Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 22002A0930(01)

Interimovereenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds - Slotakte

PB L 262 van 30.9.2002, p. 2–183 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 01/04/2006

Related Council decision

22002A0930(01)

Interimovereenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds - Slotakte

Publicatieblad Nr. L 262 van 30/09/2002 blz. 0002 - 0183


Interimovereenkomst

betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds

De EUROPESE GEMEENSCHAP, hierna "de Gemeenschap" te noemen,

enerzijds, en

de REPUBLIEK LIBANON, hierna "Libanon" te noemen,

anderzijds,

OVERWEGENDE dat de Europees-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds, op 17 juni 2002 te Luxemburg is ondertekend;

OVERWEGENDE dat de Europees-mediterrane Associatieovereenkomst beoogt de bij de Samenwerkingsovereenkomst van 1977 ingestelde betrekkingen tussen de Gemeenschap en haar lidstaten en Libanon te versterken en uit te breiden;

OVERWEGENDE dat het in het wederzijds belang van de partijen is de bepalingen van de Associatieovereenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken zo spoedig mogelijk, door middel van een interimovereenkomst, ten uitvoer te leggen;

OVERWEGENDE dat ervoor gezorgd moet worden dat, in afwachting van de inwerkingtreding van de Associatieovereenkomst en de oprichting van de Associatieraad, de Samenwerkingsraad die is opgericht bij de bestaande Samenwerkingsovereenkomst van 1977, de bij de Associatieovereenkomst aan de Associatieraad toegekende bevoegdheden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de interimovereenkomst, kan uitoefenen,

HEBBEN BESLOTEN deze overeenkomst te sluiten en hebben te dien einde als hun gevolmachtigden aangewezen:

DE EUROPESE GEMEENSCHAP:

Josep Piqué I Camps

Minister van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk Spanje,

Fungerend voorzitter van de Raad van de Europese Unie,

Chris Patten

Lid van de Commissie van de Europese Gemeenschappen,

LIBANON:

Mahmoud Hammoud

Minister van Buitenlandse Zaken en Emigranten,

DIE, na overlegging van hun in goede en behoorlijke vorm bevonden volmachten,

OVEREENSTEMMING HEBBEN BEREIKT OMTRENT DE VOLGENDE BEPALINGEN:

TITEL I

ALGEMENE BEGINSELEN

Artikel 1 (AO2)

De betrekkingen tussen de partijen en alle bepalingen van deze overeenkomst zijn gegrondvest op de eerbiediging van de democratische beginselen en de fundamentele rechten van de mens, als vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, die aan hun binnen- en buitenlands beleid ten grondslag ligt en een essentieel element van deze overeenkomst is.

TITEL II

VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN

Artikel 2 (AO6)

De Gemeenschap en Libanon brengen stapsgewijs een vrijhandelszone tot stand in de loop van een overgangsperiode van ten hoogste twaalf jaar, te beginnen bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst, overeenkomstig de bepalingen van deze titel en in overeenstemming met de bepalingen van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 en andere multilaterale overeenkomsten inzake de handel in goederen die opgenomen zijn in de bijlagen bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), hierna "GATT" genoemd.

HOOFDSTUK 1

INDUSTRIEPRODUCTEN

Artikel 3 (AO7)

Het bepaalde in dit hoofdstuk is van toepassing op producten van oorsprong uit de Gemeenschap en Libanon, opgenomen in de hoofdstukken 25 tot en met 97 van de gecombineerde nomenclatuur en van het Libanese douanetarief, met uitzondering van de producten genoemd in bijlage 1.

Artikel 4 (AO 8)

Producten van oorsprong uit Libanon worden bij invoer in de Gemeenschap toegelaten met vrijstelling van douanerechten en heffingen van gelijke werking.

Artikel 5 (AO 9)

1. Douanerechten en heffingen van gelijke werking die bij invoer in Libanon van toepassing zijn op producten van oorsprong uit de Gemeenschap, worden geleidelijk afgeschaft overeenkomstig het hiernavolgende tijdschema:

- vijf jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 88 % van het basisrecht;

- zes jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 76 % van het basisrecht;

- zeven jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 64 % van het basisrecht;

- acht jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 52 % van het basisrecht;

- negen jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 40 % van het basisrecht;

- tien jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 28 % van het basisrecht;

- elf jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst worden alle rechten en heffingen verlaagd tot 16 % van het basisrecht;

- twaalf jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst worden alle resterende rechten en heffingen afgeschaft.

2. Indien zich met betrekking tot een bepaald product ernstige problemen voordoen, kan het overeenkomstig lid 1 van toepassing zijnde tijdschema in onderling overleg worden herzien door de Samenwerkingsraad, met dien verstande dat het tijdschema waarvoor herziening wordt aangevraagd voor het betrokken product niet verder verlengd kan worden dan de maximale overgangsperiode van twaalf jaar. Indien de Samenwerkingsraad niet binnen dertig dagen na de kennisgeving van het verzoek van Libanon om herziening van het tijdschema een besluit heeft genomen, kan Libanon het tijdschema voorlopig opschorten voor een periode van ten hoogste één jaar.

3. Het basisrecht waarop de verlagingen van lid 1 worden toegepast, is voor elk betrokken product het recht bedoeld in artikel 15.

Artikel 6 (AO 10)

De bepalingen betreffende de afschaffing van de douanerechten zijn eveneens van toepassing op douanerechten van fiscale aard.

Artikel 7 (AO 11)

1. Libanon mag in de vorm van verhoging of herinvoering van douanerechten buitengewone maatregelen van beperkte duur nemen die afwijken van het bepaalde in artikel 5.

2. Dergelijke maatregelen mogen uitsluitend worden genomen ten behoeve van nieuwe en jonge industrieën of van bepaalde sectoren waarin herstructureringen plaatsvinden of die met grote moeilijkheden te kampen hebben, vooral wanneer deze moeilijkheden ernstige sociale gevolgen hebben.

3. Invoerrechten die krachtens dergelijke uitzonderlijke maatregelen door Libanon worden toegepast ten aanzien van producten van oorsprong uit de Gemeenschap mogen niet meer dan 25 % ad valorem bedragen en dienen een preferentie voor producten van oorsprong uit de Gemeenschap in te houden. De totale waarde van de ingevoerde producten waarop dergelijke maatregelen van toepassing zijn, mag niet meer bedragen dan 20 % van het jaarlijks gemiddelde van de totale invoer van industrieproducten uit de Gemeenschap gedurende de laatste drie jaar waarvoor statistische gegevens beschikbaar zijn.

4. Deze maatregelen mogen gedurende niet meer dan vijf jaar worden toegepast, tenzij de Samenwerkingsraad toepassing ervan gedurende een langere periode toestaat. Zij treden uiterlijk bij het verstrijken van de maximale overgangsperiode van twaalf jaar buiten werking.

5. Deze maatregelen kunnen voor een gegeven product niet langer worden getroffen, indien meer dan drie jaar is verstreken sinds de opheffing van alle rechten en kwantitatieve beperkingen of heffingen en maatregelen van gelijke werking die op het betrokken product van toepassing waren.

6. Libanon stelt de Samenwerkingsraad in kennis van alle buitengewone maatregelen die het voornemens is te treffen. Op verzoek van de Gemeenschap vindt vooraf overleg plaats over deze maatregelen en de sectoren waarop zij betrekking hebben. Indien het dergelijke maatregelen neemt, legt Libanon aan de Samenwerkingsraad een tijdschema voor de afschaffing van de overeenkomstig dit artikel ingestelde douanerechten voor. Dit tijdschema dient te voorzien in geleidelijke afschaffing van deze rechten in gelijke jaarlijkse percentages, beginnende uiterlijk twee jaar nadat zij werden ingesteld. De Samenwerkingsraad kan een ander tijdschema vaststellen.

7. In afwijking van het bepaalde in lid 4 kan de Samenwerkingsraad, in geval van problemen bij het opzetten van een nieuwe industrie, bij uitzondering Libanon toestaan krachtens lid 1 reeds genomen maatregelen te handhaven voor een periode van ten hoogste drie jaar na de overgangsperiode van twaalf jaar.

HOOFDSTUK 2

LANDBOUWPRODUCTEN, VISSERIJPRODUCTEN EN BEWERKTE LANDBOUWPRODUCTEN

Artikel 8 (AO 12)

Het bepaalde in dit hoofdstuk is van toepassing op producten van oorsprong uit de Gemeenschap en Libanon, opgenomen in de hoofdstukken 1 tot en met 24 van de gecombineerde nomenclatuur en het Libanese douanetarief, alsmede op de producten genoemd in bijlage 1.

Artikel 9 (AO 13)

De Gemeenschap en Libanon liberaliseren geleidelijk het onderlinge handelsverkeer in landbouwproducten, visserijproducten en bewerkte landbouwproducten die voor beide partijen van belang zijn.

Artikel 10 (AO 14)

1. Voor de invoer in de Gemeenschap van de landbouwproducten van oorsprong uit Libanon genoemd in protocol 1 gelden de bepalingen van dat protocol.

2. Voor de invoer in Libanon van de landbouwproducten van oorsprong uit de Gemeenschap genoemd in protocol 2 gelden de bepalingen van dat protocol.

3. Voor de handel in onder dit hoofdstuk vallende bewerkte landbouwproducten gelden de bepalingen van protocol 3.

Artikel 11 (AO 15)

1. Vijf jaar na de inwerkintreding van deze overeenkomst onderzoeken de Gemeenschap en Libanon de situatie, teneinde vast te stellen welke maatregelen door de Gemeenschap en Libanon één jaar na de herziening van deze overeenkomst moeten worden toegepast om het in artikel 9 genoemde doel te bereiken.

2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 en het volume van de handel in landbouwproducten, visserijproducten en bewerkte landbouwproducten tussen de partijen, alsmede de bijzondere gevoeligheid van deze producten in aanmerking genomen, onderzoeken de Gemeenschap en Libanon in de Samenwerkingsraad regelmatig per product en op basis van wederkerigheid de mogelijkheid om verdere wederzijdse concessies te verlenen.

Artikel 12 (AO 16)

1. Indien ten gevolge van de tenuitvoerlegging van het landbouwbeleid een specifieke regeling wordt ingesteld of indien de bestaande regelingen worden gewijzigd of in geval van wijziging of uitbreiding van de bepalingen betreffende de tenuitvoerlegging van het landbouwbeleid, kan de betrokken partij voor de betrokken producten de in deze overeenkomst vervatte regeling wijzigen.

2. De partij die tot een dergelijke wijziging overgaat, stelt de Samenwerkingsraad daarvan in kennis. Op verzoek van de andere partij komt de Samenwerkingsraad bijeen om te voorzien in de belangen van de verzoekende partij.

3. Indien de Gemeenschap of Libanon in toepassing van lid 1 de regeling van deze overeenkomst voor landbouwproducten wijzigt, wordt voor de invoer van producten van oorsprong uit de andere partij een voordeel toegekend dat vergelijkbaar is met het voordeel waarin deze overeenkomst voorziet.

4. Over de wijziging van de in deze overeenkomst bepaalde regeling wordt op verzoek van de andere partij overleg gepleegd in de Samenwerkingsraad.

Artikel 13 (AO 17)

1. Beide partijen komen overeen de mogelijkheden tot fraude bij de toepassing van de handelsbepalingen van deze overeenkomst te verminderen.

2. Onverminderd de overige bepalingen van deze overeenkomst, geldt dat, indien één van de partijen van mening is dat er voldoende aanwijzingen zijn voor fraude, zoals een aanzienlijke toename van de handel in producten van de ene naar de andere partij, boven het niveau dat in overeenstemming is met economische omstandigheden als de normale productie en exportcapaciteit, of het niet-verlenen van de vereiste administratieve medewerking voor de controle van het bewijs van oorsprong door de andere partij, beide partijen onverwijld overleg plegen om een passende oplossing te vinden. In afwachting van deze oplossing kan de betrokken partij de passende maatregelen nemen die zij noodzakelijk acht. Bij de keuze van deze maatregelen moet voorrang worden gegeven aan die welke de goede werking van de overeenkomst het minst verstoren.

HOOFDSTUK 3

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

Artikel 14 (AO 18)

1. In het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en Libanon worden geen nieuwe douanerechten bij invoer of uitvoer of heffingen van gelijke werking ingesteld, noch worden de rechten of heffingen welke reeds van toepassing zijn verhoogd, tenzij deze overeenkomst anders bepaalt.

2. In het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en Libanon worden geen nieuwe kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking ingesteld.

3. In het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en Libanon worden kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst afgeschaft.

4. De Gemeenschap en Libanon passen onderling geen douanerechten bij uitvoer of heffingen van gelijke werking, noch kwantitatieve beperkingen of maatregelen van gelijke werking toe.

Artikel 15 (AO 19)

1. Het basisrecht waarop de in artikel 5, lid 1, vastgestelde achtereenvolgende verlagingen worden toegepast, is voor elk product het op de datum waarop de onderhandelingen worden afgesloten, daadwerkelijk ten opzichte van de Gemeenschap toegepaste recht.

2. In geval van toetreding van Libanon tot de WTO, zijn de rechten die van toepassing zijn op de onderlinge invoer van de partijen, de bij de WTO geconsolideerde rechten of de op de datum van toetreding toegepaste rechten, indien deze lager zijn. Indien de rechten na toetreding tot de WTO erga omnes zijn verlaagd, is het verlaagde recht van toepassing.

3. Het bepaalde in lid 2 is van toepassing op elke tariefverlaging die erga omnes wordt toegepast na de datum waarop de onderhandelingen worden afgesloten.

4. De partijen stellen elkaar in kennis van de door hen op de datum waarop de onderhandelingen worden afgesloten, toegepaste rechten.

Artikel 16 (AO 20)

Voor producten van oorsprong uit Libanon geldt bij invoer in de Gemeenschap geen gunstiger regeling dan die welke tussen de lidstaten onderling geldt.

Artikel 17 (AO 21)

1. De partijen onthouden zich van alle binnenlandse maatregelen of praktijken van fiscale aard die, rechtstreeks of onrechtstreeks, discrimineren tussen producten van de ene partij en soortgelijke producten van oorsprong uit de andere partij.

2. Terugbetaling van binnenlandse belasting voor producten die naar een der partijen worden uitgevoerd, mag de bedragen van de op deze producten rustende directe of indirecte belastingen niet overschrijden.

Artikel 18 (AO 22)

1. Deze overeenkomst vormt geen beletsel voor de handhaving of de oprichting van douane-unies, vrijhandelszones of regelingen voor grensverkeer, mits de in deze overeenkomst neergelegde handelsregelingen daardoor niet worden gewijzigd.

2. De partijen plegen in de Samenwerkingsraad overleg over de overeenkomsten tot oprichting van douane-unies of vrijhandelszones en, desgewenst, over andere belangrijke onderwerpen in verband met hun handelspolitiek ten aanzien van derde landen. Dit overleg vindt met name plaats bij toetreding van een derde land tot de Gemeenschap, teneinde rekening te kunnen houden met de wederzijdse belangen van de Gemeenschap en Libanon.

Artikel 19 (AO 23)

Indien een der partijen constateert dat in het handelsverkeer met de andere partij dumping plaatsvindt in de zin van de geldende internationale regels, als gedefinieerd in artikel VI van de Algemene overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 en haar eigen wetgeving terzake, kan zij passende maatregelen nemen tegen deze praktijk op grond van de WTO-overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de GATT 1994 en haar eigen wetgeving terzake.

Artikel 20 (AO 24)

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 27 is de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen van toepassing in de betrekkingen tussen de partijen.

2. Tot de in artikel 27, lid 2, bedoelde regels zijn vastgesteld, kan, indien één der partijen constateert dat in het handelsverkeer met de andere partij dumping plaatsvindt in de zin van de geldende internationale regels, als gedefinieerd in de artikelen VI en XVI van de Algemene overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 en haar eigen wetgeving terzake, deze partij passende maatregelen nemen tegen deze praktijk op grond van die regels, als gedefinieerd in de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen en haar binnenlandse wetgeving op dit gebied.

Artikel 21 (AO 25)

1. De bepalingen van artikel XIX van de GATT 1994 en van de WTO-overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen en de betreffende binnenlandse wetgeving zijn van toepassing in de betrekkingen tussen de partijen.

2. Alvorens een partij vrijwaringsmaatregelen toepast, als gedefinieerd door de internationale regels, verstrekt de partij die voornemens is dergelijke maatregelen te nemen, de Samenwerkingsraad alle terzake doende informatie die nodig is voor een grondig onderzoek van de situatie, om een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te vinden.

Teneinde een dergelijke oplossing te vinden voeren de partijen onverwijld overleg in de Samenwerkingsraad. Indien de partijen niet binnen dertig dagen na de aanvang van dit overleg tot overeenstemming komen over een oplossing waarbij de toepassing van vrijwaringsmaatregelen kan worden vermeden, kan de partij die voornemens is vrijwaringsmaatregelen te nemen, de bepalingen van artikel XIX van de GATT 1994 en de WTO-overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen toepassen.

3. Indien krachtens dit artikel vrijwaringsmaatregelen worden toegepast, kiezen de partijen bij voorrang maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van deze overeenkomst het minst verstoren.

4. De vrijwaringsmaatregelen worden onmiddellijk ter kennis gebracht van de Samenwerkingsraad, die hierover in de Samenwerkingsraad periodiek overleg pleegt, in het bijzonder met het oog op opheffing van deze maatregelen, zodra de omstandigheden zulks toelaten.

Artikel 22 (AO 26)

1. Indien als gevolg van de naleving van artikel 14, lid 4,

a) goederen opnieuw worden uitgevoerd naar een derde land ten aanzien waarvan de exporterende partij voor het betrokken product kwantitatieve uitvoerbeperkingen, uitvoerrechten of maatregelen of heffingen van gelijke werking toepast, of

b) een ernstig tekort aan producten die van wezenlijk belang zijn voor de exporterende partij, ontstaat of dreigt te ontstaan,

en de bovenbedoelde situaties aanleiding geven of vermoedelijk zullen geven tot ernstige moeilijkheden voor de exporterende partij, kan deze partij passende maatregelen nemen volgens de procedures van lid 2.

2. De moeilijkheden die voortvloeien uit de in lid 1 bedoelde omstandigheden worden ter beoordeling aan de Samenwerkingsraad voorgelegd. De Samenwerkingsraad kan alle besluiten nemen die nodig zijn om aan de moeilijkheden een einde te maken. Indien de Samenwerkingsraad niet binnen dertig dagen nadat de zaak aan hem is voorgelegd een dergelijk besluit heeft genomen, kan de exporterende partij passende maatregelen nemen ten aanzien van de uitvoer van het betrokken product. Deze maatregelen mogen geen discriminerend karakter hebben en dienen te worden ingetrokken zodra zij niet langer gerechtvaardigd zijn.

Artikel 23 (AO 27)

Deze overeenkomst vormt geen beletsel voor verbodsbepalingen of beperkingen ten aanzien van invoer, uitvoer of doorvoer die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de bescherming van de openbare zedelijkheid, de openbare orde, de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen en dieren of het behoud van planten, de bescherming van het nationaal artistiek, historisch en archeologisch erfgoed, of de bescherming van intellectuele, industriële en commerciële eigendom, of voor voorschriften betreffende goud en zilver en het behoud van uitputbare natuurlijke hulpbronnen. Deze verboden of beperkingen mogen echter geen middel tot willekeurige discriminatie of een verkapte beperking van de handel tussen de partijen bij de overeenkomst vormen.

Artikel 24 (AO 28)

Het begrip "producten van oorsprong" voor de toepassing van de bepalingen van deze titel en de regelingen voor administratieve samenwerking op dit gebied zijn gedefinieerd in protocol 4.

Artikel 25 (AO 29)

Bij invoer in de Gemeenschap worden de goederen ingedeeld overeenkomstig de gecombineerde nomenclatuur. Bij invoer in Libanon worden de goederen ingedeeld overeenkomstig het Libanese douanetarief.

Artikel 26 (AO 34)

Indien een of meer lidstaten van de Gemeenschap dan wel Libanon in ernstige betalingsbalansproblemen verkeren of dreigen te verkeren, kan de Gemeenschap, respectievelijk Libanon, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in het kader van de GATT en de artikelen VIII en XIV van de statuten van het Internationaal Monetair Fonds, beperkingen instellen ten aanzien van de lopende betalingen, indien dergelijke beperkingen strikt noodzakelijk zijn. De Gemeenschap, respectievelijk Libanon, stelt de andere partij hiervan onmiddellijk in kennis en doet deze partij zo spoedig mogelijk een tijdschema toekomen voor de opheffing van deze maatregelen.

TITEL III

MET DE HANDEL VERBAND HOUDENDE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 1

MEDEDINGING

Artikel 27 (AO 35)

1. Onverenigbaar met de goede werking van de overeenkomst zijn, voorzover de handel tussen de Gemeenschap en Libanon daardoor ongunstig kan worden beïnvloed:

a) alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen welke ertoe strekken of die ten gevolge hebben dat de mededinging wordt verhinderd, beperkt of vervalst, als vastgesteld bij hun respectieve nationale wetgeving;

b) het misbruik van een machtspositie door een of meer ondernemingen op het gehele grondgebied van de Gemeenschap of van Libanon of op een wezenlijk deel daarvan, als vastgesteld bij hun respectieve wetgeving.

2. De partijen handhaven hun respectieve wetgeving op mededingingsgebied en wisselen gegevens uit, rekening houdend met de beperkingen uit hoofde van de vertrouwelijkheid. De Samenwerkingsraad neemt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst een besluit tot vaststelling van de nodige bepalingen voor samenwerking bij de implementatie van lid 1.

3. Indien de Gemeenschap of Libanon van mening is dat een bepaalde praktijk niet verenigbaar is met het bepaalde in lid 1 van dit artikel, en indien die praktijk de andere partij ernstig schaadt of dreigt te schaden, kan de Gemeenschap of Libanon passende maatregelen nemen na overleg in het kader van de Samenwerkingsraad of na een termijn van dertig werkdagen volgende op het verzoek om dergelijk overleg.

Artikel 28 (AO 36)

De lidstaten en Libanon passen, zonder afbreuk te doen aan de verplichtingen die in het kader van de GATT zijn aangegaan of nog worden aangegaan, alle staatsmonopolies van commerciële aard geleidelijk aan, zodanig dat uiterlijk vanaf het einde van het vijfde jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst tussen onderdanen van de lidstaten en van Libanon geen discriminatie meer bestaat wat de voorwaarden voor aankoop en verkoop van goederen betreft. De Samenwerkingsraad wordt in kennis gesteld van de maatregelen welke te dien einde worden genomen.

Artikel 29 (AO 37)

Met betrekking tot overheidsondernemingen en ondernemingen waaraan speciale of exclusieve rechten zijn toegekend, ziet de Samenwerkingsraad erop toe dat vanaf het vijfde jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst geen maatregelen die het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en Libanon verstoren en strijdig zijn met de belangen van de partijen, worden vastgesteld of gehandhaafd. Deze bepaling vormt geen beletsel voor de uitvoering de jure of de facto van bijzondere taken die aan deze ondernemingen zijn opgedragen.

HOOFDSTUK 2

INTELLECTUELE, INDUSTRIËLE EN COMMERCIËLE EIGENDOM

Artikel 30 (AO 38)

1. Overeenkomstig het bepaalde in dit artikel en in bijlage 2 zien de partijen toe op adequate en effectieve bescherming van intellectuele-, industriële- en commerciële-eigendomsrechten, overeenkomstig de hoogste internationale normen, met inbegrip van effectieve middelen om deze rechten te doen gelden.

2. De tenuitvoerlegging van dit artikel en van bijlage 2 wordt regelmatig door de partijen geëvalueerd. Bij problemen op het gebied van intellectuele-eigendomsrechten die afbreuk doen aan het handelsverkeer, wordt op verzoek van een partij spoedoverleg gevoerd om tot een voor beide partijen bevredigende oplossing te komen.

HOOFDSTUK 3

SAMENWERKING OP DOUANEGEBIED

Artikel 31 (AO 56)

1. De partijen ontwikkelen de samenwerking op douanegebied, teneinde erop toe te zien dat de handelsbepalingen worden nageleefd. Daartoe stellen zij een dialoog in over douanevraagstukken.

2. De samenwerking is met name gericht op de vereenvoudiging van de controles en procedures voor in- en uitklaring van goederen, en de uitwisseling van informatie tussen deskundigen en beroepsopleiding.

3. De wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten op douanegebied geschiedt overeenkomstig de bepalingen van protocol 5.

TITEL IV

INSTITUTIONELE, ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 32

De Samenwerkingsraad die is opgericht bij de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Libanon, die is ondertekend op 3 mei 1977, voert de hem toegewezen taken uit totdat de Associatieraad en het Associatiecomité waarin is voorzien in de artikelen 74 en 77 van de Associatieovereenkomst, zijn opgericht.

Artikel 33 (AO 75)

1. De Samenwerkingsraad bestaat uit leden van de Raad van de Europese Unie en leden van de Commissie van de Europese Gemeenschappen enerzijds en leden van de regering van Libanon anderzijds.

2. De leden van de Samenwerkingsraad mogen regelingen treffen om zich te doen vertegenwoordigen, overeenkomstig de daartoe in het reglement van orde vast te stellen voorwaarden.

3. De Samenwerkingsraad stelt zijn eigen reglement van orde vast.

4. De Samenwerkingsraad wordt beurtelings voorgezeten door een lid van de Raad van de Europese Unie en een lid van de regering van Libanon, overeenkomstig de bepalingen in het reglement van orde.

Artikel 34 (AO 82)

1. Elk der partijen kan ieder geschil in verband met de toepassing of interpretatie van deze overeenkomst aan de Samenwerkingsraad voorleggen.

2. De Samenwerkingsraad kan het geschil bij besluit beslechten.

3. Elke partij is gebonden de maatregelen verbonden aan de uitvoering van het in lid 2 genoemde besluit te treffen.

4. Indien het geschil niet overeenkomstig lid 2 kan worden beslecht, kan elk der partijen de andere partij ervan in kennis stellen dat zij een scheidsrechter heeft aangewezen, waarop de andere partij binnen twee maanden een tweede scheidsrechter dient aan te wijzen. Voor de toepassing van deze procedure worden de Gemeenschap en de lidstaten geacht één der beide partijen bij het geschil te zijn.

De Samenwerkingsraad wijst een derde scheidsrechter aan.

De scheidsrechters beslissen bij meerderheid van stemmen.

Elke partij bij het geschil treft de maatregelen die voor de tenuitvoerlegging van het besluit van de scheidsrechters noodzakelijk zijn.

Artikel 35 (AO 83)

Niets in de overeenkomst belet een der partijen maatregelen te nemen:

a) die zij nodig acht om de onthulling van informatie die tegen haar vitale veiligheidsbelangen indruist, te beletten;

b) die verband houden met de productie van of de handel in wapens, munitie of oorlogsmateriaal of met onderzoek, ontwikkeling of productie die absoluut vereist zijn voor defensiedoeleinden, mits deze maatregelen geen afbreuk doen aan de concurrentievoorwaarden voor producten die niet voor specifiek militaire doeleinden bestemd zijn;

c) die zij van vitaal belang voor haar eigen veiligheid acht, in geval van ernstige binnenlandse problemen die de openbare orde bedreigen, in tijden van oorlog of ernstige internationale spanningen die een oorlogsdreiging inhouden, of om verplichtingen na te komen die zij voor de bewaring van de vrede en de internationale veiligheid is aangegaan.

Artikel 36 (AO 84)

1. Op de door deze overeenkomst bestreken terreinen en onverminderd de daarin neergelegde bijzondere bepalingen, geldt het volgende:

a) de regelingen die Libanon ten opzichte van de Gemeenschap toepast mogen geen aanleiding geven tot onderlinge discriminatie van de lidstaten, hun onderdanen of hun vennootschappen;

b) de regelingen die de Gemeenschap ten opzichte van Libanon toepast mogen geen aanleiding geven tot onderlinge discriminatie van Libanese onderdanen of vennootschappen.

2. Het bepaalde in lid 1 doet geen afbreuk aan het recht van de partijen om de desbetreffende bepalingen van hun belastingwetgeving toe te passen op belastingplichtigen die niet in een identieke situatie verkeren ten aanzien van hun woonplaats.

Artikel 37 (AO 86)

1. De partijen treffen alle algemene en bijzondere maatregelen die vereist zijn om aan hun verplichtingen krachtens deze overeenkomst te voldoen. Zij zien erop toe dat de in deze overeenkomst aangegeven doelstellingen worden bereikt.

2. Indien een van de partijen van mening is dat de andere partij een verplichting van deze overeenkomst niet is nagekomen, kan zij passende maatregelen treffen. Alvorens dit te doen, behalve in bijzonder dringende gevallen, verstrekt zij de Samenwerkingsraad alle terzake doende informatie die nodig is voor een grondig onderzoek van de situatie, om een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te vinden.

3. Bij de keuze van maatregelen als bedoeld in lid 2 wordt voorrang gegeven aan maatregelen die de werking van deze overeenkomst het minst verstoren. De partijen komen voorts overeen dat deze maatregelen in overeenstemming dienen te zijn met het internationale recht en in verhouding dienen te staan tot de schending.

Deze maatregelen worden onmiddellijk ter kennis van de Samenwerkingsraad gebracht; op verzoek van de andere partij wordt daaromtrent in de Samenwerkingsraad overleg gepleegd.

Artikel 38 (AO 87)

De bijlagen 1 en 2 en de protocollen 1 tot en met 5 vormen een integrerend onderdeel van de overeenkomst.

Artikel 39 (AO 89)

1. Deze overeenkomst is van toepassing tot de inwerkingtreding van de op 17 juni 2002 ondertekende Associatieovereenkomst.

2. Elk van beide partijen kan deze overeenkomst door kennisgeving aan de andere partij opzeggen. Zes maanden na de datum van die kennisgeving houdt deze overeenkomst op van toepassing te zijn.

Artikel 40 (AO 90)

Deze overeenkomst is van toepassing op enerzijds het grondgebied waar het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is, onder de voorwaarden waarin dat Verdrag voorziet en anderzijds het grondgebied van Libanon.

Artikel 41 (AO 91)

Deze overeenkomst is opgesteld in tweevoud in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse, de Zweedse en de Arabische taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek. Zij wordt nedergelegd bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie.

Artikel 42 (AO 92)

1. Deze overeenkomst wordt door de partijen volgens hun eigen procedures goedgekeurd.

2. De overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na de datum waarop de partijen elkaar kennisgeving doen van de voltooiing van de in de eerste zin bedoelde procedures.

3. Bij haar inwerkingtreding vervangt deze overeenkomst de artikelen 8 tot en met 28, 30 tot en met 34, 36, lid 1, 37, 40 tot en met 44, en 46 tot en met 49 van de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Libanon, inclusief protocol 2, en de bijlagen A, B en C, alsmede de Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en Libanon, die op 3 mei 1977 te Brussel werden ondertekend.

Hecho en Luxemburgo, el diecisiete de junio de dos mil dos./Udfærdiget i Luxembourg den syttende juni to tusind og to./Geschehen zu Luxemburg am siebzehnten Juni zweitausendzwei./Έγινε στο Λουξεμβούργο, στις δέκα εφτά Ιουνίου δύο χιλιάδες δύο./Done at Luxembourg, on the seventeenth day of June in the year two thousand and two./Fait à Luxembourg, le dix-sept juin deux mille deux./Fatto a Lussemburgo, addì diciassette giugno duemiladue./Gedaan te Luxemburg, de zeventiende juni tweeduizend en twee./Feito no Luxemburgo, em dezeassete de Junho de dois mil e dois./Tehty Luxemburgissa seitsemäntenätoista päivänä kesäkuuta vuonna kaksituhattakaksi./Som skedde i Luxemburg den sjuttonde juni tjugohundratvå./

>PIC FILE= "L_2002262NL.000901.TIF">

Por la Comunidad Europea/For Det Europæiske Fællesskab/Für die Europäische Gemeinschaft/Για την Ευρωπαϊκή Κοινότητα/For the European Community/Pour la Communauté européenne/Per la Comunità europea/Voor de Europese Gemeenschap/Pela Comunidade Europeia/Euroopan yhteisön puolesta/På Europeiska gemenskapens vägnar

>PIC FILE= "L_2002262NL.001001.TIF">

>PIC FILE= "L_2002262NL.001002.TIF">

>PIC FILE= "L_2002262NL.001003.TIF">

>PIC FILE= "L_2002262NL.001004.TIF">

BIJLAGEN EN PROTOCOLLEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE 1

LANDBOUWPRODUCTEN EN BEWERKTE LANDBOUWPRODUCTEN VALLEND ONDER DE GS-HOOFDSTUKKEN 25 TOT EN MET 97, BEDOELD IN DE ARTIKELEN 3 EN 8

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE 2

INTELLECTUELE, INDUSTRIËLE EN COMMERCIËLE EIGENDOM BEDOELD IN ARTIKEL 30

1. Vóór het einde van het vijfde jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst, ratificeert Libanon de herzieningen op de volgende multilaterale verdragen inzake intellectuele eigendom waar de lidstaten en Libanon partij bij zijn of die door de lidstaten de facto worden toegepast:

- Overeenkomst van Parijs voor de bescherming van de industriële eigendom (Akte van Stockholm, 1967, geamendeerd in 1979);

- Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst (Akte van Parijs 1971, geamendeerd in 1979);

- Overeenkomst van Nice betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken (Genève 1977, geamendeerd in 1979).

2. Vóór het einde van het vijfde jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst, treedt Libanon toe tot de volgende multilaterale verdragen waar de lidstaten en Libanon partij bij zijn of die door de lidstaten de facto worden toegepast:

- Verdrag inzake samenwerking bij octrooien (Washington 1970, geamendeerd in 1979 en gewijzigd in 1984);

- Verdrag van Boedapest inzake de internationale erkenning van het depot van micro-organismen ten dienste van de octrooiverlening (1977, gewijzigd in 1980).

- Protocol bij de Schikking van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken (Madrid 1989);

- Verdrag betreffende het merkenrecht (Genève 1994);

- Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekproducten (UPOV) (Akte van Genève, 1991);

- Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, bijlage 1C bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (TRIPs, Marrakesh, 1994).

PROTOCOL Nr. 1

betreffende regelingen die van toepassing zijn op de invoer in de Gemeenschap van landbouwproducten van oorsprong uit Libanon bedoeld in artikel 10, lid 1

1. Voor invoer in de Gemeenschap van de volgende producten van oorsprong uit Libanon gelden onderstaande voorwaarden.

2. Landbouwproducten van oorsprong uit Libanon, andere dan die bedoeld in dit protocol, worden bij invoer in de Gemeenschap toegelaten met vrijstelling van douanerechten.

3. Voor het eerste jaar van toepassing van deze overeenkomst wordt de omvang van de tariefcontingenten berekend naar verhouding van de basishoeveelheden, rekening houdend met het gedeelte van de termijn dat is verstreken vóór de datum waarop deze overeenkomst van toepassing werd.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

PROTOCOL Nr. 2

betreffende de regelingen die van toepassing zijn op de invoer in Libanon van landbouwproducten van oorsprong uit de Gemeenschap bedoeld in artikel 10, lid 2

1. Voor invoer in Libanon van de volgende producten van oorsprong uit de Gemeenschap gelden onderstaande voorwaarden.

2. De verlaging in kolom B van het douanerecht in kolom A is niet van toepassing op het minimumrecht en ook niet op de accijns in kolom C.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

PROTOCOL Nr. 3

inzake de handel tussen Libanon en de Gemeenschap in bewerkte landbouwproducten bedoeld in artikel 10, lid 3

Artikel 1

Voor bewerkte landbouwproducten van oorsprong uit Libanon gelden bij invoer in de Gemeenschap de in bijlage 1 bij dit protocol genoemde douanerechten en heffingen van gelijke werking.

Artikel 2

1. Voor bewerkte landbouwproducten van oorsprong uit de Gemeenschap gelden bij invoer in Libanon de in bijlage 2 bij dit protocol genoemde douanerechten en heffingen van gelijke werking.

2. Het tijdschema voor de afschaffing van de rechten dat overeenkomstig lid 1 wordt toegepast, is het in artikel 5, lid 1, van de overeenkomst bedoelde tijdschema, tenzij anders gespecificeerd in bijlage 2 bij dit protocol.

Artikel 3

De in de bijlagen 1 en 2 genoemde verlagingen van de douanerechten zijn van toepassing op de in artikel 15 van de overeenkomst bedoelde basisrechten.

Artikel 4

1. De overeenkomstig de artikelen 1 en 2 toegepaste douanerechten kunnen worden verminderd wanneer in het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en Libanon de op de basisproducten toegepaste rechten zijn verlaagd of wanneer deze verminderingen het gevolg zijn van wederzijdse concessies op het gebied van bewerkte landbouwproducten.

2. Met betrekking tot de door de Gemeenschap toegepaste rechten, worden de in lid 1 bedoelde verlagingen berekend op het gedeelte van het recht dat wordt aangemerkt als het agrarisch element dat overeenstemt met de landbouwproducten die daadwerkelijk bij de vervaardiging van de bewerkte landbouwproducten in kwestie zijn gebruikt, en dat in mindering wordt gebracht op de rechten waaraan deze referentielandbouwproducten zijn onderworpen.

3. De in lid 1 bedoelde vermindering, de lijst van betrokken producten en, in voorkomend geval, de tariefcontingenten, waarvoor de verlagingen gelden, worden door de Associatieraad vastgesteld.

Artikel 5

De Gemeenschap en Libanon stellen elkaar in kennis van de administratieve regelingen die zijn vastgesteld voor de onder dit protocol vallende producten.

Deze regelingen dienen een gelijke behandeling van alle betrokken partijen te waarborgen en dienen zo eenvoudig en soepel mogelijk te zijn.

BIJLAGE 1

BETREFFENDE REGELINGEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP DE INVOER IN DE GEMEENSCHAP VAN BEWERKTE LANDBOUWPRODUCTEN VAN OORSPRONG UIT LIBANON

Onverminderd de regels voor de toepassing van de gecombineerde nomenclatuur is de omschrijving van de producten slechts indicatief, aangezien in het kader van deze bijlage de bij goedkeuring van dit besluit geldende GN-codes bepalend zijn voor de preferentieregeling. Voor ex GN-codes zijn de GN-code en de omschrijving gezamenlijk bepalend voor de preferentiële regeling.

LIJST 1

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

LIJST 2

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

LIJST 3

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE 2

BETREFFENDE REGELINGEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP DE INVOER IN LIBANON VAN BEWERKTE LANDBOUWPRODUCTEN VAN OORSPRONG UIT DE GEMEENSCHAP

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

PROTOCOL Nr. 4

Betreffende de definitie van het begrip "Producten van oorsprong" en regelingen voor administratieve samenwerking

INHOUD

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van dit protocol wordt verstaan onder:

a) "vervaardiging": elk type be- of verwerking, met inbegrip van assemblage of speciale behandelingen;

b) "materiaal": alle ingrediënten, grondstoffen, componenten, delen enz., die bij de vervaardiging van het product worden gebruikt;

c) "product": het verkregen product, zelfs indien het bestemd is om later bij de vervaardiging van een ander product te worden gebruikt;

d) "goederen": zowel materialen als producten;

e) "douanewaarde": de waarde zoals bepaald bij de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel van 1994 (Overeenkomst inzake de douanewaarde van de WTO);

f) "prijs af fabriek": de prijs die voor het product af fabriek is betaald aan de fabrikant in de Gemeenschap of in Libanon in wiens bedrijf de laatste be- of verwerking is verricht, voorzover in die prijs de waarde is begrepen van alle gebruikte materialen, verminderd met alle binnenlandse belastingen die worden of kunnen worden terugbetaald wanneer het verkregen product wordt uitgevoerd;

g) "waarde van de materialen": de douanewaarde ten tijde van de invoer van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn, of, indien deze niet bekend is en niet kan worden vastgesteld, de eerste controleerbare prijs die voor de materialen in de Gemeenschap of Libanon is betaald;

h) "waarde van de materialen van oorsprong": de waarde van deze materialen als omschreven onder g), welke omschrijving van dienovereenkomstige toepassing is;

i) "toegevoegde waarde": de prijs af fabriek verminderd met de douanewaarde van alle gebruikte producten van oorsprong uit andere landen dan die waarin die producten zijn verkregen;

j) "hoofdstukken" en "posten": de hoofdstukken en posten (viercijfercodes) van de nomenclatuur die het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en codering van goederen vormt, in dit protocol "geharmoniseerd systeem" of "GS" genoemd;

k) "ingedeeld": de indeling van een product of een materiaal onder een bepaalde post;

l) "zending": producten die gelijktijdig van één exporteur naar één geadresseerde worden verzonden of vergezeld gaan van één vervoersdocument dat de verzending van de exporteur naar de geadresseerde dekt, of bij gebreke daarvan, één factuur;

m) "gebieden": ook de territoriale wateren.

TITEL II

DEFINITIE VAN HET BEGRIP "PRODUCTEN VAN OORSPRONG"

Artikel 2

Algemene eisen

1. Voor de toepassing van deze overeenkomst worden de volgende producten beschouwd als van oorsprong uit de Gemeenschap:

a) geheel en al in de Gemeenschap verkregen producten in de zin van artikel 5 van dit protocol;

b) in de Gemeenschap verkregen producten waarin materialen zijn verwerkt die daar niet geheel en al zijn verkregen, mits deze materialen in de Gemeenschap een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 6 van dit protocol.

2. Voor de toepassing van deze overeenkomst worden de volgende producten beschouwd als van oorsprong uit Libanon:

a) geheel en al in Libanon verkregen producten in de zin van artikel 5 van dit protocol;

b) in Libanon verkregen producten, waarin materialen zijn verwerkt die daar niet geheel en al zijn verkregen, mits deze materialen in Libanon een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 6 van dit protocol.

Artikel 3

Bilaterale cumulatie van de oorsprong

1. Materialen van oorsprong uit de Gemeenschap worden beschouwd als materialen van oorsprong uit Libanon indien zij in een aldaar verkregen product zijn opgenomen. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen een toereikende be- of verwerking hebben ondergaan, mits zij evenwel een be- of verwerking hebben ondergaan die meer omvat dan de in artikel 7, lid 1, van dit protocol genoemde be- of verwerkingen.

2. Materialen van oorsprong uit Libanon worden beschouwd als materialen van oorsprong uit de Gemeenschap, indien ze in een aldaar verkregen product zijn opgenomen. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen een toereikende be- of verwerking hebben ondergaan, mits zij evenwel een be- of verwerking hebben ondergaan die meer omvat dan de in artikel 7, lid 1, van dit protocol genoemde be- of verwerkingen.

Artikel 4

Diagonale cumulatie van de oorsprong

1. Onder voorbehoud van de leden 2 en 3 worden materialen van oorsprong uit landen die een Europees-mediterrane associatieovereenkomst hebben gesloten in de zin van de overeenkomsten tussen de Gemeenschap en Libanon en deze landen beschouwd als materialen van oorsprong uit de Gemeenschap en Libanon, indien ze in een aldaar verkregen product zijn opgenomen. Het is niet noodzakelijk dat deze materialen in dit land zogenaamde "toereikende be- of verwerkingen" hebben ondergaan.

Dit lid is niet van toepassing op materialen van oorsprong uit Turkije die zijn opgenomen in de lijst in bijlage III bij dit protocol.

2. Producten die ingevolge lid 1 het karakter van product van oorsprong hebben verkregen, behouden het karakter van product van oorsprong uit de Gemeenschap of Libanon uitsluitend indien de aldaar toegevoegde waarde hoger is dan de waarde van de gebruikte materialen van oorsprong uit een van de andere in lid 1 genoemde landen. Is dit niet het geval, dan wordt het verkregen product beschouwd als van oorsprong uit het in lid 1 genoemde land waar de meeste waarde is toegevoegd aan de gebruikte materialen van oorsprong. Bij de toekenning van de oorsprong wordt geen rekening gehouden met materialen die van oorsprong zijn uit de andere in lid 1 genoemde landen die in de Gemeenschap of Libanon een toereikende be- of verwerking hebben ondergaan.

3. Cumulatie op grond van dit artikel kan slechts worden toegepast indien de gebruikte materialen het karakter van product van oorsprong hebben verkregen door de toepassing van oorsprongsregels die gelijk zijn aan de in dit protocol opgenomen oorsprongsregels. De Gemeenschap en Libanon delen elkaar, via de Europese Commissie, de gegevens mede over de overeenkomsten die zij met de andere in lid 1 genoemde landen hebben gesloten en over de daarin opgenomen oorsprongsregels.

4. Zodra aan de eisen van lid 3 is voldaan en een datum voor de inwerkingtreding van deze bepalingen is vastgesteld, leeft iedere partij de op haar rustende kennisgevingsverplichtingen na.

Artikel 5

Geheel en al verkregen producten

1. Als geheel en al in de Gemeenschap of in Libanon verkregen worden beschouwd:

a) aldaar uit de bodem of zeebodem gewonnen producten;

b) aldaar geoogste producten van het plantenrijk;

c) aldaar geboren en opgefokte levende dieren;

d) producten afkomstig van aldaar gehouden levende dieren;

e) voortbrengselen van de aldaar bedreven jacht en visserij;

f) producten van de zeevisserij en andere door hun schepen buiten de territoriale wateren van de Gemeenschap of Libanon uit de zee gewonnen producten;

g) producten uitsluitend van de onder f) bedoelde producten aan boord van hun fabrieksschepen vervaardigd;

h) met inbegrip van gebruikte banden die uitsluitend geschikt zijn om van een nieuw loopvlak te worden voorzien of slechts als afval kunnen worden gebruikt;

i) afval afkomstig van aldaar verrichte fabrieksbewerkingen;

j) producten, gewonnen van of vanonder de zeebodem buiten de territoriale wateren, mits zij alleen het recht hebben op ontginning van deze bodem of ondergrond;

k) goederen die aldaar uitsluitend uit de onder a) tot en met j) bedoelde producten zijn vervaardigd.

2. De termen "hun schepen" en "hun fabrieksschepen" in lid 1, onder f) en g), zijn slechts van toepassing op schepen en fabrieksschepen:

a) die in een lidstaat van de Gemeenschap of in Libanon zijn ingeschreven of geregistreerd;

b) die de vlag van een lidstaat van de Gemeenschap of van Libanon voeren;

c) die voor ten minste 50 % toebehoren aan onderdanen van lidstaten van de Gemeenschap of van Libanon of aan een vennootschap die haar hoofdkantoor in een van deze staten heeft en waarvan de bedrijfsvoerder(s), de voorzitter van de raad van bestuur of van toezicht en de meerderheid van de leden van deze raden onderdanen zijn van een lidstaat van de Gemeenschap of van Libanon, en waarvan bovendien, in het geval van personenvennootschappen of vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, ten minste de helft van het kapitaal toebehoort aan deze staten of aan openbare lichamen of onderdanen daarvan;

d) waarvan de kapitein en de officieren allen onderdanen zijn van een lidstaat of van Libanon; en

e) waarvan de bemanning voor ten minste 75 % uit onderdanen van lidstaten van de Gemeenschap of van Libanon bestaat.

Artikel 6

Toereikende bewerking of verwerking

1. Voor de toepassing van artikel 2 worden producten die niet geheel en al verkregen zijn, geacht een toereikende bewerking of verwerking te hebben ondergaan indien aan de voorwaarden van de lijst in bijlage II is voldaan.

Deze voorwaarden geven voor alle onder deze overeenkomst vallende producten aan welke be- of verwerkingen niet van oorsprong zijnde materialen moeten ondergaan om het karakter van product van oorsprong te verkrijgen en zijn slechts op deze materialen van toepassing. Dit betekent dat, indien een product dat de oorsprong heeft verkregen doordat het aan de voorwaarden in de lijst voor dat product heeft voldaan, als materiaal gebruikt wordt bij de vervaardiging van een ander product, de voorwaarden die van toepassing zijn op het product waarin het wordt verwerkt daarvoor niet gelden. Er wordt dan geen rekening gehouden met de niet van oorsprong zijnde materialen die bij de vervaardiging ervan zijn gebruikt.

2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 worden in bijlage IIa vermelde producten die niet geheel en al zijn verkregen, geacht een toereikende bewerking of verwerking te hebben ondergaan, indien aan de voorwaarden van de lijst in bijlage IIa is voldaan.

Het bepaalde in dit lid is gedurende drie jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst van toepassing.

3. In afwijking van de leden 1 en 2 kunnen niet van oorsprong zijnde materialen die volgens de voorwaarden in de lijst bij de vervaardiging van een bepaald product niet mogen worden gebruikt, in de volgende gevallen toch worden gebruikt:

a) wanneer de totale waarde ervan niet hoger is dan 10 % van de prijs af fabriek van het product;

b) wanneer in de lijst een of meer percentages zijn gegeven voor de maximumwaarde van de materialen die niet van oorsprong zijn, en deze percentages door de toepassing van dit lid niet worden overschreden.

Dit lid is niet van toepassing op producten die zijn ingedeeld onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerd systeem.

4. De leden 1, 2 en 3 zijn van toepassing onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 7.

Artikel 7

Ontoereikende bewerking of verwerking

1. Behoudens het bepaalde in lid 2 worden de volgende be- of verwerkingen als ontoereikend beschouwd om de oorsprong te verlenen, ongeacht of aan de voorwaarden van artikel 6 is voldaan:

a) behandelingen om de producten tijdens vervoer en opslag in goede staat te bewaren (luchten, uitspreiden, drogen, koelen, in water zetten waaraan zout, zwaveldioxide of andere producten zijn toegevoegd, verwijderen van beschadigde gedeelten en soortgelijke verrichtingen);

b) eenvoudige verrichtingen zoals stofvrij maken, zeven, sorteren, classificeren, assorteren (daaronder begrepen het samenstellen van sets van artikelen), wassen, verven en snijden;

c) i) veranderen van verpakkingen, splitsen en samenvoegen van colli;

ii) eenvoudig verpakken in flessen, zakken, etuis, dozen of blikken, bevestigen op kaartjes of plankjes, enz., en alle andere handelingen in verband met de opmaak;

d) het aanbrengen van merken, etiketten of soortgelijke onderscheidingstekens op de producten zelf of op hun verpakkingen;

e) eenvoudig mengen van producten, ook van verschillende soorten, indien een of meer bestanddelen van het mengsel niet voldoen aan de voorwaarden van dit protocol om als producten van oorsprong uit de Gemeenschap of uit Libanon te worden beschouwd;

f) eenvoudig samenvoegen van delen tot een volledig product;

g) twee of meer van de onder a) tot en met f) vermelde behandelingen tezamen;

h) het slachten van dieren.

2. Om te bepalen of de be- of verwerkingen die een bepaald product heeft ondergaan ontoereikend zijn in de zin van lid 1 worden alle be- of verwerkingen die dit product in de Gemeenschap of in Libanon heeft ondergaan tezamen genomen.

Artikel 8

Determinerende eenheid

1. De determinerende eenheid voor de toepassing van de bepalingen van dit protocol is het product dat bij de bepaling van de indeling volgens het geharmoniseerde systeem als de basiseenheid wordt beschouwd.

Dit betekent dat:

a) wanneer een product, bestaande uit een groep of verzameling van artikelen, onder één enkele post van het geharmoniseerde systeem wordt ingedeeld, het geheel de in aanmerking te nemen eenheid vormt;

b) wanneer een zending bestaat uit een aantal eendere producten die onder dezelfde post van het geharmoniseerde systeem worden ingedeeld, elk product voor de toepassing van de bepalingen van dit protocol afzonderlijk moet worden genomen.

2. Wanneer volgens algemene regel 5 voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem de verpakking meetelt voor het vaststellen van de indeling, telt deze ook mee voor het vaststellen van de oorsprong.

Artikel 9

Accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen

Accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen die samen met materieel, machines, apparaten of voertuigen worden geleverd en deel uitmaken van de normale uitrusting daarvan en in de prijs daarvan zijn begrepen of niet afzonderlijk in rekening worden gebracht, worden geacht één geheel te vormen met het materieel en de machines, apparaten of voertuigen in kwestie.

Artikel 10

Assortimenten

Stellen of assortimenten in de zin van algemene regel 3 voor de interpretatie van het geharmoniseerde systeem, worden als van oorsprong beschouwd indien alle samenstellende delen van oorsprong zijn. Een stel of assortiment bestaande uit producten van oorsprong en producten die niet van oorsprong zijn, wordt evenwel als van oorsprong beschouwd indien de waarde van de producten die niet van oorsprong zijn niet meer dan 15 % van de prijs af fabriek van het stel of assortiment bedraagt.

Artikel 11

Neutrale elementen

Om te bepalen of een product van oorsprong is, is het niet noodzakelijk de oorsprong na te gaan van de eventueel bij de vervaardiging gebruikte

a) energie en brandstof;

b) fabrieksuitrusting;

c) machines en werktuigen;

d) goederen die in de uiteindelijke samenstelling van het product niet voorkomen en ook niet bedoeld waren daarin voor te komen.

TITEL III

TERRITORIALE VOORWAARDEN

Artikel 12

Territorialiteitsbeginsel

1. De in titel II genoemde voorwaarden met betrekking tot het verkrijgen van het karakter van product van oorsprong moeten zonder onderbreking in de Gemeenschap of in Libanon zijn vervuld behoudens het bepaalde in artikel 4.

2. Producten van oorsprong die uit de Gemeenschap of Libanon naar een ander land worden uitgevoerd en daarna weer worden ingevoerd, kunnen, behoudens het bepaalde in artikel 4, niet langer als producten van oorsprong worden beschouwd, tenzij ten genoegen van de douaneautoriteiten kan worden aangetoond dat:

a) de teruggekeerde goederen dezelfde zijn als de eerder uitgevoerde goederen; en

b) zij in het land waarnaar ze waren uitgevoerd geen andere behandelingen hebben ondergaan dan die welke nodig waren om ze in goede staat te bewaren.

Artikel 13

Rechtstreeks vervoer

1. De bij de overeenkomst vastgestelde preferentiële regeling is uitsluitend van toepassing op producten die aan de voorwaarden van dit protocol voldoen en die rechtstreeks tussen de Gemeenschap en Libanon of via het grondgebied van de andere in artikel 4 genoemde landen zijn vervoerd. Goederen die één enkele zending vormen, kunnen via een ander grondgebied worden vervoerd, eventueel met overslag of tijdelijke opslag op dit grondgebied, voorzover zij in het land van doorvoer of opslag onder toezicht van de douane blijven en aldaar geen andere behandelingen ondergaan dan lossen en opnieuw laden of behandelingen om ze in goede staat te bewaren.

Producten van oorsprong mogen per pijpleiding via een ander grondgebied dan dat van de Gemeenschap of van Libanon worden vervoerd.

2. Het bewijs dat aan de in lid 1 bedoelde voorwaarden is voldaan, wordt geleverd door overlegging van de volgende stukken aan de douaneautoriteiten van het land van invoer:

a) één vervoersdocument dat in het land van uitvoer is opgesteld ter dekking van het vervoer door het land van doorvoer; of

b) een door de douaneautoriteiten van het land van doorvoer afgegeven certificaat, waarin:

i) de producten nauwkeurig zijn omschreven,

ii) de data zijn vermeld waarop de producten gelost en opnieuw geladen zijn, in voorkomend geval onder opgave van de naam van de gebruikte schepen, of van de andere gebruikte vervoermiddelen; en

iii) een verklaring betreffende de voorwaarden waarop de producten in het land van doorvoer zijn verbleven; of

c) bij gebreke van bovengenoemde stukken, enig ander bewijsstuk.

Artikel 14

Tentoonstellingen

1. De overeenkomst is van toepassing op producten van oorsprong die naar een tentoonstelling in een ander dan een in artikel 4 genoemd land zijn verzonden en die na de tentoonstelling in de Gemeenschap of in Libanon worden ingevoerd, mits ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat:

a) een exporteur deze producten vanuit de Gemeenschap of Libanon naar het land van de tentoonstelling heeft verzonden en ze daar heeft tentoongesteld;

b) deze exporteur de producten heeft verkocht of op andere wijze afgestaan aan een geadresseerde in de Gemeenschap of Libanon;

c) de producten tijdens of onmiddellijk na de tentoonstelling in dezelfde staat als waarin zij naar de tentoonstelling zijn gegaan, zijn verzonden; en

d) de producten, vanaf het moment dat zij naar de tentoonstelling werden verzonden, niet voor andere doeleinden zijn gebruikt dan om op die tentoonstelling te worden vertoond.

2. Een bewijs van de oorsprong wordt overeenkomstig de bepalingen van titel V afgegeven of opgesteld en op de normale wijze bij de douaneautoriteiten van het land van invoer ingediend. Op dit bewijs zijn de naam en het adres van de tentoonstelling vermeld. Zo nodig kunnen aanvullende bewijsstukken worden gevraagd ten aanzien van de aard van de producten en de voorwaarden waarop zij werden tentoongesteld.

3. Lid 1 is van toepassing op alle tentoonstellingen, beurzen of soortgelijke openbare evenementen met een commercieel, industrieel, agrarisch of ambachtelijk karakter die niet voor particuliere doeleinden in winkels of bedrijfsruimten met het oog op de verkoop van buitenlandse producten worden gehouden, en gedurende welke de producten onder douanetoezicht zijn gebleven.

TITEL IV

TERUGGAVE OF VRIJSTELLING

Artikel 15

Verbod op teruggave of vrijstelling van douanerechten

1. Niet van oorsprong zijnde materialen die gebruikt zijn bij de vervaardiging van producten van oorsprong uit de Gemeenschap, Libanon of een van de andere in artikel 4 genoemde landen in de zin van dit protocol waarvoor overeenkomstig de bepalingen van titel V een bewijs van oorsprong is afgegeven of opgesteld, komen in de Gemeenschap of in Libanon niet in aanmerking voor de teruggave of vrijstelling van douanerechten in welke vorm dan ook.

2. Het verbod in lid 1 is van toepassing op elke regeling voor algehele of gedeeltelijke terugbetaling of vrijstelling van douanerechten of heffingen van gelijke werking die in de Gemeenschap of in Libanon van toepassing is op materialen die bij de vervaardiging worden gebruikt, indien een dergelijke terugbetaling of vrijstelling uitdrukkelijk of feitelijk wordt toegekend indien de producten die uit genoemde materialen zijn verkregen worden uitgevoerd, doch niet van toepassing is indien deze producten voor binnenlands gebruik zijn bestemd.

3. De exporteur van producten die door een bewijs van oorsprong zijn gedekt, dient steeds bereid te zijn op verzoek van de douaneautoriteiten alle stukken over te leggen waaruit blijkt dat geen teruggave of vrijstelling van rechten is verkregen ten aanzien van de bij de vervaardiging van de betrokken producten gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn en dat alle douanerechten en heffingen van gelijke werking die op deze materialen van toepassing zijn, daadwerkelijk zijn betaald.

4. De leden 1, 2 en 3 zijn ook van toepassing op de verpakking in de zin van artikel 8, lid 2, op accessoires, vervangingsonderdelen en gereedschappen in de zin van artikel 9 en op artikelen die deel uitmaken van een stel of assortiment in de zin van artikel 10, wanneer dergelijke producten niet van oorsprong zijn.

5. De leden 1 tot en met 4 zijn uitsluitend van toepassing op materialen van de soort waarop de overeenkomst van toepassing is. Zij doen geen afbreuk aan het stelsel van restituties bij de uitvoer van landbouwproducten overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst.

6. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing gedurende de zes jaar die volgen op de inwerkingtreding van de overeenkomst.

7. Na de inwerkingtreding van het bepaalde in dit artikel en in afwijking van lid 1 mag Libanon regelingen voor de teruggave of vrijstelling van douanerechten en heffingen van gelijke werking toepassen op materialen die bij de vervaardiging van producten van oorsprong zijn gebruikt, onder het volgende voorbehoud:

a) een douanerecht van 5 %, of een lager recht indien dit in Libanon van toepassing is, wordt geheven op producten die onder de hoofdstukken 25 tot en met 49 en 64 tot en met 97 van het geharmoniseerd systeem zijn ingedeeld;

b) een douanerecht van 10 %, of een lager recht indien dit in Libanon van toepassing is, wordt geheven op producten die onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerd systeem zijn ingedeeld.

Voor het einde van de overgangsperiode bedoeld in artikel 6 van de overeenkomst wordt de toepassing van de bepalingen van dit lid geëvalueerd.

TITEL V

BEWIJS VAN DE OORSPRONG

Artikel 16

Algemene eisen

1. Deze overeenkomst is van toepassing op producten van oorsprong uit de Gemeenschap die in Libanon worden ingevoerd, en producten van oorsprong uit Libanon die in de Gemeenschap worden ingevoerd, op vertoon van:

a) een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, waarvan het model in bijlage IV is opgenomen; of

b) in de in artikel 21, lid 1, bedoelde gevallen, een verklaring van de exporteur, waarvan de tekst in bijlage V is opgenomen, op een factuur, pakbon of een ander handelsdocument en waarin de producten duidelijk genoeg zijn omschreven om geïdentificeerd te kunnen worden (hierna "factuurverklaring" genoemd).

2. In afwijking van lid 1 vallen producten van oorsprong in de zin van dit protocol in de in artikel 26 bedoelde gevallen onder de toepassing van de overeenkomst zonder dat een van de hierboven genoemde documenten behoeft te worden overgelegd.

Artikel 17

Procedure voor de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1

1. Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 (hierna "EUR.1-certificaat" genoemd) wordt afgegeven door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer op schriftelijke aanvraag van de exporteur of, onder diens verantwoordelijkheid, van zijn gemachtigde vertegenwoordiger.

2. Te dien einde vult de exporteur of diens gemachtigde vertegenwoordiger zowel het EUR.1-certificaat als het aanvraagformulier in. Modellen van beide formulieren zijn in bijlage IV opgenomen. Deze formulieren worden ingevuld in een van de talen waarin de overeenkomst is opgesteld, overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht van het land van uitvoer. Indien de formulieren met de hand worden ingevuld, dient dit met inkt en in blokletters te gebeuren. De producten moeten worden omschreven in het daartoe bestemde vak en er mogen geen regels worden opengelaten. Indien dit vak niet volledig is ingevuld, wordt onder de laatste regel een horizontale lijn getrokken en het niet-ingevulde gedeelte doorgekruist.

3. De exporteur die om de afgifte van een EUR.1-certificaat verzoekt, dient op verzoek van de douaneautoriteiten van het land van uitvoer waar dit certificaat wordt afgegeven, steeds bereid te zijn de nodige documenten te overleggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en dat aan alle andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.

4. Het EUR.1-certificaat wordt afgegeven door de douaneautoriteiten van een lidstaat van de Gemeenschap of van Libanon indien de uit te voeren goederen kunnen worden beschouwd als producten van oorsprong uit de Gemeenschap, uit Libanon of uit een van de andere in artikel 4 genoemde landen en indien aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.

5. De met de afgifte van EUR.1-certificaten belaste douaneautoriteiten nemen alle nodige maatregelen om te controleren of de producten inderdaad van oorsprong zijn en of aan alle andere voorwaarden van dit protocol is voldaan. Te dien einde hebben zij het recht bewijsmateriaal op te vragen, de administratie van de exporteur in te zien en elke andere controle te verrichten die zij dienstig achten. De met de afgifte van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 belaste douaneautoriteiten zien er ook op toe dat de in lid 2 bedoelde formulieren correct zijn ingevuld. In het bijzonder gaan zij na of de voor de omschrijving van de goederen bestemde ruimte op zodanige wijze is ingevuld dat frauduleuze toevoegingen onmogelijk zijn.

6. De datum van afgifte van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt vermeld in vak 11 van het certificaat.

7. Een EUR.1-certificaat wordt door de douaneautoriteiten afgegeven en ter beschikking van de exporteur gesteld zodra de goederen werkelijk worden uitgevoerd of wanneer het zeker is dat zij zullen worden uitgevoerd.

Artikel 18

Afgifte achteraf van een EUR.1-certificaat

1. In afwijking van artikel 17, lid 7, kan een EUR.1-certificaat bij wijze van uitzondering worden afgegeven na de uitvoer van de goederen waarop het betrekking heeft, indien:

a) dit door een vergissing, onopzettelijk verzuim of bijzondere omstandigheden niet bij de uitvoer is gebeurd; of

b) ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wel is afgegeven, maar bij invoer om technische redenen niet is aanvaard.

2. Met het oog op de toepassing van lid 1 dient de exporteur in zijn aanvraag de plaats en de datum van uitvoer te vermelden van de producten waarop het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 betrekking heeft, onder opgave van de redenen van zijn aanvraag.

3. Vóór de douaneautoriteiten tot afgifte achteraf van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 overgaan, dienen zij te hebben vastgesteld dat de gegevens in de aanvraag van de exporteur overeenstemmen met die in het desbetreffende dossier.

4. Op een achteraf afgegeven EUR.1-certificaat wordt een van de volgende aantekeningen aangebracht:

"NACHTRÄGLICH AUSGESTELLT", "DELIVRE A POSTERIORI", "RILASCIATO A POSTERIORI", "AFGEGEVEN A POSTERIORI", "ISSUED RETROSPECTIVELY", "UDSTEDT EFTERFØLGENDE", "ΕΚΔΟΘΕΝ ΕΚ ΤΩΝ ΥΣΤΕΡΩΝ", "EXPEDIDO A POSTERIORI", "EMITIDO A POSTERIORI", "ANNETTU JÄLKIKÄTEEN", "UTFÄRDAT I EFTERHAND",

">PIC FILE= "L_2002262NL.007401.TIF">".

5. De in lid 4 bedoelde aantekening wordt aangebracht in het vak "Opmerkingen" van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.

Artikel 19

Afgifte van een duplicaat van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1

1. In geval van diefstal, verlies of vernietiging van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 kan de exporteur de douaneautoriteiten die het certificaat hebben afgegeven, verzoeken een duplicaat op te maken aan de hand van de uitvoerdocumenten die in hun bezit zijn.

2. Op het aldus afgegeven certificaat wordt een van de volgende aantekeningen aangebracht:

"DUPLIKAT", "DUPLICATA", "DUPLICATO", "DUPLICAAT", "DUPLICATE", "ΑΝΤΙΓΡΑΦΟ", "DUPLICADO", "SEGUNDA VIA", "KAKSOISKAPPALE",

">PIC FILE= "L_2002262NL.007501.TIF">".

3. De in lid 2 bedoelde aantekening wordt aangebracht in het vak "Opmerkingen" van het duplicaat van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.

4. Het duplicaat, dat dezelfde datum van afgifte draagt als het oorspronkelijke EUR.1-certificaat, geldt vanaf die datum.

Artikel 20

Afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 aan de hand van een eerder opgesteld of afgegeven bewijs van oorsprong

Voor producten van oorsprong die in de Gemeenschap of Libanon onder toezicht van een douanekantoor zijn geplaatst, kan het oorspronkelijke bewijs van oorsprong door een of meer EUR.1-certificaten worden vervangen bij verzending van deze producten of een gedeelte daarvan naar een andere plaats in de Gemeenschap of in Libanon. Dit certificaat of deze certificaten worden afgegeven door het douanekantoor dat op de producten toezicht houdt.

Artikel 21

Voorwaarden voor het opstellen van een factuurverklaring

1. Factuurverklaringen als bedoeld in artikel 16, lid 1, onder b), kunnen worden opgesteld door:

a) een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22;

b) alle exporteurs, voor zendingen bestaande uit een of meer colli die producten van oorsprong bevatten waarvan de totale waarde niet meer dan 6000 EUR bedraagt.

2. Een factuurverklaring kan worden opgesteld indien de producten als van oorsprong uit de Gemeenschap, Libanon of een van de in artikel 4 genoemde landen kunnen worden beschouwd en aan de andere voorwaarden van dit protocol voldoen.

3. De exporteur die de factuurverklaring opstelt, moet op verzoek van de douaneautoriteiten van het land van uitvoer steeds bereid zijn de nodige documenten over te leggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en dat aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.

4. Deze factuurverklaring, waarvan de tekst in bijlage V is opgenomen, wordt door de exporteur op de factuur, de pakbon of een ander handelsdocument getypt, gestempeld of gedrukt in een van de in die bijlage opgenomen taalversies, overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht van het land van uitvoer. Indien de factuurverklaring met de hand wordt geschreven, moet dit met inkt en in blokletters geschieden.

5. De factuurverklaringen worden door de exporteur eigenhandig ondertekend. Toegelaten exporteurs in de zin van artikel 22 behoeven deze verklaring echter niet te ondertekenen, mits zij de douaneautoriteiten een schriftelijke verklaring doen toekomen waarin zij de volle verantwoordelijkheid op zich nemen voor alle factuurverklaringen waaruit hun identiteit blijkt, alsof zij deze eigenhandig hadden ondertekend.

6. Een factuurverklaring kan door de exporteur worden opgesteld bij de uitvoer van de producten waarop zij betrekking heeft of later, maar moet uiterlijk twee jaar na de invoer van de producten waarop zij betrekking heeft in het land van invoer worden aangeboden.

Artikel 22

Toegelaten exporteurs

1. De douaneautoriteiten van het land van uitvoer kunnen een exporteur die veelvuldig producten verzendt waarop de overeenkomst van toepassing is vergunning verlenen factuurverklaringen op te stellen, ongeacht de waarde van de betrokken producten. Om voor een dergelijke vergunning in aanmerking te komen, moet de exporteur naar het oordeel van de douaneautoriteiten de nodige waarborgen bieden met betrekking tot de controle op de oorsprong van de producten en de naleving van alle andere voorwaarden van dit protocol.

2. De douaneautoriteiten kunnen het verlenen van de status van toegelaten exporteur afhankelijk stellen van de door hen noodzakelijk geachte voorwaarden.

3. De douaneautoriteiten kennen de toegelaten exporteur een nummer toe, dat op de factuurverklaringen moet worden vermeld.

4. De douaneautoriteiten controleren het gebruik dat de toegelaten exporteur van de vergunning maakt.

5. De vergunning kan door de douaneautoriteiten te allen tijde worden ingetrokken. Zij zijn verplicht dit te doen wanneer de toegelaten exporteur niet langer de in lid 1 bedoelde garanties biedt, niet langer aan de in lid 2 bedoelde voorwaarden voldoet of de vergunning niet op de juiste wijze gebruikt.

Artikel 23

Geldigheid van het bewijs van oorsprong

1. Een bewijs van oorsprong is vier maanden geldig vanaf de datum van afgifte in het land van uitvoer. Het moet binnen deze periode worden ingediend bij de douaneautoriteiten van het land van invoer.

2. Bewijzen van oorsprong die na het verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn bij de douaneautoriteiten van het land van invoer worden ingediend, kunnen met het oog op de toepassing van de preferentiële behandeling worden aanvaard wanneer de verlate indiening het gevolg is van overmacht of buitengewone omstandigheden.

3. In andere gevallen van verlate indiening kunnen de douaneautoriteiten van het land van invoer de bewijzen van oorsprong aanvaarden indien de producten vóór het verstrijken van genoemde termijn bij hen zijn aangebracht.

Artikel 24

Overlegging van het bewijs van de oorsprong

Bewijzen van oorsprong worden bij de douaneautoriteiten van het land van invoer ingediend overeenkomstig de aldaar geldende procedures. Deze autoriteiten kunnen een vertaling van dit bewijs verlangen. Zij kunnen voorts eisen dat de aangifte ten invoer vergezeld gaat van een verklaring van de importeur dat de producten aan de voorwaarden voor de toepassing van deze overeenkomst voldoen.

Artikel 25

Invoer in deelzendingen

Wanneer, op verzoek van de importeur en op de door de douaneautoriteiten van het land van invoer vastgestelde voorwaarden, gedemonteerde of niet-gemonteerde producten in de zin van algemene regel 2 a) voor de interpretatie van het geharmoniseerd systeem, vallende onder de afdelingen XVI en XVII of de posten 7308 en 9406 van het geharmoniseerd systeem, in deelzendingen worden ingevoerd, wordt één enkel bewijs van oorsprong bij de douaneautoriteiten ingediend bij de invoer van de eerste deelzending.

Artikel 26

Vrijstelling van bewijs van oorsprong

1. Producten die in kleine zendingen door particulieren aan particulieren worden verzonden of die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers worden als producten van oorsprong toegelaten zonder dat het nodig is een formeel bewijs van oorsprong over te leggen, voorzover aan zulke producten ieder handelskarakter vreemd is en verklaard wordt dat zij aan de voorwaarden voor de toepassing van dit protocol voldoen en er over de juistheid van een dergelijke verklaring geen twijfel bestaat. Voor postzendingen kan deze verklaring op het douaneaangifteformulier CN22/CN23 of op een daaraan gehecht blad worden gesteld.

2. Als invoer waaraan ieder handelskarakter vreemd is wordt beschouwd de invoer van incidentele aard van producten die uitsluitend bestemd zijn voor het persoonlijke gebruik van de geadresseerde, de reiziger of de leden van zijn gezin, voorzover noch de aard noch de hoeveelheid van de producten op commerciële doeleinden wijzen.

3. Voorts mag de totale waarde van deze producten niet meer bedragen dan 500 EUR voor kleine zendingen of 1200 EUR voor producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers.

Artikel 27

Ondersteunende documenten

De in artikel 17, lid 3, en artikel 21, lid 3, bedoelde documenten aan de hand waarvan wordt aangetoond dat producten die door een EUR.1-certificaat of een factuurverklaring worden gedekt producten van oorsprong zijn uit de Gemeenschap, Libanon of een van de andere in lid 4 genoemde landen en aan de andere voorwaarden van dit protocol voldoen, kunnen onder meer de volgende zijn:

a) een rechtstreeks bewijs, bijvoorbeeld aan de hand van de boekhouding of de interne administratie van de exporteur of leverancier, van de door deze uitgevoerde be- of verwerkingen om de producten te verkrijgen;

b) in de Gemeenschap of in Libanon afgegeven of opgestelde, en volgens het nationale recht gebruikte documenten waaruit de oorsprong van de gebruikte materialen blijkt;

c) in de Gemeenschap of in Libanon afgegeven of opgestelde en volgens het nationale recht gebruikte documenten waaruit be- of verwerking in de Gemeenschap of in Libanon blijkt;

d) EUR.1-certificaten of factuurverklaringen waaruit blijkt dat de gebruikte materialen van oorsprong zijn, die overeenkomstig dit protocol in de Gemeenschap of in Libanon zijn afgegeven of opgesteld, of in een van de andere in artikel 4 genoemde landen, overeenkomstig oorsprongsregels die gelijk zijn aan de in dit protocol opgenomen oorsprongsregels.

Artikel 28

Bewaring van de oorsprongsbewijzen en andere bewijsstukken

1. De exporteur die om de afgifte van een EUR.1-certificaat verzoekt, bewaart de in artikel 17, lid 3, bedoelde bewijsstukken gedurende een periode van ten minste drie jaar.

2. Exporteurs die een factuurverklaring opstellen, dienen een kopie van deze factuurverklaring en van de in artikel 21, lid 3, bedoelde documenten gedurende ten minste drie jaar te bewaren.

3. De douaneautoriteiten van het land van uitvoer die een EUR.1-certificaat afgeven, bewaren het in artikel 17, lid 2, bedoelde aanvraagformulier gedurende een periode van ten minste drie jaar.

4. De douaneautoriteiten van het land van invoer bewaren de EUR.1-certificaten en factuurverklaringen die bij hen werden ingediend gedurende ten minste drie jaar.

Artikel 29

Verschillen en vormfouten

1. Worden geringe verschillen vastgesteld tussen de gegevens in het bewijs van oorsprong en de gegevens in de documenten die in verband met de formaliteiten bij invoer bij het douanekantoor worden ingediend, dan is het bewijs van oorsprong daardoor niet automatisch ongeldig, indien blijkt dat het wel degelijk met de aangebrachte producten overeenstemt.

2. Kennelijke vormfouten zoals typefouten op het bewijs van oorsprong maken dit document niet ongeldig indien deze fouten niet van dien aard zijn dat zij twijfel doen rijzen over de juistheid van de daarin vermelde gegevens.

Artikel 30

In euro uitgedrukte bedragen

1. Het land van uitvoer stelt de tegenwaarde vast in zijn nationale valuta van de in euro uitgedrukte bedragen en deelt deze via de Europese Commissie aan de landen van invoer mede.

2. Indien deze bedragen hoger zijn dan de overeenkomstige door het land van invoer vastgestelde bedragen, worden zij door laatstgenoemd land aanvaard indien de producten gefactureerd zijn in de valuta van het land van uitvoer. Indien de producten gefactureerd zijn in de valuta van een lidstaat van de Gemeenschap of van een van de in artikel 4 genoemde andere landen, aanvaardt het land van invoer het door het betrokken land medegedeelde bedrag.

3. De te gebruiken tegenwaarde van de euro in een nationale valuta is de tegenwaarde van de euro in die nationale valuta op de eerste werkdag van oktober 1999.

4. De in euro uitgedrukte bedragen en de tegenwaarde daarvan in de nationale valuta van de lidstaten en van Libanon worden op verzoek van de Gemeenschap of van Libanon door het Associatiecomité herzien. Bij deze herziening ziet het Associatiecomité erop toe dat de bedragen in de nationale valuta's niet dalen. Voorts onderzoekt het comité of het wenselijk is de betreffende limieten in reële termen te handhaven. Het kan in dit verband besluiten de in euro uitgedrukte bedragen te wijzigen.

TITEL VI

REGELINGEN VOOR ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING

Artikel 31

Wederzijdse bijstand

1. De douaneautoriteiten van de lidstaten van de Gemeenschap en van Libanon doen elkaar via de Europese Commissie afdrukken toekomen van de stempels die in hun douanekantoren worden gebruikt bij de afgifte van certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, alsmede de adressen van de douaneautoriteiten die belast zijn met de controle van deze certificaten en de factuurverklaringen.

2. Met het oog op de correcte toepassing van dit protocol verlenen de Gemeenschap en Libanon elkaar, via de bevoegde douaneautoriteiten, bijstand bij de controle op de echtheid van de EUR.1-certificaten en de factuurverklaringen en de juistheid van de daarin vermelde gegevens.

Artikel 32

Controle van de oorsprongsbewijzen

1. De bewijzen van oorsprong worden achteraf door middel van steekproeven gecontroleerd en ook wanneer de douaneautoriteiten van het land van invoer redenen hebben om te twijfelen aan de echtheid van deze documenten, de oorsprong van de betrokken producten of de naleving van de andere voorwaarden van dit protocol.

2. Met het oog op de toepassing van lid 1 zenden de douaneautoriteiten van het land van invoer het EUR.1-certificaat, de factuur, indien deze werd voorgelegd, de factuurverklaring of een kopie van deze documenten terug aan de douaneautoriteiten van het land van uitvoer, eventueel onder vermelding van de redenen waarom een onderzoek wordt aangevraagd. Zij verstrekken bij deze aanvraag om controle alle documenten en gegevens die het vermoeden hebben doen rijzen dat de gegevens op het bewijs van oorsprong onjuist zijn.

3. De controle wordt verricht door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer. Te dien einde hebben zij het recht bewijsmateriaal op te vragen, de administratie van de exporteur in te zien en elke andere controle te verrichten die zij dienstig achten.

4. Indien de douaneautoriteiten van het land van invoer besluiten de preferentiële behandeling niet toe te kennen zolang de uitslag van de controle niet bekend is, doen zij de importeur het voorstel de producten vrij te geven onder voorbehoud van de noodzakelijk geachte conservatoire maatregelen.

5. De resultaten van de controle worden zo spoedig mogelijk medegedeeld aan de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd. In deze mededeling moet duidelijk worden aangegeven of de documenten al dan niet echt zijn, of de betrokken producten als producten van oorsprong uit de Gemeenschap, Libanon of een van de andere in artikel 4 genoemde landen beschouwd kunnen worden en of aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.

6. Indien bij gegronde twijfel binnen tien maanden na het verzoek om controle geen antwoord is ontvangen, of indien het antwoord niet voldoende gegevens bevat om de echtheid van het betrokken document of de werkelijke oorsprong van de producten vast te stellen, kennen de aanvragende douaneautoriteiten de preferentiële behandeling niet toe, behoudens buitengewone omstandigheden.

Artikel 33

Beslechting van geschillen

Geschillen ten aanzien van de in artikel 32 bedoelde controles die niet onderling geregeld kunnen worden tussen de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd en de douaneautoriteiten die deze hebben moeten uitvoeren, en problemen in verband met de interpretatie van dit protocol worden aan het Associatiecomité voorgelegd.

In alle gevallen is de wetgeving van het land van invoer van toepassing op de regeling van geschillen tussen een importeur en de douaneautoriteiten van het land van invoer.

Artikel 34

Sancties

Tegen eenieder die een document met onjuiste gegevens opstelt of laat opstellen met het doel producten onder de preferentiële regeling te doen vallen, worden sancties getroffen.

Artikel 35

Vrije zones

1. De Gemeenschap en Libanon nemen alle nodige maatregelen om te voorkomen dat producten die onder geleide van een bewijs van de oorsprong worden verhandeld en die tijdens het vervoer in een op hun grondgebied gelegen vrije zone verblijven, door andere goederen worden vervangen of andere behandelingen ondergaan dan die welke gebruikelijk zijn om ze in goede staat te bewaren.

2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 dienen de bevoegde douaneautoriteiten, wanneer producten van oorsprong uit de Gemeenschap of uit Libanon, die onder dekking van een bewijs van de oorsprong in een vrije zone zijn ingevoerd, een be- of verwerking ondergaan, op verzoek van de exporteur een nieuw EUR.1-certificaat af te geven, mits deze be- of verwerking met de bepalingen van dit protocol overeenstemt.

TITEL VII

CEUTA EN MELILLA

Artikel 36

Toepassing van het protocol

1. De in artikel 2 gebruikte term "Gemeenschap" heeft geen betrekking op Ceuta en Melilla.

2. Producten van oorsprong uit Libanon die in Ceuta of Melilla worden ingevoerd, vallen in elk opzicht onder dezelfde douaneregeling als de regeling die op grond van protocol nr. 2 bij de Akte van Toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Republiek Portugal tot de Europese Gemeenschappen van toepassing is op producten van oorsprong uit het douanegebied van de Gemeenschap. Libanon zal op onder de overeenkomst vallende producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla dezelfde regeling toepassen als op producten van oorsprong uit de Gemeenschap die uit de Gemeenschap worden ingevoerd.

3. Bij toepassing van lid 2 op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla is dit protocol van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van de bijzondere voorwaarden van artikel 37.

Artikel 37

Bijzondere voorwaarden

1. Mits zij rechtstreeks zijn vervoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, worden beschouwd als:

1. producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla:

a) geheel en al in Ceuta en Melilla verkregen producten;

b) in Ceuta en Melilla verkregen producten bij de vervaardiging waarvan andere dan de onder a) bedoelde producten zijn gebruikt, mits:

i) deze producten een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 6 van dit protocol, of voorzover

ii) deze producten van oorsprong zijn uit Libanon of uit de Gemeenschap in de zin van dit protocol, en be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer omvatten dan de in artikel 7, lid 1, bedoelde ontoereikende be- of verwerkingen;

2. producten van oorsprong uit Libanon:

a) geheel en al in Libanon verkregen producten;

b) in Libanon verkregen producten waarin andere dan de onder a) bedoelde producten zijn gebruikt, voorzover:

i) deze producten een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 6 van dit protocol, of voorzover

ii) deze producten van oorsprong zijn uit Ceuta en Melilla of de Gemeenschap in de zin van dit protocol, en be- of verwerkingen hebben ondergaan die meer omvatten dan de in artikel 7, lid 1, bedoelde ontoereikende be- of verwerkingen.

2. Ceuta en Melilla worden als één enkel grondgebied beschouwd.

3. De exporteur of zijn gemachtigde vertegenwoordiger vermeldt "Libanon" en "Ceuta en Melilla" in vak 2 van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of op de factuurverklaring. Voor producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla wordt het karakter van oorsprong bovendien vermeld in vak 4 van het EUR.1-certificaat of op de factuurverklaring.

4. De Spaanse douaneautoriteiten zijn belast met de toepassing van dit protocol in Ceuta en Melilla.

TITEL VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 38

Wijziging van het protocol

De Associatieraad kan besluiten bepalingen van dit protocol te wijzigen.

Artikel 39

Uitvoering

De Gemeenschap en Libanon nemen, ieder voor zich, de maatregelen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van dit protocol.

Artikel 40

Goederen in doorvoer of in opslag

De overeenkomst kan worden toegepast op goederen die aan de bepalingen van dit protocol voldoen en die op de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst onderweg zijn of die in de Gemeenschap of in Libanon tijdelijk zijn opgeslagen in een douane-entrepot of vrije zone, mits binnen vier maanden na die datum een EUR.1-certificaat bij de douaneautoriteiten van de staat van invoer wordt ingediend dat achteraf door de bevoegde instanties van de staat van uitvoer is afgegeven, tezamen met de documenten waaruit blijkt dat de goederen rechtstreeks zijn vervoerd.

BIJLAGE I

AANTEKENINGEN BIJ DE LIJST IN BIJLAGE II

Aantekening 1

In deze lijst zijn de be- en verwerkingen omschreven waardoor producten als voldoende be- of verwerkt worden beschouwd in de zin van artikel 6 van het protocol.

Aantekening 2

2.1. De eerste twee kolommen van de lijst geven het verkregen product aan. In kolom 1 staat het nummer van de post of het hoofdstuk volgens het geharmoniseerde systeem en in kolom 2 de omschrijving van de goederen van die post of dat hoofdstuk volgens dat systeem. Voor ieder product dat in de kolommen 1 en 2 is omschreven, wordt in kolom 3 of 4 een regel gegeven. Een nummer in kolom 1 voorafgegaan door "ex" betekent dat de regel in kolom 3 of 4 alleen geldt voor het gedeelte van die post of dat hoofdstuk dat in kolom 2 is omschreven.

2.2. Wanneer in kolom 1 verscheidene postnummers zijn gegroepeerd of wanneer een hoofdstuknummer is vermeld en de omschrijving van het product in kolom 2 derhalve in algemene bewoordingen is gesteld, dan is de regel daarnaast in kolom 3 of 4 van toepassing op alle producten die volgens het geharmoniseerd systeem onder de posten van het hoofdstuk of onder elk van de in kolom 1 gegroepeerde posten zijn ingedeeld.

2.3. Wanneer in de lijst verschillende regels worden gegeven voor verschillende producten die onder dezelfde post vallen, wordt na elk streepje dat deel van de post omschreven waarop de daarnaast, in kolom 3 of 4, vermelde voorwaarde van toepassing is.

2.4. Wanneer zowel in kolom 3 als in kolom 4 een regel wordt gegeven voor het in de kolommen 1 en 2 omschreven product, kan de exporteur kiezen welke regel - die in kolom 3 of die in kolom 4 - hij toepast. Indien in kolom 4 geen regel is gegeven, moet de regel in kolom 3 worden toegepast.

Aantekening 3

3.1. Op producten die de oorsprong hebben verkregen en die bij de vervaardiging van andere producten worden gebruikt, is artikel 6 van het protocol van toepassing ongeacht het feit of de oorsprong verkregen werd in de fabriek waar deze producten worden gebruikt of in een andere fabriek in de Gemeenschap of in Libanon.

Voorbeeld

Een motor van post 8407 waarvoor de regel geldt dat de waarde van de niet van oorsprong zijnde materialen die daarin worden verwerkt niet meer mag bedragen dan 40 % van de prijs af fabriek, is vervaardigd van "ander gelegeerd staal, enkel ruw voorgesmeed" van post ex 7224.

Indien dit smeedijzer in de Gemeenschap van niet van oorsprong zijnde ingots werd vervaardigd, dan heeft het reeds de oorsprong verkregen krachtens de regel voor post ex 7224. Bij de waardeberekening van de motor telt het dan als materiaal van oorsprong, of het nu in dezelfde fabriek werd vervaardigd of in een andere fabriek in de Gemeenschap. De waarde van de niet van oorsprong zijnde ingots wordt dus niet meegerekend bij het berekenen van de waarde van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn.

3.2. De regel in de lijst geeft de minimumbewerking of -verwerking aan die vereist is; meer be- of verwerking verleent eveneens de oorsprong; omgekeerd kan minder be- of verwerking geen oorsprong verlenen. Is volgens de regel het gebruik van niet van oorsprong zijnd materiaal in een bepaald productiestadium toegestaan, dan is het gebruik van dit materiaal in een vroeger productiestadium wel, maar in een later productiestadium niet toegestaan.

3.3. In afwijking van aantekening 3.2 mogen, wanneer volgens de regel "vervaardiging uit materialen van een willekeurige post" toegestaan is, materialen van een willekeurige post (zelfs materialen met dezelfde omschrijving en van dezelfde post als het product) worden gebruikt, onder voorbehoud evenwel van eventuele in die regel opgenomen beperkingen.

"Vervaardiging uit materialen van een willekeurige post, met inbegrip van andere materialen van post ..." of "vervaardiging uit materialen van een willekeurige post, met inbegrip van andere materialen van dezelfde post als het product" houdt evenwel in dat materialen van een willekeurige post gebruikt mogen worden, behalve die met dezelfde omschrijving als het product in kolom 2.

3.4. Wanneer volgens een regel in de lijst een product van meer dan een materiaal mag worden vervaardigd, betekent dit dat een of meer van deze materialen kunnen worden gebruikt. Het is niet noodzakelijk dat zij alle worden gebruikt.

Voorbeeld

Volgens de regel voor weefsels van de posten 5208 tot en met 5212 mogen natuurlijke vezels en andere materialen, waaronder chemische stoffen, worden gebruikt. Dit betekent niet dat beide moeten worden gebruikt; het ene of het andere materiaal of beide kunnen worden gebruikt.

3.5. Wanneer volgens een regel in de lijst een product van een bepaald materiaal vervaardigd moet worden, betekent dit uiteraard niet dat geen andere materialen mogen worden gebruikt die vanwege hun aard niet aan de regel kunnen voldoen. (Zie ook aantekening 6.2 met betrekking tot textielproducten.)

Voorbeeld

De regel voor post 1904 sluit nadrukkelijk het gebruik van granen en derivaten daarvan uit. Minerale zouten, chemicaliën en andere additieven die niet van granen zijn vervaardigd mogen daarentegen wel worden gebruikt.

Dit geldt evenwel niet voor producten die, hoewel zij niet kunnen worden vervaardigd van het in de lijst genoemde materiaal, wel vervaardigd kunnen worden van een materiaal van dezelfde aard in een vroeger productiestadium.

Voorbeeld

Indien voor een kledingstuk van ex hoofdstuk 62, van gebonden textielvlies, het gebruik van uitsluitend garen dat niet van oorsprong is, is toegestaan, is het niet mogelijk uit te gaan van stof van gebonden textielvlies - ook al kan gebonden textielvlies normalerwijze niet van garen worden vervaardigd. In een dergelijk geval dient het uitgangsmateriaal zich in het stadium vóór garen te bevinden, dat wil zeggen in het vezelstadium.

3.6. Indien een regel in de lijst twee of meer percentages geeft als maximumwaarde van de niet van oorsprong zijnde materialen die kunnen worden gebruikt, dan mogen deze percentages niet bij elkaar worden opgeteld. De maximumwaarde van alle gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn, mag het hoogste van de opgegeven percentages nooit overschrijden. Bovendien mogen de afzonderlijke percentages met betrekking tot bepaalde materialen niet worden overschreden.

Aantekening 4

4.1. De term "natuurlijke vezels" in de lijst heeft betrekking op andere dan kunstmatige of synthetische vezels, met inbegrip van afval, in het stadium vóór het spinnen. Tenzij anders vermeld omvat de term "natuurlijke vezels" vezels die zijn gekaard, gekamd of anderszins bewerkt, doch niet gesponnen.

4.2. De term "natuurlijke vezels" omvat paardenhaar van post 0503, zijde van de posten 5002 en 5003, wol, fijn of grof haar van de posten 5 101 tot en met 5105, katoen van de posten 5 201 tot en met 5203 en ander plantaardige vezels van de posten 5 301 tot en met 5305.

4.3. De termen "textielmassa", "chemische stoffen" en "materialen voor het vervaardigen van papier" in de lijst hebben betrekking op materialen die niet onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 vallen, maar die gebruikt kunnen worden bij de vervaardiging van kunstmatige, synthetische of papieren vezels of garens.

4.4. De term "synthetische en kunstmatige stapelvezels" in de lijst heeft betrekking op kabel van synthetische of kunstmatige filamenten, op synthetische of kunstmatige stapelvezels en op synthetisch of kunstmatig afval van de posten 5 501 tot en met 5507.

Aantekening 5

5.1. Indien voor een bepaald product in de lijst naar deze aantekening wordt verwezen, zijn de in kolom 3 van de lijst genoemde voorwaarden niet van toepassing op basistextielmaterialen die bij de vervaardiging zijn gebruikt en die, samen genomen, ten hoogste 10 % van het totale gewicht van alle gebruikte basistextielmaterialen uitmaken. (Zie ook de aantekeningen 5.3 en 5.4.)

5.2. De in punt 5.1 genoemde tolerantie is evenwel slechts van toepassing op gemengde producten die van twee of meer basistextielmaterialen zijn vervaardigd.

Basistextielmaterialen zijn:

- zijde,

- wol,

- grof haar,

- fijn haar,

- paardenhaar (crin),

- katoen,

- papier en materiaal voor het vervaardigen van papier,

- vlas,

- hennep,

- jute en andere bastvezels,

- sisal en andere textielvezels van het geslacht Agave,

- kokosvezels, abaca, ramee en andere plantaardige textielvezels,

- synthetische filamenten,

- kunstmatige filamenten,

- filamenten die elektriciteit geleiden,

- synthetische stapelvezels van polypropyleen,

- synthetische stapelvezels van polyester,

- synthetische stapelvezels van polyamide,

- synthetische stapelvezels van polyacrylonitriel,

- synthetische stapelvezels van polyimide,

- synthetische stapelvezels van polytetrafluorethyleen,

- synthetische stapelvezels van polyfenyleensulfide,

- synthetische stapelvezels van polyvinylchloride,

- andere synthetische stapelvezels,

- kunstmatige stapelvezels van viscose,

- andere kunstmatige stapelvezels,

- garen van polyurethaan met soepele segmenten van polyether, al dan niet omwoeld,

- garen van polyurethaan met soepele segmenten van polyester, al dan niet omwoeld,

- producten van post 5605 (metaalgarens) met strippen bestaande uit een kern van aluminiumfolie of een kern van kunststoffolie, al dan niet bedekt met aluminiumpoeder, met een breedte van niet meer dan 5 mm, welke kern met behulp van een doorzichtig of gekleurd kleefmiddel is bevestigd tussen twee strippen kunststof,

- andere producten van post 5605.

Voorbeeld

Garen van post 5205, gemaakt van katoenvezels van post 5203 en van synthetische stapelvezels van post 5506, is een gemengd garen. Derhalve mogen niet van oorsprong zijnde synthetische stapelvezels die niet voldoen aan de regels van oorsprong (volgens welke een vervaardiging uit chemische stoffen of textielmassa is vereist) worden gebruikt, mits het totale gewicht ervan niet hoger is dan 10 % van het gewicht van het garen.

Voorbeeld

Een weefsel van wol van post 5112, gemaakt van garens van wol van post 5107 en van synthetische garens van stapelvezels van post 5509, is een gemengd weefsel. Derhalve mogen synthetische garens die niet voldoen aan de regels van oorsprong (volgens welke een vervaardiging uit chemische stoffen of textielmassa is vereist) of garens van wol die niet voldoen aan de regels van oorsprong (volgens welke een vervaardiging is vereist uit natuurlijke vezels die niet gekaard zijn of gekamd, noch anderszins met het oog op het spinnen bewerkt) of een combinatie van deze twee soorten garens worden gebruikt, mits het totale gewicht ervan niet hoger is dan 10 % van het gewicht van het weefsel.

Voorbeeld

Getuft textielweefsel van post 5802, gemaakt van garens van katoen van post 5205 en van weefsels van katoen van post 5210, is slechts een gemengd product wanneer het katoenweefsel zelf een gemengd product is, vervaardigd van onder twee verschillende posten ingedeelde garens, of wanneer de gebruikte katoengarens zelf gemengde garens zijn.

Voorbeeld

Indien het betrokken getufte textielweefsel was gemaakt van katoengarens van post 5205 en van synthetisch weefsel van post 5407, dan zijn de gebruikte garens gemaakt van twee verschillende soorten basistextielmateriaal en is het getufte textielweefsel bijgevolg een gemengd product.

5.3. Voor producten die garens bevatten "gemaakt van polyurethaan, met soepele segmenten van polyether, ook indien omwoeld", bedraagt de tolerantie voor dit garen ten hoogste 20 %.

5.4. Voor weefsels die strippen bevatten bestaande uit een kern van aluminiumfolie of een kern van kunststoffolie, al dan niet bedekt met aluminiumpoeder, met een breedte van niet meer dan 5 mm, welke kern met behulp van een doorzichtig of gekleurd kleefmiddel is bevestigd tussen twee strippen kunststof, bedraagt de tolerantie voor de strippen 30 %.

Aantekening 6

6.1. Voor textielproducten die in de lijst van een voetnoot zijn voorzien die naar deze aantekening verwijst, mogen textielmaterialen, met uitzondering van voeringen en tussenvoeringen, die niet voldoen aan de regel in kolom 3 van de lijst voor het betrokken geconfectioneerde product, worden gebruikt voorzover deze onder een andere post vallen dan het product en de waarde niet meer bedraagt dan 8 % van de prijs af fabriek van het product.

6.2. Onverminderd aantekening 6.3 mogen materialen die niet onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 zijn ingedeeld vrij worden gebruikt, ongeacht of zij textiel bevatten.

Voorbeeld

Wanneer volgens een regel in de lijst voor een bepaald textielartikel, zoals een broek, garen moet worden gebruikt, dan sluit dit het gebruik van artikelen van metaal, zoals knopen, niet uit, omdat deze niet onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 zijn ingedeeld. Om dezelfde reden is het gebruik van bijvoorbeeld ritssluitingen toegelaten, al bevatten deze normalerwijze ook textiel.

6.3. Wanneer een percentageregel van toepassing is, moet met de waarde van materialen die niet onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 zijn ingedeeld, rekening worden gehouden bij de berekening van de waarde van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn.

Aantekening 7

7.1. Onder "aangewezen behandeling" in de zin van de posten ex 2707, 2 713 tot en met 2715, ex 2901, ex 2902 en ex 3403 wordt verstaan:

a) vacuümdistillatie,

b) herdistillatie volgens een proces van ver doorgevoerde splitsing,

c) kraken,

d) reforming,

e) extractie met behulp van selectieve oplosmiddelen,

f) een bewerking bestaande uit alle navolgende behandelingen: behandelen met geconcentreerd zwavelzuur, rokend zwavelzuur of zwavelzuuranhydride, neutraliseren met behulp van alkalische stoffen, ontkleuren en zuiveren met behulp van van nature actieve aarde, van geactiveerde aarde, van actieve koolstof of van bauxiet,

g) polymeriseren,

h) alkyleren,

i) isomeriseren.

7.2. Onder "aangewezen behandeling" in de zin van de posten 2710, 2711 en 2712 wordt verstaan:

a) vacuümdistillatie,

b) herdistillatie volgens een proces van ver doorgevoerde splitsing,

c) kraken,

d) reforming,

e) extractie met behulp van selectieve oplosmiddelen,

f) een bewerking bestaande uit alle navolgende behandelingen: behandelen met geconcentreerd zwavelzuur, rokend zwavelzuur of zwavelzuuranhydride, neutraliseren met behulp van alkalische stoffen, ontkleuren en zuiveren met behulp van van nature actieve aarde, van geactiveerde aarde, van actieve koolstof of van bauxiet,

g) polymeriseren,

h) alkyleren,

ij) isomeriseren,

k) uitsluitend voor de zware oliën van post ex 2710: ontzwavelen met gebruikmaking van waterstof, waardoor het zwavelgehalte van de behandelde producten met ten minste 85 % wordt verlaagd (methode ASTM D 1266-59 T),

l) uitsluitend voor de producten van post 2710: ontparaffineren, anders dan door enkel filtreren,

m) uitsluitend voor de zware oliën van post ex 2710: behandelen met waterstof, uitgezonderd ontzwavelen, waarbij de waterstof actief deelneemt aan een scheikundige reactie die, met behulp van een katalysator, onder een druk van meer dan 20 bar en bij een temperatuur van meer dan 250 °C wordt teweeggebracht. Eindbehandeling met waterstof van smeeroliën van post ex 2710 die in het bijzonder verbetering van de kleur of de stabiliteit ten doel heeft (bijvoorbeeld "hydrofinishing" of ontkleuren), wordt daarentegen niet als een aangewezen behandeling aangemerkt,

n) uitsluitend voor stookolie van post ex 2710: atmosferische distillatie, mits deze producten, distillatieverliezen inbegrepen, voor minder dan 30 % van het volume overdistilleren bij 300 °C, bepaald volgens de methode ASTM D 86,

o) uitsluitend voor andere zware oliën dan gasolie of stookolie van post ex 2710: behandelen met gebruikmaking van hoogfrequente glimontlading;

p) uitsluitend voor ruwe producten (andere dan vaseline, ozokeriet, montaanwas of turfwas, paraffine, bevattende minder dan 0,75 gewichtspercent olie) van post ex 2712: olieafscheiding door gefractioneerde kristallisatie.

7.3. Wat de posten ex 2707, 2 713 tot en met 2715, ex 2901, ex 2902 en ex 3403 betreft, wordt geen oorsprong verleend door eenvoudige behandelingen zoals reinigen, decanteren, ontzouten, afsplitsen van water, filtreren, kleuren, merken, het verkrijgen van een bepaald zwavelgehalte door het mengen van producten met uiteenlopende zwavelgehaltes, alle combinaties van die behandelingen of soortgelijke behandelingen.

BIJLAGE II

LIJST VAN BE- OF VERWERKINGEN VAN MATERIALEN DIE NIET VAN OORSPRONG ZIJN WAARDOOR HET VERVAARDIGDE PRODUCT HET KARAKTER VAN PRODUCT VAN OORSPRONG VERKRIJGT

Niet alle in de lijst genoemde producten vallen onder de overeenkomst. De lijst dient daarom samen met de andere delen van de overeenkomst te worden gelezen.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE IIa

OORSPRONGVERLENENDE BE- OF VERWERKINGEN VOOR DE IN ARTIKEL 6, LID 2, BEDOELDE PRODUCTEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE III

PRODUCTEN VAN OORSPRONG UIT TURKIJE WAAROP ARTIKEL 4 NIET VAN TOEPASSING IS, OPGESOMD IN DE VOLGORDE VAN INDELING IN HET GEHARMONISEERDE SYSTEEM

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE IV

CERTIFICAAT INZAKE GOEDERENVERKEER EUR.1 EN AANVRAAG OM EEN CERTIFICAAT INZAKE GOEDERENVERKEER EUR. 1

Aanwijzingen voor het drukken

1. De afmetingen van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 zijn 210 x 297 mm, waarbij in de lengte ene afwijking van ten hoogste 5 mm minder of 8 mm meer is toegestaan. Het te gebruiken papier is wit, zodanig gelijmd dat het goed beschrijfbaar is en houtvrij, met een gewicht van ten minste 25 g/m2. Het is voorzien van een groene geguillocheerde onderdruk die vervalsingen met behulp van mechanische of chemische middelen zichtbaar maakt.

2. De bevoegde instanties van de EER-landen kunnen zich het recht voorbehouden de certificaten zelf te drukken of te laten drukken door daartoe gemachtigde drukkerijen. In het laatste geval wordt op ieder certificaat van deze vergunning melding gemaakt. Op elk certificaat worden bovendien de naam en het adres van de drukker vermeld of wordt een merkteken ter identificatie van de drukker aangebracht. De certificaten worden van een al dan niet gedrukt volgnummer voorzien.

>PIC FILE= "L_2002262NL.016901.TIF">

>PIC FILE= "L_2002262NL.017001.TIF">

>PIC FILE= "L_2002262NL.017101.TIF">

>PIC FILE= "L_2002262NL.017201.TIF">

BIJLAGE V

>PIC FILE= "L_2002262NL.017302.TIF">

>PIC FILE= "L_2002262NL.017401.TIF">

BIJLAGE VI

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARINGEN

Gemeenschappelijke verklaring inzake de overgangsperiode betreffende de afgifte of opstelling van documenten inzake het bewijs van oorsprong

1. Gedurende twaalf maanden na de inwerkingtreding van de overeenkomst aanvaarden de bevoegde douaneautoriteiten van de Gemeenschap en Libanon als geldige bewijzen van oorsprong in de zin van Protocol nr. 4 certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en formulieren EUR.2, afgegeven in de context van de op 3 mei 1977 ondertekende samenwerkingsovereenkomst.

2. Verzoeken om controle achteraf van de hierboven bedoelde documenten worden door de bevoegde douaneautoriteiten van de Gemeenschap en Libanon aanvaard gedurende een periode van twee jaar na de afgifte en opstelling van het betrokken bewijs van oorsprong. De controles worden uitgevoerd in overeenstemming met titel VI van Protocol nr. 4 bij deze overeenkomst.

Gemeenschappelijke verklaring betreffende het Prinsdom Andorra

1. Producten van oorsprong uit het Prinsdom Andorra die vallen onder de hoofdstukken 25 tot en met 97 van het geharmoniseerd systeem, worden door Libanon aanvaard als producten van oorsprong uit de Gemeenschap in de zin van deze overeenkomst.

2. Protocol nr. 4 is van overeenkomstige toepassing op de definitie van de oorsprong van deze producten.

Gemeenschappelijke verklaring betreffende de Republiek San Marino

1. Producten van oorsprong uit de Republiek San Marino worden door Libanon aanvaard als producten van oorsprong uit de Gemeenschap in de zin van deze overeenkomst.

2. Protocol nr. 4 is van overeenkomstige toepassing op de definitie van de oorsprong van deze producten.

PROTOCOL Nr. 5

INZAKE WEDERZIJDSE ADMINISTRATIEVE BIJSTAND IN DOUANEZAKEN

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van dit protocol wordt verstaan onder:

a) "douanewetgeving" de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die op het grondgebied van de Gemeenschap en Libanon van toepassing zijn op de invoer, de uitvoer en de doorvoer van goederen en de plaatsing daarvan onder andere douaneregelingen of -procedures, met inbegrip van verbods-, beperkings- en controlemaatregelen;

b) "verzoekende autoriteit" een bevoegde administratieve autoriteit die hiertoe door een overeenkomstsluitende partij is aangewezen en die op grond van dit protocol een verzoek om bijstand indient;

c) "aangezochte autoriteit" een bevoegde administratieve autoriteit die hiertoe door een overeenkomstsluitende partij is aangewezen en die op grond van dit protocol een verzoek om bijstand ontvangt;

d) "persoonsgegevens" alle informatie betreffende een natuurlijke persoon wiens identiteit bekend is of kan worden vastgesteld;

e) "met de douanewetgeving strijdige handeling" elke overtreding of poging tot overtreding van de douanewetgeving.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1. De overeenkomstsluitende partijen verlenen elkaar bijstand, op de onder hun bevoegdheid vallende gebieden, en op de wijze en op de voorwaarden als bij dit protocol vastgesteld, om ervoor te zorgen dat de douanewetgeving correct wordt toegepast, in het bijzonder bij de preventie, de opsporing en het onderzoek van handelingen in strijd met deze wetgeving.

2. De bijstand in douanezaken waarin dit protocol voorziet, geldt voor elke administratieve autoriteit van de overeenkomstsluitende partijen die bevoegd is voor de toepassing van dit protocol. Deze bijstand doet geen afbreuk aan de regels betreffende de wederzijdse bijstand in strafzaken en geldt niet voor informatie die is verkregen krachtens bevoegdheden die op verzoek van de rechterlijke autoriteiten worden uitgeoefend, tenzij deze autoriteiten hiermee instemmen.

3. Bijstand bij de invordering van rechten, heffingen en boetes valt niet onder dit protocol.

Artikel 3

Bijstand op verzoek

1. Op aanvraag van de verzoekende autoriteit verschaft de aangezochte autoriteit eerstgenoemde alle terzake dienende informatie die deze nodig heeft om erop toe te zien dat de douanewetgeving correct wordt toegepast, met inbegrip van informatie betreffende voorgenomen of vastgestelde handelingen die met deze wetgeving in strijd zijn of zouden kunnen zijn.

2. Op aanvraag van de verzoekende autoriteit deelt de aangezochte autoriteit haar mede:

a) of goederen die uit het gebied van een overeenkomstsluitende partij zijn uitgevoerd op regelmatige wijze in de andere overeenkomstsluitende partij zijn ingevoerd, onder vermelding, in voorkomend geval, van de douaneregeling waaronder deze goederen zijn geplaatst;

b) of goederen die in het gebied van een overeenkomstsluitende partij zijn ingevoerd op regelmatige wijze uit de andere overeenkomstsluitende partij zijn uitgevoerd, onder vermelding, in voorkomend geval, van de douaneregeling waaronder deze goederen zijn geplaatst.

3. Op aanvraag van de verzoekende autoriteit neemt de aangezochte autoriteit, overeenkomstig haar wet- en regelgeving, de nodige maatregelen met het oog op bijzonder toezicht op:

a) natuurlijke personen of rechtspersonen van wie redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij handelingen verrichten of hebben verricht die met de douanewetgeving in strijd zijn;

b) plaatsen waar goederen op zodanige wijze worden opgeslagen dat redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij bedoeld zijn om bij handelingen in strijd met de douanewetgeving te worden gebruikt;

c) goederen die op zodanige wijze worden of kunnen worden vervoerd dat redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij bestemd zijn om in strijd met de douanewetgeving te worden gebruikt;

d) vervoermiddelen die op zodanige wijze worden of zouden kunnen worden gebruikt dat redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij bestemd zijn om in strijd met de douanewetgeving te worden gebruikt.

Artikel 4

Ongevraagde bijstand

De overeenkomstsluitende partijen verlenen elkaar ongevraagd bijstand overeenkomstig hun wetten, voorschriften en andere rechtsinstrumenten indien zij dit noodzakelijk achten voor de juiste toepassing van de douanewetgeving, in het bijzonder indien zij informatie hebben verkregen over:

- handelingen die met deze wetgeving in strijd zijn of lijken te zijn en die van belang kunnen zijn voor de andere overeenkomstsluitende partij;

- nieuwe middelen of methoden die bij overtredingen van de douanewetgeving worden gebruikt;

- goederen die het voorwerp vormen van handelingen in strijd met de douanewetgeving;

- natuurlijke personen of rechtspersonen van wie redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij handelingen verrichten of hebben verricht die met de douanewetgeving in strijd zijn;

- middelen van vervoer waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat zij gebruikt zijn of kunnen worden om handelingen te verrichten die met de douanewetgeving in strijd zijn.

Artikel 5

Afgifte van documenten en kennisgeving van besluiten

Op aanvraag van de verzoekende autoriteit neemt de aangezochte autoriteit overeenkomstig haar wet- en regelgeving alle maatregelen die nodig zijn voor:

- de afgifte van documenten, of

- de kennisgeving van besluiten

die van de verzoekende autoriteit uitgaan en verband houden met de toepassing van dit protocol, aan een geadresseerde die op het grondgebied van de aangezochte autoriteit verblijft of gevestigd is.

Verzoeken om verstrekking van documenten of kennisgeving van besluiten worden schriftelijk aan de aangezochte autoriteit gericht in een officiële taal van die autoriteit of in een voor die autoriteit aanvaardbare taal.

Artikel 6

Vorm en inhoud van verzoeken om bijstand

1. Verzoeken op grond van dit protocol worden schriftelijk gedaan en gaan vergezeld van de bescheiden die voor de behandeling ervan noodzakelijk zijn. In spoedeisende gevallen kunnen mondelinge verzoeken worden aanvaard, mits zij onmiddellijk schriftelijk worden bevestigd.

2. De overeenkomstig lid 1 ingediende verzoeken bevatten de hiernavolgende gegevens:

a) de naam van de verzoekende autoriteit;

b) de gevraagde maatregel;

c) het voorwerp en de reden van het verzoek;

d) de toepasselijke wet- en regelgeving en andere rechtselementen;

e) zo nauwkeurig en volledig mogelijke gegevens betreffende de natuurlijke personen of rechtspersonen op wie het onderzoek betrekking heeft;

f) een overzicht van de relevante feiten en van het onderzoek dat reeds is uitgevoerd.

3. De verzoeken worden ingediend in een officiële taal van de aangezochte autoriteit of in een voor deze autoriteit aanvaardbare taal. Deze eis is niet van toepassing op documenten die bij het in lid 1 bedoelde verzoek zijn gevoegd.

4. Indien een verzoek niet in de juiste vorm wordt gedaan, kan om correctie of aanvulling worden verzocht. Er kunnen echter reeds voorzorgsmaatregelen worden genomen.

Artikel 7

Behandeling van verzoeken

1. Om aan een verzoek om bijstand te voldoen, handelt de aangezochte autoriteit, binnen de grenzen van haar bevoegdheden en met de middelen waarover zij beschikt, alsof zij voor eigen rekening of in opdracht van een andere autoriteit van dezelfde overeenkomstsluitende partij handelt, door reeds beschikbare informatie te verstrekken en het nodige onderzoek te verrichten of te laten verrichten. Deze bepaling is tevens van toepassing op instanties aan welke de aangezochte autoriteit het verzoek doorzendt, indien deze autoriteit niet zelfstandig kan handelen.

2. Verzoeken om bijstand worden behandeld overeenkomstig de wetten, regels, bepalingen en andere rechtsinstrumenten van de aangezochte overeenkomstsluitende partij.

3. Daartoe gemachtigde ambtenaren van een overeenkomstsluitende partij kunnen met instemming van de andere overeenkomstsluitende partij en op de door deze gestelde voorwaarden, in de kantoren van de aangezochte autoriteit of van een andere betrokken instantie als bedoeld in lid 1, gegevens verzamelen over handelingen die met de douanewetgeving in strijd zijn of kunnen zijn en die de verzoekende autoriteit voor de toepassing van dit protocol nodig heeft.

4. Ambtenaren van een overeenkomstsluitende partij kunnen, met instemming van de andere overeenkomstsluitende partij en op de door deze gestelde voorwaarden, aanwezig zijn bij onderzoek dat op het grondgebied van laatstgenoemde wordt verricht.

Artikel 8

Vorm waarin de informatie dient te worden verstrekt

1. De aangezochte autoriteit deelt de uitslag van het ingestelde onderzoek aan de verzoekende autoriteit mede in de vorm van documenten, gewaarmerkte kopieën van documenten, rapporten en dergelijke.

2. Deze informatie kan met behulp van systemen voor automatische gegevensverwerking worden verstrekt.

3. De originelen van dossiers en documenten worden uitsluitend op verzoek toegezonden wanneer gewaarmerkte afschriften ontoereikend zijn. Deze originelen worden ten spoedigste geretourneerd.

Artikel 9

Gevallen waarin geen bijstand behoeft te worden verleend

1. Bijstand kan worden geweigerd of van voorwaarden of eisen afhankelijk worden gesteld wanneer een partij van oordeel is dat bijstand op grond van dit protocol:

a) de soevereiniteit van Libanon of van de lidstaat die om bijstand is verzocht, zou kunnen aantasten; of

b) de openbare orde, de veiligheid of andere wezenlijke belangen in gevaar zou kunnen brengen, in het bijzonder in de in artikel 10, lid 2, bedoelde gevallen; of

c) tot schending van een industrieel geheim, een handelsgeheim of een beroepsgeheim zou leiden.

2. De aangezochte autoriteit kan de bijstand uitstellen indien deze een lopend onderzoek, een lopende strafvervolging of procedure zou verstoren. In dat geval pleegt de aangezochte autoriteit overleg met de verzoekende autoriteit om na te gaan of de bijstand kan worden verleend op door de aangezochte autoriteit te stellen voorwaarden.

3. Wanneer de verzoekende autoriteit om een vorm van bijstand verzoekt die zij desgevraagd zelf niet zou kunnen verlenen, vermeldt zij dit in haar verzoek. De aangezochte autoriteit is vrij te bepalen hoe zij op een dergelijk verzoek reageert.

4. Indien bijstand wordt geweigerd, dient het besluit daartoe en de redenen daarvoor terstond aan de verzoekende autoriteit te worden medegedeeld.

Artikel 10

Uitwisseling van informatie en geheimhouding

1. Alle informatie die ter uitvoering van dit protocol in welke vorm dan ook wordt verstrekt, heeft een vertrouwelijk karakter. Zij valt onder de geheimhoudingsplicht en geniet de bescherming van de wetgeving ter zake van de overeenkomstsluitende partij die ze heeft ontvangen en van de desbetreffende bepalingen die op de instellingen van de Gemeenschap van toepassing zijn.

2. Persoonsgegevens mogen uitsluitend worden doorgegeven indien de overeenkomstsluitende partij die deze ontvangt zich ertoe verbindt deze op een wijze te beschermen die ten minste gelijkwaardig is aan de wijze waarop de overeenkomstsluitende partij die deze gegevens verstrekt deze beschermt. Te dien einde stellen de overeenkomstsluitende partijen elkaar in kennis van hun terzake geldende voorschriften, met inbegrip van, in voorkomend geval, de rechtsvoorschriften van de lidstaten van de Gemeenschap.

3. Het gebruik van op grond van dit protocol verkregen informatie in gerechtelijke en administratieve procedures in verband met overtredingen van de douanewetgeving wordt geacht voor de doeleinden van dit protocol te geschieden. De overeenkomstsluitende partijen kunnen derhalve in hun bewijsvoeringen, verslagen en getuigenissen en bij procedures die bij rechtbanken aanhangig worden gemaakt, gebruikmaken van krachtens dit protocol verkregen informatie en geraadpleegde documenten. De bevoegde autoriteit die de informatie heeft verstrekt of inzage heeft gegeven in deze documenten, wordt van dergelijk gebruik in kennis gesteld.

4. De verkregen informatie wordt uitsluitend voor de toepassing van dit protocol gebruikt. Indien een van de overeenkomstsluitende partijen dergelijke informatie voor andere doeleinden wenst te gebruiken, dient zij vooraf om de schriftelijke toestemming te verzoeken van de autoriteit die de informatie heeft verstrekt. Dergelijke informatie mag uitsluitend op de door deze autoriteit vastgestelde voorwaarden worden gebruikt.

Artikel 11

Deskundigen en getuigen

Een onder een aangezochte autoriteit ressorterende ambtenaar kan worden gemachtigd, binnen de perken van de hem verleende machtiging, als getuige of deskundige op te treden in gerechtelijke of administratieve procedures die betrekking hebben op aangelegenheden waarop dit protocol van toepassing is, en daarbij de voor deze procedures noodzakelijke voorwerpen, bescheiden of gewaarmerkte kopieën over te leggen. In de convocatie dient uitdrukkelijk te worden vermeld over welke aangelegenheid en in welke functie of hoedanigheid de betrokken ambtenaar zal worden ondervraagd.

Artikel 12

Kosten van de bijstand

De overeenkomstsluitende partijen brengen elkaar geen kosten in rekening voor uitgaven die ter uitvoering van dit protocol zijn gemaakt, met uitzondering, in voorkomend geval, van de uitgaven voor deskundigen, getuigen, tolken en vertalers die niet in overheidsdienst zijn.

Artikel 13

Uitvoering

1. Met de tenuitvoerlegging van dit protocol zijn enerzijds de douaneautoriteiten van Libanon en anderzijds de bevoegde diensten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en, in voorkomend geval, de douaneautoriteiten van de lidstaten belast. Zij stellen alle praktische maatregelen en regelingen voor de toepassing van dit protocol vast, daarbij de voorschriften op het gebied van de gegevensbescherming in aanmerking nemend. Zij kunnen de bevoegde autoriteiten aanbevelingen doen over wijzigingen die naar hun oordeel in dit protocol moeten worden aangebracht.

2. De overeenkomstsluitende partijen raadplegen elkaar en stellen elkaar in kennis van alle uitvoeringsbepalingen die op grond van dit protocol worden vastgesteld.

Artikel 14

Andere overeenkomsten

1. Rekening houdend met de respectieve bevoegdheden van de Europese Gemeenschap en van haar lidstaten, geldt voor de bepalingen van dit protocol het volgende:

- zij hebben geen gevolgen voor de verplichtingen van de overeenkomstsluitende partijen op grond van andere internationale overeenkomsten of verdragen;

- zij worden geacht een aanvulling te vormen op overeenkomsten betreffende wederzijdse bijstand die zijn gesloten of kunnen worden gesloten tussen afzonderlijke lidstaten en Libanon; en

- zij hebben geen gevolgen voor de communautaire bepalingen betreffende de uitwisseling tussen de bevoegde diensten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de douaneautoriteiten van de lidstaten van gegevens die op grond van dit protocol zijn verkregen en die van belang kunnen zijn voor de Gemeenschap.

2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 hebben de bepalingen van dit protocol voorrang op de bepalingen van bilaterale overeenkomsten betreffende wederzijdse bijstand die tussen afzonderlijke lidstaten en Libanon zijn of kunnen worden gesloten, indien de bepalingen van laatstgenoemde overeenkomsten met die van dit protocol strijdig zijn.

3. Ten aanzien van vraagstukken in verband met de toepassing van dit protocol plegen de overeenkomstsluitende partijen onderling overleg om deze op te lossen in het kader van het door de Associatieraad, overeenkomstig artikel 12 van de Associatieovereenkomst ingestelde ad hoc-comité.

Slotakte

De gevolmachtigden van de EUROPESE GEMEENSCHAP, hierna "de Gemeenschap" te noemen,

enerzijds, en

de gevolmachtigden van de REPUBLIEK LIBANON,

anderzijds,

bijeengekomen te Luxemburg, op 17 juni 2002, voor de ondertekening van de Interimovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds, hierna de "Interimovereenkomst" te noemen,

hebben de volgende teksten aangenomen:

de Interimovereenkomst,

de bijlagen 1 en 2:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

en de protocollen 1 tot en met 5:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De gevolmachtigden van de Gemeenschap en de gevolmachtigden van Libanon hebben de volgende verklaringen aangenomen, die aan deze Slotakte zijn gehecht:

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARINGEN:

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 9 van de Interimovereenkomst (AO 14)

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 23 van de Interimovereenkomst (AO 27)

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 24 van de Interimovereenkomst (AO 28)

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 27 van de Interimovereenkomst (AO 35)

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 30 van de Interimovereenkomst (AO 38)

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 37 van de Interimovereenkomst (AO 86)

VERKLARINGEN VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP:

Verklaring van de Europese Gemeenschap betreffende Turkije

Verklaring van de Europese Gemeenschap betreffende artikel 27 van de Interimovereenkomst (AO 35)

Hecho en Luxemburgo, el diecisiete de junio de dos mil dos./Udfærdiget i Luxembourg den syttende juni to tusind og to./Geschehen zu Luxemburg am siebzehnten Juni zweitausendzwei./Έγινε στο Λουξεμβούργο, στις δέκα εφτά Ιουνίου δύο χιλιάδες δύο./Done at Luxembourg, on the seventeenth day of June in the year two thousand and two./Fait à Luxembourg, le dix-sept juin deux mille deux./Fatto a Lussemburgo, addì diciassette giugno duemiladue./Gedaan te Luxemburg, de zeventiende juni tweeduizend en twee./Feito no Luxemburgo, em dezassete de Junho do dois mil e dois./Tehty Luxemburgissa seitsemäntenätoista päivänä kesäkuuta vuonna kaksituhattakaksi./Som skedde i Luxemburg den sjuttonde juni tjugohundratvå./

>PIC FILE= "L_2002262NL.018101.TIF">

Por la Comunidad Europea/For Det Europæiske Fællesskab/Für die Europäische Gemeinschaft/Για την Ευρωπαϊκή Κοινότητα/For the European Community/Pour la Communauté européenne/Per la Comunità europea/Voor de Europese Gemeenschap/Pela Comunidade Europeia/Euroopan yhteisön puolesta/På Europeiska gemenskapens vägnar

>PIC FILE= "L_2002262NL.018102.TIF">

>PIC FILE= "L_2002262NL.018103.TIF">

>PIC FILE= "L_2002262NL.018104.TIF">

>PIC FILE= "L_2002262NL.018105.TIF">

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARINGEN

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 9 van de Interimovereenkomst

(AO 14)

Beide partijen komen overeen te onderhandelen met het oog op de wederzijdse verlening van concessies in de handel in vis en visserijproducten, op basis van reciprociteit en wederzijds belang, met het doel uiterlijk twee jaar na de ondertekening van deze overeenkomst tot overeenstemming te komen over de details.

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 23 van de Interimovereenkomst

(AO 27)

De partijen bevestigen hun voornemen de export van giftige afvalstoffen te verbieden en de Europese Gemeenschap bevestigt haar voornemen Libanon bijstand te verlenen bij het zoeken naar oplossingen voor de door giftige afvalstoffen veroorzaakte problemen.

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 24 van de Interimovereenkomst

(AO 28)

Gezien het tijdsbestek dat nodig is voor de totstandkoming van vrijhandelszones tussen Libanon en de andere mediterrane landen, zal de Gemeenschap alle bij haar ingediende verzoeken om vroegtijdige toepassing van diagonale cumulatie met deze landen, in welwillende overweging nemen.

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 27 van de Interimovereenkomst

(AO 35)

De implementatie van de in artikel 27, lid 2, genoemde samenwerking is afhankelijk van de inwerkingtreding van een Libanese mededingingswet en het aantreden van de autoriteit die verantwoordelijk is voor de toepassing van die wet.

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 30 van de Interimovereenkomst

(AO 38)

De partijen komen overeen dat voor de toepassing van de overeenkomst intellectuele, industriële en commerciële eigendom inzonderheid het volgende omvat: auteursrechten, met inbegrip van de auteursrechten op computerprogramma's, en naburige rechten, de rechten voor databanken, de rechten inzake octrooien, industriële ontwerpen, geografische aanduidingen, met inbegrip van benamingen van oorsprong, handelsmerken en dienstmerken, topografieën van geïntegreerde schakelingen, alsmede bescherming tegen oneerlijke mededinging als bedoeld in artikel 10 bis van het Verdrag van Parijs tot bescherming van de industriële eigendom, en bescherming van niet-openbaargemaakte informatie over knowhow.

De bepalingen van artikel 30 mogen niet worden uitgelegd op een wijze die een der partijen ertoe verplicht toe te treden tot andere internationale verdragen dan die genoemd in bijlage 2.

De Gemeenschap verleent de Republiek Libanon technische bijstand bij haar streven te voldoen aan haar verplichtingen in het kader van artikel 30.

Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 37 van de Interimovereenkomst

(AO 86)

a) De partijen komen, met het oog op de juiste interpretatie en praktische toepassing van de overeenkomst, overeen dat onder de in artikel 37 bedoelde "bijzonder dringende gevallen" worden verstaan: gevallen van wezenlijke inbreuk op de overeenkomst door één van de partijen. Wezenlijke inbreuk op de overeenkomst houdt in:

- afwijzing van de overeenkomst die niet in overeenstemming is met de algemene regels van het internationaal recht;

- schending van het essentiële onderdeel van de overeenkomst, namelijk artikel 1.

b) De partijen komen overeen dat onder de in artikel 37 genoemde "passende maatregelen" worden verstaan: maatregelen die in overeenstemming zijn met het internationaal recht. Indien een partij in bijzonder dringende gevallen als bedoeld in artikel 37 een maatregel neemt, kan de andere partij een beroep doen op de procedure voor de beslechting van geschillen.

VERKLARINGEN VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP

Verklaring van de Europese Gemeenschap betreffende Turkije

De Gemeenschap herinnert eraan dat, overeenkomstig de douane-unie die van kracht is tussen de Gemeenschap en Turkije, dit land verplicht is, in de betrekkingen met landen die geen lid zijn van de Gemeenschap, het gemeenschappelijk douanetarief toe te passen, alsmede, geleidelijk, de preferentiële douaneregeling van de Gemeenschap, hetgeen inhoudt dat maatregelen dienen te worden genomen en onderhandelingen dienen te worden geopend over overeenkomsten met de betrokken landen op een voor beide partijen voordelige basis. Bijgevolg nodigt de Gemeenschap Libanon uit zo spoedig mogelijk onderhandelingen te openen met Turkije.

Verklaring van de Europese Gemeenschap betreffende artikel 27 van de Interimovereenkomst

(AO 35)

De Europese Gemeenschap verklaart dat zij, in het kader van de interpretatie van artikel 27, lid 1, alle handelwijzen die in strijd zijn met dat artikel zal beoordelen aan de hand van de criteria die voortvloeien uit de regels die vervat zijn in de artikelen 81 en 82 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met inbegrip van het afgeleide recht.

Top
  翻译: