Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52007AE0804

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Globalisering: uitdagingen en kansen voor de EU

PB C 175 van 27.7.2007, p. 57–64 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

27.7.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 175/57


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Globalisering: uitdagingen en kansen voor de EU”

(2007/C 175/16)

In het kader van de activiteiten van het Duitse voorzitterschap van de Europese Unie heeft de heer Glos, Duits minister van Economische Zaken en technologie, het Europees Economisch en Sociaal Comité op 26 september 2006 schriftelijk verzocht een advies op te stellen over „Globalisering: uitdagingen en kansen voor de EU”.

De gespecialiseerde afdeling Externe betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 4 mei 2007 goedgekeurd. Rapporteur was de heer MALOSSE; corapporteur de heer NILSSON.

Het Comité heeft tijdens zijn op 30 en 31 mei 2007 gehouden 436e zitting (vergadering van 31 mei 2007) het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen is goedgekeurd.

1.   Samenvatting

Voor een gemeenschappelijke aanpak van de mondialisering

De EU kan worden beschouwd als het proefterrein van een geglobaliseerde wereld. De Unie is een democratisch project dat zonder enige vorm van hegemonie tot stand is gekomen en waarin oog is voor de verschillende meningen en culturen, de sociale en economische samenhang en openheid. Ook al kan de nieuwe wereldorde niet op Europese leest geschoeid worden, de EU moet wel trachten haar waarden en beginselen door te geven en zich inzetten voor een mondiale governance die gebaseerd is op de belangrijkste verworvenheden van het Europese project. Om geloofwaardig te blijven moet de EU bij het overdragen van haar waarden en integratiemodel elk spoor van arrogantie of machtsvertoon vermijden. Slaagt de EU er niet in een gemeenschappelijke visie en strategie te ontwikkelen m.b.t. de uitdagingen en kansen van de globalisering, dan dreigt het gevaar dat de Europese burger zich in de steek gelaten zal voelen en zich zal afvragen wat het nut is van Europa.

1.1   Een rechtsstaat op wereldschaal

Op de eerste plaats moet de Unie zich resoluter inzetten voor het ontstaan van een rechtsstaat waarin — mét de nodige zin voor realiteit — alles op alles wordt gezet om de globalisering een menselijker gezicht te geven. Een globalisering die gebaseerd is op multilateralisme en niet op macht, op de grondrechten van het individu, m.n. de arbeidsrechten en -voorwaarden, op een verantwoord beheer van ons natuurlijk erfgoed, transparantere financiële markten, een hoog niveau van gezondheid en voedselveiligheid voor alle burgers, vooral de meest kwetsbare groepen, culturele en taalverscheidenheid en het delen en verspreiden van kennis voor allen.

1.2   Medestanders zoeken

Op de tweede plaats kan en moet de EU op de bres staan voor regionale integratie. Op enkele uitzonderingen na heeft elk land ter wereld wel banden met een of meer andere landen. Die betrekkingen kunnen gaan van gewone samenwerking op bepaalde terreinen tot concrete vormen van integratie die vergelijkbaar zijn met het Europese project. Het zou ongetwijfeld gemakkelijker zijn de globalisering in goede banen te leiden als de EU meer navolging vond en als meer landen het denken in machtsverhoudingen opgaven en de dialoog zouden aangaan om coherente, eveneens op pluralisme, respect voor diversiteit en consensus gebaseerde regionale organisaties te vormen. Daarnaast is regionale integratie ontegensprekelijk ook de beste troef voor 's werelds meest kwetsbare regio's, die de barrière van hun kleinschalige markten onmogelijk in hun eentje kunnen slechten en vandaag niet de kans krijgen hun stem te laten horen.

1.3   Een evenwichtige en verantwoorde openstelling van de handel

Het Comité is van oordeel dat bilaterale handelsstrategieën enkel nuttig zijn als aanvulling op het multilateralisme van de WTO. Er dient vooruitgang te worden geboekt op het vlak van markttoegang, reciprociteit, bestrijding van handelsbelemmeringen en illegale praktijken. Ook zou het Comité de dialoog willen aangaan over de andere aspecten van mondiale governance die van invloed zijn op de handel (m.n. sociale en milieuvoorschriften). Ten slotte dient de EU mee te helpen aan de uitwerking van een strategie ter bevordering van de participatie van de ontwikkelingslanden, m.n. de Afrikaanse, zodat ook zij de vruchten kunnen plukken van de globalisering.

Het Comité dringt erop aan dat de EU de impact van nieuwe toegevingen op handelsgebied nauwkeurig evalueert, beter gebruikmaakt van het instrumentarium ter bescherming van de handel en met name van de Europese producenten, en gemeenschappelijke acties op de externe markten promoot. Het Europees Fonds voor de aanpassing aan de globalisering moet worden gebruikt als een strategisch instrument voor een herverdeling van de middelen ten voordele van de door de globalisering getroffen personen en regio's. Om dit fonds van voldoende middelen te voorzien zullen de lidstaten flink over de brug moeten komen.

1.4   Het integratieproces versnellen zonder te raken aan de culturele diversiteit

Een coherent en geïntegreerd Europa wint aan overtuigingskracht en kan zijn tegenspelers aanzetten tot een multipolaire en verantwoorde vorm van mondiale governance. Omdat de globalisering ons verplicht haast te maken kan zij in het voordeel werken van het Europese integratieproces. We zijn vandaag allemaal verwikkeld in een wedloop. Innovatie, het doorgeven van kennis aan alle burgers en democratisering zouden wel eens de sleutels tot het succes kunnen blijken te zijn. Het is de hoogste tijd dat de interne markt wordt voltooid, dat in de sectoren onderwijs en onderzoek grenzen worden geslecht en dat m.n. op het gebied van energie, milieu en onderzoek een nieuw gemeenschappelijk beleid op poten wordt gezet.

1.5   Het maatschappelijk middenveld moet zich opwerpen als pleitbezorger van globalisering met een menselijk gezicht

Europa zelf moet niet alleen zijn eigen burgers nauwer bij de integratie betrekken maar ook de burgerdialoog op wereldschaal bevorderen. Er wordt nog te weinig gebruikgemaakt van de mogelijkheden van het maatschappelijk middenveld, zijn organisaties en zijn instellingen, waaronder het EESC. M.n. in het licht van de globalisering is de inbreng van het middenveld van bijzonder belang, omdat de internationale betrekkingen vandaag niet meer alleen een zaak zijn van de staten, maar ook van de media, de sociale partners, het bedrijfsleven, de wetenschappelijke en culturele kringen, het verenigingsleven en alle andere maatschappelijke organisaties.

2.   De problematiek van de globalisering vergt een globale aanpak

2.1

Openheid is bij de opbouw van Europa van meet af aan het sleutelwoord geweest. Door de geleidelijke afschaffing van de binnengrenzen is de EU erin geslaagd een grote interne markt tot stand brengen, haar economie te moderniseren, haar infrastructuur te ontwikkelen en zich vooraan op het internationale handelstoneel te plaatsen.

2.2

De Europese integratie is veel meer dan de interne markt. De Europese Unie beschikt over gemeenschappelijke regels, een eigen rechtsorde en rechtssysteem, een Handvest van grondrechten en gemeenschappelijke beleidsmaatregelen. Een bijzondere vermelding verdient het beleid inzake economische en sociale samenhang, waarmee het beginsel van solidariteit tussen landen en regio's in praktijk wordt gebracht. Dit beleid is immers bedoeld om de na de laatste uitbreidingen dieper geworden ontwikkelingskloof te dichten.

2.3

Wie de globalisering wil aanpakken mag niet vergeten dat een en ander zich vandaag afspeelt in een volstrekt nieuwe context: een mondiale governance die nog in de kinderschoenen staat, de lokroep van de hegemonie en groeiende spanningen tussen de ontwikkelde landen en de opkomende economieën. Deze ongelijke verhoudingen op het internationale toneel plaatsen de EU voor een nieuwe situatie.

2.4

Het Europese project was zeker niet „Eurocentristisch” van opzet. De initiatiefnemers van de eerste verdragen hadden een Gemeenschap voor ogen waartoe alle Europese volkeren — eenmaal bevrijd van de dictatoriale regimes — zouden kunnen toetreden en die model zou kunnen staan voor een nieuwe, op de rechtsstaat, openheid en vertrouwen gebaseerde wereldorde.

2.5

De globalisering heeft ontegensprekelijk een aantal gunstige effecten, vergelijkbaar met de positieve invloed die de Europese landen ondervonden toen ze zich voor elkaar gingen openstellen. We denken aan comparatieve en schaalvoordelen en de voordelen van de nieuwe ontwikkelingsdynamiek en de nieuwe markten.

2.6

Tegelijkertijd duiken echter ook tot nog toe ongekende problemen op waarvoor geen eenduidige oplossingen voorhanden zijn en die vaak erg complexe aanpassingen vereisen, zoals m.n. de moeilijke en ongelijke toegang tot de markten, hersenvlucht, de bescherming van meertaligheid en culturele diversiteit, migratie, de sterk uiteenlopende arbeids- en productieomstandigheden, de ongekende omvang van de internationalisering van het kapitaal en de financiële markten, het afbrokkelen van de sociale verworvenheden in de ontwikkelde landen onder invloed van de internationale concurrentie, en ten slotte de steeds groter wordende uitdagingen op het vlak van milieu, veiligheid en gezondheid.

2.7

De globalisering heeft niet overal dezelfde impact: op sommige plaatsen zorgt zij voor een nieuwe economische en sociale impuls, andere delen van de wereld gaan er dan weer op achteruit. Zo krijgen de ontwikkelde regio's af te rekenen met meer concurrentie, terwijl landen die het slachtoffer zijn van onderontwikkeling aan hun lot worden overgelaten.

2.8

Om deze situatie het hoofd te kunnen bieden moet de EU bewijzen dat zij de globalisering niet lijdzaam ondergaat maar integendeel de touwtjes in handen heeft. Zij moet alle mogelijke kansen grijpen maar ook nagaan welke invloed de ontwikkelingen hebben op de bevolking en op regionaal en sectoraal gebied, zodat zij samen met de lidstaten, de sociale partners en de maatschappelijke organisaties kan vaststellen welke concrete acties nodig zijn om de vereiste aanpassingen tot een succes te maken.

2.9

De globalisering mag niet louter vanuit economische invalshoek worden bekeken. Ook de politieke, sociale, culturele en milieuaspecten zijn cruciaal en dienen te worden meegenomen in het antwoord van de EU, dat anders aan overtuigingskracht zal inboeten.

2.10

De EU is zo georganiseerd dat zij binnen de WTO het woord kan voeren namens al haar lidstaten. Er bestaan in de wereld ook andere voorbeelden van regionale integratie, maar die reiken minder ver dan het Europese project. Zo is de EU — samen met de CARICOM, de organisatie van Caribische landen — de enige organisatie die binnen de WTO met één stem spreekt. Mochten andere landen dit voorbeeld volgen dan zou dat de structuur en efficiëntie van de mondiale governance ongetwijfeld ten goede komen.

2.11

De verschillende bevolkingsgroepen en lidstaten zien de globalisering elk op hun eigen manier. Deze waaier aan visies kan een troef zijn, wat niet wegneemt dat de problemen waarmee de globalisering gepaard gaat zulke proporties hebben aangenomen dat een gemeenschappelijke strategie en concrete voorstellen noodzakelijk zijn.

3.   Bijdragen tot efficiëntere internationale regels om zo globalisering met een menselijk gezicht te promoten

3.1

De waarden die Europa hoog in het vaandel heeft staan (m.n. diversiteit en collegialiteit, de rechtsstaat, subsidiariteit, en een evenwicht tussen economie, sociaal beleid en duurzame ontwikkeling) worden op dit moment onvoldoende erkend op het internationale toneel.

3.2

Het verschijnsel van de globalisering reikt veel verder dan de betrekkingen tussen landen op zich, en hangt o.m. samen met migratie, financiële stromen, milieuverontreiniging en -schade en de informatiecircuits, i.h.b. het internet. Naast de staten zijn ook de volgende spelers op de een of andere manier betrokken bij de globalisering: multinationale ondernemingen, financiële markten, media, wetenschappelijke kringen, het maatschappelijk middenveld en zijn instellingen, sociale partners, ngo's, enz.

3.3

De EU dient zich dan ook nog sterker in te zetten voor een mondiale governance. Dit vereist:

het aanzwengelen van het Doha-proces in de WTO met het oog op de verdere openstelling van de handel, waarbij echter wel werk moet worden gemaakt van de nodige voorschriften om de handel evenwichtiger en rechtvaardiger te maken;

ontwikkeling en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van andere internationale regelingen, zoals de IAO-verdragen (over het arbeidsrecht), de UNESCO-verdragen over cultuur (diversiteit), het milieuprotocol van Kyoto, de besluiten van de Internationale Organisatie voor atoomenergie (IAEA) op energievlak, de WIPO-verdragen inzake intellectuele eigendom, de WHO-voorschriften op het gebied van gezondheid, ONUDI-ervaring inzake industriële samenwerking, e.a.;

onderlinge afstemming van de verschillende instrumenten voor mondiale governance, onder toezicht van de VN, zodat een reeks richtsnoeren voor de totstandbrenging van een rechtsstaat tot stand wordt gebracht, met op pluralisme gestoelde mechanismen voor regulering en rechtsspraak.

3.4

Meer concreet moeten in dit verband de volgende stappen worden genomen op het vlak van internationale handelsvoorschriften:

het „Trade Facilitation Agreement” moet worden afgerond, zodat een reeks normen kan worden vastgelegd op het gebied van douanevoorschriften en -procedures, vereenvoudiging en afslanking van de procedures, m.n. via de oprichting van één loket („Single Window”), het stimuleren van efficiënte en transparante regelgeving en het gebruik van IT;

er moet verder worden gewerkt aan de goedkeuring, de tenuitvoerlegging en de naleving van de sanitaire en fytosanitaire maatregelen en de SPS-overeenkomsten binnen de WTO (voedselveiligheid, gezondheid van dieren en bescherming van planten) alsook aan de bescherming en het welzijn van dieren;

er moet efficiënter worden opgetreden tegen piraterij en namaak, die de Europese productie steeds meer en steeds grotere schade toebrengen; zo moet m.n. een strategie worden uitgewerkt om intellectuele eigendomsrechten doeltreffend te beschermen via de TRIPS-overeenkomst;

handelsakkoorden moeten worden gekoppeld aan respect voor sociale, ethische en milieunormen;

de opkomende landen (m.n. China en India) en de ontwikkelingslanden moeten bij het aanpakken van bovenvermelde problemen worden geholpen.

3.5   De overige regelingen

3.5.1

Ook al zou er inzake al deze handelsvraagstukken aanzienlijke vooruitgang worden geboekt, dan nog kan niet worden gesteld dat de voorwaarden aanwezig zijn voor duurzame ontwikkeling, hoewel deze doelstelling door de WTO uitdrukkelijk is vastgelegd in de Doha-agenda. Daartoe is verdere regelgeving vereist, te weten op het vlak van milieu, veiligheid, grondrechten, arbeidsomstandigheden en culturele diversiteit. De EU kan ook hier de functie van hefboom vervullen.

3.5.2

Een van de eerste vereisten is de bescherming van het milieu tegen de toenemende bedreigingen (bescherming van het leefmilieu en de soorten rijkdom, bestrijding van het broeikaseffect en vervuiling, etc.). Het gaat hier om een per definitie grensoverschrijdende uitdaging die onlosmakelijk verbonden is met het begrip globalisering. De EU dient er streng op toe te zien dat milieubescherming als een rode draad door alle handelsonderhandelingen gaat lopen. Zo zou zij de volgende stappen kunnen nemen:

aandringen op vernieuwing van de Kyoto-overeenkomsten over het terugdringen van de broeikasgassen, met de bedoeling dat alle landen ter wereld de overeenkomsten ondertekenen, om zo de opwarming van de aarde tegen te gaan (deze doelstelling van de EU is overgenomen in het rapport van het Intergouvernementeel panel over klimaatverandering — JPCC);

gemeenschappelijke inspanningen leveren op het vlak van onderzoek en milieutechnologieën, zodat de nieuwe internationale uitdagingen het hoofd kan worden geboden met de allerbeste knowhow op het gebied van processen, producten en diensten in diverse sectoren (bv. landbouw en platteland, water en energie, industrie en recycling, huisvesting en stadsplanning).

3.5.3

Ook de steeds ingewikkelder veiligheidsproblematiek wint aan belang. We denken aan de bescherming van de bevolking tegen pandemieën, de bestrijding van criminaliteit, nucleair toezicht, de bescherming van elektronische gegevensuitwisseling, en de veiligheid van producten en m.n. voedingsmiddelen. Tot elke prijs moet worden vermeden dat globalisering gepaard gaat met toenemende onveiligheid. Er dient dus een doeltreffende regelgeving te worden uitgewerkt, zodat het handelsverkeer zich veilig kan ontwikkelen, de staat zijn fundamentele rol naar behoren kan vervullen en veilige levensomstandigheden worden gecreëerd. De vooruitgang moet hand in hand gaan met een betere governance en versterking van de strijd tegen corruptie en allerhande bedreigingen.

3.5.4

De sociale dimensie van de globalisering en m.n. de in de IAO-verdragen vastgelegde arbeidsnormen (1) moeten overal ter wereld in aanmerking worden genomen. De EU kan in overleg met de IAO een reeks waarden en goede praktijkvoorbeelden vastleggen, daarbij uitgaande van behoorlijke arbeidsomstandigheden en eerlijke handel. Voorts moet worden nagegaan hoe de naleving van de IAO-verdragen kan worden afgedwongen, eventueel via de invoering van rechtsregels.

3.5.5

Ngo's, het bedrijfsleven en de sociale partners hebben in de ontwikkelingslanden al tal van bijzonder bemoedigende sociale initiatieven opgezet. We denken aan de vele Europese ondernemingen die hun beleid baseren op de richtsnoeren van de OESO en de sociale voorschriften van de IAO. Bijzondere vermelding verdienen de initiatieven van ngo's op het vlak van werkgelegenheid, opleiding, gezondheid en arbeids- en levensomstandigheden, inclusief in het kader van een regionale sociale dialoog over de landsgrenzen heen. De EU zou dit soort initiatieven, te beginnen in de ACS-landen, meer moeten steunen. Daarnaast zou de Europese steunverlening vaker moeten worden gekoppeld aan het bestaan van dit soort programma's waarbij het maatschappelijk middenveld actief betrokken is, i.h.b. op regionaal niveau.

3.5.6

Gezien de toenemende internationalisering van de financiële markten is het van belang dat de EU met één stem spreekt, zodat het IMF kan fungeren als een stabiliserende factor. Als de eurolanden binnen het IMF één blok vormen, kan Europa meer gewicht in de schaal leggen. Tezelfdertijd moet de EU op het gebied van de strijd tegen fraude en het witwassen van kapitaal een mondiale governance promoten die gebaseerd is op de OESO-overeenkomsten.

3.5.7

Onderwijs en kennisverspreiding zijn fundamenteel vanuit het oogpunt van een wereldwijde governance ten dienste van de bevolking. Het is zaak de UNESCO-projecten te ontwikkelen en steun te verlenen aan netwerken om zoveel mogelijk mensen te laten delen in kennis en knowhow. Pluralisme en de interculturele dialoog dienen hierbij centraal te staan. De EU moet in haar streven naar een betere mondiale governance rekening houden met culturele diversiteit en meertaligheid. Zijzelf heeft daarmee immers belangrijke troeven in handen, die vandaag evenwel worden bedreigd.

3.5.8

Wat de grondrechten aangaat ten slotte moeten alle EU-lidstaten hun krachten bundelen om de VN-Verklaring van de rechten van de mens efficiënter te doen toepassen en het Internationaal strafhof meer bevoegdheden te geven, zonder daarbij de culturele diversiteit uit het oog te verliezen.

3.6   De bijdrage van de EU is uniek

3.6.1

Belangrijk voor de versterking en de maximale acceptatie van een wereldwijde governance is ook de ervaring van de EU op bepaalde sleutelgebieden:

subsidiariteit, waarmee de bevoegdheden correct kunnen worden verdeeld zodat de staten, de regio's en de maatschappelijke organisaties elk de nodige armslag krijgen;

optreden in complexe situaties, waarin met verschillende snelheden moet worden gewerkt en rekening moet worden gehouden met culturele verscheidenheid;

inspraak van de economische en sociale actoren in het besluitvormingsproces.

3.6.2

Waar mogelijk dient de EU in haar politieke, economische en handelsbetrekkingen te streven naar een regionale aanpak, waar ook het huidige ACS-beleid op stoelt. Het aanknopen van betrekkingen met andere regionale organisaties in een gezonde geest van wedijver en wederzijdse openheid zou alle partijen ten goede komen en waarschijnlijk doorslaggevend zijn voor een versterking van het multilaterale kader van de WTO.

4.   Een gemeenschappelijke EU-strategie voor de internationale handel

4.1   Multilateralisme of bilateralisme?

Een blauwdruk van de Europese benadering is terug te vinden in de mededeling van de Commissie van 4 oktober 2006 over een concurrerend Europa in een mondiale economie.

4.1.1

De WTO lijkt er maar niet in te slagen de Doha-agenda af te werken, die bovendien geen panacee is. De EU moet dus nieuwe initiatieven nemen. Het Comité is dan ook ingenomen met de mededeling van de Commissie uit oktober 2006 waarin zij pleit voor een nieuwe handelsstrategie waarbij zowel bilaterale als multilaterale betrekkingen zouden worden aangeknoopt.

4.1.2

Een multilaterale aanpak van de problemen die gepaard gaan met globalisering is de beste oplossing, omdat daarmee duurzame en evenwichtige resultaten kunnen worden geboekt. Het Comité schaart zich dus achter de hernieuwde steunbetuiging van de Commissie aan de intrinsieke verdiensten van het multilateralisme en de WTO. Streefdoel blijft de afwerking van de Doha-agenda in een algemeen kader, dat alle partijen ertoe verplicht zich aan de gemeenschappelijke regels te houden.

4.1.3

De Commissie is van oordeel dat de EU, gezien de moeizame onderhandelingen op WTO-niveau, alle andere aanvullende mogelijkheden, en m.n. de bilaterale benadering, moet uitspitten. Het Comité beklemtoont dat de desbetreffende voorstellen verder moeten worden uitgewerkt. Zo stelt de Commissie m.n. voor nauwer overleg te voeren met de snelgroeiende opkomende economieën (China, India, de ASEAN, de Mercosur en de Golfstaten), de strategische banden met onze buren (Rusland, Oekraïene, Moldavië, het Middellandse Zeegebied) aan te halen en de betrekkingen met de ACS-landen (Afrika, Cariben, Stille Zuidzee) op een modernere leest te schoeien. Daartoe dienen de lopende onderhandelingen over regionale overeenkomsten voor economische partnerschappen te worden afgerond.

4.1.4

Het Comité onderstreept dat de multilaterale strategie niet mag worden vervangen door een bilaterale aanpak. De multilaterale benadering sluit aan bij de Europese waarden en moet dus centraal blijven staan.

4.1.5

Het is niet alleen zaak erop toe te zien dat de bilaterale benadering strookt met de WTO-verbintenissen, iets dat ook door de Commissie onder de aandacht wordt gebracht. Minstens even belangrijk is dat:

de multilaterale onderhandelingen geen stok in het wiel wordt gestoken;

deze integendeel weer vlot worden getrokken, dankzij de verdieping van de discussies en de toenadering die wordt bewerkstelligd door de bilaterale contacten.

4.1.6

De bilaterale benadering mag dus niet meer zijn dan een aanvulling op de multilaterale strategie, om zo:

het pad te effenen voor multilaterale onderhandelingen door o.m. de belangrijkste EU-agendapunten naar voren te schuiven (de punten die in Doha onder tafel werden geveegd, de handelspraktijken, de strijd tegen namaak, openbare aanbestedingen, …);

via bilaterale besprekingen vooruitgang te boeken op de andere terreinen van de wereldwijde governance: politiek, sociaal beleid, milieu, cultuur, energie.

4.1.7

In dit verband zijn nog tal van verduidelijkingen en aanpassingen nodig, vooral op het vlak van de uitvoeringsbepalingen van de criteria en het beleid inzake een aantal specifieke landen zoals China, Korea, India en Rusland.

4.2   Meer aandacht voor betrekkingen met buurlanden en bevoorrechte partners

4.2.1

Bijzondere aandacht moet uitgaan naar de buurlanden van de EU (o.a. Rusland, Oekraïne, Wit-Rusland, Moldavië en de Middellandse Zeelanden). Dat kan door in het kader van een coherente nabuurschapstrategie geprivilegieerde betrekkingen aan te gaan met partners met dezelfde belangen.

4.2.2

De EU en de VS moeten in het kader van de trans-Atlantische dialoog trachten hun visies op de globalisering op elkaar af te stemmen en hun samenwerking en handel op een stabielere basis te laten verlopen.

4.2.3

Ook moet de EU via haar bilaterale contacten de regionale samenwerkingsverbanden in andere continenten (ACS, Mercosur, ASEAN, enz.) verdiepen, om zo meer structuur en evenwicht te brengen in de wereldhandel en de WTO-onderhandelingen vlotter te doen verlopen. De ervaring van de EU met integratie — een primeur — moet een bron van inspiratie en steun blijven voor de vorming van andere regionale samenwerkingsverbanden, die een conditio sine qua non zijn voor duurzame en gestructureerde globalisering. Dit geldt m.n. voor de betrekkingen met de ontwikkelingslanden, zoals bv. de ACS-landen. De landen waarmee overeenkomsten voor een economisch partnerschap worden afgesloten moeten ertoe worden aangezet te streven naar een verdieping van de regionale integratie. Alleen op die manier kunnen deze landen voorkomen dat zij in een geglobaliseerde economie buiten de boot vallen. De CARICOM is in dit verband een lichtend en hoopgevend voorbeeld. De EU moet de regionale integratie niet alleen in bestuurlijk opzicht steunen, maar ook aanmoedigen dat de spelers uit het maatschappelijk middenveld zich verenigen.

4.2.4

Ook kan lering worden getrokken uit de goede en slechte praktijkvoorbeelden in andere landen of regio's. De EU moet andere regionale partnerschapsverbanden (zoals de Mercosur en de ASEAN) die dezelfde richting uitgaan, zij het in een ander tempo en met een ander streefdoel, blijven bevoorrechten en steunen.

4.2.5

De rol van het maatschappelijk middenveld in de bilaterale betrekkingen mag niet worden onderschat. Het onmiskenbare strategische belang van de deelname van het EESC aan de Civil society Dialogue van de commissie voor de follow-up van de WTO-onderhandelingen en van het optreden van het EESC via zijn specifieke organen moet meer worden belicht en breder worden erkend.

4.3   Een verantwoorder liberalisering van de handel

4.3.1

In de impactbeoordelingen waarin wordt gekeken naar de voordelen, de beperkingen en de toegevingen die met een overeenkomst samenhangen, dient terdege rekening te worden gehouden met de economische en sociale gevolgen, m.n. op sectoraal niveau (inclusief de landbouw en arbeidsintensieve sectoren). Lokale deskundigen en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld moeten nauwer worden betrokken bij deze beoordelingen, die bij elke nieuwe onderhandelingsronde op initiatief van de Commissie worden opgesteld. Tevens moet de in de Commissiemededeling vermelde strategie voor risicobeheer verder worden uitgewerkt.

4.3.2

Het Comité heeft zich positief uitgelaten over de oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering. Een dergelijk fonds zou volgens het Comité moeten worden gebruikt als strategisch instrument voor een herverdeling van de middelen ten voordele van de door de globalisering getroffen personen en regio's. Ook al is het fonds bedoeld als aanvulling op de nationale financiële middelen, het dient wel de nodige zichtbaarheid te krijgen en een kritische financiële massa te bereiken. Het Comité dringt erop aan dat dit fonds, net als het Europees Sociaal Fonds, wordt beheerd door een tripartiet comité waarbij ook de sociale partners betrokken zijn.

4.3.3

De landbouwsector behoeft in dit verband bijzondere aandacht. Naast de eigenlijke landbouwproductie moet rekening worden gehouden met de voedingsindustrie die 14 % van de toegevoegde waarde op EU-niveau en 4 miljoen banen vertegenwoordigt. Om binnen de WTO een overeenkomst te kunnen bereiken is in 2003 van start gegaan met een drastische hervorming van het GLB. De betrokken sectoren hebben daarbij grote offers gebracht. In een volgende WTO-overeenkomst dient dan ook te worden vastgelegd dat het reciprociteitsbeginsel zal worden toegepast op de toegang tot de markt en dat op vergelijkbare wijze zal worden gesnoeid in de subsidies voor Amerikaanse producenten.

4.4   Gemeenschappelijke acties m.b.t. de externe markten

4.4.1

Ten slotte dienen de lidstaten zich resoluter in te zetten voor een gemeenschappelijke strategie voor de toegang tot de internationale markten, mét de daarbij behorende doelstellingen en middelen. Dit houdt in dat de volgende drie lacunes worden opgevuld.

4.4.2

Exportkredietverzekeringen zijn nog steeds in hoofdzaak een nationale aangelegenheid, de politieke, economische, financiële en monetaire integratie (de euro) van Europa ten spijt. In het belang van alle Europese ondernemingen, en met name het MKB, zou de EU meer aandacht moeten besteden aan de coördinatie en harmonisatie van deze nationale mechanismen.

4.4.3

Onze belangrijkste handelspartners worden beurtelings bezocht door handelsdelegaties die voornamelijk op nationale leest zijn geschoeid en met elkaar concurreren. Het is niet de bedoeling deze bilaterale betrekkingen, die vaak gebaseerd zijn op historische banden, ter discussie te stellen, maar wel om deze strategie — indien zulks vanuit economisch standpunt gerechtvaardigd is — aan te vullen en te verbeteren. Zo zouden Europese delegaties moeten worden opgezet die in het teken staan van sectorale ontwikkeling en onze gemeenschappelijke identiteit extra belichten.

4.4.4

Het instrumentarium ter bescherming van de handel (m.n. de antidumpingwetgeving) moet meer bekendheid krijgen. Ook is het zaak hiervoor meer middelen uit te trekken, zodat de instrumenten in kwestie efficiënter kunnen worden aangewend.

5.   Dankzij een versterkte integratie kan de globalisering worden omgezet in een troef voor de Europese burgers

Om de uitdagingen van de globalisering aan te kunnen moet de EU het hebben van economische integratie, solidariteit en het voortdurende streven naar meer productiviteit; deze drie aspecten lopen als een rode draad door de Lissabonstrategie. Alleen een versterkte Unie kan haar stempel drukken op het globaliseringsproces en het opnemen tegen de continentale handelsmogendheden.

5.1   Europa aantrekkelijker maken voor investeerders

5.1.1

Op de eerste plaats moet Europa kunnen terugvallen op een voldoende geïntegreerde, efficiënte en goed presterende interne markt. Het heeft geen zin van onze internationale partners toegevingen te verlangen als we ons niet eens soepel opstellen tegenover elkaar. Helaas zijn we nog ver van het doel verwijderd.

5.1.2

Heel wat obstakels uit het verleden zijn nog steeds niet uit de weg geruimd en Europese bedrijven hebben nauwelijks de kans gekregen zich ook echt als Europees te beschouwen. De dienstensector, die twee derde van het BBP vertegenwoordigt, blijft sterk afgeschermd, terwijl overheidsopdrachten, of het nu gaat om leveringen, diensten, werken of defensie, volgens de laatste goed onderbouwde studies — die evenwel al van 10 jaar geleden dateren — nog steeds voor 90 % aan nationale leveranciers worden toegewezen.

5.1.3

We moeten erop toezien dat het communautaire acquis niet in gevaar wordt gebracht door steriele concurrentie tussen de lidstaten. We denken dan aan dumping, subsidies, het beleid van nationale paradepaardjes en nieuwe barrières en obstakels. De ontwikkeling van een Europees industriebeleid, inclusief op het gebied van defensie, zou ten zeerste bijdragen aan de versterking van de internationale economische en technologische positie van de EU. Daarnaast moet het Europese concurrentiebeleid worden versterkt, moet er een transparant Europees sociaal en fiscaal kader worden uitgewerkt en moet de strijd worden aangebonden tegen dubbele belastingen, de meest schreeuwende vormen van concurrentievervalsing en het ontduiken van BTW binnen de Gemeenschap.

5.1.4

Het gebrek aan Europese infrastructuur (o.m. op het gebied van vervoer, energie, nieuwe technologieën, technologieparken en onderzoekscentra) heeft tot gevolg dat de door Europa geboden investeringsmogelijkheden op wat nog steeds de grootste internationale markt is, beneden de verwachtingen blijven.

5.2

Kwalificatie en opleiding van de Europese burgers moeten worden toegespitst op een voor allen toegankelijke innoverende kennismaatschappij.

5.2.1

Europa is arm aan grondstoffen en kan zijn concurrenten uit de rest van de wereld niet verslaan via fiscale, sociale of milieudumping. Ook mag het niet zo zijn dat Europa de „supermarkt” van de wereld wordt, en de productie overlaat aan Azië. Europa moet het vooral hebben van zijn innovatiepotentieel en ondernemingsgeest, van de talenten van de Europese vrouwen en mannen. Op lange termijn investeren in levenslang leren is de sleutel tot harmonieuze ontwikkeling. Europa moet daarom niet alleen inzetten op onderwijs en opleiding, maar evenzeer op vrijwillige mobiliteit binnen de EU. Voorwaarden daartoe zijn meertaligheid en een Europees en internationaal gerichte carrièreplanning, ook binnen de openbare sector.

5.2.2

Europa heeft op dit vlak nog te zeer te kampen met versnippering. Het EESC breekt een lans voor groots opgezette projecten: de concrete ontwikkeling van meertaligheid op scholen, een mobiliteitsprogramma voor jongeren, zowel in het kader van het secundair onderwijs als voor leerlingen en jonge werknemers, Europese universiteiten, een Europees parcours voor levenslang leren, en een gemeenschappelijk kader voor de erkenning van alle kwalificaties.

5.2.3

Een grootschalig initiatief op het gebied van onderwijs, opleiding en de verspreiding van kennis is wat Europa nodig heeft. Bijzondere aandacht dient daarbij uit te gaan naar personen en regio's die zijn getroffen door herstructurering en bedrijfsverplaatsing: zo moeten nieuwe opleidingskansen worden geboden en nieuwe banen worden gecreëerd.

5.3   De nodige middelen vrijmaken om de globalisering het hoofd te bieden

5.3.1

De globalisering dwingt de EU ertoe concurrerender producten en diensten te leveren. De Europese Unie heeft grote maar ook erg uiteenlopende economische belangen te verdedigen. Om haar plaats vooraan op het internationale handelstoneel te behouden moet de Unie haar positie versterken, niet alleen in de sector kwaliteitsproducten en -diensten, die de helft van haar export vertegenwoordigt en tegemoet komt aan een derde van de mondiale vraag, maar ook in andere producten- en dienstensectoren waarmee wordt ingespeeld op de behoeften van de bevolking.

5.3.2

Een Europees beleid ter ondersteuning van de ondernemingsgeest en innovatie moet samen met onderwijs, opleiding en het verspreiden van kennis bovenaan de agenda van de nieuwe Europese post-Lissabonstrategie staan. Het EESC stelt voor in dit verband een routekaart op te stellen waarin zowel de nationale als de Europese inspanningen en de publieke en particuliere financiële middelen worden vermeld.

5.3.3

Aan het budget voor 2007-2013 kan niet meer worden getornd, het is dus zaak de middelen waarover de EU kan beschikken op de best mogelijke manier te besteden, door:

er met behulp van publiek-private partnerschappen voor te zorgen dat de nodige middelen beschikbaar zijn voor de prioritaire trans-Europese netwerken;

de capaciteit van de EU om leningen en garanties te verstrekken aanzienlijk te verhogen en innovatievere financieringstechnieken uit te werken voor de structuurfondsen; tot nog toe blijft die steun al te zeer beperkt tot het verstrekken van subsidies zonder meer;

5.3.4

Een van de grootste troeven van Europa op dit moment is de euro, die niet alleen de gemeenschappelijke munt is van dertien lidstaten maar ook een belangrijke internationale reserve- en ruilmunt. Steeds meer landen overal ter wereld beschouwen de euro als een betrouwbaar en nuttig alternatief voor de dollar. Dankzij de euro is het afsluiten van handelsovereenkomsten gemakkelijker geworden en is de financiële zekerheid op dat vlak toegenomen. Ook zorgt de euro ervoor dat zowel de eigen burgers als buitenstaanders de Unie als één geheel beschouwen. Toch blijven de positieve gevolgen beneden bij de verwachtingen, omdat een centraal besluitvormingsniveau voor het economische beleid ontbreekt.

5.3.5

De samenhang van de Unie berust op de gemeenschappelijke beleidsgebieden. Nu kolen en staal niet langer kunnen worden beschouwd als de pijlers van de samenhang, verlangen de sociaal-economische spelers van de EU dat zij meer verantwoordelijkheid neemt op het gebied van energiebeleid (bescherming van de natuurlijke hulpbronnen, veiligstellen van de bevoorrading, nieuwe investeringen in schone energie, energie-efficiëntie en energiebesparing) en milieubescherming. Deze twee gebieden vereisen een sterker Europa en een daadwerkelijk gemeenschappelijk beleid.

5.3.6

Ook op het gebied van migratie is een algemener en coherenter EU-beleid noodzakelijk. Zo moeten op het vlak van integratie en opvang samenhangende maatregelen worden uitgewerkt die stroken met het Handvest van de grondrechten van de EU en de Conventies van Genève over het asielrecht. Ook bij het bestrijden van illegale immigratie moeten de lidstaten de handen ineenslaan. Daarnaast moet de EU zich inzetten voor het creëren van gekwalificeerde banen in ontwikkelingslanden. Dat kan via de oprichting van partnerschappen en steun aan de regionale integratie, die uitzicht geven op mobiliteit, bijscholing en nieuwe uitwisselingen.

5.4   De globalisering een menselijk gezicht geven

5.4.1

Het zoeken naar oplossingen voor de problemen van de globalisering is een manier om de Europese burgers weer warm te maken voor de Europese integratie.

5.4.2

Het Comité beklemtoont dat de sociale partners en de verschillende vertegenwoordigers van de maatschappelijke organisaties moeten worden betrokken bij de hier bepleite nieuwe aanpak van de globalisering. Raad en Commissie moeten in hun werkzaamheden meer transparantie aan de dag leggen, ook wat de handelsonderhandelingen aangaat. Meer in het bijzonder wenst het Comité samen met zijn tegenhangers uit derde landen te worden betrokken bij zowel de multilaterale als de bilaterale initiatieven.

5.4.3

Meer concreet pleit het Comité ervoor de sociale partners en de maatschappelijke organisaties meer inspraak te geven, via:

Europese voorlichtingscampagnes en debatten met het middenveld over de problematiek van de globalisering;

geregelde voorlichtings- en overlegrondes over de nieuwe internationale strategie van de Commissie en de Raad, naar het voorbeeld van de door het EESC georganiseerde informatiecampagnes en debatten over de Europese Conventie.

evaluaties van de sociale en economische impact van nieuwe handelsovereenkomsten en deelname aan het beheer van het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering;

de follow-up van de bilaterale onderhandelingen met regionale organisaties (bv. de overeenkomsten voor economische partnerschappen met de ACS-landen); hierbij kan worden geput uit de ervaring van het EESC en zijn tegenhangers in derde landen;

betrokkenheid bij de maatregelen ter versterking van het EU-beleid (interne markt, strategieën voor samenwerking, samenhang, euro, enz.);

steun aan de ontwikkeling van een efficiënte sociale dialoog over de verschillende facetten van de aanpassingen en hervormingen die noodzakelijk zijn in de EU, de lidstaten en de regio's, inclusief op grensoverschrijdend niveau.

5.4.4

Het EESC pleit voor een meer Europese aanpak van de diensten van algemeen belang; dit impliceert, naast samenwerking zonder meer, geïntegreerde middelen op het vlak van economische zekerheid, burgerbescherming, milieubescherming, douanecontroles aan de buitengrenzen, politie, en zelfs defensie. Door dergelijke dienstverlening ten onrechte op het nationale niveau te houden wordt verdere vooruitgang belemmerd.

5.4.5

Daarnaast moet de interne markt meer vanuit het oogpunt van participatie worden bekeken. Zo moeten het verenigingsleven, sociaal overleg, maatschappelijk verantwoord ondernemen en zelfregulering en coregulering door sociaal-economische actoren (m.n. op het vlak van diensten, handel, financiële markten, milieu, energie, sociale aspecten en consumentenrechten) worden gestimuleerd.

5.4.6

Voor de maatschappelijke organisaties zelf is een eigen rol weggelegd: zij moeten betrekkingen aanknopen met hun tegenhangers uit de landen en landengroepen waarmee de EU handel drijft.

5.4.7

De menselijke dimensie van de globalisering én van de Europese integratie is een zaak van de burgers en de maatschappelijke organisaties. Als de bevolking beter wordt voorgelicht en systematisch inspraak krijgt zal zij zich gemakkelijker kunnen terugvinden in de Europese strategie, die zij dan immers zelf mee heeft uitgewerkt.

Brussel, 31 mei 2007.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

D. DIMITRIADIS


(1)  IAO-verdragen betreffende de vrijheid van vakvereniging en de bescherming van het vakbondsrecht (nr. 87), het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen (nr. 98), dwangarbeid (nr. 29), de afschaffing van dwangarbeid ( nr. 105), de minimumleeftijd (nr. 138), de ergste vormen van kinderarbeid (nr. 182), gelijke lonen (nr. 100) en discriminatie (in arbeid en beroep) (nr. 111).


Top
  翻译: