Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CJ0457

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 31 januari 2020.
Republiek Slovenië tegen Republiek Kroatië.
Niet-nakoming – Artikel 259 VWEU – Bevoegdheid van het Hof – Bepalen van de gemeenschappelijke grens tussen twee lidstaten – Grensgeschil tussen de Republiek Kroatië en de Republiek Slovenië – Arbitrageovereenkomst – Arbitrageprocedure – Kennisgeving door de Republiek Kroatië van haar beslissing om de overeenkomst te beëindigen wegens een onregelmatigheid die volgens haar door een lid van het scheidsgerecht zou zijn begaan – Arbitrale uitspraak van het scheidsgerecht – Vermeende niet-inachtneming door de Republiek Kroatië van de arbitrageovereenkomst en van de in de arbitrale uitspraak vastgestelde grens – Beginsel van loyale samenwerking – Verzoek om een document uit het dossier te verwijderen – Bescherming van juridische adviezen.
Zaak C-457/18.

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2020:65

Zaak C‑457/18

Republiek Slovenië

tegen

Republiek Kroatië

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 31 januari 2020

„Niet-nakoming – Artikel 259 VWEU – Bevoegdheid van het Hof – Bepalen van de gemeenschappelijke grens tussen twee lidstaten – Grensgeschil tussen de Republiek Kroatië en de Republiek Slovenië – Arbitrageovereenkomst – Arbitrageprocedure – Kennisgeving door de Republiek Kroatië van haar beslissing om de overeenkomst te beëindigen wegens een onregelmatigheid die volgens haar door een lid van het scheidsgerecht zou zijn begaan – Arbitrale uitspraak van het scheidsgerecht – Vermeende niet-inachtneming door de Republiek Kroatië van de arbitrageovereenkomst en van de in de arbitrale uitspraak vastgestelde grens – Beginsel van loyale samenwerking – Verzoek om een document uit het dossier te verwijderen – Bescherming van juridische adviezen”

  1. Europese Unie – Instellingen – Recht van het publiek op toegang tot documenten – Verordening nr. 1049/2001 – Uitzonderingen op het recht van toegang tot documenten – Bescherming van juridische adviezen – Hoger openbaar belang dat openbaarmaking van documenten gebiedt – Begrip – Door het eigen belang van een partij in het geding ingegeven openbaarmaking van een juridisch advies van de Commissie – Daarvan uitgesloten

    (Art. 259, derde alinea, VWEU; verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 2, tweede streepje)

    (zie punten 70, 71, dictum 1)

  2. Beroep wegens niet-nakoming – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Arbitrageovereenkomst tussen twee lidstaten die ertoe strekt een grensgeschil op te lossen – Door de lidstaten gesloten internationale overeenkomst die niet integrerend deel uitmaakt van het Unierecht – Beroep wegens schending van het Unierecht die bijkomstig is ten opzichte van de gestelde schending van die overeenkomst – Onbevoegdheid van Hof – Grensgeschil

    (Art. 258 en 259 VWEU)

    (zie punten 91, 92, 101‑108, dictum 2)

  3. Lidstaten – Verplichtingen – Verplichting tot loyale samenwerking – Omvang – Grensgeschil tussen twee lidstaten – Verplichting om loyaal te werken aan een definitieve oplossing voor dit geschil die in overeenstemming is met het internationale recht – Wijzen van geschillenregeling – Begrip – Adiëring van het Hof op basis van een arbitragebeding – Daaronder begrepen

    (Art. 4, lid 3, VEU; art. 273 VWEU)

    (zie punt 109)

Samenvatting

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is onbevoegd om uitspraak te doen over een grensgeschil tussen Slovenië en Kroatië, maar deze twee lidstaten zijn op grond van artikel 4, lid 3, VEU verplicht om loyaal te werken aan een definitieve juridische oplossing voor dit geschil die in overeenstemming is met het internationale recht

In het arrest Slovenië/Kroatië (C-457/18) van 31 januari 2020 heeft de Grote kamer van het Hof zich onbevoegd verklaard om uitspraak te doen over het door Slovenië krachtens artikel 259 VWEU ingestelde beroep dat ertoe strekt te doen vaststellen dat Kroatië is tekortgeschoten in de verplichtingen die krachtens het Unierecht op deze lidstaat rusten door de verplichtingen niet na te komen die voor deze lidstaat voortvloeien uit een arbitrageovereenkomst met Slovenië waarmee wordt beoogd het grensgeschil tussen die twee staten te beëindigen, alsook uit een arbitrale uitspraak waarin de land- en zeegrenzen tussen die staten zijn vastgesteld. Daarbij heeft het Hof aangetekend dat die onbevoegdheid geen afbreuk doet aan de uit artikel 4, lid 3, VEU voortvloeiende verplichting voor elk van de twee betrokken lidstaten om zowel in hun onderlinge betrekkingen als in hun betrekkingen met de Unie en de andere lidstaten loyaal te werken aan een definitieve juridische oplossing die in overeenstemming is met het internationale recht, teneinde de effectieve en ongehinderde toepassing van het Unierecht in de betrokken gebieden te waarborgen. Daartoe kunnen zij gebruikmaken van een of andere vorm van geschillenbeslechting, waaronder in voorkomend geval de voorlegging van dit geschil aan het Hof op basis van een compromis als bedoeld in artikel 273 VWEU.

In november 2009 hebben Kroatië en Slovenië een arbitrageovereenkomst gesloten teneinde de kwestie van de vaststelling van hun gemeenschappelijke grenzen op te lossen die was ontstaan nadat zij zich hadden afgescheiden van de Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië. Bij deze overeenkomst, die een jaar later in werking is getreden, verbonden de twee staten zich ertoe dat geschil voor te leggen aan het daarbij opgerichte scheidsgerecht, waarvan de uitspraak voor hen bindend zou zijn. Ten gevolge van een procesincident dat zich voor het scheidsgerecht heeft voorgedaan doordat tijdens de beraadslagingen van het scheidsgerecht informele communicatie heeft plaatsgevonden tussen de door Slovenië benoemde arbiter en de persoon die voor het scheidsgerecht als gemachtigde van deze staat optrad, was Kroatië van mening dat dat scheidsgerecht niet langer onafhankelijk en onpartijdig uitspraak kon doen. In juli 2015 heeft Kroatië aan Slovenië meegedeeld dat het Slovenië verantwoordelijk achtte voor materiële schending van de arbitrageovereenkomst. Bijgevolg heeft Kroatië besloten de arbitrageovereenkomst onmiddellijk te beëindigen. Het beriep zich in dit verband op het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht ( 1 ). Het scheidsgerecht was niettemin van oordeel dat de arbitrageprocedure moest worden voortgezet en in juni 2017 heeft het een arbitrale uitspraak gewezen, waarbij het de land- en zeegrenzen tussen de twee betrokken staten heeft vastgesteld. Kroatië heeft deze arbitrale uitspraak niet ten uitvoer gelegd. In juli 2018 heeft Slovenië bij het Hof van Justitie een beroep wegens niet-nakoming ingesteld. Slovenië stelde om te beginnen dat Kroatië tekort was geschoten in een aantal verplichtingen die krachtens het primaire recht ( 2 ) op deze lidstaat rusten, doordat Kroatië de uit de arbitrageovereenkomst en de arbitrale uitspraak voortvloeiende verplichtingen niet was nagekomen, in het bijzonder doordat het de in die uitspraak vastgestelde grens niet in acht had genomen. Voorts voerde Slovenië aan dat Kroatië daardoor verschillende regels van afgeleid recht ( 3 ) had geschonden.

Wat de door Kroatië opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid betreft, heeft het Hof eraan herinnerd dat het niet bevoegd is om uitspraak te doen over de uitlegging van een door lidstaten gesloten internationale overeenkomst waarvan het voorwerp buiten de bevoegdheden van de Unie valt, en over de verplichtingen die daaruit voortvloeien voor de lidstaten. Vervolgens heeft het Hof daaruit afgeleid dat het niet bevoegd is om uitspraak te doen over een beroep wegens niet-nakoming, ongeacht of dit is ingesteld op grond van artikel 258 VWEU of artikel 259 VWEU, wanneer de ter ondersteuning daarvan aangevoerde schending van het Unierecht bijkomstig is ten opzichte van de gestelde niet-nakoming van uit een dergelijke overeenkomst voortvloeiende verplichtingen.

Het Hof heeft vastgesteld dat het betoog van Slovenië dat het Unierecht was geschonden, berustte op de vermeende niet-nakoming door Kroatië van de verplichtingen die voortvloeien uit de arbitrageovereenkomst en de op grond daarvan gewezen arbitrale uitspraak, dan wel op de premisse dat de land- en zeegrens tussen deze twee lidstaten was vastgesteld bij die uitspraak.

Het Hof heeft beklemtoond dat de arbitrale uitspraak in het onderhavige geval is gewezen door een internationaal gerecht dat is opgericht op basis van een door het internationale recht beheerste bilaterale arbitrageovereenkomst waarvan het voorwerp niet valt binnen de bevoegdheden van de Unie en waarbij de Unie geen partij is, en opgemerkt dat noch de arbitrageovereenkomst noch de arbitrale uitspraak integrerend deel uitmaakt van het Unierecht. In dat verband heeft het uiteengezet dat het feit dat een bepaling van de Akte betreffende de toetreding van Kroatië tot de Unie op neutrale wijze verwijst naar die arbitrale uitspraak, niet aldus kan worden uitgelegd dat de internationale verbintenissen die deze twee lidstaten in het kader van voormelde arbitrageovereenkomst zijn aangegaan, onderdeel zijn geworden van het Unierecht.

In die omstandigheden heeft het Hof overwogen dat de gestelde schendingen van het Unierecht in het onderhavige geval bijkomstig waren ten opzichte van de vermeende niet-nakoming door Kroatië van de verplichtingen die voortvloeien uit de bilaterale overeenkomst in kwestie. Het Hof heeft erop gewezen dat een krachtens artikel 259 VWEU ingesteld beroep wegens niet-nakoming enkel betrekking kan hebben op de niet-nakoming van uit het Unierecht voortvloeiende verplichtingen, en geoordeeld dat het dus niet bevoegd is om in het kader van het onderhavige beroep uitspraak te doen over een vermeende niet-nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de arbitrageovereenkomst en de arbitrale uitspraak waarop de grieven van Slovenië inzake gestelde schendingen van het Unierecht betrekking hebben.

Ten slotte heeft het Hof, na in herinnering te hebben gebracht dat de lidstaten overeenkomstig het internationale recht bevoegd zijn voor de geografische afbakening van hun grenzen en dat het volgens de arbitrageovereenkomst aan de partijen bij deze overeenkomst staat om de nodige maatregelen te treffen om de arbitrale uitspraak ten uitvoer te leggen, geoordeeld dat het niet aan het Hof staat om in het kader van het onderhavige beroep de omvang en de grenzen van het grondgebied van respectievelijk Kroatië en Slovenië te onderzoeken en daarbij rechtstreeks uit te gaan van de bij de arbitrale uitspraak vastgestelde grens teneinde na te gaan of de betrokken schendingen van het Unierecht reëel zijn.


( 1 ) Verdrag van Wenen van 23 mei 1969 inzake het verdragenrecht, United Nations Treaty Series, deel 1155, blz. 331.

( 2 ) Namelijk krachtens artikel 2 VEU en artikel 4, lid 3, VEU.

( 3 ) Zo heeft Slovenië verwezen naar artikel 5, lid 2, van verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en besluit 2004/585/EG van de Raad (PB 2013, L 354, blz. 22); het stelsel voor de controle, de inspectie en de uitvoering van de regels waarin is voorzien in verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (PB 2009, L 343, blz. 1) en in uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie van 8 april 2011 houdende bepalingen voor de uitvoering van verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (PB 2011, L 112, blz. 1); de artikelen 4 en 17 van verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB 2016, L 77, blz. 1), gelezen in samenhang met artikel 13 van deze verordening, en ten slotte artikel 2, lid 4, en artikel 11, lid 1, van richtlijn 2014/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor de planning van de maritieme ruimte (PB 2014, L 257, blz. 135).

Top
  翻译: