Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52001AG0021

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 21/2001 door de Raad vastgesteld op 31 mei 2001 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2001 van het Europees Parlement en de Raad van … inzake de bestrijding van antipersoonsmijnen in ontwikkelingslanden

PB C 213 van 31.7.2001, p. 1–8 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52001AG0021

Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 21/2001 door de Raad vastgesteld op 31 mei 2001 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2001 van het Europees Parlement en de Raad van … inzake de bestrijding van antipersoonsmijnen in ontwikkelingslanden

Publicatieblad Nr. C 213 van 31/07/2001 blz. 0001 - 0008


Gemeenschappelijk Standpunt (EG) Nr. 21/2001

door de Raad vastgesteld op 31 mei 2001

met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2001 van het Europees Parlement en de Raad van ... inzake de bestrijding van antipersoonsmijnen in ontwikkelingslanden

(2001/C 213/01)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name artikel 179, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De Gemeenschap maakt zich bezorgd over de aanwezigheid van antipersoonsmijnen en andere ongeëxplodeerde oorlogsmunitie in de gebieden waar burgergemeenschappen zijn gevestigd, die trachten zich van gewapende conflicten te herstellen.

(2) Antipersoonsmijnen veroorzaken leed en maken slachtoffers, in het bijzonder in de armste delen van de wereld, en zijn een ernstige belemmering voor de economische ontwikkeling, de terugkeer van vluchtelingen en ontheemden, alsmede voor humanitaire hulpacties, wederopbouw- en reparatiewerkzaamheden en het herstel van normale sociale omstandigheden.

(3) De Gemeenschap is vastbesloten ten volle bij te dragen tot de totale uitbanning van antipersoonsmijnen overal ter wereld in de komende jaren.

(4) De Gemeenschap en haar lidstaten hebben de grootste bijdrage geleverd tot het ruimere internationale streven om de tragedie van de antipersoonsmijnen te ondervangen.

(5) De actie voor de algehele vernietiging van antipersoonsmijnen bevindt zich nog in een vroeg stadium en daarom moet de Gemeenschap op dit gebied vastberaden een leidersrol blijven spelen, totdat dit doel volledig bereikt is.

(6) De onderhavige verordening is een rechtstreekse respons op het Verdrag inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoonsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens (Verdrag van Ottawa).

(7) De financiële hulp dient derhalve bij voorrang ten goede te komen aan ontwikkelingslanden die zich inzetten voor de bestrijding van antipersoonsmijnen en die partij zijn bij het Verdrag van Ottawa.

(8) De mijnbestrijding van de Gemeenschap is dikwijls een wezenlijk onderdeel van humanitaire hulp-, herstel-, wederopbouw- of ontwikkelingsactiviteiten, en is tegelijk een onderscheiden, gespecialiseerde activiteit, die voldoet aan duidelijk omlijnde prioriteiten, operationele behoeften en politieke vereisten.

(9) Nieuwe en reeds bestaande acties, zowel als onderdeel van dergelijke activiteiten als in het geval van kaderprogramma's voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van mijnbestrijdingstechnologie, zullen ook in de toekomst uit speciaal daarvoor geldende begrotingslijnen worden gefinancierd, welke zo nodig krachtens deze verordening zullen worden gesteund, aangevuld en gecoördineerd.

(10) Om de Gemeenschap in staat te stellen daadwerkelijk tot de preventieve landmijnbestrijding bij te dragen, moet het mogelijk zijn maatregelen te nemen ter vernietiging van de voorraden van antipersoonsmijnen, samen met maatregelen ter vernietiging van antipersoonsmijnen in de bodem.

(11) Er dient meer wetenschappelijk onderzoek te worden verricht om technologieën te ontwikkelen voor het opsporen van mijnen en nauwkeuriger identificatie van door mijnen geteisterde gebieden.

(12) De Gemeenschap moet zich ervan kunnen verzekeren dat de door haar gefinancierde mijnopruimingsacties doeltreffend zijn. Daartoe moet zij zich bedienen van de meest geschikte technische middelen, waaronder zonodig ook militaire technologie.

(13) Met deze verordening wordt de grondslag gelegd voor een samenhangende, efficiënte aanpak van de communautaire mijnbestrijding in ontwikkelingslanden, via de bevordering van een op integratie gerichte strategie, in nauwe coördinatie tussen de Commissie, de lidstaten en de internationale gemeenschap in alle stadia van de mijnbestrijdingsacties.

(14) Een dergelijke benadering mag niet beletten dat de Gemeenschap reageert op humanitaire noodsituaties, ongeacht waar die zich voordoen.

(15) Er moet voor worden gezorgd dat deze acties sporen met het buitenlands beleid van de Europese Unie in zijn geheel bezien, en dus ook met het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid.

(16) De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vastlegging van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(3).

(17) Doordat het zo levensbedreigend en veelomvattend is, vereist het antipersoonsmijnprobleem efficiënte, flexibele en, waar nodig, snelle besluitvormingsprocedures voor de financiering van communautaire acties.

(18) Bij deze verordening worden voor de gehele looptijd ervan financiële middelen vastgesteld die voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt zijn in de zin van punt 33 van het interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure(4).

(19) De Gemeenschap moet ervoor zorgen dat de financiële bijstand zo transparant mogelijk wordt verleend en dat de besteding van de kredieten strikt wordt gecontroleerd.

(20) Zowel de bescherming van financiële belangen van de Gemeenschap als de bestrijding van fraude en andere onregelmatigheden, is een wezenlijk onderdeel van de onderhavige verordening,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Deze verordening stelt de procedures vast voor de uitvoering van communautaire maatregelen ter bestrijding van antipersoonsmijnen in het kader van het communautaire beleid voor ontwikkelingssamenwerking, en bevordert tegelijk een consequente, logisch samenhangende, humanitaire mijnbestrijdingsstrategie als respons op het Verdrag inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoonsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens (hierna "het Verdrag van Ottawa" te noemen).

2. De in deze verordening bedoelde maatregelen worden uitgevoerd op het grondgebied van ontwikkelingslanden of houden rechtstreeks verband met situaties die zich in ontwikkelingslanden voordoen, in het bijzonder in de meest kwetsbare daarvan en in landen die zich herstellen van conflicten.

Mijnbestrijding dient te worden opgenomen in alle landenstrategieën voor ontwikkelingslanden die van de gevolgen van antipersoonsmijnen te lijden hebben.

Artikel 2

1. De communautaire maatregelen die overeenkomstig deze verordening worden genomen, strekken ertoe de landen die van de gevolgen van antipersoonsmijnen te lijden hebben, bij te staan bij het creëren van de omstandigheden die noodzakelijk zijn voor hun economische en sociale ontwikkeling, door:

a) steun te verlenen aan het uitstippelen, controleren en uitvoeren van een mijnopruimingsstrategie voor civiele doeleinden;

b) staten met een antipersoonsmijnprobleem te helpen bij de uitvoering van het Verdrag van Ottawa;

c) binnen de door mijnen geteisterde landen internationale structuren en plaatselijke capaciteit te creëren en in stand te houden om de mijnbestrijdingsacties zo doeltreffend mogelijk te voeren;

d) op humanitaire noodsituaties te reageren, ongevallen te voorkomen en bij de revalidatie van mijnslachtoffers te helpen;

e) in de betrokken landen zelf doelgerichte mijnbestrijdingsoutillage en -technieken uit te testen en de operationele inbedrijfstelling daarvan te steunen.

f) de coördinatie met de eindgebruikers van de mijnbestrijdingsoutillage in de vroege onderzoeksstadia te bevorderen en het gebruik van deze technologie in de armste landen met een mijnenprobleem te steunen;

g) mijnopruimingsacties te bevorderen die verenigbaar zijn met het plaatselijke milieu en met een duurzame ontwikkeling van het door mijnen geteisterde gebied;

h) coördinatie tussen de internationale mijnbestrijdingsinstanties te steunen.

2. De krachtens deze verordening gefinancierde maatregelen kunnen alle activiteiten in verband met mijnbestrijding omvatten ter ondersteuning van doelstellingen die noodzakelijk zijn voor de economische en sociale ontwikkeling, waaronder:

a) bewustmaking van mijnengevaar;

b) opleiding van gespecialiseerd personeel;

c) kartering en markering van verdachte gebieden;

d) opsporing en identificatie van antipersoonsmijnen;

e) mijnopruiming (volgens humanitaire normen) en vernietiging van antipersoonsmijnen in de bodem en, in samenhang daarmee, vernietiging van voorraden van antipersoonsmijnen;

f) bijstand aan mijnslachtoffers, revalidatie en sociale en economische wederopneming in de maatschappij;

g) informatiebeheer, ook met geografische informatiesystemen;

h) andere activiteiten die bijdragen tot de vermindering van het effect van antipersoonsmijnen in menselijk, economisch en milieuopzicht.

3. In het kader van lid 2 zal voorrang worden gegeven aan maatregelen in de landen met de ernstigste mijnproblemen, waar antipersoonsmijnen of, in samenhang daarmee, andere ongeëxplodeerde oorlogsmunitie veel civiele slachtoffers veroorzaken en/of waar de aanwezigheid of vermoede aanwezigheid van dergelijk oorlogstuig een zeer groot beletsel is voor het herstel van de economische en sociale bedrijvigheid of voor de ontwikkeling, hetgeen dus een specifieke inzet op lange termijn vereist, die niet door humanitaire noodhulp of wederopbouwhulp kan worden verschaft.

4. Om voor samenhang, complementariteit en een onderling versterkende wisselwerking binnen regionale samenwerkingsprogramma's te zorgen en tegen de achtergrond van humanitaire hulp-, herstel-, wederopbouw- en ontwikkelingsactiviteiten, zullen mijnbestrijdingsacties die in het kader van deze programma's of activiteiten kunnen worden gefinancierd ook in de toekomst worden gefinancierd uit de begrotingslijn waaruit de middelen voor de hoofdactie afkomstig zijn. Waar nodig zullen deze activiteiten worden aangevuld of gesteund met krachtens deze verordening gefinancierde mijnbestrijdingsacties.

Artikel 3

De krachtens deze verordening gefinancierde maatregelen komen hoofdzakelijk ten goede aan landen die zich voor de bestrijding van antipersoonsmijnen inzetten en die het Verdrag van Ottawa hebben ondertekend. Er mag echter een uitzondering worden gemaakt voor humanitaire noodsituaties, voor bijstand aan mijnslachtoffers en voor rechtstreekse hulpverlening aan kwetsbare groepen burgers, zoals vluchtelingen en ontheemden, of voor plaatsen waar het nationale overheidsapparaat niet functioneert.

Artikel 4

1. Tot de partners die voor financiële steun krachtens deze verordening in aanmerking komen behoren regionale en internationale organisaties en suborganisaties, niet-gouvernementele organisaties (NGO's), nationale, provinciale en plaatselijke regeringsinstanties en -organisaties, instituten en openbare en particuliere ondernemers met passende gespecialiseerde deskundigheid en ervaring.

2. De deelname aan aanbestedingen en de gunning van contracten staat op gelijke voorwaarden open voor natuurlijke en rechtspersonen uit de lidstaten en uit het begunstigde land. In naar behoren gemotiveerde uitzonderingsgevallen mag deze mogelijkheid tot deelname ook tot derde landen worden uitgebreid.

3. Ondernemingen en andere organisaties die aan de aanbestedingen deelnemen moeten aantonen dat zij een mijnbestrijdingsbeleid voeren dat hun werknemers niet nodeloos in gevaar brengt, en dat dit beleid wordt ondersteund met een passende verzekering tegen ongevallen en aansprakelijkheid van werknemers.

Artikel 5

1. De communautaire steun krachtens deze verordening mag worden gebruikt voor de financiering van technische bijstand, opleiding, personeel of andere met mijnbestrijding verband houdende diensten; het uittesten van outillage en technieken; organisatorische steun, aankoop, verschaffing en opslag van outillage, goederen en werken die nodig zijn voor de uitvoering van mijnbestrijdingsacties; studies, lezingen en maatregelen ter verbetering van de internationale coördinatie van de mijnbestrijding; evaluatie- en controleopdrachten; activiteiten om het publiek meer bewust te maken van het mijnengevaar, alsmede van de kosten om duidelijk te doen uitkomen dat de hulp van de Gemeenschap afkomstig is.

2. De Gemeenschap financiert haar hulp krachtens deze verordening in de vorm van giften.

3. Wanneer de Gemeenschap en het begunstigde land financiële overeenkomsten over maatregelen sluiten, wordt in die overeenkomsten bepaald dat de betaling van belastingen, rechten of andere heffingen niet ten laste van de Gemeenschap komt. De Gemeenschap financiert haar hulp krachtens deze verordening in de vorm van giften.

Artikel 6

De financiële middelen voor de uitvoering van mijnbestrijdingsacties van de Gemeenschap gedurende de periode 2002-2009 krachtens alle toepasselijke verordeningen in het kader van artikel 2, lid 4, bedragen 240 miljoen EUR. Van dit bedrag is 140 miljoen EUR beschikbaar voor mijnbestrijdingsacties overeenkomstig deze verordening en Verordening (EG) nr. ... van de Raad van 23 juli 2001 inzake de bestrijding van antipersoonsmijnen in andere derde landen dan ontwikkelingslanden(5).

De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegekend binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.

Artikel 7

1. De Commissie wordt in haar taak bijgestaan door het passende geografische comité.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn is drie maanden.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 8

1. Aan de hand van een regelmatige uitwisseling van informatie - waaronder ook informatieuitwisseling ter plaatse - zorgt de Commissie ervoor dat de door de Gemeenschap en de afzonderlijke lidstaten ondernomen bijstandsacties daadwerkelijk worden gecoördineerd, teneinde hun programma's onderling samenhangend en aanvullend te maken.

2. De Commissie mag gelegenheden zoeken voor medefinanciering met andere geldverschaffers en in het bijzonder met lidstaten.

3. De Commissie bevordert coördinatie en samenwerking met internationale contribuanten en instanties en in het bijzonder met die welke deel uitmaken van het systeem van de Verenigde Naties en met niet-gouvernementele organisaties (NGO's), alsmede met relevante centra zoals het "Geneva International Centre for Humanitarian Demining (GICHD)".

4. De nodige maatregelen worden genomen om de bijdrage van de Gemeenschap zichtbaar te maken.

Artikel 9

1. De Commissie beoordeelt en beheert de onder deze verordening vallende maatregelen en neemt daaromtrent besluiten overeenkomstig de geldende begrotingsprocedures en andere procedures, in het bijzonder die welke zijn neergelegd in de artikelen 116 en 118 van het Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen(6).

2. Financieringsbesluiten ter waarde van meer dan 3 miljoen EUR worden genomen krachtens de procedure in artikel 7, lid 2.

3. De Commissie licht het in artikel 7, lid 1, bedoelde passende comité beknopt in over alle financieringsbesluiten ter waarde van minder dan 3 miljoen EUR. Die informatie wordt niet later dan één week vóór de goedkeuring van het financieringsbesluit beschikbaar gesteld.

4. De Commissie mag besluiten nemen tot wijziging van financieringsbesluiten die zijn goedgekeurd overeenkomstig de in artikel 7, lid 2, vastgelegde procedure, wanneer deze geen aanzienlijke wijzigingen of extra vastleggingen van meer dan 20 % van het oorspronkelijk vastgelegde bedrag inhouden.

Artikel 10

1. De activiteiten maken deel uit van het ruimere kader van de ontwikkeling of wederopbouw van het betrokken land of de betrokken regio. Zij krijgen een orde van voorrang en worden getoetst op hun positieve effecten en rendement.

2. Waar enigszins mogelijk dient de activiteit duidelijk in een nationaal antipersoonsmijnbestrijdingsprogramma te worden opgenomen, dat door de begunstigde regering of door de plaatselijke gemeenschap in samenwerking met NGO's of door een internationale instelling die daartoe de opdracht heeft gekregen, wordt gecoördineerd. Daarmee dient te worden beoogd dat de activiteit te gelegener tijd door de begunstigde regering zelf of door de plaatselijke gemeenschap of NGO's wordt overgenomen, ter vergroting van de plaatselijke capaciteit en de duurzaamheid van het project.

Artikel 11

Alle krachtens deze verordening gesloten financieringsovereenkomsten of -contracten behelzen de bepaling dat de Commissie en de Rekenkamer ter plaatse controle mogen uitoefenen overeenkomstig de gebruikelijke, volgens de geldende regels door de Commissie vastgestelde procedures, en in het bijzonder die van het Financieel Reglement.

Bovendien mag de Commissie ook overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad(7) controle en inspectie ter plaatse uitoefenen. De door de Commissie getroffen maatregelen dienen, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad(8), te voorzien in een adequate behartiging van de financiële belangen van de Gemeenschap.

Artikel 12

Om de meerjarige coördinatie en programmering van de mijnbestrijding te vergemakkelijken, wordt er regelmatig een antipersoonsmijnen(APM)-strategiedocument met horizontale richtsnoeren en prioriteiten voor de communautaire mijnbestrijdingsacties en met maatstaven voor het bereiken van die doelstellingen voorgelegd aan een gezamenlijke vergadering van de in artikel 7, lid 2, bedoelde comités ter bespreking overeenkomstig de in dat artikel bepaalde procedures. In het APM-strategie-document dienen onderwerpen te worden behandeld als een meerjarig, indicatief programma en dient te worden verwezen naar de bestaande mijnbestrijdingsprogramma's op landelijk en regionaal niveau, naar de bijdragen van andere donors - waaronder ook lidstaten - en naar de uit andere begrotingslijnen gefinancierde mijnbestrijdingsacties van de Gemeenschap. Het APM-strategiedocument wordt tevens ter informatie aan het Europees Parlement toegezonden.

Artikel 13

1. De Commissie evalueert regelmatig de door de Gemeenschap gefinancierde mijnbestrijdingsacties, teneinde na te gaan of de doelstellingen van de acties zijn bereikt en om richtsnoeren aan te geven voor een grotere doeltreffendheid van eventuele toekomstige acties.

2. De Commissie geeft in haar jaarlijks verslag betreffende de EG-ontwikkelingssamenwerking aan het Europees Parlement en de Raad informatie over de vorderingen van alle mijnbestrijdingsacties van de Gemeenschap, alsmede over de resultaten van de verrichte beoordelingen. In dat verslag wordt nader aangegeven welke acties er uitgevoerd zijn en welke bedragen er respectievelijk ten laste van de verschillende begrotingslijnen beschikbaar zijn gesteld.

Artikel 14

Na de inwerkingtreding van deze verordening legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad om de drie jaar een algemene evaluatie van alle mijnbestrijdingsacties van de Gemeenschap voor, samen met suggesties voor de toekomst van deze verordening en, zo nodig, voorstellen tot wijziging daarvan.

Artikel 15

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing tot en met 31 december 2009.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ...

Voor het Europees Parlement

De voorzitster

Voor de Raad

De voorzitter

(1) PB C 248 E van 29.8.2000, blz. 115.

(2) Advies van het Europees Parlement van 25 oktober 2000 (PB C 197 van 12.7.2001, blz. 179), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 31 mei 2001 en besluit van het Europees Parlement van ... (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(3) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(4) PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1.

(5) Nog niet verschenen in het Publicatieblad.

(6) PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 762/2001 (PB L 111 van 20.4.2001, blz. 1).

(7) PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(8) PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

MOTIVERING VAN DE RAAD

I. INLEIDING

1. Op 11 april 2000 heeft de Commissie bij de Raad een voorstel ingediend voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de bestrijding van antipersoonsmijnen (COM(2000) 111 def. van 14 maart 2000). Dit voorstel is gebaseerd op artikel 179 van het Verdrag. Hierin worden het toepassingsgebied en de doelstellingen van de wereldwijde mijnbestrijdingsacties van de Europese Gemeenschap vastgesteld, alsmede de besluitvormingsprocedures (ook voor spoedhulpactie) op grond van een horizontale begrotingslijn (B7-6 6 1), die in 1996 door het Europees Parlement is ingesteld.

2. In de plenaire vergadering van 25 oktober 2000 heeft het Europees Parlement in eerste lezing advies uitgebracht over het voorstel dat op artikel 179 is gebaseerd.

3. In de zitting van 10 november 2000 is de Raad tot de conclusie gekomen dat het geografisch toepassingsgebied en de doelstellingen van het Commissievoorstel de rechtsgrondslag van artikel 179 van het EG-Verdrag overschrijden. De Raad besloot dat het voorstel in twee verordeningen moest worden opgesplitst, één verordening op grond van artikel 179 van het EG-Verdrag voor ontwikkelingslanden en een andere op grond van artikel 308 van het EG-Verdrag voor andere derde landen dan ontwikkelingslanden.

4. Derhalve heeft de Commissie op 22 december 2000 een gewijzigd voorstel (COM(2000) 880 def.) voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad ingediend op grond van artikel 179 van het EG-Verdrag voor de ontwikkelingslanden (2000/0062/A (COD)), alsmede voor een verordening van de Raad op grond van artikel 308 van het EG-Verdrag voor andere derde landen dan ontwikkelingslanden (2000/0062/B (CNS)). In dit gewijzigd voorstel heeft de Commissie 19 van de in eerste lezing door het Europees Parlement aangenomen amendementen overgenomen.

5. Op 4 april 2001 heeft het Coreper in beginsel zijn goedkeuring gehecht aan een ontwerp van gemeenschappelijk standpunt waarin rekening wordt gehouden met het advies van het Europees Parlement en met het gewijzigd Commissievoorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 179 van het EG-Verdrag.

6. Op 31 mei 2001 heeft de Raad zijn gemeenschappelijk standpunt overeenkomstig artikel 251 van het EG-verdrag aangenomen.

II. DOEL VAN HET VOORSTEL

Met dit voorstel wordt beoogd de mijnbestrijdingsacties van de Gemeenschap kracht bij te zetten om enerzijds te voldoen aan de internationale verplichtingen krachtens het Verdrag van Ottawa, en anderzijds de samenhang en de doeltreffendheid van deze acties als een interne verplichting van de Gemeenschap te bevorderen.

III. ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

1. Algemene opmerkingen

1.1. Hoewel de Raad de aanpak en de doelstellingen van het Commissievoorstel grotendeels heeft gevolgd en zich achter verscheidene amendementen van het Parlement heeft geschaard, achtte hij het noodzakelijk een aantal veranderingen aan te brengen in zowel de inhoud als de formulering van een aantal artikelen in de voorgestelde verordening.

Bij de opstelling van het gemeenschappelijk standpunt heeft de Raad getracht de volgende beginselen en richtsnoeren na te leven:

- de formulering van de verordening preciseren en op die manier de juridische duidelijkheid van de tekst verbeteren (overeenkomstig het interinstitutioneel akkoord van 22 december 1998 betreffende gemeenschappelijke richtsnoeren voor de redactionele kwaliteit van de communautaire wetgeving)(1);

- het toepassingsgebied van een aantal bepalingen verduidelijken, met name de bepalingen inzake de vernietiging van voorraden (artikel 2, lid 2, onder e)) en spoedhulpactie (schrapping van artikel 9 en hiermee samenhangende delen van andere artikelen in het Commissievoorstel);

- procedurele of administratieve voorstellen die niet in overeenstemming waren met de standaardformuleringen (artikel 7 over de comitologieprocedure).

1.2. In het gemeenschappelijk standpunt heeft de Raad de inhoud en de formulering van het Commissievoorstel overgenomen met uitzondering van de in punt 2.2 vermelde wijzigingen (specifieke opmerkingen).

2. Specifieke opmerkingen

2.1. Rechtsgrondslag

In het licht van het geografisch toepassingsgebied, het doel en de inhoud van het voorstel is de Raad het eens met de door de Commissie voorgestelde rechtsgrondslag, met name artikel 179 van het EG-Verdrag.

2.2. Wijzigingen van de Raad in het Commissievoorstel

2.2.1. Doelstellingen van de activiteiten (artikel 2, lid 2)

Het toepassingsgebied van de in dit lid door de Commissie voorgestelde activiteiten moest opnieuw geformuleerd worden in het licht van de doelstellingen van de Gemeenschap inzake ontwikkelingssamenwerking.

2.2.2. Financiële middelen (artikel 6)

Overeenkomstig het interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 6 mei 1999(2) betreffende de opneming van financiële bepalingen in de wetgevingsbesluiten, moeten deze besluiten een bepaling bevatten waarin de wetgever de financiële middelen van volgens de medebeslissingsprocedure vastgestelde meerjarenprogramma's vaststelt. Aangezien het in dit geval om een programma van acht jaar gaat, bedragen de financiële middelen voor de uitvoering van mijnbestrijdingsacties van de Gemeenschap krachtens alle toepasselijke verordeningen 240 miljoen EUR. Van dit bedrag is 140 miljoen EUR beschikbaar voor mijnbestrijdingsacties overeenkomstig deze verordening en de verordening van de Raad op grond van artikel 308 van het EG-Verdrag inzake de bestrijding van antipersoonsmijnen in andere derde landen dan ontwikkelingslanden. Derhalve is een hiermee overeenstemmende overweging (nr. 18) ingevoegd (ter vervanging van nr. 14 van het Commissievoorstel).

2.2.3. Verslag (artikel 13, lid 2)

De gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie over het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap(3) bepaalt dat jaarlijks een verslag inzake het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap moet worden voorgelegd waarin de balans wordt opgemaakt van de uitvoering van het ontwikkelingsbeleid in het algemeen. Overeenkomstig deze verklaring zullen het Europees Parlement en de Raad in dit jaarverslag worden geïnformeerd over de vooruitgang die bij alle mijnbestrijdingsacties van de Gemeenschap is geboekt.

2.2.4. Duur (artikel 15)

De Raad kwam overeen de duur van de verordening te beperken tot 31 december 2009, de datum waarop het Verdrag van Ottawa afloopt.

2.3. Amendementen van het Europees Parlement

De plenaire vergadering van het Europees Parlement heeft 30 amendementen op het Commissievoorstel aangenomen.

2.3.1. Door de Raad goedgekeurde amendementen van het Parlement

Van deze 30 amendementen heeft de Raad er tien volledig kunnen goedkeuren (amendementen nrs. 1, 4, 6, 7, 12, 13, 20, 24, 27 en 28) en acht gedeeltelijk of inhoudelijk (amendementen nrs. 2, 3, 9 en 10 (het financieel referentiebedrag wordt geschrapt en als nieuwe overweging nr. 18 over de financiële middelen ingevoegd), nrs. 15, 21, 23 inzake artikel 7 van het comitologiebesluit, en nr. 30).

2.3.2. Door de Raad verworpen amendementen van het Parlement

Wat de overwegingen betreft werden de volgende amendementen verworpen:

- amendementen nrs. 4, 5 en 14 (inzake de vernietiging van voorraden),

- amendement nr. 8 (comitologie).

Wat de artikelen betreft werden de volgende amendementen verworpen:

- amendement nr. 11 (verzoek om de activiteiten in uitzonderlijke gevallen uit te breiden tot staten die geen partij zijn bij het Verdrag van Ottawa),

- amendement nr. 16 (de financiering van mijnbestrijdingsacties, met uitzondering van onderzoek en ECHO, uit één specifieke begrotingslijn biedt onvoldoende flexibiliteit),

- amendement nr. 17 (de instelling van een centrale dienst Mijnbestrijdingsacties in de Commissie),

- amendement nr. 18 (de Commissie neemt alle mogelijke maatregelen om landen aan te moedigen toe te treden tot het Verdrag van Ottawa),

- amendement nr. 19 (verwerping van de schrapping van de bepaling betreffende deelname aan aanbestedingen, die een standaardformule is),

- amendementen nrs. 22, 23 en 25 (comitologieprocedure, zie punt 1.1 en standpunt van de Raad voor de beheersprocedure in plaats van de raadplegingsprocedure),

- amendement nr. 26 (spoedhulpprocedure geschrapt aangezien hiervoor geen specifieke noodzaak bestaat),

- amendement nr. 29 (APM-strategiedocument voor te leggen aan het comité ter bespreking in plaats van louter ter informatie).

IV. CONCLUSIES

De Raad is van mening dat zijn gemeenschappelijk standpunt een evenwichtige tekst is met het oog op de verwezenlijking van bovengenoemde doelstellingen. De krachtens deze verordening te financieren activiteiten zullen zich beperken tot de ontwikkelingslanden en sporen met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking van de Gemeenschap. Het gemeenschappelijk standpunt biedt de mogelijkheid het landmijnprobleem met een alomvattende communautaire benadering aan te pakken en de meerjarige coördinatie en programmering van de mijnbestrijding te vergemakkelijken door middel van een APM-strategiedocument met horizontale richtsnoeren en prioriteiten.

(1) PB C 73 van 17.3.1999, blz. 1.

(2) PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1.

(3) Goedgekeurd in de Raad (Ontwikkeling) op 10 november 2000, doc. 13458/2000.

Top
  翻译: