Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006AE0751

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over De toestand van het maatschappelijk middenveld in de Westelijke Balkan

PB C 195 van 18.8.2006, p. 88–96 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

18.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/88


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „De toestand van het maatschappelijk middenveld in de Westelijke Balkan”

(2006/C 195/23)

In haar brief van 14 juni 2005 heeft de vice-voorzitter van de Europese Commissie, mevrouw Wallström, het Europees Economisch en Sociaal Comité verzocht om, overeenkomstig art. 262 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen, een advies op te stellen over „De toestand van het maatschappelijk middenveld in de Westelijke Balkan”.

De gespecialiseerde afdeling Externe betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden terzake was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 27 maart 2006; rapporteur was de heer DIMITRIADIS.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 427e zitting van 17 en 18 mei 2006 (vergadering van 17 mei) het volgende advies met 95 stemmen vóór en geen stemmen tegen, bij 1 onthouding, goedgekeurd:

Onderhavig advies moet in verband worden gebracht met artikel 9 van het Samenwerkingsprotocol tussen de Europese Commissie en het Europees Economisch en Sociaal Comité; het is een antwoord op het verzoek van de vice-voorzitter van de Europese Commissie, mevrouw Wallström, om een advies over de toestand van het maatschappelijk middenveld in de Westelijke Balkan op te stellen en moet bijdragen tot de strategische overwegingen die in het kader van het stabilisatie- en associatiepact moeten worden gemaakt.

Onderhavig advies heeft tot doel:

de Commissie en de Raad zo goed mogelijk te helpen maatregelen uit te werken en toe te passen die op een solide basis steunen en op realistische en meetbare doelstellingen gericht zijn;

de Europese publieke opinie de gelegenheid te geven deze maatregelen beter te leren kennen zodat zij zich bewust wordt welke voordelen de EU biedt en dit beleid bewust ondersteunt;

de evaluatie en de verbetering of herziening van de toegepaste maatregelen en acties te vergemakkelijken, ingeval dit nodig is, voor zover de doelstellingen duidelijk en onbetwistbaar zijn, met name wat de directe begunstigden betreft;

het imago van de EU in de wereld, en vooral in de erg geteisterde Westelijke Balkan, op te poetsen en haar aanzien te vergroten, door aan te tonen dat zij aandacht heeft voor dringende en wezenlijke behoeften van de volkeren in de regio en haar knowhow wil inschakelen ter bevordering van hun welzijn;

aan te tonen welke rol het EESC kan spelen in de regio door een brug te slaan tussen Europese middenveldorganisaties en de betrokken lokale organisaties.

1.   Samenvatting

1.1   Opmerkingen van het EESC

De EU heeft op internationaal en lokaal vlak een groot deel van haar geloofwaardigheid verloren tijdens de Joegoslavië-crisis met als gevolg dat ze in de regio overkomt als een politiek machteloze internationale speler die nog steeds niet volledig op de hoogte is van de reële toestand van de Westelijke Balkan en niet in staat is zijn verschillende actoren te coördineren.

In tal van gebieden in de Westelijke Balkan, en met name in Kosovo, is er nog geen sprake van een echt gevoel van veiligheid en kunnen etnische geschillen op ieder moment de lont in het kruit werpen.

De Unie tussen Servië en Montenegro komt onvoldoende tegemoet aan de verwachtingen m.b.t. de totstandkoming van een democratische unie van staten.

Bosnië-Herzegovina en Kosovo zijn staatsvormen (constructies) die door internationale organisaties zijn opgedrongen en waarvan niet zeker is of ze zullen standhouden.

De criteria van Kopenhagen worden beschouwd als basiscriteria waarover niet onderhandeld kan worden.

De meest geschikte manier om terzake een geïntegreerde Europese strategie te ontwikkelen is een beroep te doen op het maatschappelijk middenveld en zijn organisaties, die schoorvoetend hun rol beginnen te spelen.

De landen van de Westelijke Balkan hebben voortdurende, rechtstreekse en serieuze ondersteuning nodig, zowel wat knowhow betreft als op economisch gebied (ondersteuning van directe en indirecte buitenlandse investeringen).

De multilaterale dialoog en de totstandkoming van een democratisch rechtskader voor het functioneren van het maatschappelijk middenveld moeten kracht worden bijgezet.

De bestrijding van de corruptie en de consolidatie van de rechterlijke macht ter ondersteuning van de samenleving vormen een onmiddellijke prioriteit.

Het is zaak de middenveldorganisaties te financieren.

Volgens het EESC moeten er gemengde raadgevende comités met alle landen van de Westelijke Balkanregio komen als de tijd daarvoor rijp is.

1.2   Rol en verantwoordelijkheden van het EESC

Het EESC, dat bovendien over aanzienlijke knowhow en personele middelen beschikt, beschouwt zichzelf als de instantie bij uitstek die een actievere rol in de ontwikkeling van de bovenvermelde maatregelen kan spelen. Getuige hiervan het opmerkelijke initiatief om in 2006 in het gebouw van het Comité een forum te organiseren, waaraan de organisaties van het maatschappelijk middenveld van de Westelijke Balkan kunnen deelnemen.

Het Comité biedt aan om, indien het daarom wordt verzocht, de middenveldorganisaties van de Westelijke Balkan in contact te brengen met hun Europese tegenhangers.

De Commissie kan een beroep doen op het Comité, dat lokale bijeenkomsten kan organiseren om het maatschappelijk middenveld te informeren over aangelegenheden van bijzonder belang en als doorgeefluik kan fungeren tussen dit middenveld en internationale organisaties als het IMF, de Wereldbank, de EIB, enz.

In samenwerking met de EU dienen deze organisaties systematische analyses en studies van de maatschappelijke toestand in de Westelijke Balkan en de vooruitgang van het maatschappelijk middenveld te plannen, aan te moedigen en te ondersteunen.

1.3   Het EESC doet de volgende aanbevelingen en voorstellen:

A)

aan de nationale en regionale overheden in de landen van de Westelijke Balkan:

Meer werk te maken van de overname van het communautaire acquis; tevens moeten de regeringen meer spoed zetten achter hun democratiseringsinspanningen;

Alle betrokken partijen dienen bijzonder respect aan de dag te leggen voor etnische en religieuze minderheden.

B)

aan de politieke organen van de Unie:

De Commissie moet haar inspanningen intensiveren teneinde de procedures m.b.t. de stabilisatie- en associatieovereenkomsten met de overige landen van de regio af te ronden, en moet blijk geven van grotere politieke wil en een betere coördinatie van haar politieke en adviesorganen ter bevordering van de tenuitvoerlegging van alle punten van de Agenda van Thessaloniki.

Volgens het EESC is onderwijs van het grootste belang voor de ondersteuning en ontwikkeling van de samenlevingen in de Westelijke Balkan.

Een definitieve regeling van de status van Kosovo is essentieel voor de veiligheid, de vrede en de stabiliteit in de regio.

De EU moet ook verder werk maken van een evaluatie van de organisaties van de sociale partners, en met name van hun statuut en doelstellingen.

C)

aan de EU-lidstaten die aan de Westelijke Balkan grenzen en aan de Europese middenveldorganisaties:

De EU-lidstaten moeten acties ondernemen om het maatschappelijk middenveld te ondersteunen.

2.   Historische benadering van de toestand van het maatschappelijk middenveld in de Westelijke Balkan

2.1

De analyse van het maatschappelijk middenveld (1) in de Balkanregio is in dit advies toegespitst op de volgende landen: Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, FYROM en Servië-Montenegro, waarin overeenkomstig Resolutie 1244 van de VN-Veiligheidsraad ook de regio van Kosovo begrepen is.

2.2

Op de Top van Thessaloniki (juni 2003) heeft de EU haar verbintenis bevestigd de landen van de Westelijke Balkan in de Unie op te nemen (2) als de omstandigheden dit mogelijk maken. Het stabilisatie- en associatieproces werd verrijkt door toevoeging van nieuwe middelen ter ondersteuning van de hervormingsinitiatieven. Er werden prioriteiten op korte en middellange termijn vastgesteld en in 2004 werd een eerste reeks Europese partnerschappen goedgekeurd.

2.3

Op politiek gebied blijft de regio evenwel erg onstabiel. Dit gebrek aan stabiliteit blijkt uit het feit dat tot dusver geen definitieve regeling voor Kosovo is gevonden, uit de wisselende aard van de betrekkingen tussen Servië en Montenegro en uit de trage vooruitgang van Bosnië-Herzegovina, die op ieder moment weer stil kan vallen.

2.4

De missies van de EESC-contactgroep naar Kroatië, Bosnië-Herzegovina (21-22 maart 2005), Servië en Montenegro (26 mei 2005), de voormalige Joegoslavische republiek Macedonië en Albanië maken melding van een positieve respons op het door het EESC georganiseerde forum van het maatschappelijke middenveld, maar beklemtonen ook de moeilijkheden bij de totstandbrenging van een constructieve sociale dialoog en een dialoog met het maatschappelijk middenveld wegens het ontbreken van een echt representatieve deelname van de sociale partners en wegens het gebrek aan geloofwaardigheid en authenticiteit (3) van bepaalde organisaties die zich als vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld voordoen. Regeringen en maatschappelijk middenveld zijn elkaar geleidelijk aan meer gaan beïnvloeden. Zij functioneren evenwel nog niet op een zulkdanig niveau dat zij reeds tot wezenlijke resultaten en synergieën zijn gekomen.

2.5

De onmacht van de democratische instellingen, het politieke klimaat en de toestand op veiligheidsgebied in de landen van de regio hebben tot dusver geen gestructureerde sociale dialoog met onafhankelijke en representatieve sociale partners mogelijk gemaakt; deze dialoog moet gebaseerd zijn op interne discussies binnen lokale gemeenschappen en moet verder worden ondersteund door de EU die op dat gebied over rijke ervaring en knowhow beschikt.

2.6

Het onderhavige advies past in het kader van het proces dat werd gelanceerd met de overeenkomst van de Top van Zagreb (november 2000), de Agenda van Thessaloniki (juni 2003) en alle overige initiatieven die door de EU-instellingen m.b.t. de regio werden genomen en waarbij bijzondere aandacht wordt geschonken aan economische, politieke, sociale en culturele kwesties.

2.7

De huidige toestand m.b.t. de middenveldorganisaties is niet wezenlijk veranderd ten opzichte van de situatie die beschreven is in het vorige EESC-advies met als titel „De rol van het maatschappelijk middenveld in de nieuwe strategie voor de Westelijke Balkan” (4). Deze toestand kan in het kort als volgt worden weergegeven:

voortdurende en moeizame inspanningen van vakbondsorganisaties om hun nieuwe rol te spelen binnen vrij gestructureerde economieën en samenlevingen, waarin de particuliere sector een moderne ontwikkelingsrol speelt;

inspanningen om werkgeversorganisaties te helpen zich te ontdoen van het keurslijf van controle door de staat, die vroeger immers ook eigenaar was; thans zijn de omstandigheden veranderd en heeft de staat na de ondergang van de oude regimes een bijzondere rol gespeeld in de oprichting van nieuwe ondernemingen en de opkomst van nieuwe ondernemers die via internationale investeringen rijkelijk werden gesteund;

veelzijdige maar in bepaalde gevallen ondoeltreffende acties die een beter gecoördineerde samenwerking vergen.

2.8

De algemene maatschappelijke situatie blijft problematisch in de regio. Ondanks de vooruitgang die is geboekt, zijn de maatschappelijke en politieke instellingen en structuren nog niet geconsolideerd. De oorlog heeft bijzonder diepe wonden geslagen, die tot dusver nog niet helemaal zijn geheeld. De inspanningen die door internationale en Europese organisaties zijn geleverd, hebben dan ook niet de verwachte resultaten opgeleverd, hetgeen o.m. ook te wijten is aan het ontbreken van een uniform model van sociale dialoog en van een dialoog met de middenveldorganisaties, waarbij de rol van de verschillende groepen en organisaties van het maatschappelijk middenveld inzake rechten, bevoegdheden en verplichtingen, zichtbaar en duidelijk omschreven moet zijn.

3.   Algemene toestand van de organisaties van het maatschappelijk middenveld

3.1   Sociale partners

Samen met het sluiten van overeenkomsten voor de liberalisering van de handel in dit gebied moet de vertegenwoordiging van de sociale partners in de regio worden geïnstitutionaliseerd en moeten tegelijkertijd niet-versnipperde structuren voor hun vertegenwoordiging op nationaal niveau worden gecreëerd.

De communautaire programma's (5) voor capaciteitsopbouw zijn van cruciaal belang, met name voor de vakbondsorganisaties en de verenigingen van werkgevers die in de periferie actief zijn. Er is behoefte aan goede praktijken voor interregionale samenwerking daar de sociale partners, in het vooruitzicht van één enkel vrijhandelsakkoord in 2006, regionale kwesties via samenwerking zullen moeten aanpakken.

Het is vaak een hele opgave om de openbare sector in die landen bij een en ander te betrekken; de dialoog tussen openbare en particuliere sector moet dan ook worden verzekerd en bevorderd.

3.2   Overige organisaties

De reeds bestaande middenveldorganisaties in de landen onder beschouwing vallen onder de volgende vier algemene categorieën: a) organisaties die zijn opgezet om oppositie te voeren tegen de oude regimes, b) ngo's die voor hun werking volledig afhankelijk zijn van schenkingen en werden opgezet met het oog op internationale programma's voor ontwikkelingshulp, c) zeer gespecialiseerde organisaties die zich gewoonlijk voor de meest kwetsbare groepen inzetten, en d) verenigingen van landbouwers.

De levensvatbaarheid van deze organisaties en hun onafhankelijkheid van schenkers zijn de belangrijkste kwesties die in de onmiddellijke toekomst moeten worden aangepakt. Onder de eerste groep, die in de meeste gevallen ngo's omvat die reeds lange tijd actief zijn en rechtstreeks aan de politieke dialoog deelnemen, vallen ruim erkende organisaties die echter met ernstige problemen inzake economische levensvatbaarheid kampen. De organisaties van de tweede groep zijn veel minder bekend en zeer talrijk en lijken te zijn opgericht om tegemoet te komen aan de uitgesproken verlangens van hun schenkers. Het is duidelijk dat bij gebrek aan schenkingen het merendeel van deze organisaties zou ophouden te bestaan.

Capaciteitsopbouw en samenwerking, zowel tussen middenveldorganisaties als op regionaal niveau, moeten worden aangepakt maar de belangrijkste vraag is hoe dan ook hoe de huidige kritieke periode waarin de internationale middelen afnemen en er nog geen lokale financieringsbronnen beschikbaar zijn, kan worden overbrugd. Het gevaar is niet denkbeeldig dat een groot deel van het sociaal kapitaal dat dankzij de inspanningen van het maatschappelijk middenveld is opgebouwd, verloren zal gaan en dat zal worden teruggegrepen naar geweld.

4.   De structurele problemen van de regio en de gevolgen daarvan voor de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld

4.1   Corruptie

Dit is het grootste probleem in de regio; het is te wijten aan ondoeltreffend openbaar bestuur, het ontbreken van een doeltreffende institutioneel en wettelijk kader en van een onafhankelijke rechterlijke macht, slechte economische omstandigheden, armoede en het feit dat middenveldorganisaties niet echt kunnen optreden.

4.2   Schending van de mensenrechten en de individuele en sociale rechten

Ondanks de inspanningen van internationale organisaties, die overigens niet steeds succesvol zijn geweest, blijven er op dit ogenblik nog steeds systematisch problemen bestaan van schending van de individuele rechten door de overheid. Belangrijker nog is echter dat de rechterlijke macht in dit specifieke geval haar rol niet lijkt te spelen of te begrijpen.

De opname van de betrokken landen, in eerste instantie, in het institutionele kader van de Raad van Europa is een stap in de goede richting. In vele gevallen is de politieke wil echter niet aanwezig om dit kader toe te passen, en maken de verschillen tussen minderheden en religies die bij de sociale onderhandelingen ook aan de orde worden gesteld, het bijzonder moeilijk om tot een open klimaat van toenadering en consensus te komen.

4.3   Ondoeltreffende governance — openbaar bestuur

De politieke en maatschappelijke instabiliteit die voortkomt uit de scherpe politieke tegenstellingen op intern vlak is de belangrijkste oorzaak van de slechte governance van de regio, die tot uiting komt in het ernstig disfunctioneren van het openbaar bestuur, hetgeen op zijn beurt weer aanleiding geeft tot willekeur en corruptie. De internationale en Europese inspanningen om deze openbare besturen te moderniseren hebben tot dusver geen wezenlijke resultaten opgeleverd.

4.4   Ontbreken van dialoog met het maatschappelijk middenveld

Voor de sociale dialoog (6) met de middenveldorganisaties is er, naast een wettelijk kader, ook wederzijds respect van de betrokken partijen nodig en moet er een inspanning worden geleverd om de tegenstellingen te begrijpen en te verminderen; er is m.a.w. vooral een compromiscultuur nodig. In de regio van de Westelijke Balkan is er nooit sprake geweest van een echte dialoog wegens de totalitaire regimes en de pseudo-organisaties die onder de verstikkende controle van de regimes stonden. Het vergt dan ook zonder meer tijd om de sociale dialoog de nodige kwaliteit en de nodige diepgang te geven.

4.5   Behoefte aan gemachtigde representatieve middenveldorganisaties

De overvloed aan middenveldorganisaties doet terecht de vraag rijzen naar de reële sociale situatie in de regio. Vele van deze organisaties zijn opgericht op aandringen of onder impuls van internationale organisaties, die hen ook financieren en vaak de sociale bescherming en bijstand bieden die eigenlijk door de staat zou moeten worden verleend. Nog andere organisaties zijn opgericht op initiatief van internationale middenveldorganisaties en andere ngo's die ook onrechtstreeks hun werkzaamheden beïnvloeden. Sommige, ten slotte, komen voort uit lokale initiatieven waarachter belangen van bepaalde partijen, rassen, minderheden of religieuze groeperingen schuilgaan.

5.   Opmerkingen van het EESC betreffende de sociale, politieke en economische toestand van de Westelijke Balkan en de Europese strategie

5.1

De EU heeft, door het ontbreken van een specifiek interventiebeleid, op internationaal en lokaal niveau een groot deel van haar geloofwaardigheid verloren tijdens de Joegoslavië-crisis en de oorlog in het voormalige Joegoslavië.

5.2

In het kader van het stabilisatie- en associatieproces moet de Europese Commissie een duidelijkere beleidsstrategie uitstippelen en haar aanwezigheid in het gebied kracht bijzetten. Zij moet haar inzet vergroten teneinde de kwaliteit van haar acties te verhogen en haar imago in de regio te verbeteren.

5.3

Opgemerkt zij dat er in tal van gebieden in de Westelijke Balkan, en met name in Kosovo (7), nog geen echt gevoel van veiligheid heerst en dat de vrede, wegens de etnische geschillen, nog niet echt is geconsolideerd. De Unie Servië-Montenegro beantwoordt evenmin aan de verwachtingen m.b.t. de totstandbrenging van een democratische unie van staten (8).

5.4

Bosnië-Herzegovina en Kosovo zijn staatsvormen (constructies) die door internationale organisaties zijn opgedrongen en waarvan niet zeker is of zij zullen standhouden. Het is dan ook zaak dat hun politieke problemen worden opgelost op een wijze die de economische welvaart, de bescherming van de rechten van minderheden en religieuze groepen en de versterking van de democratische structuren verzekert, en waarbij internationale organisaties de nodige garanties bieden. Het aanknopen, in het kader van de VN, van multilaterale onderhandelingen in 2005 over de toekomst van Kosovo is het enige lichtpunt in het streven naar een oplossing van deze explosieve kwestie.

5.5

Het EESC is van mening dat de EU haar aanwezigheid in de regio kracht moet bijzetten via kordate praktische maatregelen op informatie- en communicatiegebied; voorts moet zij enerzijds ook haar beleid ten aanzien van de regio verduidelijken en anderzijds aangeven wat de toetreding tot EU voor de betrokken landen gaat kosten (9).

5.5.1

De criteria van Kopenhagen worden als basiscriteria beschouwd, waarover niet kan worden onderhandeld; dit geldt ook voor de landen in de Westelijke Balkan die tot de EU wensen toe te treden. Om het proces evenwel een flinke duw in de rug te geven en ervoor te zorgen dat aan de criteria wordt voldaan, moet de EU via haar mechanismen rechtstreeks tussenkomen, niet alleen op het vlak van de institutionele structuren van de betrokken landen maar ook bij de praktische omzetting van het communautaire acquis.

5.6

Gelet op het voorgaande kan bij de ontwikkeling van een geïntegreerde Europese strategie terzake het best een beroep worden gedaan op het maatschappelijk middenveld en zijn organisaties. Meer concreet biedt dit maatschappelijk middenveld een unieke gelegenheid om te garanderen dat het langdurige overgangsproces op een normale manier verloopt en dat de samenwerkings- en interventieprogramma's daadwerkelijk resultaten opleveren voor hun eindgebruikers.

5.7

Op basis van de informatie waarover het EESC beschikt en de kennis over de regio die het met name na de oprichting van het subcomité voor de Westelijke Balkan heeft verworven, kunnen de volgende vaststellingen/opmerkingen worden geformuleerd:

5.7.1

De rassen- en etnische verschillen kunnen op elk ogenblik een scherp conflict in de Westelijke Balkan doen ontstaan omdat er onderhuids spanningen blijven bestaan, die plots kunnen oplaaien.

5.7.2

Het maatschappelijk middenveld (10) begint schoorvoetend zijn rol te spelen maar is doorgaans afhankelijk van buitenlandse financieringen; tegelijk is er in bepaalde gevallen ook onvoldoende knowhow en geloofwaardigheid.

5.7.3

Een belangrijke voorwaarde voor alle landen in de regio die tot de EU willen toetreden, is dat zij het Handvest van de grondrechten van de EU aanvaarden.

5.7.4

De landen van de Westelijke Balkan hebben voortdurende, rechtstreekse en serieuze ondersteuning nodig, zowel op economisch gebied als wat knowhow betreft, teneinde hun nieuwe instellingen te consolideren en de nodige democratische gevoeligheid te verwerven. Het verlenen van die hulp moet beter worden gecoördineerd en wat de EU betreft, in nauwere samenwerking met het Europese Agentschap voor de Wederopbouw en met de EU-vertegenwoordigingen in de regio verlopen.

5.7.5

Een basisvoorwaarde voor de normalisering van het sociaal-economische leven in de betrokken landen is de versterking van de pluralistische en multilaterale dialoog en de totstandbrenging van een democratisch rechtskader voor het functioneren van het maatschappelijk middenveld, dat ook in de praktijk wordt toegepast.

Voor de versterking van de sociale dialoog is met name het volgende vereist:

a)

erkenning van de rol van de sociale partners;

b)

erkenning van de autonomie van de sociale partners;

c)

inachtneming van het recht van de representatieve organisaties om over goede informatie te beschikken, overleg te plegen en een standpunt te formuleren over alle economische en maatschappelijke kwesties.

5.7.6

Voorts is het zaak een einde te maken aan de corruptie via strenge maar zo eenvoudig mogelijke regels en via onverkorte handhaving van die regels aan de hand van nieuwe technologieën.

5.7.7

Ten slotte is er behoefte aan financiering van de middenveldorganisaties, hetgeen meteen ook het grootste probleem vormt voor de ontwikkeling ervan, alsmede voor de ontwikkeling van de sociale dialoog.

5.7.8

De rechterlijke macht moet naar voren treden als een steunpilaar van de samenleving. Daarom moet zij ook bijzonder worden ondersteund en versterkt om overeenkomstig de Europese voorbeelden, haar institutionele rol te kunnen spelen.

5.7.9

Economische samenwerking tussen de landen van de regio onderling vormt de sleutel tot een alomvattend en geïntegreerd proces van overgang naar het communautaire acquis. Deze samenwerking zal eveneens aanzienlijk bijdragen tot vermindering van de spanningen en zal verdere kansen op ontwikkeling en welvaart creëren.

5.7.10

De interculturele — interreligieuze — transnationale dialoog moet de totstandbrenging van kanalen voor toenadering tot en communicatie met de landen van de Westelijke Balkan vergemakkelijken. De geestelijke leiders van de regio moeten op dit gebied een cruciale rol spelen door de spanningen weg te nemen en de inspanningen ter versterking van de dialoog te ondersteunen.

5.7.11

Het EESC is van mening dat de economische ontwikkeling van de regio een succes kan worden via ondersteuning van directe buitenlandse investeringen en via de nodige privatiseringen die kapitaal en knowhow zullen meebrengen, de openbare sector zullen doen inkrimpen en de aanzet zullen geven tot belangrijke positieve ontwikkelingen i.v.m. alle nog onopgeloste sociale en politieke problemen. Om deze doelstelling te bereiken moet niet alleen het institutionele kader maar ook de banksector op een betrouwbare manier en met inachtneming van alle internationaal erkende en bekrachtigde regels functioneren, zodat corruptie in al haar vormen (witwassen van geld, illegale handel, enz.) de kop wordt ingedrukt.

De Europese Centrale Bank en de EIB moeten daarbij in de regio een bijzondere coördinerende rol spelen.

5.7.12

De internationale organisaties (IMF, Wereldbank, Internationale Arbeidsorganisatie, VN, enz.) moeten nauwer samenwerken met de representatieve organisaties van het maatschappelijk middenveld, teneinde hun rol in de verschillende samenlevingen van de Westelijke Balkanregio te versterken.

5.7.13

Het EESC stelt vast dat de coördinatie tussen de verschillende EU-actoren in de regio geleidelijk is verbeterd. Het Europees agentschap voor wederopbouw (EAR — European Agency for Reconstruction) beheert programma's van honderden miljoenen euro, waarbij sommige programma's de ontwikkeling van personele middelen en met name de opleiding van personeel vergen, terwijl andere deze ontwikkeling en opleiding juist bewerkstelligen. Er zij ook verwezen naar de werkzaamheden van de Europese Stichting voor opleiding en het CEDEFOP (Europees centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding), dat dankzij zijn uitstekende samenwerking met de Europese Stichting voor opleiding en gelet op zijn onmiddellijke nabijheid, zijn rijke ervaring en knowhow ter beschikking van de landen van de regio zou kunnen stellen. Naast de EU-actoren dient ook de rol van het stabiliteitspact te worden beklemtoond, hoewel de toekomst daarvan onduidelijk blijft, hetgeen de invloed ervan in de regio zou kunnen verminderen.

6.   Voorstellen en aanbevelingen van het EESC

6.1

Rol en verantwoordelijkheden van het EESC

Er is een nieuwe visie nodig op de afstemming van de huidige economische, sociale en culturele realiteit in de Westelijke Balkan — met het oog op het maatschappelijk middenveld — op het desbetreffende communautaire acquis en het aanpassingsproces moet opnieuw worden bekeken. In eerste instantie moet gebruik worden gemaakt van de ervaring die is verworven via de gemengde raadgevende comités (GRC's) bij de grote uitbreiding; voorts moet het Europees maatschappelijk middenveld meer worden betrokken bij alle stadia van uitstippeling en ontwikkeling van desbetreffende maatregelen. Ook moeten de middenveldorganisaties van de beide partijen op een meer systematische en duidelijk geïnstitutionaliseerde wijze worden ingeschakeld in de politieke overlegprocedures tussen de EU en de betrokken regeringen van de Balkanlanden. Ten slotte zijn er ook geïntegreerde acties per regio en doelstelling nodig.

6.1.1

Gelet op zijn aanzienlijke personele middelen en de waardevolle knowhow (11) die het via de gemengde raadgevende comités bij de onderhandelingen betreffende de toetreding van de tien nieuwe lidstaten tot de EU en via de nog actieve gemengde raadgevende comités met Bulgarije, Roemenië en Turkije heeft verworven, beschouwt het EESC zichzelf als de aangewezen instantie om samen met het Comité van de Regio's en via het organiseren van gemeenschappelijke initiatieven in de regio een actievere rol te spelen in de ontwikkeling van de bovenvermelde maatregelen.

6.1.2

Het Comité beschikt met name sinds de oprichting van het subcomité voor de Westelijke Balkan en de bezoeken van zijn leden aan de regio, over goede informatie en contacten op basis waarvan het de doelstellingen van de Agenda van Thessaloniki dichterbij kan brengen wat de belangrijkste economische, sociale en culturele kwesties betreft; op deze gebieden moeten de landen van de Westelijke Balkan de Europese modellen en standpunten terzake actiever en sneller integreren.

6.1.3

Met het oog daarop hecht het EESC veel belang aan zijn initiatief om in 2006 in zijn gebouw te Brussel een Forum met de middenveldorganisaties van de Westelijke Balkan te organiseren; alle belangrijke organisaties van het maatschappelijk middenveld in de Westelijke Balkan zullen aldus rechtstreeks in contact worden gebracht met het EESC en de Europese instellingen in het algemeen. Het verzoekt de Commissie om dit initiatief met alle mogelijke middelen te steunen, samen met zijn andere initiatieven ter versterking van de representatieve organisaties van het maatschappelijk middenveld op nationaal en regionaal niveau, alsmede om terdege rekening te houden met de resultaten van dit forum.

6.1.3.1

Het Comité biedt zijn diensten aan om, indien het daarom wordt verzocht, de middenveldorganisaties van de Westelijke Balkan in contact te brengen met hun Europese tegenhangers, zodat zij hun knowhow kunnen doorgeven en zodat hun activiteiten in de landen van de Westelijke Balkan meer resultaat opleveren.

6.1.3.2

Tegelijkertijd laat het EESC zien dat het bijzondere aandacht heeft voor de middenveldorganisaties die met financieringsproblemen te kampen hebben en hun werkingskosten niet met eigen middelen kunnen dekken. Het pleit er dan ook voor dat zij in het kader van de tenuitvoerlegging van het stabiliteitspact worden gesteund.

6.1.3.3

Het EESC hecht voorts veel belang aan de problemen van de landbouw in de landen van de Westelijke Balkan. Het verzoekt de Commissie daarom deze problemen met bijzondere aandacht te bestuderen en de nodige kennis en deskundigheid in te brengen om de primaire sector te moderniseren.

6.1.3.4

Het Comité is van mening dat de bevordering van economische hervormingen en de economische ontwikkeling van de regio een uitermate belangrijke rol spelen in de oplossing van de structurele problemen. Ondersteuning van het MKB (12) en van landbouwondernemingen via hun representatieve organisaties is een absolute voorwaarde voor economische welvaart in de regio en kan worden gerealiseerd door toepassing van goede praktijken die reeds in de EU-lidstaten zijn uitgeprobeerd. Het EESC beschikt over de nodige knowhow en het menselijk potentieel om dergelijke inspanningen te ondersteunen.

6.1.3.5

Met het oog daarop kan het EESC, in samenwerking met de Commissie, deelnemen aan nationale en lokale voorlichtingsbijeenkomsten met middenveldorganisaties.

6.1.3.6

Het EESC zou kunnen bijdragen tot de uitwisseling van informatie betreffende activiteiten van internationale organisaties in de regio die gerelateerd zijn aan organisaties van het maatschappelijk middenveld. Voorts zou het in het kader van de gemeenschappelijke verklaring van de directeur-generaal van de Internationale Arbeidsorganisatie en de EESC-voorzitter, samen met die Internationale Arbeidsorganisatie activiteiten in de regio kunnen ontplooien, met name ter versterking van de sociale dialoog.

6.1.3.7

De EU en het EESC dienen systematische analyses en studies van de maatschappelijke toestand in de Westelijke Balkan en de vooruitgang van het maatschappelijk middenveld te plannen, aan te moedigen en te ondersteunen; deze analyses en studies moeten zich vooral concentreren op de verhouding „inspanning/investering — resultaat”. Met het oog daarop kunnen „rendementsindicatoren” worden gebruikt (of worden ingevoerd indien er geen zijn) voor zowel „harde” als „zachte” investeringen, zodat de eventuele zwakke punten of lacunes bij de tot dusver toegepaste maatregelen en EU-acties aan het licht worden gebracht en tot de nodige verbeteringen en herzieningen kan worden overgegaan (bv. classificering van de verschillende middenveldorganisaties op basis van bepaalde basiskenmerken (bv. oorzaken van of aanleidingen tot hun ontstaan, doelstellingen, statuut, geografische reikwijdte, werkwijze en controle, financieringsbronnen en –percentages, enz.)).

6.2

Het EESC is bereid gemengde raadgevende comités met alle landen van de regio op te richten zodra de omstandigheden dit mogelijk maken.

6.3

Op basis van de desbetreffende ervaringen en de kennis die het via zijn contacten met middenveldorganisaties in de landen van de Westelijke Balkan heeft verworven, formuleert het EESC de onderstaande voorstellen en aanbevelingen.

6.3.1   Ter attentie van de nationale en regionale overheden in de landen van de Westelijke Balkan

6.3.1.1

Het beveelt de landen van de Westelijke Balkan aan meer werk te maken van de overname van het communautaire acquis, met name wat de bescherming van de individuele en sociale — collectieve rechten betreft, via voorlopige nationale ontwikkelingsplannen, zoals ook Turkije heeft gedaan, zodat zij klaar zijn om de toekomstige steunverlening van de EU in ontvangst te nemen.

6.3.1.2

Het spoort de betrokken regeringen aan hun inspanningen op te voeren met het oog op democratisering en ondersteuning van de sociale samenhang via een versterking van de dialoog met de middenveldorganisaties.

6.3.1.3

Het EESC roept alle betrokken partijen op bijzonder respect aan de dag te leggen voor etnische en religieuze minderheden, door hun individuele, religieuze en politieke rechten te versterken en de religieuze en culturele monumenten te beschermen.

6.3.1.4

Het verheugt zich over de vooruitgang die wordt geboekt bij het afronden van de procedures met alle landen in het kader van de stabilisatie- en associatieovereenkomsten.

6.3.2   Ter attentie van de politieke organen van de Unie

6.3.2.1

Daar de specifieke problemen in de regio op het gebied van gelijkheid van mannen en vrouwen, milieubescherming, bescherming van consumenten en minderheidsgroepen, door het ontbreken van de nodige knowhow en een rechtskader, bijzonder ernstig zijn, roept het EESC de Commissie op de landen van de Westelijke Balkan te helpen om sneller werk te maken van de noodzakelijke moderniseringen.

6.3.2.2

In het licht van de lancering van de procedures ter versterking van de banden tussen de EU en de landen van de regio, en in aansluiting op de stabilisatie- en associatieovereenkomsten die met FYROM en Kroatië werden ondertekend, verzoekt het EESC de Commissie ook haar inspanningen ter afronding van de procedures met de overige landen van de regio op te voeren en van meer politieke wil en betere coördinatie blijk te geven wat de bevordering van alle thema's van de agenda van Thessaloniki betreft (13).

6.3.2.3

Het Comité is met name van mening dat de agenda van Thessaloniki een belangrijk document voor samenwerking is, waarvan de inhoud evenwel voortdurend moet worden bijgewerkt.

6.3.2.4

Volgens het EESC is onderwijs het belangrijkste gebied waarop de EU aan de samenlevingen in de Westelijke Balkan steun kan verlenen. Beter onderwijs en het wegwerken van analfabetisme kunnen de bestaande scherpe verschillen tussen etnieën, religies en minderheden aanzienlijk verzachten en in combinatie met meer economische welvaart en een versterking van de democratische instellingen kunnen zij de volkeren van de Westelijke Balkan een beter niveau van governance verzekeren. De Commissie kan een bijzonder belangrijke rol spelen op het gebied van onderwijs en cultuur door bijzondere steunprogramma's te ontwikkelen die gericht zijn op uitwisseling van wetenschappelijk personeel en de opleiding van nieuwe wetenschappers.

6.3.2.5

Gelet op het voorgaande, zij met klem gewezen op de geopolitieke, economische en sociale lacune die in de EU dreigt te ontstaan door het feit dat de landen van de Westelijke Balkan niet in haar structuren zijn opgenomen.

6.3.2.6

Het is dan ook zaak de Westelijke Balkan volledig in de strategische ontwikkeling van de EU te integreren, via de versterking van het stabilisatie- en associatieproces en, indien nodig, het treffen van verdere maatregelen, gelet op de bijzondere problemen van het betrokken gebied.

6.3.2.7

Het is tevens raadzaam de politieke organen van de Unie, alsook haar raadgevende organen (EESC en Comité van de Regio's) beter te coördineren teneinde de voorwaarden te creëren voor een zo doeltreffend mogelijke ontwikkeling van het vermelde programma.

6.3.2.8

Het EESC is van mening dat een definitieve regeling van de status van Kosovo van cruciaal belang is voor de veiligheid, de vrede en de stabiliteit in de regio en roept daarom de Raad, de Commissie en het Europees Parlement op om in het kader van hun bevoegdheden bij te dragen aan de inspanningen ter zake van de VN en van de speciaal bemiddelaar van de secretaris-generaal van de VN.

6.3.2.9

De EU zou aan de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en van representatieve organisaties een speciaal inreisvisum moeten verlenen en meer algemeen de nodige soepelheid aan de dag moeten leggen (14).

6.3.2.10

De EU moet een evaluatie maken van de organisaties van de sociale partners en daarbij kijken naar hun statuut, doelstellingen, organisatie, werking, actiegebied (openbare of particuliere sector), representativiteitsgraad (in het geheel van ondernemingen en werknemers en per sector), enz., om aldus met betrouwbare organisaties te kunnen samenwerken. Dergelijke analyses kunnen verder worden vergemakkelijkt als de EU de verzameling en publicatie van de daartoe noodzakelijke gegevens (m.a.w. transparantie) als absolute voorwaarde stelt om in aanmerking te komen voor EU-steunverlening, van welke aard ook, aan openbare en particuliere actoren en aan representatieve middenveldorganisaties.

Deze verzameling en publicatie kan intern gebeuren, d.w.z. door de instellingen van de EU (Commissie, EESC, enz.), of, indien nodig, deels of geheel aan een externe instantie worden opgedragen.

6.3.3   Ter attentie van de EU-lidstaten die aan de Westelijke Balkan grenzen en aan de Europese middenveldorganisaties

6.3.3.1

Het EESC zou graag zien dat de EU-lidstaten (bv. Italië, Hongarije, Slovenië, Griekenland) acties ondernemen om het maatschappelijk middenveld in de Westelijke Balkan te versterken, met name wat strategie, gebruik van menselijk potentieel, administratie en het schoeien op een Europese leest van institutionele en wetgevende structuren betreft.

6.3.3.2

Het EESC spoort voorts aan tot nog grotere bewustwording en actieve betrokkenheid van Europese organisaties van sociale partners, en van Europese organisaties van het maatschappelijk middenveld meer algemeen, om de integratie van de overeenkomstige organisaties van de Westelijke Balkan in de betrokken Europese structuren en werkwijzen te bevorderen.

6.3.3.3

Opgemerkt zij dat zowel de acties van de lidstaten die aan de Westelijke Balkan grenzen, als van de Europese middenveldorganisaties moeten passen in het boven uiteengezette programma voor economische, sociale en politieke ontwikkeling op middellange termijn.

6.4   Financiering

6.4.1

De EU beschikt over een aantal financieringsinstrumenten die gericht zijn op de versterking van het maatschappelijk middenveld in de Westelijke Balkan. Ook andere internationale organisaties en landen verstrekken ontwikkelingshulp aan verschillende middenveldorganisaties in de regio. Hoewel dergelijke hulp over het algemeen als positief moet worden beschouwd, zijn er een aantal risico's verbonden met vooral de wijze waarop deze hulp aan de landen van de Westelijke Balkan wordt verleend. De belangrijkste problemen die werden vastgesteld tijdens het proces van tenuitvoerlegging van internationale projecten voor ontwikkelingshulp in de Westelijke Balkan worden hieronder uiteengezet.

6.4.1.1

De internationale hulp aan de Westelijke Balkan kan in economisch opzicht wel relatief belangrijk zijn maar wordt in de meeste gevallen aangewend voor de bevordering van prioriteiten die zijn vastgesteld door de schenkers, die daarbij geen rekening houden met de echte lokale behoeften. Wat het maatschappelijk middenveld betreft, slaagt men er bij het verstrekken van internationale ontwikkelingshulp meestal niet in de belangen van de plaatselijke stakeholders in acht te nemen en worden de inspanningen met het oog op institutionele veranderingen beschouwd als geïsoleerde initiatieven die geen verband houden met de bestaande machtsstructuren, de sociale organisatiestructuren en de belangen of tradities van de landen die de hulp in ontvangst nemen. In vele gevallen wordt de hele opdracht in de begunstigde landen aan ngo's gegeven die volledig afhankelijk zijn van internationale hulpprogramma's en voorstellen formuleren die aansluiten bij de prioriteiten van de schenkers en niet bij de behoeften van de ontvangers van de steun.

6.4.1.2

De doeltreffendheid van de internationale programma's voor ontwikkelingshulp in de Westelijke Balkan wordt enorm ondermijnd door het gebrek aan coördinatie tussen de verschillende schenkers en de bijzonder korte duur van ondersteuning van de programma's, die vaak geïsoleerde initiatieven financieren. In vele gevallen werden initiatieven die wezenlijke resultaten begonnen op te leveren, opgegeven omdat schenkers plots hun financieringsprioriteiten veranderden en met tijdschema's werkten die veel korter waren dan in de landen van de Westelijke Balkan reëel noodzakelijk is. Voor de financieringsinstanties van de EU en van andere internationale organisaties moet het duidelijk zijn dat het veranderen van financieringsprioriteiten op korte termijn de doeltreffendheid niet in de hand werkt. Dit geldt bij uitstek voor programma's voor opleiding en capaciteitsopbouw. Ook de ondersteuning van institutionele actoren verloopt fragmentarisch en meestal via congressen en kleine seminars en niet op basis van wezenlijke technische bijstand.

6.4.1.3

Vele ngo's houden zich bezig met sociale projecten waarmee ze een inkomen kunnen genereren, hetgeen hun kansen aanzienlijk vermindert om echte banden met de samenleving te creëren en aan hun statutaire doelstellingen tegemoet te komen. Zij beschouwen zichzelf als beheerders van programma's voor technische bijstand en functioneren op basis van economische criteria eigen aan particuliere ondernemingen, teneinde aldus meer financiering te kunnen verwerven.

6.4.2

Gelet op de behoefte aan meer wezenlijke ondersteuning van het maatschappelijk middenveld om de bovenvermelde problemen te kunnen aanpakken, formuleert het EESC de onderstaande voorstellen m.b.t. de financiering van desbetreffende initiatieven.

6.4.2.1

De EU moet zich toespitsen op programma's voor ontwikkelingshulp die thans worden ontwikkeld evenals op programma's die worden uitgestippeld voor de periode 2007-2013, met name op het gebied van democratische en economische governance en milieubeheer.

6.4.2.2

De regeringen van de landen in de Westelijke Balkan moeten duidelijke operationele programma's ter versterking van het maatschappelijk middenveld ontwikkelen. Deze programma's moeten met de EU worden besproken. Er wordt dan ook voorgesteld te voorzien in regelmatig overleg tussen Commissie, EESC en lokale regeringen voor overleg over de ontwikkeling van deze programma's.

6.4.2.3

Er moet in een zeer krachtig mechanisme worden voorzien dat kan toezien op de doeltreffendheid van de programma's voor ontwikkelingshulp op het gebied van het maatschappelijk middenveld. In deze context kan het EESC een belangrijke rol spelen.

6.4.2.4

De planning van de programma's voor ontwikkelingshulp moet worden afgestemd op de reële behoeften van het maatschappelijk middenveld. In het kader van de ontwikkelingshulp die gericht is op het scheppen van nieuwe instellingen van dit middenveld kan uitgebreid gebruik worden gemaakt van technische ondersteuning door het EESC.

6.4.2.5

Na afloop van het door het EESC georganiseerde Forum voor de Westelijke Balkan kunnen de contactgroep van het EESC en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld in de Westelijke Balkan een vaste technische werkgroep oprichten. Deze groep kan de middenveldorganisaties bijstaan bij het opstellen van een strategische en operationele agenda en de uitwisseling goede praktijken en knowhow ter versterking van het maatschappelijk middenveld tussen de EU-lidstaten en de landen van de Westelijke Balkan ondersteunen.

6.4.2.6

In de financiële vooruitzichten van de EU voor de periode 2007-2013 moet er in het kader van de doelstelling „territoriale samenwerking” ook rekening worden gehouden met de financiële middelen die voor hulp aan derde landen zullen worden uitgetrokken. De financieringsmechanismen voor derde landen moeten eenvoudiger worden, uiteraard zonder de huidige transparantie in het gedrang te brengen, en moeten via nabuurschapsprogramma's ondersteund worden. De ervaring met programma's als CADSES moet worden gebruikt en verspreid.

6.4.2.7

Bij het uitstippelen van programma's voor ontwikkelingshulp aan het maatschappelijk middenveld moet de EU ook rekening houden met de ontwikkelingsprogramma's van andere internationale organisaties. De samenwerking met programma's en bijzondere diensten van de VN moet worden verdiept en op een operationeel niveau worden gebracht.

Brussel, 17 mei 2006.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

A.-M. SIGMUND


(1)  Zoals in eerdere EESC-adviezen wordt onder maatschappelijk middenveld begrepen: 1. werkgevers- en werknemersorganisaties, 2. representatieve organisaties van andere economische en sociale belangengroepen, 3. niet-gouvernementele organisaties (ngo's), 4. basisorganisaties, 5. religieuze verenigingen.

(2)  EESC-advies „Bevordering van de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties in Zuidoost-Europa - opgedane ervaringen en toekomstige uitdagingen” – rapporteur: de heer Wilkinson - PB C 208 van 03 09 2003, blz. 82).

(3)  „De rol en bijdrage van de maatschappelijke organisaties bij de opbouw van Europa” (PC C 329 van 11.11.1999) en „De georganiseerde civiele samenleving en Europese Governance - Bijdrage van het Economisch en Sociaal Comité tot het opstellen van het witboek over Europese governance” (PB C 193 van 10.7.2001)

(4)  EESV-advies over „De rol van het maatschappelijk middenveld in de nieuwe strategie voor de Westelijke Balkan” (rapporteur: de heer Confalonieri) ) (PB C 80 van 30.03.2004, blz. 158) en „Bevordering van de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties in Zuidoost-Europa - opgedane ervaringen en toekomstige uitdagingen” (rapporteur: de heer Wilkinson) (PB C 208 van 03.09.2003, blz. 82).

(5)  CARDS (Community Assistance for Reconstruction, Development and Stabilisation), Verordening van de Raad 2666/2000/EG, 5.12.2000

(6)  Conference on Strengthening Social Dialogue in the Western Balkan Countries, DG Werkgelegenheid, sociale zaken en gelijke kansen, 6 – 7 oktober 2005, Skopje

(7)  EP-Resolutie P6TA(2005) 0131 Wederopbouw van de Westelijke Balkan – resolutie van het EP m.b.t. de stand van de regionale integratie in de Balkan

(8)  Oostenrijks EU-voorzitterschap 2006 – Federaal ministerie van buitenlandse zaken – 23 november 2005 – Europese aangelegenheden

(9)  EESC-advies over „De rol van het maatschappelijk middenveld in de nieuwe strategie voor de Westelijke Balkan” (rapporteur : de heer Confalonieri) (PB C 80 van 30.03.2004, blz.158).

(10)  EP-Resolutie P6-TA (2005) 131.

(11)  Het EESC heeft tot dusver de volgende bijdragen m.b.t. de Westelijke Balkan geleverd: 1) Informatief rapport over de betrekkingen van de Europese Unie met bepaalde landen van Zuidoost-Europa, goedgekeurd op 23.07.1998 – rapporteur : de heer Sklavounos (CES1025/98 fin), 2) initiatiefadvies over „De ontwikkeling van menselijk kapitaal in de Westelijke Balkan” – rapporteur: de heer Sklavounos (PB C 193 van 10.07.2001, blz. 99), 3) „Actieplan ter bevordering van de cultuur en praktijk van de sociale dialoog en de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties en aanverwante netwerken in Zuidoost-Europa” in samenwerking met de Europese Stichting voor opleiding (ETF) en de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), 4) initiatiefadvies over „Bevordering van de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties in Zuidoost-Europa - opgedane ervaringen en toekomstige uitdagingen” – rapporteur : de heer Wilkinson (PB C 208 van 03.09.2003, blz. .82), 5) verkennend advies over „De rol van het maatschappelijk middenveld in de nieuwe strategie voor de Westelijke Balkan” – rapporteur : de heer Confalonieri (PB C 80 van 30.03.2004, blz. 158), 6) EESC-advies over „De grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden” – rapporteur: mevrouw Alleweldt (PB C 80 van 30.03.2004, blz.148)

(12)  Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: De Westelijke Balkan en de Europese integratie, COM (2003) 285 final – 21.5.2003

(13)  De agenda van Thessaloniki m.b.t. de Westelijke Balkan. Fragmenten uit de conclusies van de opeenvolgende bijeenkomsten van de Raad algemene zaken en buitenlandse betrekkingen, 16 juni 2003.

(14)  EP-Resolutie P6-TA (2005) 0131.


Top
  翻译: