruikt voor productiedoeleinden, in een goede landbouw- en milieuconditie wordt gehouden. De lidstaten stellen op nationaal of op regionaal niveau de door de begunstigden na te leven minimumnormen voor een goede landbouw- en milieuconditie van de grond vast op basis van bijlage II, en houden daarbij rekening met de specifieke kenmerken van de betrokken gebieden, met inbegrip van de bodem- en de klimaatgesteldheid, de bestaande landbouwsystemen, het grondgebruik, de vruchtwisseling, de landbouwpraktijken en de structuur van de landbouwbedrijven.
De lidstaten stellen geen minimumeisen vast waarin bijlage II niet voorziet.
Artikel 95
Verstrekking van informatie aan begunstigden
De lidstaten doen de betrokken begunstigden, in voorkomend geval langs elektronische weg, een lijst toekomen met de eisen en normen die op bedrijfsniveau moeten worden toegepast, met duidelijke en nauwkeurige informatie ter zake.
HOOFDSTUK II
Controlesysteem en administratieve sancties met betrekking tot de randvoorwaarden
Artikel 96
Controles op de naleving van de randvoorwaarden
1. De lidstaten maken, waar zulks dienstig is, gebruik van het geïntegreerd systeem dat is vastgesteld bij titel V, hoofdstuk II, en met name in artikel 68, lid 1, onder a), b), d), e) en f).
De lidstaten kunnen gebruikmaken van hun bestaande administratie- en controlesystemen om ervoor te zorgen dat de voorschriften betreffende de randvoorwaarden worden nageleefd.
Die systemen, en met name het systeem voor de identificatie en de registratie van dieren dat is opgezet overeenkomstig Richtlijn 2008/71/EG van de Raad ( 12 ), en overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1760/2000 en Verordening (EG) nr. 21/2004, zijn compatibel met het in titel V, hoofdstuk II, van de onderhavige verordening bedoelde geïntegreerd systeem.
2. Afhankelijk van de betrokken eisen, normen, besluiten of gebieden van de randvoorwaarden, kunnen de lidstaten besluiten administratieve controles te verrichten, met name die waarin reeds is voorzien in het kader van de controlesystemen die voor de eis, de norm, het besluit of het gebied van de randvoorwaarden in kwestie gelden.
3. De lidstaten verrichten controles ter plaatse om na te gaan of een begunstigde de verplichtingen van deze titel nakomt.
4. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast, waarin de regels worden vastgelegd voor de uitvoering van controles op de naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze titel, waaronder voorschriften die het mogelijk maken dat in risicoanalyses rekening wordt gehouden met de volgende factoren:
a) de deelname van landbouwers aan het bedrijfsadviseringssysteem als bedoeld in titel III van deze verordening;
b) de deelname van landbouwers aan een certificeringssysteem voor zover dit systeem betrekking heeft op de betrokken eisen en normen.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 97
Het opleggen van de administratieve sanctie
1. De in artikel 91 bedoelde administratieve sanctie wordt opgelegd wanneer voorschriften betreffende de randvoorwaarden op enig moment in een bepaald kalenderjaar ("betrokken kalenderjaar") niet worden nageleefd en de niet-naleving in kwestie rechtstreeks kan worden toegeschreven aan de begunstigde die de steunaanvraag of de betalingsaanvraag in het betrokken kalenderjaar heeft ingediend.
De eerste alinea is van overeenkomstige toepassing op begunstigden ten aanzien van wie wordt geconstateerd dat zij niet aan de voorschriften betreffende de randvoorwaarden hebben voldaan op enig moment gedurende de drie jaar vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de eerste betaling in het kader van de steunprogramma's voor herstructurering en omschakeling is toegekend of op enig moment gedurende één jaar vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de betaling in het kader van de steunprogramma's voor groen oogsten is toegekend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1308/2013 ("de betrokken jaren").
2. Ingeval de grond in het betrokken kalenderjaar of in de betrokken jaren wordt overgedragen, is lid 1 ook van toepassing wanneer de betrokken niet-naleving het gevolg is van een handelen of nalaten dat rechtstreeks kan worden toegeschreven aan de persoon aan wie of door wie de landbouwgrond is overgedragen. In afwijking van de eerste zin, indien de persoon aan wie het handelen of nalaten rechtstreeks kan worden toegeschreven, een steunaanvraag of een betalingsaanvraag in het betrokken kalenderjaar of in de betrokken jaren heeft ingediend, wordt in afwijking hiervan de administratieve sanctie opgelegd op basis van de aan die persoon toegekende of toe te kennen totale bedragen van de in artikel 92 bedoelde betalingen.
Voor de toepassing van dit lid wordt onder "overdracht" verstaan enigerlei soort transactie op grond waarvan de cedent de beschikking over de landbouwgrond verliest.
3. Onverminderd lid 1, en behoudens de krachtens artikel 101 vast te stellen regels, kunnen de lidstaten besluiten om per begunstigde en per kalenderjaar geen administratieve sanctie op te leggen wanneer de sanctie niet meer dan 100 EUR bedraagt.
Indien een lidstaat besluit gebruik te maken van de in de eerste alinea geboden mogelijkheid, neemt de bevoegde autoriteit in het daaropvolgende jaar voor een steekproef van begunstigden de nodige maatregelen om na te gaan of de begunstigde de geconstateerde niet-naleving heeft gecorrigeerd. De constatering van de niet-naleving en de verplichting corrigerende actie te ondernemen, worden aan de begunstigde gemeld.
4. Het opleggen van een administratieve sanctie laat de wettigheid en regelmatigheid van de betalingen waarop de verlaging of uitsluiting van toepassing is, onverlet.
Artikel 98
Toepassing van de administratieve sanctie in Bulgarije, Kroatië en Roemenië
Voor Bulgarije en Roemenië worden de in artikel 91 bedoelde administratieve sancties uiterlijk vanaf 1 januari 2016 toegepast ten aanzien van de in bijlage II vermelde, uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen (RBE's) op het gebied van dierenwelzijn.
Voor Kroatië worden de in artikel 91 bedoelde sancties ten aanzien van de in bijlage II vermelde RBE's volgens het volgende tijdsschema toegepast:
a) vanaf 1 januari 2014 voor de RBE's 1 tot en met 3 en de RBE's 6 tot en met 8;
b) vanaf 1 januari 2016 voor de RBE's 4, 5, 9 en 10;
c) vanaf 1 januari 2018 voor de RBE's 11 tot en met 13.
Artikel 99
Berekening van de administratieve sanctie
1. De in artikel 91 bedoelde administratieve sanctie wordt opgelegd in de vorm van een verlaging of uitsluiting van het totale bedrag van de in artikel 92 bedoelde betalingen die aan de desbetreffende begunstigde zijn toegekend of moeten worden toegekend voor steunaanvragen die hij in het kalenderjaar van de constatering van de niet-naleving heeft ingediend of zal indienen.
Voor de berekening van deze verlagingen en uitsluitingen wordt rekening gehouden met de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving en met de in de leden 2, 3 en 4 beschreven criteria.
2. In het geval van niet-naleving die aan nalatigheid te wijten is, bedraagt het verlagingspercentage ten hoogste 5 % en bij herhaling ten hoogste 15 %.
De lidstaten kunnen een vroegtijdig waarschuwingssysteem opzetten voor gevallen van niet-naleving die, gelet op hun geringe ernst, omvang en duur, in naar behoren gemotiveerde gevallen geen aanleiding geven tot een verlaging of uitsluiting. Indien een lidstaat besluit gebruik te maken van die mogelijkheid, geeft de bevoegde autoriteit de begunstigde eerst een waarschuwing, waarin de begunstigde op de hoogte wordt gebracht van de constatering van de niet-naleving en van de verplichting om corrigerende actie te ondernemen. Indien bij een latere controle wordt vastgesteld dat de niet-naleving niet is verholpen, wordt de verlaging krachtens de eerste alinea met terugwerkende kracht toegepast.
Gevallen van niet-naleving die een rechtstreeks gevaar voor de volksgezondheid of de gezondheid van dieren vormen, geven altijd aanleiding tot verlaging of uitsluiting.
De lidstaten kunnen begunstigden die voor het eerst een vroegtijdige waarschuwing hebben gekregen voorrang verlenen bij de toegang tot het bedrijfsadviseringssysteem.
3. In geval van opzettelijke niet-naleving is het verlagingspercentage niet lager dan 20 % en kan het zover oplopen tot de volledige uitsluiting van een of meer steunregelingen en kan worden toegepast voor één of meer kalenderjaren.
4. Het totale bedrag aan verlagingen en uitsluitingen voor één kalenderjaar mag in geen geval hoger zijn dan het in lid 1, eerste alinea, bedoelde totale bedrag.
Artikel 100
Uit de toepassing van de randvoorwaarden voortvloeiende bedragen
De lidstaten mogen 25 % van de bedragen die voortvloeien uit de toepassing van de in artikel 99 bedoelde verlagingen en uitsluitingen behouden.
Artikel 101
Bevoegdheden van de Commissie inzake toepassing en berekening van de administratieve sancties
1. Om ervoor te zorgen dat de middelen op correcte wijze onder de gerechtigde begunstigden worden verdeeld en dat de randvoorwaarden op een efficiënte, coherente en niet-discriminerende wijze worden toegepast, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot:
a) de vaststelling van een geharmoniseerde grondslag voor de in artikel 99 bedoelde berekening van de administratieve sancties in het kader van de randvoorwaarden, met inachtneming van de verlagingen in het kader van de financiële discipline;
b) de voorwaarden voor de berekening en toepassing van de administratieve sancties in het kader van de randvoorwaarden, ook indien de niet-naleving rechtstreeks kan worden toegeschreven aan de begunstigde.
2. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast, waarin nadere procedures en technische voorschriften worden vastgesteld voor de berekening en toepassing van de in de artikelen 97, 98 en 99 bedoelde administratieve sancties, met inbegrip van sancties ten aanzien van begunstigden die uit hoofde van de artikelen 28 en 29 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 uit een groep personen bestaan.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
TITEL VII
GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN
HOOFDSTUK I
Communicatie
Artikel 102
Verstrekking van informatie
1. Onverminderd het bepaalde in de sectorale verordeningen, verstrekken de lidstaten de Commissie de volgende informatie, declaraties, verklaringen en documenten:
a) voor de erkende betaalorganen en de erkende coördinerende instanties:
i) het erkenningsdocument;
ii) de functie (erkend betaalorgaan of erkende coördinerende instantie);
iii) in voorkomend geval, de intrekking van de erkenning;
b) voor de certificerende instanties:
i) de naam;
ii) het adres;
c) voor de door de Fondsengefinancierde verrichtingen:
i) de door het erkende betaalorgaan of de erkende coördinerende instantie ondertekende uitgavendeclaraties die tevens gelden als betalingsaanvraag, vergezeld van de nodige informatie;
ii) de ramingen van hun financiële behoeften wat het ELGF betreft, en, wat het ELFPO betreft, de geactualiseerde ramingen van de uitgavendeclaraties die in de loop van het jaar zullen worden ingediend, alsmede de ramingen van de uitgavendeclaraties voor het volgende begrotingsjaar;
iii) de beheersverklaring en de jaarrekeningen van de erkende betaalorganen;
iv) een jaarlijkse samenvatting van de resultaten van alle beschikbare audits en controles die zijn verricht overeenkomstig het tijdschema en de nadere bepalingen zoals vastgelegd in de sectorspecifieke regelgeving.
De jaarrekeningen van de erkende betaalorganen betreffende de uitgaven uit het ELFPO worden ingediend op het niveau van elk programma.
2. De lidstaten verstrekken de Commissie uitvoerige informatie over de maatregelen die genomen zijn ter uitvoering van de in artikel 94 bedoelde goede landbouw- en milieuconditie, en over het in titel III bedoelde bedrijfsadviseringssysteem.
3. De lidstaten verstrekken de Commissie geregeld informatie over de toepassing van het in titel V, hoofdstuk II, bedoelde geïntegreerd systeem. De Commissie organiseert gedachtewisselingen over dit onderwerp met de lidstaten.
Artikel 103
Geheimhouding
1. De lidstaten en de Commissie zetten alle nodige stappen om de geheimhouding te waarborgen van de informatie die wordt verstrekt of verkregen in het kader van de krachtens deze verordening ten uitvoer gelegde inspectiemaatregelen en maatregelen op het gebied van de goedkeuring van de rekeningen.
De voorschriften van artikel 8 van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 zijn van toepassing op die informatie.
2. Onverminderd de nationale bepalingen inzake gerechtelijke procedures valt informatie die wordt verzameld in het kader van de controles waarin titel V, hoofdstuk III, voorziet, onder het beroepsgeheim. Deze mag alleen worden verstrekt aan personen die op grond van hun functie in de lidstaten of bij de instellingen van de Unie daarvan beroepshalve kennis moeten nemen.
Artikel 104
Bevoegdheden van de Commissie
De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin voorschriften worden vastgelegd voor:
a) de vorm, de inhoud, de frequentie, de termijnen en de toezending of terbeschikkingstelling aan de Commissie van:
i) de uitgavendeclaraties en de ramingen van de uitgaven alsmede de actualisering ervan, waaronder de bestemmingsontvangsten;
ii) de beheersverklaring en de jaarrekeningen van de betaalorganen, alsmede de resultaten van alle beschikbare verrichte audits en controles;
iii) de verslagen over de certificering van de rekeningen;
iv) de identificatiegegevens van de erkende betaalorganen, de erkende coördinerende instanties en de certificerende instanties;
v) de boeking en betaling van de door e Fondsen gefinancierde uitgaven;
vi) de meldingen van de door de lidstaten verrichte financiële correcties met betrekking tot de concrete acties of programma's voor plattelandsontwikkeling, alsmede de samenvattende overzichten van de terugvorderingsprocedures die de lidstaten in verband met onregelmatigheden hebben ingeleid;
vii) de informatie over de maatregelen die uit hoofde van artikel 58 zijn genomen;
b) de uitwisseling van informatie en documenten tussen de Commissie en de lidstaten en het opzetten van informatiesystemen, waaronder de soort, de vorm en de inhoud van de door deze systemen te verwerken gegevens en de opslag van deze gegevens;
c) de toezending door de lidstaten van informatie, documenten, statistieken en verslagen aan de Commissie, alsmede de uiterste data en de wijze waarop deze moeten worden toegezonden.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
HOOFDSTUK II
Gebruik van de euro
Artikel 105
Algemene beginselen
1. De bedragen in de besluiten van de Commissie tot vaststelling van de programma's voor plattelandsontwikkeling, de bedragen van de vastleggingen en betalingen door de Commissie, de bedragen van de bekrachtigde of gecertificeerde uitgaven van de lidstaten en de bedragen in hun uitgavendeclaraties worden uitgedrukt en betaald in euro.
2. De prijzen en bedragen die in de sectorale landbouwwetgeving worden vastgesteld, luiden in euro.
In de lidstaten die de euro hebben ingevoerd, worden zij toegekend en geheven in euro en in de niet-eurolidstaten in de nationale munteenheid.
Artikel 106
Wisselkoersen en ontstaansfeiten
1. De in artikel 105, lid 2, bedoelde prijzen en bedragen worden in de niet-eurolidstaten aan de hand van een wisselkoers omgerekend in de nationale munteenheid.
2. Het ontstaansfeit voor de wisselkoers is:
a) voor in het handelsverkeer met derde landen geheven of toegekende bedragen: het vervullen van de douaneformaliteiten bij invoer of uitvoer;
b) in alle overige gevallen: de handeling waardoor het economisch doel van de transactie wordt bereikt.
3. Indien een rechtstreekse betaling als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1307/2013 aan een begunstigde wordt gedaan in een andere munteenheid dan de euro, rekenen de lidstaten het bedrag van de in euro uitgedrukte steun om in de nationale munteenheid aan de hand van de meest recente wisselkoers die de Europese Centrale Bank heeft vastgesteld vóór 1 oktober van het jaar waarvoor de steun wordt toegekend.
In afwijking van de eerste alinea kunnen de lidstaten in naar behoren gemotiveerde gevallen besluiten de omrekening te baseren op het gemiddelde van de wisselkoersen die de Europese Centrale Bank heeft vastgesteld tijdens de maand vóór 1 oktober van het jaar waarvoor de steun wordt toegekend. Lidstaten die voor deze oplossing kiezen bepalen en publiceren het bedoelde gemiddelde vóór 1 december van dat jaar.
4. Wat het ELGF betreft, hanteren de niet-eurolidstaten voor de opstelling van hun uitgavendeclaraties dezelfde wisselkoers als die welke zij overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk bij de betalingen aan de begunstigden en de inning van ontvangsten hebben gebruikt.
5. Met het oog op een nadere bepaling van het in lid 2 bedoelde ontstaansfeit of de vaststelling ervan om redenen die eigen zijn aan de betrokken marktordening of aan het betrokken bedrag, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake deze ontstaansfeiten en de te hanteren wisselkoers. Het specifieke ontstaansfeit wordt bepaald op basis van de volgende criteria:
a) de noodzaak wijzigingen in de wisselkoers zo snel mogelijk daadwerkelijk te kunnen toepassen;
b) de onderlinge overeenkomst tussen ontstaansfeiten voor analoge transacties in het kader van de marktordening;
c) de samenhang tussen de ontstaansfeiten voor de verschillende prijzen en bedragen die de marktordening betreffen;
d) de uitvoerbaarheid en doeltreffendheid van controles op de toepassing van adequate wisselkoersen.
6. Om te voorkomen dat de lidstaten die de euro niet hebben ingevoerd, verschillende wisselkoersen hanteren enerzijds bij de boeking in een andere munteenheid dan de euro van de geïnde ontvangsten of de aan de begunstigden betaalde steun, en anderzijds bij de vaststelling van de uitgavendeclaraties van de betaalorganen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake de wisselkoers die moet worden gehanteerd voor de opstelling van uitgavendeclaraties en wanneer verrichtingen in verband met openbare opslag in de rekeningen van de betaalorganen worden geregistreerd.
Artikel 107
Vrijwaringsmaatregelen en afwijkingen
1. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen maatregelen vaststellen om de toepassing van het recht van de Unie te vrijwaren indien monetaire praktijken van uitzonderlijke aard met betrekking tot een nationale munteenheid deze toepassing in gevaar kunnen brengen. Deze maatregelen kunnen zo nodig, maar alleen zolang dit strikt noodzakelijk is, afwijken van de bestaande regels.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Het Europees Parlement, de Raad en de lidstaten worden onverwijld in kennis gesteld van de in de eerste alinea bedoelde maatregelen.
2. Voor gevallen waarin monetaire praktijken van uitzonderlijke aard met betrekking tot een nationale munteenheid de toepassing van het recht van de Uniet in gevaar kunnen brengen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen aan te nemen die afwijken van het bepaalde in deze afdeling, en met name in de volgende gevallen:
a) een land hanteert abnormale wisselkoersen, zoals meervoudige wisselkoersen, of ruilovereenkomsten,
b) de munteenheid van een land wordt niet op de officiële wisselmarkten genoteerd of zou zich zodanig kunnen ontwikkelen dat verstoringen van het handelsverkeer ontstaan.
Artikel 108
Gebruik van de euro door niet tot de eurozone behorende lidstaten
1. Indien een lidstaat die de euro niet heeft ingevoerd, besluit de uitgaven in verband met de sectorale landbouwwetgeving niet in de nationale munteenheid maar in euro te doen, neemt deze lidstaat maatregelen om ervoor te zorgen dat het gebruik van de euro geen systematisch voordeel oplevert vergeleken met het gebruik van de nationale munteenheid.
2. De lidstaat meldt de voorgenomen maatregelen aan de Commissie voordat ze van kracht worden. De maatregelen mogen pas ten uitvoer worden gelegd nadat de Commissie ermee heeft ingestemd.
HOOFDSTUK III
Rapportage en evaluatie
Artikel 109
Financieel jaarverslag
De Commissie stelt uiterlijk eind september van elk jaar een financieel verslag op over het beheer van de Fondsen in het voorgaande begrotingsjaar en doet dit verslag toekomen aan het Europees Parlement en de Raad.
Artikel 110
Monitoring en evaluatie van het GLB
1. Er wordt een gemeenschappelijk monitoring- en evaluatiekader voor de meting van de prestaties van het GLB opgezet, met name voor:
a) de rechtstreekse betalingen waarin Verordening (EU) nr. 1307/2013 voorziet;
b) de marktmaatregelen waarin Verordening (EU) nr. 1308/2013 voorziet;
c) de plattelandsontwikkelingsmaatregelen waarin Verordening (EU) nr. 1305/2013 voorziet; en
d) de bepalingen van deze verordening.
De Commissie monitort deze beleidsmaatregelen op basis van de door de lidstaten, in overeenstemming met de in die verordeningen vastgelegde regels verrichte verslaglegging. De Commissie stelt een meerjarig evaluatieplan op, dat voorziet in door haar te verrichten periodieke evaluaties van specifieke instrumenten.
Om zeker te stellen dat prestaties effectief worden gemeten, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de inhoud en de opzet van dit kader.
2. De prestaties van de in lid 1 bedoelde GLB-maatregelen worden getoetst aan de volgende doelstellingen:
a) rendabele voedselproductie, met de klemtoon op landbouwinkomen, productiviteit van de landbouw en prijsstabiliteit;
b) duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen en klimaatactie, met de klemtoon op uitstoot van broeikasgassen, biodiversiteit, bodem en water;
c) evenwichtige territoriale ontwikkeling, met de klemtoon op werkgelegenheid op het platteland, groei en armoede in plattelandsgebieden.
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast, waarin de indicatoren worden bepaald voor de in de eerste alinea genoemde doelstellingen vast. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
De indicatoren zijn gerelateerd aan de structuur en de doelstellingen van het beleid en moeten het mogelijk maken de vorderingen, de doeltreffendheid en de efficiëntie van het beleid te beoordelen in het licht van de doelstellingen.
3. Het monitoring- en evaluatiekader weerspiegelt de structuur van het GLB op de volgende wijze:
a) de in Verordening (EU) nr. 1307/2013 voorziene rechtstreekse betalingen, de in Verordening (EU) nr. 1308/2013 voorziene marktmaatregelen en de bepalingen van de onderhavige verordening worden door de Commissie gemonitord op basis van de verslaglegging door de lidstaten overeenkomstig de in deze verordeningen vastgelegde regels. De Commissie stelt een meerjarig evaluatieplan op, dat voorziet in periodieke evaluaties van specifieke instrumenten die worden verricht onder verantwoordelijkheid van de Commissie. De evaluaties worden tijdig door onafhankelijke beoordelaars uitgevoerd;
b) de monitoring en evaluatie van de betalingen in het kader van het plattelandsontwikkelingsbeleid geschiedt overeenkomstig de artikelen 67 tot en met 79 van Verordening (EU) nr. 1305/2013
De Commissie ziet erop toe dat de gecombineerde effecten van alle in lid 1 bedoelde GLB-instrumenten worden gemeten en beoordeeld aan de hand van de in lid 2 bedoelde gemeenschappelijke doelstellingen. De prestaties van het GLB bij de verwezenlijking van de gemeenschappelijke doelstellingen worden gemeten en beoordeeld aan de hand van gemeenschappelijke effectindicatoren, en de onderliggende specifieke doelstellingen aan de hand van resultaatindicatoren. Op basis van de gegevens uit de evaluaties van het GLB, waaronder evaluaties van programma’s voor plattelandsontwikkeling, alsmede uit andere relevante informatiebronnen, stelt de Commissie verslagen op betreffende het meten en beoordelen van de gecombineerde prestaties van alle instrumenten van het GLB.
4. De lidstaten verstrekken de Commissie alle informatie die nodig is voor de monitoring en evaluatie van de betrokken maatregelen. In de mate van het mogelijke wordt deze informatie gebaseerd op bestaande gegevensbronnen zoals het Informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen en Eurostat.
De Commissie houdt rekening met de gegevensbehoeften en de synergieën tussen potentiële gegevensbronnen, en met name met het eventuele gebruik ervan voor statistische doeleinden.
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast, waarin de regels aangaande de door de lidstaten te verstrekken informatie worden opgenomen, waarbij zij rekening houdt met de noodzaak overbodige administratieve lasten te voorkomen, alsmede inzake de gegevensbehoeften en de synergieën tussen potentiële gegevensbronnen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
5. De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2018 bij het Europees Parlement en de Raad een eerste verslag in over de uitvoering van dit artikel, met onder meer de eerste resultaten inzake de prestaties van het GLB. Een tweede verslag, met onder meer een beoordeling van de prestaties van het GLB, wordt uiterlijk op 31 december 2021 ingediend.
HOOFDSTUK IV
Transparantie
Artikel 111
Bekendmaking van de begunstigden
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de begunstigden van de Fondsen jaarlijks achteraf bekend worden gemaakt. De bekendmaking omvat de volgende informatie:
a) onverminderd artikel 112, eerste alinea, van de onderhavige verordening, de naam van de begunstigde, te weten:
i) de voornaam en de familienaam voor de begunstigde als die een natuurlijke persoon is;
ii) de volledige officiële naam zoals deze is ingeschreven, indien de begunstigde, overeenkomstig de wetgeving van de betrokken lidstaat, een rechtspersoon met een eigen rechtspersoonlijkheid is;
iii) de volledige naam van de vereniging zoals deze is ingeschreven of anderszins officieel is erkend, indien de begunstigde een vereniging zonder eigen rechtspersoonlijkheid is;
b) de gemeente waar de begunstigde zijn woonplaats heeft of is ingeschreven, en, indien voorhanden, de postcode of het deel daarvan dat de gemeente identificeert;
c) de omvang van de betaling die elke begunstigde in het betrokken begrotingsjaar in het kader van elke uit de Fondsen gefinancierde maatregel heeft ontvangen;
d) het type en de omschrijving van de uit de Fondsen gefinancierde maatregelen, waarbij ook wordt aangegeven in het kader waarvan de onder c) bedoelde betaling is toegekend.
De in de eerste alinea bedoelde informatie wordt in elke lidstaat op één website gepubliceerd. De informatie blijft twee jaar lang beschikbaar, gerekend vanaf de datum van de eerste bekendmaking.
2. Bij de betalingen in het kader van de uit het ELFPO gefinancierde maatregelen als bedoeld in lid 1, eerste alinea, onder c), hebben de bekend te maken bedragen betrekking op de totale overheidsfinanciering en omvatten deze dus zowel de bijdrage van de Unie als de nationale bijdrage.
Artikel 112
Drempel
In de volgende gevallen maken de lidstaten de naam van de begunstigde als bedoeld in artikel 111, lid 1, onder a), niet bekend:
a) voor lidstaten die de in titel V van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde regeling voor kleine landbouwbedrijven opzetten: indien het bedrag aan steun dat een begunstigde in één jaar heeft ontvangen, gelijk is aan of lager is dan het bedrag dat een lidstaat krachtens artikel 63, lid 1, tweede alinea, of artikel 63, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. …/2013 heeft vastgesteld;
b) voor lidstaten die de in titel V van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde regeling voor kleine landbouwbedrijven niet opzetten: indien het bedrag aan steun dat een begunstigde in één jaar heeft ontvangen, gelijk is aan of lager is dan 1 250 EUR.
Indien de eerste alinea, onder a), van toepassing is, worden de door een lidstaat krachtens artikel 63 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde en in het kader van die verordening aan de Commissie gemelde bedragen door de Commissie overeenkomstig de in het kader van artikel 114 vastgestelde regels openbaar gemaakt.
Indien de eerste alinea van het onderhavige artikel van toepassing is, maken de lidstaten de in artikel 111, lid 1, eerste alinea, onder b), c) en d), bedoelde informatie bekend, maar wordt de begunstigde aangegeven met een code. De lidstaten bepalen zelf de vorm van de code.
Artikel 113
Kennisgeving aan de begunstigden
De lidstaten informeren de begunstigden erover dat hun gegevens overeenkomstig artikel 111 openbaar zullen worden gemaakt en ter bescherming van de financiële belangen van de Unie kunnen worden verwerkt door organen voor financiële controle en onderzoek van de Unie en de lidstaten.
In het geval van persoonsgegevens informeren de lidstaten overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 95/46/EG de begunstigden over hun rechten op grond van de gegevensbeschermingsregelgeving en over de voor de uitoefening van die rechten geldende procedures.
Artikel 114
Bevoegdheden van de Commissie
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin voorschriften worden vastgelegd voor:
a) de vorm, waaronder de presentatie per maatregel, van de in de artikelen 111 en 112 ter bedoelde bekendmaking en het tijdschema daarvoor;
b) een uniforme toepassing van artikel 113;
c) de samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 116, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
TITEL VIII
SLOTBEPALINGEN
Artikel 115
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om de in de artikelen 8, 20, 40, 46, 50, 53, 57, 62, 63, 64, 65, 66, 72, 76, 77, 79, 84, 89, 93, 101, 106, 107, 110 en 120 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie overgedragen onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in de artikelen 8, 20, 40, 46, 50, 53, 57, 62, 63, 64, 65, 66, 72, 76, 77, 79, 84, 89, 93, 101, 106, 107, 110 en 120 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie overgedragen voor een termijn van zeven jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van zeven jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van een termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 8, 20, 40, 46, 50, 53, 57, 62, 63, 64, 65, 66, 72, 76, 77, 79, 84, 89, 93, 101, 106, 107, 110 and 120 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
5. Een overeenkomstig de artikelen 8, 20, 40, 46, 50, 53, 57, 62, 63, 64, 65, 66, 72, 76, 77, 79, 84, 89, 93, 101, 106, 107, 110 and 120 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 116
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité, genaamd het "Comité voor de landbouwfondsen". Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
De Commissie wordt bij het toepassen van de artikelen 15, 58, 62, 63, 64, 65, 66, 75, 77, 78, 89, 90, 96, 101 en 104, voor aangelegenheden betreffende rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkeling en/of de gemeenschappelijke marktordeningen, bijgestaan door het Comité voor de landbouwfondsen, het Comité voor de rechtstreekse betalingen, het Comité voor plattelandsontwikkeling en het Comité voor de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, die respectievelijk bij deze verordening, Verordening (EU) nr. 1307/2013, Verordening (EU) nr. 1305/2013 en Verordening (EU) nr. 1308/2013 zijn ingesteld. Het betreft comités in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht met betrekking tot de handelingen bedoeld in artikel 8, neemt de Commissie het ontwerp van uitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 117
Verwerking en bescherming van persoonsgegevens
1. De lidstaten en de Commissie verzamelen persoonsgegevens met het oog op het vervullen van hun respectieve verplichtingen inzake beheer, controle, audit, en monitoring en evaluatie uit hoofde van deze Verordening en in het bijzonder die waarin is voorzien in titel II, hoofdstuk II, titel III, titel IV, hoofdstukken III en IV, titel V, titel VI en titel VII, hoofdstuk III, en verwerken deze gegevens niet op een wijze die onverenigbaar is met dit doel.
2. Indien persoonsgegevens worden verwerkt ten behoeve van monitoring en evaluatie uit hoofde van titel VII, hoofdstuk III, en voor statistische doeleinden, worden ze geanonimiseerd en uitsluitend in geaggregeerde vorm verwerkt.
3. Persoonsgegevens worden verwerkt overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 95/46/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001. Met name worden die gegevens niet langer bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, rekening houdend met de minimumbewaartermijnen die in het toepasselijke nationale recht en het Unierecht zijn vastgesteld.
4. De lidstaten stellen de betrokkenen ervan in kennis dat hun persoonsgegevens door nationale en uniale instanties overeenkomstig lid 1 kunnen worden verwerkt, en dat zij in dit verband de rechten genieten die zijn vastgesteld in de voorschriften betreffende de gegevensbescherming van respectievelijk Richtlijn 95/46/EG en Verordening (EG) nr. 45/2001.
5. Voor dit artikel gelden de bepalingen van de artikelen 111 tot en met 114.
Artikel 118
Uitvoeringsniveau
De lidstaten zijn, op het niveau dat zij passend achten, verantwoordelijk voor de uitvoering van de programma’s en voor het vervullen van hun taken uit hoofde van deze verordening overeenkomstig hun respectievelijk institutioneel, juridisch en financieel kader en met inachtneming van deze verordening en andere toepasselijke voorschriften van de Unie.
Artikel 119
Intrekkingen
1. De Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 worden ingetrokken.
Evenwel blijven artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1290/2005 en de desbetreffende uitvoeringsbepalingen van toepassing tot en met 31 december 2014 en blijven de artikelen 30 en 44 bis van Verordening (EG) nr. 1290/2005 en de desbetreffende uitvoeringsbepalingen van toepassing op, respectievelijk, de verrichte uitgaven en de verrichte betalingen voor het landbouwbegrotingsjaar 2013.
2. Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.
Artikel 119 bis
Bepaling tot afwijking van Verordening (EU) nr. 966/2012
In afwijking van artikel 59, lid 5, van Verordening (EU) nr. 966/2012 en artikel 9, lid 1, van deze verordening is het niet noodzakelijk, wat het landbouwbegrotingsjaar 2014 betreft, dat het advies van de verklarende instantie vaststelt of de uitgaven waarvoor bij de Commissie om vergoeding is verzocht, wettig en regelmatig zijn.
Artikel 120
Overgangsmaatregelen
Om een vlotte overgang van de regelingen die waren ingesteld bij de in artikel 119 genoemde ingetrokken verordeningen, naar die van de onderhavige verordening te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 115 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de gevallen waarin afwijkingen van, en aanvullingen op, de in deze verordening vastgestelde regels kunnen gelden.
Artikel 121
Inwerkingtreding en toepassing
1. Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.
2. De volgende bepalingen zijn evenwel van toepassing:
a) de artikelen 7, 8, 16, 25, 26 en 43, met ingang van 16 oktober 2013;
b) artikel 52, titel III, titel V, hoofdstuk II, en titel VI met ingang van 1 januari 2015.
3. Niettegenstaande de leden 1 en 2:
a) zijn de artikelen 9, 18, 40 en 51 van toepassing op de met ingang van 16 oktober 2013 gedane uitgaven;
b) is titel VII, hoofdstuk IV, van toepassing op de met ingang van het landbouwbegrotingsjaar 2014 verrichte betalingen.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
BIJLAGE I
INFORMATIE INZAKE KLIMAATMITIGATIE EN -ADAPTATIE, BIODIVERSITEIT EN DE BESCHERMING VAN WATER, BEDOELD IN ARTIKEL 12, LID 3, ONDER D)
Klimaatmitigatie en -adaptatie:
— informatie over de verwachte gevolgen van de klimaatverandering in de desbetreffende regio's, van de uitstoot van broeikasgassen als gevolg van de desbetreffende landbouwpraktijken en over de bijdrage van de landbouwsector aan de matiging van de klimaatverandering door een verbetering van de (bos)landbouwpraktijken en door de ontwikkeling van duurzame-energieprojecten op het landbouwbedrijf en de verbetering van de energie-efficiëntie op het landbouwbedrijf;
— informatie die landbouwers helpt bij het zo goed mogelijk plannen van hun investeringen om hun bedrijf klimaatbestendig te maken en bij het vinden van de Uniemiddelen die zij daarvoor kunnen gebruiken; met name informatie over de aanpassing van landbouwgrond aan klimaatschommelingen en veranderingen op de langere termijn, en informatie over hoe praktische agronomische maatregelen getroffen kunnen worden om landbouwsystemen beter bestand te maken tegen overstromingen en droogtes en ook informatie aangaande de vraag hoe de koolstofniveaus in de bodem te verbeteren en te optimaliseren.
Biodiversiteit:
— informatie over het positieve verband tussen de biodiversiteit en de bestendigheid van agro-ecosystemen, en de verspreiding van risico's, en over het verband tussen monoculturen en de vatbaarheid voor mislukte oogsten/schade als gevolg van schadelijk ongedierte en extreme weerfenomenen;
— informatie over hoe de verspreiding van uitheemse invasieve soorten het beste kan worden tegengegaan en waarom dit belangrijk is voor het doeltreffend functioneren van ecosystemen en de bestendigheid tegen klimaatverandering, met inbegrip van informatie over toegang tot financiering voor bestrijdingsplannen die aanvullende kosten met zich meebrengen.
Bescherming van water:
— informatie over duurzame irrigatiesystemen met een beperkt volume en over hoe van regenwater afhankelijke systemen kunnen worden geoptimaliseerd om een efficiënt watergebruik te bevorderen;
— informatie over het beperken van het watergebruik in de landbouw, met inbegrip van informatie over de gewaskeuze, het verbeteren van de humus in de bodem om het waterhoudend vermogen te vergroten en de behoefte aan irrigatie te beperken.
Algemeen
— Uitwisseling van beste praktijken, opleiding en capaciteitsopbouw (van toepassing op klimaatmigitatie- en adaptatie, biodiversiteit en bescherming van water zoals hierboven vermeld in deze bijlage).
BIJLAGE II
IN ARTIKEL 93 BEDOELDE VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE RANDVOORWAARDEN
Gebied |
Aspect |
Eisen en normen |
||
Milieu, klimaatverandering en een goede landbouw-conditie van grond |
Water |
RBE 1 |
Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreinigingen door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1) |
Artikelen 4 en 5 |
GLMC 1 |
Aanleggen van bufferstroken langs waterlopen (1) |
|
||
GLMC 2 |
Naleving van vergunningsprocedures indien voor het gebruik van water voor bevloeiingsdoeleinden een vergunning nodig is |
|
||
GLMC 3 |
Bescherming van het grondwater tegen verontreiniging: verbod op directe lozingen op grondwater en maatregelen ter voorkoming van een indirecte verontreiniging van grondwater door storting op de grond en infiltratie via de grond van de gevaarlijke stoffen als vermeld in de bijlage bij Richtlijn 80/68/EEG, meer bepaald de versie die van kracht is op de laatste dag van de geldigheid ervan, voor zover het landbouwactiviteiten betreft |
|
||
Bodem en koolstof-voorraad |
GLMC 4 |
Minimale bodembedekking |
|
|
GLMC 5 |
Minimaal grondbeheer op basis van de specifieke omstandigheden ter plaatse om erosie tegen te gaan |
|
||
GLMC 6 |
Handhaving van het gehalte aan organische in de bodem, door passende praktijken, waaronder een verbod op het verbranden van stoppels, behalve om fytosanitaire redenen (2) |
|
||
Biodiversiteit |
RBE 2 |
Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7) |
Artikel 3, lid 1, artikel 3, lid 2, onder b), en artikel 4, leden 1, 2 en 4 |
|
RBE 3 |
Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7) |
artikel 6, leden 1 en 2 |
||
Landschap: minimaal onderhoud |
GLMC 7 |
Instandhouding van landschapselementen, inclusief, in voorkomend geval, heggen, vijvers, greppels, bomenrijen, bomengroepen of geïsoleerde bomen, akkerranden en terrassen en inclusief het verbod op hetsnoeien van heggen en van bomen in de vogelbroedperiode en, als een optie, maatregelen om invasieve plantensoorten te voorkomen |
|
|
Volksgezondheid, diergezondheid en gezondheid van planten |
Voedselveiligheid |
RBE 4 |
Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1) |
Artikelen 14 en 15, artikel 17, lid 1 (3) artikelen 18, 19 en 20 |
RBE 5 |
Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van beta-agonisten, en tot intrekking van Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3) |
Artikel 3, onder a), b), d) en e), artikelen 4, 5 en 7 |
||
Identificatie en registratie van dieren |
RBE 6 |
Richtlijn 2008/71/EG van de Raad van 15 juli 2008 met betrekking tot de identificatie en de registratie van varkens (PB L 213 van 8.8.2005, blz. 31) |
Artikelen 3, 4 en 5 |
|
RBE 7 |
Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake etikettering van rundvlees en rundvleesproducten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad(PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1) |
Artikelen 4 en 7 |
||
RBE 8 |
Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8) |
Artikelen 3, 4 en 5 |
||
Dierziekten |
RBE 9 |
Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1) |
Artikelen 7, 11, 12, 13 en 15 |
|
Gewasbeschermingsmiddelen |
RBE 10 |
Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1) |
Artikel 55, eerste en tweede zin |
|
Dierenwelzijn |
Dierenwelzijn |
RBE 11 |
Richtlijn 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (PB L 10 van 15.1.2009, blz. 7) |
Artikelen 3 en 4 |
RBE 12 |
Richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens(PB L 47 van 18.2.2009, blz. 5) |
Artikelen 3 en 4 |
||
RBE 13 |
Richtlijn 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren(PB L 221 van 8.8.1998, blz. 23) |
Artikel 4 |
||
(1) De GLMC-bufferstroken moeten zowel binnen als buiten de voor verontreiniging kwetsbare zones die zijn aangewezen overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Richtlijn 91/676/EEG, ten minste voldoen aan de eisen in verband met de voorwaarden voor het op of in de bodem brengen van meststoffen in de nabijheid van waterlopen, genoemd in punt A.4 van bijlage II bij Richtlijn 91/676/EEG. Deze eisen moeten worden toegepast overeenkomstig de actieprogramma's van de lidstaten die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 5, lid 4, van Richtlijn 91/676/EEG. (2) Dit voorschrift kan beperkt worden tot een algemeen verbod op het verbranden van stoppels op bouwland, maar een lidstaat kan besluiten nadere voorschriften vast te stellen. (3)Zoals uitgevoerd bij met name: — Artikel 14 van Verordening (EG) nr. 470/2009 en de bijlage bij Verordening (EG) nr. 37/2010; — Verordening (EG) nr. 852/2004: artikel 4, lid 1, en bijlage I, deel A (II 4 (g, h, j), 5 (f, h), 6; III 8 (a, b, d, e), 9 (a, c)); — Verordening (EG) nr. 853/2004: artikel 3, lid 1, en bijlage III, deel IX, hoofdstuk 1 (I-1 b, c, d, e; I-2 a (i, ii, iii), b (i, ii), c; I-3; I-4; I-5; II-A 1, 2, 3, 4; II-B 1(a, d), 2, 4 (a, b)), bijlage III, deel X, hoofdstuk 1, punt 1);
— Verordening (EG) nr. 183/2005: artikel 5, lid 1, en bijlage I, deel A, (I-4 e, g; II-2 a, b, e), artikel 5, lid 5, en bijlage III (onder de hoofding „VOEDERING”, punt 1, met als titel „Opslag”, eerste en laatste zin, en punt 2, met als titel „Distributie”, derde zin), artikel 5, lid 6; — Verordening (EG) nr. 396/2005: artikel 18. |
BIJLAGE III
CONCORDANTIETABEL
1. Verordening (EEG) nr. 352/78
Verordening (EEG) nr. 352/78 |
Deze verordening |
Artikel 1 |
Artikel 43, lid 1, onder e) |
Artikel 2 |
Artikel 43, lid 2 |
Artikel 3 |
Artikel 46, lid 1 |
Artikel 4 |
— |
Artikel 5 |
— |
Artikel 6 |
— |
2. Verordening (EG) nr. 2799/98
Verordening (EG) nr. 2799/98 |
Deze verordening |
Artikel 1 |
— |
Artikel 2 |
Artikel 105, lid 2, en artikel 106 |
Artikel 3 |
Artikel 106 |
Artikel 4 |
— |
Artikel 5 |
— |
Artikel 6 |
— |
Artikel 7 |
Artikel 107 |
Artikel 8 |
Artikel 108 |
Artikel 9 |
— |
Artikel 10 |
— |
Artikel 11 |
— |
3. Verordening (EG) nr. 814/2000
Verordening (EG) nr. 814/2000 |
Deze verordening |
Artikel 1 |
Artikel 45, lid 1 |
Artikel 2 |
Artikel 45, lid 2 |
Artikel 3 |
— |
Artikel 4 |
— |
Artikel 5 |
— |
Artikel 6 |
— |
Artikel 7 |
— |
Artikel 8 |
Artikel 45, lid 5 |
Artikel 9 |
— |
Artikel 10 |
Artikel 45, lid 4, en artikel 116 |
Artikel 11 |
— |
4. Verordening (EG) nr. 1290/2005
Verordening (EG) nr. 1290/2005 |
Deze verordening |
Artikel 1 |
Artikel 1 |
Artikel 2 |
Artikel 3 |
Artikel 3 |
Artikel 4 |
Artikel 4 |
Artikel 5 |
Artikel 5 |
Artikel 6 |
Artikel 6 |
Artikel 7 |
Artikel 7 |
Artikel 9 |
Artikel 8 |
Artikel 102 |
Artikel 9 |
Artikel 58 |
Artikel 10 |
Artikel 10 |
Artikel 11 |
Artikel 11 |
Artikel 12 |
Artikel 16 |
Artikel 13 |
Artikel 19 |
Artikel 14 |
Artikel 17 |
Artikel 15 |
Artikel 18 |
Artikel 16 |
Artikel 40 |
Artikel 17 |
Artikel 41, lid 1 |
Artikel 17 bis |
Artikel 41, lid 2 |
Artikel 18 |
Artikel 24 |
Artikel 19 |
Artikel 27 |
Artikel 20 |
Artikel 28 |
Artikel 21 |
Artikel 29 |
Artikel 22 |
Artikel 32 |
Artikel 23 |
Artikel 33 |
Artikel 24 |
Artikel 34 |
Artikel 25 |
Artikel 35 |
Artikel 26 |
Artikel 36 |
Artikel 27 |
Artikel 41, lid 1 |
Artikel 27 bis |
Artikel 41, lid 2 |
Artikel 28 |
Artikel 37 |
Artikel 29 |
Artikel 38 |
Artikel 30 |
Artikel 51 |
Artikel 31 |
Artikel 52 |
Artikel 32 |
Artikelen 54 en 55 |
Artikel 33 |
Artikelen 54 en 56 |
Artikel 34 |
Artikel 43 |
Artikel 35 |
— |
Artikel 36 |
Artikel 48 |
Artikel 37 |
Artikel 47 |
Artikel 38 |
— |
Artikel 39 |
— |
Artikel 40 |
— |
Artikel 41 |
Artikel 116 |
Artikel 42 |
— |
Artikel 43 |
Artikel 109 |
Artikel 44 |
Artikel 103 |
Artikel 44 bis |
Artikel 113, lid 1 |
Artikel 45 |
Artikel 105, lid 1, en artikel 106, leden 3 en 4 |
Artikel 46 |
— |
Artikel 47 |
Artikel 119 |
Artikel 48 |
Artikel 120 |
Artikel 49 |
Artikel 121 |
5. Verordening (EG) nr. 485/2008
Verordening (EG) nr. 485/2008 |
Deze verordening |
Artikel 1 |
Artikel 79 |
Artikel 2 |
Artikel 80 |
Artikel 3 |
Artikel 81 |
Artikel 4 |
— |
Artikel 5 |
Artikel 82, leden 1, 2 en 3 |
Artikel 6 |
Artikel 82, lid 4 |
Artikel 7 |
Artikel 83 |
Artikel 8 |
Artikel 103, lid 2 |
Artikel 9 |
Artikel 86 |
Artikel 10 |
Artikel 84 |
Artikel 11 |
Artikel 85 |
Artikel 12 |
Artikel 106, lid 3 |
Artikel 13 |
— |
Artikel 14 |
— |
Artikel 15 |
Artikel 87 |
Artikel 16 |
— |
Artikel 17 |
— |
Gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad inzake het randvoorwaardensysteem
De Raad en het Europees Parlement verzoeken de Commissie om monitoring van de omzetting en uitvoering door de lidstaten van Richtlijn 2000/60/EG van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid en van Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden, en verzoekt haar tevens om, zodra deze richtlijnen in alle lidstaten zijn uitgevoerd en geconstateerd is welke verplichtingen rechtstreeks op de landbouwers van toepassing zijn, waar passend een wetgevingsvoorstel in te dienen tot wijziging van de onderhavige verordening, teneinde de toepasselijke onderdelen van die richtlijnen in het randvoorwaardensysteem op te nemen.
( 1 ) Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1).
( 2 ) Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
( 3 ) Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
( 4 ) Verordening (EG) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).
( 5 ) Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 23).
( 6 ) Verordening (EU) nr. 229/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1405/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 41).
( 7 ) Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1).
( 8 ) Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8).
( 9 ) Verordening (EG) nr. 1120/2009 van de Commissie van 29 oktober 2009 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfsbetalingsregeling waarin is voorzien bij titel III van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PB L 316 van 2.12.2009, blz. 1).
( 10 ) Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden (PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1).
( 11 ) Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (P L 165 van 30.4.2004, blz. 1).
( 12 ) Richtlijn 2008/71/EG van de Raad van 15 juli 2008 met betrekking tot de identificatie en de registratie van varkens (PB L 213 van 8.8.2008, blz. 31).