Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52003AE0918

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake consumentenkrediet" (COM(2002) 443 def. — 2002/0222 (COD))

PB C 234 van 30.9.2003, p. 1–10 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52003AE0918

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake consumentenkrediet" (COM(2002) 443 def. — 2002/0222 (COD))

Publicatieblad Nr. C 234 van 30/09/2003 blz. 0001 - 0010


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake consumentenkrediet"

(COM(2002) 443 def. - 2002/0222 (COD))

(2003/C 234/01)

Op 8 oktober 2002 besloot de Raad, overeenkomstig artikel 95 van het EG-Verdrag, het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De gespecialiseerde afdeling "Interne markt, productie en consumptie", die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 25 juni 2003 goedgekeurd; rapporteur was de heer Pegado Liz.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 16 en 17 juli 2003 gehouden 401e zitting (vergadering van 17 juli) het volgende advies uitgebracht, dat met 91 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 1 onthouding, werd goedgekeurd.

SAMENVATTING

Het Europees Economisch en Sociaal Comité acht het voorstel van de Commissie voor herziening van de richtlijn betreffende consumentenkrediet opportuun en ziet als enige minpunt dat het voorstel erg laat gekomen is. Gezien de ontwikkelingen en beoogde doelstellingen op genoemd gebied was een herziening inderdaad hard nodig. Toch pleit het Comité niet voor goedkeuring van het voorstel, althans niet in zijn huidige vorm. Eerst moet het voorstel op een aantal punten grondig worden gewijzigd, en wel omdat:

- de inhoud ervan moet worden afgestemd op het bepaalde in andere EU-wetgevingsinstrumenten op dit gebied;

- eerst nauwkeurig moet worden nagegaan wat het effect is van de voorgestelde maatregelen op velerlei fronten, en met name op de voltooiing van de interne markt voor financiële dienstverlening en de toename van het consumentenvertrouwen;

- een aantal bepalingen in overeenstemming moet worden gebracht met het evenredigheids- en noodzakelijkheidsbeginsel om te voorkomen dat de keuze voor totale harmonisering het niveau van consumentenbescherming naar beneden haalt en onder het niveau brengt dat thans, op grond van de minimumclausule, wordt bereikt.

De belangrijkste onderdelen die volgens het EESC moeten worden aangepast om beter aan te sluiten bij de doelstellingen van het voorstel, zijn:

- de rechtsgrondslag van de richtlijn;

- de werkingssfeer van de richtlijn, zowel wat eronder valt als wat er niet onder valt;

- de wijze waarop voor totale harmonisatie wordt gepleit zonder in te staan voor een onverminderd hoog niveau van consumentenbescherming;

- de wijze waarop het verschijnsel probleemschulden wordt gebagatelliseerd, alsof alles wordt opgelost met een ondoelmatige en, in sommige gevallen, onevenredige lange opsomming van informatieverplichtingen, terwijl andere verplichtingen die er werkelijk toe doen, zijn geschrapt;

- de verdere uitwerking van de structuur, de werking en de gebruikgaranties van de centrale gegevensbanken;

afgezien van nog een hele reeks specifiek juridische kwesties die in onderstaand advies uitvoerig - maar niet uitputtend - worden besproken.

1. Inleiding: waarom deze richtlijn?

1.1. Dit voorstel voor een richtlijn van de Commissie aan het EP en de Raad, waarover raadpleging van het EESC verplicht is (artikel 95 van het Verdrag), is opgesteld omdat Richtlijn 87/102/EEG van 22 december 1986, die achtereenvolgens werd gewijzigd door Richtlijn 90/68/EEG van 22 februari 1990 en Richtlijn 98/7/EG van 16 februari 1998, nodig moest worden herzien.

1.1.1. Er werd immers al lang, zowel door maatschappelijke organisaties als door de nationale overheden, en om diverse redenen, waarvan sommige in de toelichting bij het voorstel worden genoemd en andere in verschillende rapporten en adviezen van het ESC(1) uiteengezet zijn, aangedrongen op herziening van de genoemde richtlijn uit 1987(2).

1.1.2. De redenen die door de Commissie worden genoemd, zijn m.n.:

a) nieuwe vormen van consumentenkrediet, die in 1987 nog niet gangbaar waren, moeten in de richtlijn worden opgenomen;

b) de rechten en plichten van zowel de consumenten als de kredietgevers moeten terug in evenwicht worden gebracht;

c) de toegang tot andere markten wordt door praktische problemen belemmerd.

1.1.3. Het Comité wijst, op zijn beurt, nog op het volgende:

a) het totale uitstaande bedrag aan consumentenkrediet is toegenomen;

b) er zijn problemen ontstaan als gevolg van een te grote schuldenlast;

c) er bestaan grote verschillen tussen de nationale regelingen en praktijken inzake de tenuitvoerlegging van de richtlijn uit 1987 en latere wijzigingen daarvan;

d) deze richtlijn biedt geen mogelijkheid om tot een duidelijke vergelijking van de werkelijke kosten van consumentenkrediet (jaarlijks kostenpercentage - JKP) te komen;

e) uniforme EU-criteria aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of er sprake is van woekerrente, alsook een procedure om dit verschijnsel eventueel te voorkomen en te bestrijden, ontbreken;

f) de regelgeving dient te worden aangepast aan de recent gepubliceerde richtlijnen over grensoverschrijdende betalingen (Richtlijn 97/5/EG van 27 januari 1997), elektronische handel (Richtlijn 2000/31/EG van 8 juni 2000) en de verkoop op afstand van financiële diensten (Richtlijn 2002/65/EG van 23 september 2002).

1.1.4. Deze tekortkomingen van de EU-regeling voor consumentenkrediet waren een bron van zorg voor de lidstaten en de maatschappelijke organisaties, omdat zij

a) aan de basis liggen van grote verschillen in consumentenbescherming en een laag consumentenvertrouwen in de interne markt voor financiële dienstverlening;

b) tot oneerlijke concurrentie leiden en voor instabiliteit op de Europese kredietmarkt zorgen;

c) de goede werking van de interne markt voor financiële dienstverlening belemmeren.

1.2. Het Comité staat dan ook achter de hoofddoelstelling van het voorstel, nl. "een doorzichtigere, efficiëntere markt te creëren die de consument een zodanige bescherming biedt dat het vrije verkeer van het aanbod van krediet voor zowel kredietgever als kredietnemer zeer goed functioneert".

Gezien het belang van consumentenkrediet voor de ontwikkeling van de interne markt is het noodzakelijk om, enerzijds, doorzichtige en op loyaliteit gebaseerde gedragsregels op te leggen aan de diverse betrokkenen en, anderzijds, zowel de vakmensen als de consumenten te verplichten elkaar over en weer correcte en volledige informatie te verstrekken.

1.3. Het Comité stemt derhalve ook in met de basisrichtsnoeren van het initiatief, te weten:

a) het toepassingsgebied van de richtlijn moet beter worden gedefinieerd;

b) de risico's van de kredietgever moeten worden beperkt;

c) de consumenten en hun zekerheidsstellers moeten beter worden voorgelicht;

d) de verantwoordelijkheden moeten eerlijk over de verschillende betrokkenen worden verdeeld;

e) er moeten gemeenschappelijke regels inzake de terugvordering van onbetaalde kredieten worden opgesteld.

1.4. Om dit doel te bereiken en overeenkomstig de eerder genoemde algemene richtsnoeren wordt in het voorstel voor een richtlijn voorgesteld de bestaande regeling met behulp van een aantal maatregelen aan te passen. De belangrijkste hiervan zijn:

a) een poging tot volledige harmonisatie om de consument een hoog niveau van bescherming te garanderen en ervoor te zorgen dat de verschillende nationale regelingen op één lijn zitten (artikel 1 en 30);

b) uitbreiding van de regeling tot kredietbemiddelaars en zekerheidsstellers (artikel 2, sub d) en f) en de artikelen 10, 23, 28 en 29);

c) uitbreiding van de materiële werkingssfeer tot alle vormen van consumentenkrediet en zowel persoonlijke als fysieke zekerheidsovereenkomsten, m.i.v. toezeggingen om een overeenkomst te sluiten en kredietovereenkomsten voor dienstverlening, uitgezonderd hypotheekleningen voor de aankoop van een huis (art. 2, sub b) en e), artt. 3 en 5);

d) het begrip "verantwoorde lening" (artikel 9), dat tot doel heeft de financiële instellingen verantwoordelijk te maken voor de beoordeling van het vermogen van de consument-kredietnemer om aan zijn verplichtingen te voldoen en de consument als klant of zijn zekerheidssteller hierover te informeren;

e) invoering van een uitdrukkelijk verbod op de verkoop van krediet- of zekerheidsovereenkomsten buiten verkoopruimten (artikel 5);

f) invoering van een nieuwe formule voor de berekening van het JKP (artikel 12), die alle kosten omvat, teneinde doorzichtigheid en vergelijkbaarheid te garanderen;

g) uitbreiding van de informatieverstrekking aan de consument, hetzij vóór hetzij tijdens het sluiten van de overeenkomst, overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 2000/31/EG van 8 juni 2000 betreffende elektronische handel en Richtlijn 2002/65/EG van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten (artikelen 6, 10 en 21);

h) verbod op het gebruik van schuldbrieven (wisselbrieven, orderbriefjes of cheques) ten bewijze van de schuld (artikel 18);

i) invoering van een speciale adviesplicht en informatieverstrekking aan de consument over de diverse kredietmogelijkheden (artikel 6, lid 3);

j) invoering van een herroepingsrecht van 14 dagen, welke termijn begint op de dag waarop een exemplaar van de gesloten kredietovereenkomst aan de consument wordt bezorgd (artikel 11);

k) invoering van de verplichting tot het opzetten en algemeen toegankelijk maken van een centrale gegevensbank in alle lidstaten, waarin betalingsproblemen worden geregistreerd, en het invoeren van de verplichting voor kredietinstellingen om deze vóór de kredietverstrekking te raadplegen (artikel 8);

l) aansprakelijkstelling van kredietgevers en leveranciers van goederen die tegelijkertijd kredietbemiddelaars zijn, indien de goederen niet worden geleverd, slechts gedeeltelijk worden geleverd of niet aan de voorwaarden van de betreffende overeenkomst voldoen (artikel 19);

m) omschrijving van een reeks bedingen in consumentenkredietovereenkomsten die als oneerlijk worden beschouwd (artikel 15), zoals het EESC overigens al eerder heeft aanbevolen(3).

2. Algemene opmerkingen

2.1. Het Comité steunt de voorgestelde aanpassingen van de regelgeving inzake consumentenkrediet ten aanzien van de bovengenoemde aspecten en vestigt daarbij de aandacht op het volgende.

2.1.1. Er is vooruitgang geboekt ten opzichte van de regeling die werd ingesteld bij Richtlijn 87/102/EEG en die werd gewijzigd bij de Richtlijnen 90/88/EEG en 98/7/EG.

2.1.2. De instrumenten en middelen om zowel de kredietgevers als de kredietnemers en hun zekerheidsstellers informatie te verstrekken zijn aanzienlijk verbeterd.

2.1.3. De vele vormen van krediet waarover de consument thans kan beschikken worden weliswaar uitgebreid omschreven en behandeld, maar dat kan nog beter.

2.1.4. Fundamentele begrippen als "totaal percentage van de kredietgever", "verschuldigde rente" en "door de kredietgever ontvangen bedragen" worden weliswaar gedefinieerd, maar inmiddels zijn er zoveel begrippen in omloop dat de consument door de bomen het bos niet meer ziet en de informatie er niet doorzichtiger op wordt.

2.1.5. Er wordt gestreefd naar een gemeenschappelijke, en derhalve in alle lidstaten werkelijk doorzichtige en vergelijkbare, berekeningswijze van het jaarlijks kostenpercentage (JKP).

2.1.6. Het aantal uitzonderingen op de bestaande regeling wordt beperkt.

2.1.7. Er wordt strikter de hand gehouden aan de informatieplicht van de kredietgever jegens de consument en de zekerheidssteller.

2.1.8. Er kan eventueel voor worden gekozen om het gebruik van wisselbrieven, orderbriefjes en cheques als waarborg in kredietovereenkomsten volledig af te schaffen.

2.2. Het Comité betreurt echter dat de Commissie de gelegenheid niet te baat heeft genomen om, aan de hand van de genoemde basisrichtsnoeren, het beoogde doel op onderstaande essentiële fronten dichterbij te brengen:

2.2.1. nauwkeurige omschrijving van de aard en de werking van gegevensbanken waarin betalingsproblemen worden geregistreerd en de vaststelling van uniforme regels om de rechten van consumenten (recht op inzage, recht op correctie, duidelijke en ondubbelzinnige individuele autorisatie, beperking van het gebruiksrecht van persoonsgegevens enz.) veilig te stellen;

2.2.2. de onvoorwaardelijke invoering van de verplichting om bij alle verkoopinformatie inzake consumentenkrediet het JKP en andere essentiële aspecten van de aangeboden kredietvorm te vermelden;

2.2.3. een poging tot classificering van een aantal overeenkomsten inzake consumentenkrediet, waarbij lijn wordt gebracht in de vele formules voor kredietverlening en rekening wordt gehouden met bepaalde methoden, zoals het systeem van automatische afschrijvingen in combinatie met kredietfinanciering en toestemming voor automatische betalingen;

2.2.4. vaststelling van EU-criteria voor maximale rentepercentages en woekerrente, waarbij dezelfde variabelen maar niet noodzakelijkerwijs dezelfde absolute bedragen worden gehanteerd.

Deze belangrijke kwestie vergt nadere uitleg. Immers:

2.2.4.1. Woekerrente is een rente die afwijkt van de wettelijk vastgestelde of, in de handel, de naar beste eer en geweten bepaalde rente die overeenkomt met wat naar algemene maatstaven te doen gebruikelijk is; woekerrente kan ook het gevolg zijn van misbruik van de noodsituatie van de kredietaanvrager.

2.2.4.2. De regelgeving inzake woekerpraktijken wordt door de lidstaten beschouwd als een onderdeel van het rechtskader voor economische marktordening dat derhalve van algemeen belang is. Anderzijds maakt deze regeling onlosmakelijk deel uit van de regels van algemeen communautair belang. Kredietgevers moeten inzake woekerpraktijken immers de wetgeving van het gastland in acht nemen, vooral wanneer het om grensoverschrijdende overeenkomsten gaat. Gezien het openbare karakter van de regeling inzake woekerpraktijken kunnen er conflicten tussen de nationale rechtsstelsels ontstaan.

2.2.4.3. Een argument tégen harmonisering van de regelgeving inzake woekerpraktijken is dat het al voldoende is als de kredietgever zijn informatieplicht nakomt en met name informatie verstrekt over de geldende rentevoet, zodat de consument kan kiezen. Maar in de praktijk blijkt vaak dat woekerrente wordt toegepast in situaties waarin de consument geen keuzevrijheid heeft. Een ander argument dat niet voor harmonisering van de regelgeving inzake woekerpraktijken pleit, is dat de vrije markt aan banden wordt gelegd en consumenten die het meest om krediet verlegen zitten, hier geen gebruik meer van kunnen maken. Toch moeten consumenten die het moeilijk hebben, worden beschermd tegen gewetenloze geldschieters.

2.2.4.4. Bovendien worden de renteverschillen sinds de invoering van de euro steeds verder uitgevlakt, waardoor harmonisering van de wetgeving op dit vlak vanzelf dichterbij komt.

2.2.4.5. Het Comité pleit derhalve voor Europese marktregulering op dit terrein om verstoring en beperking van de concurrentieverhoudingen tegen te gaan en is van mening dat een vast maximumrentepercentage voor de verschillende vormen van consumentenkrediet hiervoor het meest aangewezen middel is.

2.2.5. Tot slot wenst het Comité te beklemtonen dat er een speciale regeling moet komen voor consumenten met een handicap die een krediet willen aanvragen.

2.3. Ook zou de Commissie moeten zorgen voor goed werkende regelingen ter bescherming van consumenten die voor de aanschaf van een vaste eigen woning een hypotheek afsluiten. Ruim 70 % van het totale bedrag aan consumentenkredieten betreft namelijk hypotheken.

2.4. Het EESC is echter allerminst te spreken over de wijze waarop bepaalde oplossingen werden gevonden en bepaalde situaties werden opgelost, en die niet aan het beoogde doel beantwoordt.

Hierbij valt te denken aan:

2.4.1. de rechtsgrondslag van het voorstel, artikel 95 van het Verdrag; aangezien het hier niet om een kwestie gaat die uitsluitend te maken heeft met de verwezenlijking van de interne markt, komt het huidige artikel 153 van het Verdrag eerder in aanmerking; hierin worden weliswaar ook maatregelen in het kader van de verwezenlijking van de interne markt aangekondigd, maar wordt meer de nadruk gelegd op de bescherming van de economische belangen van de consumenten.

2.4.2. de - absolute en dwingende - wijze waarop men tot volledige harmonisatie beoogt te komen, d.w.z. zonder regels en zonder maximale bescherming van de consument voorop te stellen, nl. door het aan de lidstaten over te laten of zij al dan niet uitvoeringsvoorschriften formuleren ten aanzien van essentiële onderdelen als:

a) omkering van de bewijslast (artikel 30, lid 1, sub b) en art. 33),

b) vermelding van de debetrente, totaal percentage van de kredietgever en JKP (art. 4) in de verkoopinformatie,

c) sancties (art. 31),

d) inhoud van de centrale gegevensbank [art. 8, lid 4, en art. 30, lid 1, sub a)],

e) verplichte overhandiging van een exemplaar van de kredietovereenkomst als voorwaarde voor de geldigheid ervan (art. 10, lid 1),

waardoor situaties ontstaan die aanleiding kunnen geven tot een verschillende juridische benadering in de lidstaten, de markt kunnen verstoren en tot verschillen in consumentenbescherming kunnen leiden.

2.4.3. Aan het voorstel ligt een algemene gedachte ten grondslag, nl. dat consumentenbescherming en consumentenvoorlichting hetzelfde zijn. Het Comité heeft er echter diverse malen op gewezen dat voorlichting weliswaar essentieel is maar moet worden aangevuld met actieve vormen van consumentenbescherming. Aangezien hiertoe geen aparte maatregelen worden getroffen, kan een goede bescherming van de consument slechts worden verwezenlijkt aan de hand van minimumclausules, eventueel in verband met bepaalde, nader aan te geven onderdelen van de richtlijn.

2.4.4. Er is tevens gebrek aan extra en aangepaste adviesmogelijkheden, via daartoe geëigende kanalen, ten behoeve van minder geletterde consumenten met een beperkte financiële kennis.

2.4.5. Ook wordt niet afdoende ingegaan op schuldenproblemen(4), alsof dit verschijnsel zich totaal niet zou voordoen bij consumentenkrediet en alsof dit eenvoudigweg te bestrijden zou zijn door de in het voorstel bedoelde informatie te verstrekken. Het is immers een publiek geheim dat het voortdurende gebrek aan bereidwilligheid van de Commissie om met wetsvoorstellen voor harmonisering op dit vlak te komen tot gevolg heeft dat de verschillen tussen de nationale regelingen steeds groter worden en de voltooiing van de interne markt aldus wordt belemmerd; deze situatie zal nog verslechteren na de toetreding van de nieuwe lidstaten, waar dit verschijnsel al wijdverbreid is.

2.4.6. Ten slotte is het Comité evenmin gecharmeerd van de gedachte dat de kredietgever een vergoeding voor een vervroegde aflossing mag aanrekenen, zonder dat hiervoor duidelijke criteria worden vastgesteld en de lidstaten kennelijk zelf moeten bepalen of deze vergoeding "objectief en billijk is en op grond van actuariële beginselen berekend is" (artikel 16). Dit kan niet alleen tot forse verschillen in de behandeling van consumenten leiden maar ook tot een verstoring van de markt voor krediet in de verschillende landen.

2.4.7. Voorts is het Comité er geen voorstander van dat er, onder het motto van totale harmonisatie, maximumbedragen worden vastgesteld die ertoe leiden dat de consumentenbescherming op een lager pitje komt te staan dan in bepaalde lidstaten reeds het geval was; dit geldt met name voor de verplichting om na de herroeping van een kredietovereenkomst het bedrag inclusief rente terug te betalen en het verdwijnen van plicht tot openbare bekendmaking van het TKP.

2.4.8. Bovendien wordt nog voorgesteld de kredietbemiddelaars in bepaalde situaties aansprakelijk te stellen, maar hierin zit geen enkele lijn noch systematiek.

2.4.8.1. Het Comité is van mening dat het optreden van kredietbemiddelaars dringend aan regels moet worden gebonden, zoals dat ook is gebeurd met assurantiebemiddelaars(5).

2.4.8.2. Hier zijn verschillende argumenten voor. Ten eerste spelen kredietbemiddelaars een belangrijke rol in het consumptieproces, omdat zij bemiddelen in de betrekkingen tussen kredietgever en consument. Anderzijds lopen de nationale regels ten aanzien van kredietbemiddelaars sterk uiteen.

Bovendien bestaat er in de Europese jurisprudentie geen overeenstemming over de verantwoordelijkheid van bemiddelaars op m.n. het vlak van elektronische handel en verkoop op afstand.

2.4.9. Het is onaanvaardbaar dat de voorgestelde regels niet meer slechts vanaf een bepaald kredietbedrag gelden, wat het verstrekken van consumentenkrediet van zeer kleine omvang voor het aanschaffen van goederen of diensten die aan de eerste levensbehoeften voldoen, zou ontmoedigen; de eisen van de richtlijn staan nl. niet in verhouding tot de belangen die hiermee zijn gemoeid.

2.4.9.1. Het Comité stelt derhalve voor, het in artikel 2, lid 1, van de vorige richtlijn omschreven beginsel weer in te voeren en een ondergrens van 500 EUR te hanteren.

2.4.10. Anderzijds, gezien de contractuele vorm waarin bepaalde soorten kredietovereenkomsten worden gegoten (m.n. leaseovereenkomsten), alsook gezien het feit dat deze nog steeds onder de richtlijn vallen, bestaat behoefte aan een aparte bepaling op grond waarvan bepaalde aspecten van de richtlijn kunnen worden afgestemd op het specifieke juridische karakter van dergelijke overeenkomsten, m.n. op onderdelen als het herroepingsrecht, de berekening van het JKP, het aflossingsschema, vervroegde aflossing of inbeslagneming van het goed in geval van wanprestatie.

2.5. Tot slot bestaat gerede twijfel over de compatibiliteit van sommige, in het voorstel opgenomen bepalingen met die van andere richtlijnen of, in ieder geval, over de mogelijke interpretatie ervan, m.n. op punten als gegevensbescherming, verkoop op afstand, elektronische handel, financiële dienstverlening via het internet en misbruikclausules. Op dit vlak is nader technisch-juridisch onderzoek geboden.

3. Bijzondere opmerkingen

3.1. Definities

3.1.1. Definitie van "kredietbemiddelaar" [artikel 2, sub d)]

De definitie van "kredietbemiddelaar" [art. 2, sub d)] dient te luiden als volgt:

"'kredietbemiddelaar': een natuurlijk persoon of rechtspersoon die gebruikelijk ten behoeve van een consument en tegen vergoeding een activiteit uitoefent die erin bestaat, kredietovereenkomsten te presenteren of aan te bieden, andere voorbereidende werkzaamheden met het oog op het sluiten van kredietovereenkomsten te verrichten, en kredietovereenkomsten te sluiten."

3.1.2. Definitie van "zekerheidsovereenkomst" [artikel 2 sub e)]

In de definitie van zekerheidsovereenkomst moet worden vermeld dat deze ook deel kan uitmaken van de kredietovereenkomst; dat is nu niet duidelijk.

3.1.3. Definitie van "kredietopneming" [artikel 2, sub m)]

Het begrip "kredietopneming" moet slaan op het moment waarop het kredietbedrag daadwerkelijk wordt opgenomen, en niet "aan de consument ter beschikking wordt gesteld".

3.2. Toepassingsgebied (uitgesloten overeenkomsten)

3.2.1. De woorden "in één keer" in artikel 3, sub c) te schrappen.

3.2.2. Alinea d) van artikel 3, lid 2, moet worden geschrapt of anders moet duidelijk worden gemaakt dat de voorwaarden onder (i), (ii) en (iii) cumulatief zijn.

3.3. Informatieverstrekking vóór de sluiting van een overeenkomst

3.3.1. Reclame (artikel 4)

Voortaan moeten bij alle verkoopinformatie over consumentenkrediet het JKP en het totaal percentage van de kredietgever worden vermeld.

3.3.2. Verbod op de verkoop van krediet- of zekerheidsovereenkomsten buiten verkoopruimten (artikel 5)

Voorts moet duidelijk worden gemaakt dat het verbod uitsluitend geldt voor ongevraagde aanbiedingen.

3.3.3. Voorafgaande informatieverstrekking (artikel 6)

3.3.3.1. De onder lid 4 genoemde uitzondering moet worden geschrapt of anders moet worden toegelicht wat onder de dubbelzinnige bewoordingen "die als (...) slechts een subsidiaire rol spelen" wordt verstaan.

3.3.3.2. De woorden "en de eventuele kredietbemiddelaar" in lid 1 en de eerste alinea van lid 2 van artikel 6 moeten worden vervangen door "en, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar".

3.3.3.3. De woorden "en de voordelen en eventuele nadelen daarvan" in artikel 6, lid 2, tweede alinea, moeten worden vervangen door "en de relevante aspecten en kenmerken daarvan".

3.3.3.4. De woorden "en de eventuele kredietbemiddelaar" in artikel 6, lid 3, moeten worden vervangen door "en, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar".

3.3.3.5. De woorden "de risico's en voordelen die aan het desbetreffende product verbonden zijn" moeten worden vervangen door "de relevante aspecten en kenmerken van het product" (artikel 6, lid 3).

3.4. Centrale gegevensbank (artikel 8)

3.4.1. Om ervoor te zorgen dat de verplichte raadpleging effect sorteert moet in de richtlijn duidelijk worden aangegeven wat de gevolgen zijn voor de aansprakelijkheid van de kredietgever(6) indien de informatie van de gegevensbank niet wordt geraadpleegd of indien hiermee geen rekening wordt gehouden.

3.4.2. Soms wordt echter ook krediet van zeer kleine omvang verstrekt en daarom dient te worden vastgesteld vanaf welk kredietbedrag de gegevensbank verplicht moet worden geraadpleegd, ingeval de in paragraaf 2.4.9.1 voorgestelde ondergrens niet wordt aanvaard.

3.4.3. De verplichting om de consument het resultaat van de raadpleging mee te delen moet worden aangevuld met het recht op rectificatie door de consument, op straffe van passende maatregelen in geval van niet-naleving.

3.4.4. De onmiddellijke en automatische vernietiging van de verkregen persoonsgegevens kan tot gevolg hebben dat geen profiel van de cliënt kan worden opgesteld en dat geen advies meer kan worden verstrekt over de meest geschikte producten.

3.4.4.1. Het Comité stelt voor dat deze clausule wordt aangepast aan de bepalingen van het herziene Verdrag van Basel, nl. dat de gegevens ten hoogste gedurende een bepaalde termijn worden bewaard, tenzij de consument te kennen geeft dat zijn gegevens onmiddellijk moeten worden vernietigd.

3.5. Verantwoorde lening (artikel 9)

3.5.1. De woorden "wordt hij geacht" hebben geen rechtskracht; daarom wordt voorgesteld de woorden "moet hij (...) hebben nagegaan" te gebruiken, waarmee de bewijslast wordt omgekeerd.

3.5.2. Paragraaf in te lassen, die luidt als volgt:

"Ook wordt verondersteld dat zowel de consument als de zekerheidssteller een waarheidsgetrouw beeld heeft geschetst van zijn financiële situatie".

3.6. In krediet- en zekerheidsovereenkomsten te vermelden informatie (artikel 10)

3.6.1. Verplichte overhandiging van een exemplaar van de kredietovereenkomst aan de consument op straffe van ongeldigheid ervan.

3.7. Herroepingsrecht (artikel 11)

3.7.1. De woorden "aan de consument wordt bezorgd" in lid 1 te vervangen door "door de consument wordt ontvangen".

De termijn vangt aan op het moment van de ontvangstbevestiging.

3.7.2. Lid 3 vergt nadere toelichting, vooral op het punt van de terugbezorging van goederen, wat alleen lijkt te gelden voor kredieten in verband met de verkoop van goederen.

3.7.2.1. Het Comité stemt in principe in met de regel dat herroeping van de kredietovereenkomst geen gevolgen mag hebben voor het gefinancierde goed, maar er dient te worden gewaakt voor fraude door consumenten die te kwader trouw zijn.

3.7.2.2. Het feit dat ervoor wordt gekozen om, los van de levering van het goed aan de consument, de eigendom van het gefinancierde goed pas over te dragen op het moment dat de herroepingstermijn is verstreken, strookt niet geheel met de regel van eigendomsoverdracht volgens het wederkerigheidsbeginsel, hetgeen indruist tegen het in dezer geldende subsidiariteitsbeginsel.

Het ligt meer voor de hand om de uitoefening van het herroepingsrecht ten aanzien van de kredietovereenkomst te koppelen aan de voorafgaande kwijtingverlening voor het gefinancierde goed of aan de feitelijke terugbetaling van het krediet indien dit rechtstreeks aan de koper-consument van het verworven goed werd verleend.

3.8. Vervroegde aflossing (artikel 16)

3.8.1. Het voorstel doet niets af aan de mogelijkheid om de consument een vergoeding aan te rekenen, waarvan de hoogte echter niet duidelijk en objectief genoeg wordt vastgesteld.

3.8.1.1. Voorgesteld wordt de mogelijkheid tot het aanrekenen van een vergoeding te schrappen.

3.8.1.2. Anders moet de mogelijkheid van een vergoeding voor vervroegde aflossing vooraf worden vastgelegd in de kredietovereenkomst en dient uitsluitend te worden gerefereerd aan de administratie- en beheerskosten van de kredietovereenkomst, die over alle termijnen worden omgeslagen, aan de risico's i.v.m. het herfinancieringspercentage van de kredietgever en het risico van de noodzaak tot herplaatsing van het kapitaal tegen een lagere rente; voorts moeten beperkte sancties worden voorzien voor situaties waarin een nieuwe kredietovereenkomst wordt gesloten om een vorig krediet af te lossen.

3.9. Hoofdelijke aansprakelijkheid (artikel 19)

3.9.1. De richtlijn moet worden aangevuld met het bepaalde in lid 2 van artikel 11 van Richtlijn 87/102/EEG(7).

3.9.2. De woorden "schadeloos te stellen" in lid 2 te vervangen door een "vergoeding te betalen".

3.10. Uitvoering van de zekerheidsovereenkomst (artikel 23)

3.10.1. Nadere toelichting van het begrip "actuar" in de Spaanse versie is geboden ("rechtstreeks aanspreken" in de Nederlandse tekst). Er mag immers geen twijfel over bestaan dat het om "aanspreken" in gerechtelijke zin gaat. Bovendien moet de termijn worden ingekort tot 30 dagen.

3.10.2. Het is evenmin gerechtvaardigd het gewaarborgde bedrag in lid 3 te beperken tot het nog verschuldigde saldo van het totale kredietbedrag en de achterstallen uit hoofde van de kredietovereenkomst, aangezien de zekerheid om het even welk bedrag moet kunnen omvatten dat door de consument moet worden voldaan wanneer deze niet aan zijn verplichtingen voldoet (bijv. executiekosten).

3.11. Volledige harmonisatie (artikel 30)

3.11.1. De kwestie volledige harmonisatie en de voorwaarden die essentieel zijn voor het Comité om hiermee in stemmen, zijn al eerder algemeen ter sprake gekomen.

3.11.2. Overeenkomstig de overwegingen in paragraaf 3.13 ten aanzien van artikel 33 wordt voorgesteld alinea b van artikel 30 te schrappen.

3.12. Sancties (artikel 31)

3.12.1. Het uitgangspunt van de sanctieregeling werd reeds in grote lijnen besproken.

3.12.2. Rest ons slechts erop te wijzen dat de zinnen

"De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Indien de kredietgever (...), kunnen de sancties er met name in bestaan dat de kredietgever rente en kosten verliest ..."

moeten worden vervangen door

"De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn en indien de kredietgever (...) kunnen zij er met name in bestaan ...".

3.13. Bewijslast (artikel 33)

3.13.1. De uitdrukking

"De lidstaten mogen bepalen dat de bewijslast ..."

in artikel 33 te vervangen door

"De lidstaten moeten bepalen dat de bewijslast ...".

4. Conclusies

4.1. Het voorstel voor een richtlijn beoogt te beantwoorden aan een reeks verwachtingen en behoeften op het vlak van consumentenbescherming. Zo is de richtlijn voortaan ook van toepassing op zekerheidsovereenkomsten en op nieuwe vormen van krediet, en worden essentiële begrippen op het gebied van kredietverlening nader toegelicht, wat er hopelijk toe bijdraagt dat de consument meer vertrouwen krijgt in de interne markt voor financiële dienstverlening.

4.2. Het is echter jammer dat niet eerst is nagegaan wat de gevolgen zijn van dit herzieningsvoorstel voor zowel de vraag- als de aanbodzijde van de markt (aantal transacties, kredietbedragen en -soorten, enz.).

4.3. Het is eveneens betreurenswaardig dat in het voorstel, evenals in Richtlijn 87/102/EEG, de ontwikkeling van de interne markt nog steeds bovenaan het lijstje van prioriteiten prijkt en dat de bescherming van de consument pas aandacht krijgt wanneer hiermee de vrije kredietverlening kan worden gestimuleerd; zo is consumentenbescherming geen doel op zich maar slechts een instrument om de interne markt tot ontwikkeling te brengen.

4.3.1. Daarom wordt voorgesteld artikel 153 van het Verdrag als rechtsgrondslag voor dit voorstel te nemen.

4.4. Het Comité is echter wél ingenomen met een aantal specifieke maatregelen die de problemen als gevolg van een te hoge schuldenlast beogen tegen te gaan, zoals het principe van "verantwoorde lening", de adviesplicht, de regeling betreffende het herroepingsrecht, de plicht een aflossingsschema te overleggen en de regeling inzake buitengerechtelijke invordering.

4.5. Het zou echter een goede zaak zijn geweest als men de kans had gegrepen om nog een stapje verder te gaan en methoden had bedacht om een oplossing te vinden voor uitgesproken probleemsituaties als gevolg van een te hoge schuldenlast.

4.6. In het voorstel blijft een substantieel gedeelte van de kredietverlening buiten beschouwing, wordt het heffen van woekerrente niet aan banden gelegd, zijn kredietovereenkomsten nog steeds niet geclassificeerd en kunnen kredietbemiddelaars zich ongestraft aan hun verantwoordelijkheid onttrekken.

4.7. Op bepaalde punten gaat het voorstel zelfs minder ver dan de vorige regeling. Zo is de verplichte openbare bekendmaking van het JKP verdwenen, met als gevolg dat de consument geen vergelijking meer kan maken van de werkelijke kosten van het krediet voordat hij of zij over een eventuele kredietovereenkomst gaat praten. Bovendien zorgt de voorgestelde regeling op tal van punten voor minder bescherming dan thans in verschillende lidstaten het geval is.

4.8. Het is onaanvaardbaar dat het opleggen van een informatieplicht aan de kredietgever ten koste gaat van diens verantwoordelijkheid ten aanzien van de consument, te meer daar deze informatieplicht de consumentenbescherming niet noodzakelijkerwijs ten goede komt.

4.9. Het is aanbevelenswaardig de effectieve tenuitvoerlegging van dit voorstel voor een richtlijn op de interne markt te koppelen aan extra opleidingsmogelijkheden voor kredietbemiddelaars in het algemeen en handelaren in het bijzonder, maar ook voor consumenten, met name de minder hoog opgeleiden; in dit laatste geval is persoonlijk advies en voorlichting van jongsaf aan essentieel om te begrijpen hoe consumptief krediet in elkaar zit en wat de gevolgen ervan zijn, vooral met het oog op een zorgvuldig beheer van het gezinsbudget.

4.10. Het is eveneens raadzaam om de in paragraaf 4.2 genoemde effectbeoordeling ook uit te voeren in de kandidaatlidstaten. Een dergelijke, door de Commissie te realiseren en aan het EESC en het Europees Parlement voor te leggen effectrapportage moet de volgende onderdelen bevatten:

- de economisch gevolgen voor het bankwezen, de handel en de industrie,

- de gevolgen voor de consument, met name de minder bevoorrechte consument,

- de gevolgen van het voorstel voor de mogelijke ontwikkeling van de grensoverschrijdende handel.

4.11. Voor totale harmonisatie mag slechts worden gekozen indien de consumentenbescherming hiermee naar het hoogste niveau wordt getild en op voorwaarde dat de harmonisatie niet tot een reële vermindering van het aantal waarborgen voor de consument leidt - in tegenstelling tot hetgeen door het voorstel wordt beoogd.

4.12. Daarom wordt voorgesteld de minimumbepaling te handhaven en daarbij duidelijk aan te geven voor welke aspecten van het consumptief krediet de lidstaten strengere eisen voor consumentenbescherming mogen hanteren.

4.13. Gezien het bovenstaande beveelt het Comité de Raad en de lidstaten aan, het onderhavige voorstel voor een richtlijn in zijn huidige versie niet goed te keuren zolang de Commissie de voorgestelde maatregelen, met name in het licht van de opmerkingen van het EESC, niet nog eens kritisch heeft bekeken, heeft vastgesteld dat deze niet in strijd zijn met het bepaalde in andere EU-instrumenten op dit gebied en nauwkeurig heeft nagegaan wat het effect ervan is op velerlei fronten, en met name op de voltooiing van de interne markt voor financiële dienstverlening en op een werkelijke toename van het consumentenvertrouwen bij grensoverschrijdende transacties.

Brussel, 17 juli 2003.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

R. Briesch

(1) De belangrijkste daarvan zijn:

- het informatief rapport van de afdeling INT over "Huishoudens met een schuldenprobleem";

- het advies over "Huishoudens met een schuldenprobleem" (PB C 149 van 21.6.2002);

- het advies over het voorstel voor een richtlijn tot wijziging van Richtlijn 87/102/EEG (PB C 337 van 31.12.1988);

- het advies over het Groenboek inzake "Financiële diensten: voldoen aan de verwachtingen van de consument" (PB C 56 van 24.2.1997);

- het advies over het voorstel voor een richtlijn inzake bepaalde juridische aspecten van de elektronische handel (PB C 169 van 16.6.1999);

- het advies inzake het verslag over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 90/88/EEG en van het voorstel voor een richtlijn tot wijziging van Richtlijn 87/102/EEG zoals gewijzigd bij Richtlijn 90/88/EEG (COM(96) 79 def.), (PB C 30 van 30.1.1997);

- het advies over het voorstel voor een richtlijn inzake de verkoop op afstand van financiële diensten (PB C 169 van 16.6.1999).

(2) Deze behoefte aan herziening van de genoemde Richtlijn werd o.m. naar voren gebracht tijdens:

- de hoorzitting met regeringsdeskundigen op 4 juli 2001 en met consumentenorganisaties op 5 juli 2001 te Brussel (Borschette-gebouw);

- de mede door het ESC georganiseerde hoorzitting in Stockholm op 18 juli 2001;

- de mede door de Consiglio Nazionale dei Consummatori e degli Utenti in Milaan georganiseerde hoorzitting op 2 juli 2001;

- het colloquium over "Consumentenkrediet en EU-harmonisering", dat op 13 en 14 november 2001 door het Belgisch voorzitterschap in Charleroi werd georganiseerd.

(3) Zie het advies over het verslag van de Commissie inzake de toepassing van Richtlijn 93/13/EG van de Raad van 5 april 1993, (PB C 116 van 20.4.2001), en het advies over consumenten en de verzekeringsmarkt (PB C 95 van 30.3.1998).

(4) Waarover het EESC diverse, in voetnoot 1 genoemde, adviezen heeft uitgebracht.

(5) Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002, PB L 9 van 15.1.2003. Over dit voorstel bracht het EESC advies uit (PB C 221 van 7.8.2001).

(6) Zie Bernd Stauber, "La consécration légale d'un devoir de diligence du donneur de crédit", in "La responsabilité du donneur de crédit aux particuliers", Observatoire du Crédit et de l'Endettement, oktober 1996 en "La prévention du surendettement du consommateur: la nouvelle approche de la LCC 2001", in "La nouvelle loi fédérale sur le crédit à la consommation", Éd. CEDIDAC, n° 51 Lausanne 2002.

(7)

"2) De consument kan rechten doen gelden jegens de kredietgever, indien:

a) de consument met het oog op de aankoop van goederen of het verkrijgen van diensten een kredietovereenkomst sluit met een andere persoon dan de leverancier;

b) er tussen de kredietgever en de leverancier van de goederen of diensten een vooraf bestaand akkoord is op grond waarvan uitsluitend door die kredietgever aan klanten van die leverancier krediet beschikbaar wordt gesteld voor het verwerven van goederen of diensten bij die leverancier; en

c) de onder a) bedoelde consument zijn krediet verkrijgt krachtens dat vooraf bestaande akkoord; en

d) de onder de kredietovereenkomst vallende goederen of diensten niet worden geleverd of slechts gedeeltelijk worden geleverd of niet aan de voorwaarden van de leveringsovereenkomst voldoen; en

e) de consument de leverancier heeft aangesproken maar niet de genoegdoening heeft gekregen waarop hij recht heeft."

Top
  翻译: