This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52008IP0182
Green Paper on market-based instruments for environment and related policy purposes European Parliament resolution of 24 April 2008 on the Green Paper on market-based instruments for environment and related policy purposes (2007/2203(INI))
Groenboek over marktconforme instrumenten voor milieu- en gerelateerde beleidsdoelstellingen Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2008 inzake het groenboek over marktconforme instrumenten voor milieu- en gerelateerde beleidsdoelstellingen (2007/2203(INI))
Groenboek over marktconforme instrumenten voor milieu- en gerelateerde beleidsdoelstellingen Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2008 inzake het groenboek over marktconforme instrumenten voor milieu- en gerelateerde beleidsdoelstellingen (2007/2203(INI))
PB C 259E van 29.10.2009, p. 86–94
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
29.10.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
CE 259/86 |
Groenboek over marktconforme instrumenten voor milieu- en gerelateerde beleidsdoelstellingen
P6_TA(2008)0182
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2008 inzake het groenboek over marktconforme instrumenten voor milieu- en gerelateerde beleidsdoelstellingen (2007/2203(INI))
(2009/C 259 E/16)
Het Europees Parlement,
— |
gezien het Groenboek over marktconforme instrumenten voor milieu- en gerelateerde beleidsdoelstellingen (COM(2007)0140), |
— |
gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad in Brussel ( 8/ 9 maart 2007), waaronder het Energiebeleid voor Europa in Bijlage I, |
— |
gezien het rapport van het Europees Milieuagentschap Using the market for cost-effective environmental policy (nr. 1/2006), |
— |
gelet op de artikelen 2 en 6 van het EG-Verdrag, op grond waarvan eisen met betrekking tot de bescherming van het milieu dienen te worden opgenomen in de diverse beleidsterreinen van de Gemeenschap om een vanuit milieuoogpunt duurzame ontwikkeling van economische activiteiten te bevorderen, |
— |
gelet op artikel 175 van het EG-Verdrag, |
— |
gelet op Besluit nr. 2179/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 1998 betreffende de herziening van het beleidsplan en actieprogramma van de Europese Gemeenschap inzake het milieu en duurzame ontwikkeling „Op weg naar duurzame ontwikkeling” (1), |
— |
gezien de herziening van de strategie van de EU voor duurzame ontwikkeling, |
— |
gezien het zesde Actieprogramma voor het milieu, |
— |
onder verwijzing naar zijn resoluties over thematische strategieën, het stedelijk milieu (2), afvalrecycling (3), het duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen (4) en duurzaam gebruik van bestrijdingsmiddelen (5), |
— |
onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 november 2007: „Beperking van de wereldwijde klimaatverandering tot 2 graden Celsius — het beleid voor de Conferentie van Bali over klimaatverandering en daarna” (6), |
— |
gelet op artikel 45 van zijn Reglement, |
— |
gelet op het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0040/2008), |
A. |
overwegende dat de informatie inzake de klimaatverandering doortastend handelen vereist om de effecten van dit verschijnsel te beperken, dat de Europese Raad zich als minimaal doel heeft gesteld de CO2-uitstoot met 20 % terug te dringen voor 2020 en met 60 % voor 2050; dat de Europese Raad zich verder het doel heeft gesteld dat tussen nu en 2020 20 % van het energieverbruik zal bestaan uit duurzame energie en dat de energie-efficiëntie met 20 % verbeterd wordt, |
B. |
overwegende dat in zijn hoger vermelde resolutie van 15 november 2007 het Parlement benadrukt dat de geïndustrialiseerde landen zich moeten verplichten tot een beperking van hun CO2-uitstoot ten opzichte van de uitstoot van 1990 met ten minste 30 % in de periode tot 2020 en met 60-80 % in de periode tot 2050, |
C. |
overwegende dat er verschillende soorten milieuverontreiniging zijn en dat het risico van uitputting van de natuurlijke hulpbronnen bestaat, |
D. |
overwegende dat er een verhoogd risico op uitsterving van een groot aantal dier- of plantsoorten is en dat de EU zich tot doel heeft gesteld het verlies aan biodiversiteit een halt toe te roepen voor 2010, |
E. |
overwegende dat het verkeer in de EU met betrekking tot het transportwezen, met name het goederenvervoer, en bijgevolg het energieverbruik dat daaruit voortvloeit, steeds verder toenemen, |
F. |
overwegende dat marktconforme instrumenten (MBI's) belangrijk zijn voor de tenuitvoerlegging van het principe „de vervuiler betaalt”, en in bredere zin ook om op kosteneffectieve wijze rekening te kunnen houden met de verborgen kosten van productie en consumptie voor de volksgezondheid en het milieu, |
G. |
overwegende dat er enorme verschillen tussen de lidstaten bestaan, zowel op het gebied van milieubelastingen (tussen de 2 % en 5 % van het BBP van de lidstaten), als op het gebied van het gebruik van MBI's en dat het aandeel van de milieubelastingen in het BBP van de lidstaten de laatste vijf jaar is afgenomen, |
H. |
overwegende dat de belastingen op energie gemiddeld 76 % van de milieubelasting uitmaken en de belastingen op het vervoer 21 %, |
I. |
overwegende dat de particuliere huishoudens het leeuwendeel van de milieubelasting dragen, terwijl de andere economische sectoren de grootste verbruikers zijn van energie, water en vervoer, |
J. |
overwegende dat herziening van subsidies die schadelijk voor het milieu zijn, kan helpen om de klimaatverandering tegen te gaan, duurzame ontwikkeling tot stand te brengen en het internationale concurrentievermogen van de EU te handhaven, |
K. |
overwegende dat de reactie op de wereldwijde voorziene gevolgen van de klimaatverandering niet alleen moet leiden tot het loskoppelen van groei en productie- en consumptieprocessen, maar ook tot een verandering van ons sociaal-economische ontwikkelingsmodel, |
L. |
overwegende dat de huidige economische indicatoren van het BBP niet meer toereikend zijn voor een juiste beoordeling van de maatschappelijke, economische en ecologische realiteit en dat zij geen rekening houden met de gevolgen van menselijke activiteiten voor het milieu waarmee wij nu worden geconfronteerd; dat dient te worden gezocht naar nieuwe milieu-indicatoren voor de berekening van bereikte welvaart, om beter met dergelijke veranderingen rekening te kunnen houden, |
Kritiek op het Groenboek
1. verheugt zich over de verwijzing naar het principe „de vervuiler betaalt”, maar betreurt het dat het verband zwak of niet aanwezig is als gaat om het ontwerpen en aanpassen van bestaande milieubeleidsinstrumenten; onderstreept dat het principe „de vervuiler betaalt” het mogelijk maakt een realistische prijs te bepalen door in de prijs van een product de kosten van het opruimen van vervuiling en herstel van de door productie veroorzaakte schade door te berekenen; wijst erop dat productie of producten die vervuiling veroorzaken, in feite uiteindelijk duurder zijn indien in de prijs alle externe factoren worden doorberekend, daar preventie goedkoper is dan herstel of sanering;
2. betreurt dat geen diepgaand onderzoek is verricht naar de voordelen van een differentiatie tussen MBI's op de consument gericht, in tegenstelling tot op de producent;
3. benadrukt dat het niet zo kan zijn dat het principe „de vervuiler betaalt” alleen inhoudt dat de eindgebruikers, en dus met name particuliere huishoudens, betalen;
4. betreurt het dat het Groenboek zich met name concentreert op de luchtverontreiniging en de opwarming van het klimaat, en de andere negatieve gevolgen voor het milieu van productie- en distributieprocessen en consumptiepatronen grotendeels negeert;
5. deelt de mening van de Commissie ten aanzien van de diversiteit van MBI's en het onderscheid tussen belastingen en heffingen, waarbij voor laatstgenoemde doorgaans sprake is van betaling als tegenprestatie voor duidelijk omschreven diensten of kosten; benadrukt de noodzaak om te kunnen beschikken over zowel stimulerende als afschrikkende instrumenten om doelen op het gebied van milieubescherming, volksgezondheid en duurzame ontwikkeling te bereiken;
6. betreurt het dat de internationale dimensie te weinig ter sprake wordt gebracht en dat maatregelen om verstoring van de concurrentie tussen regio's en sectoren van de industrie zoveel mogelijk te beperken nog steeds niet zijn genomen;
Maatregelen
7. toont zich verheugd over het Groenboek; verzoekt de Europese Commissie met aandrang een duidelijke strategie uit te werken betreffende het gebruik van MBI's voor de kostenbepaling van milieuschade en de correctie van het ermee gepaard gaande marktfalen, waarin rekening wordt gehouden met het belastingsysteem, de herziene Europese regeling inzake emissierechten (ETS) en het handels- en technologiebeleid;
8. vraagt dat de Commissie bij het opstellen van haar implementatiestrategie voor MBI's nadenkt over en voorbereidend werk levert voor een omvattend verslag over de doeltreffendheid van de reguleringsinstrumenten op het vlak van milieu die de EU momenteel gebruikt, om te kunnen vaststellen op welke gebieden het aangewezen zou zijn de bestaande wetgeving te vervangen door MBI's;
9. verzoekt de Commissie een vergelijkend onderzoek naar de bestaande MBI's te gebruiken om hun doeltreffendheid te beoordelen en de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten te bevorderen;
10. verzoekt de Europese Unie een onderscheid te maken tussen de bruto economische rijkdom per inwoner en de netto economische, sociale en ecologische welvaart, als indicator voor de werkelijke vooruitgang (GPI); verzoekt de Europese Commissie en de lidstaten derhalve om nader onderzoek te doen naar de mogelijkheid om de Europese groei te meten met „groene” indicatoren (7) die rekening houden met de rijkdom die verloren gaat wanneer schade aan het milieu wordt toegebracht;
11. erkent dat volledige doorberekening van milieukosten een wezenlijke randvoorwaarde is voor eerlijke concurrentie tussen verschillende ondernemingen, voor meer economische stimuleringsmaatregelen ter bevordering van schone productie en consumptie, en voor bevordering van innovatie op het gebied van schonere technologie;
12. erkent dat voor het milieu schadelijke activiteiten in feite worden gesubsidieerd wanneer milieukosten niet kunnen worden doorberekend;
13. benadrukt dat het bestaan van een groot aantal subsidies met schadelijke gevolgen voor het milieu in de lidstaten van de EU de vervuiling verergert en het principe „de vervuiler betaalt” in belangrijke mate ondergraaft;
Principes
14. wijst erop dat het principe „de vervuiler betaalt”, dat een van de pijlers van het EU-milieubeleid vormt, ervan uitgaat dat externe factoren worden doorberekend in de marktprijzen, zodat ze de weerslag zijn van de werkelijke productiekosten of van de veroorzaakte milieu- en gezondheidsschade; stelt vast dat de toepassing van het principe „de vervuiler betaalt” in de meeste lidstaten nog veel te wensen overlaat;
15. merkt op dat MBI's een breed scala aan hulpmiddelen omvatten die voor specifieke doeleinden bestemd zijn, zoals verhandelbare rechten om minder luchtverontreiniging (bijv. CO2-emissies) te bewerkstelligen, milieubelastingen om de prijzen en aldus het gedrag van consumenten en producenten te veranderen, milieuheffingen om de kosten van milieudiensten te dekken, milieusubsidies om de ontwikkeling van schonere technologieën te ondersteunen, enz.;
16. erkent dat MBI's voor het milieu één van de meest doeltreffende middelen vormen om de milieudoelstellingen tegen redelijke kosten te bereiken; onderstreept evenwel dat deze instrumenten dienen te worden aangevuld met andere maatregelen, waaronder efficiëntienormen, doelstellingen voor uitstoot, enz.;
17. merkt op dat MBI's een uiterst belangrijke rol zullen spelen bij het streven naar de EU-doelstelling om het aandeel van hernieuwbare energie in het totale energieverbruik tegen 2020 op te trekken tot 20 %;
18. is van mening dat voor een omschakeling naar duurzame ontwikkeling en een CO2-vrije economie een mix nodig is van afschrikkende instrumenten (waaronder belastingen en heffingen) en stimulerende instrumenten (bijvoorbeeld stelsels voor verhandeling);
19. benadrukt dat de ontwikkeling van instrumentencombinaties zal bijdragen tot een optimaal gebruik van MBI's; is, in deze context, dan ook van mening dat MBI's een grote bijdrage kunnen leveren tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabon-agenda;
20. is van mening dat de maatregelen voor het energie- en klimaatbeleid die in het kader van een algemeen concept op EU-niveau en op nationaal niveau worden genomen, in overeenstemming dienen te worden gebracht met de in Lissabon en Göteborg overeengekomen doelstellingen;
21. is van mening dat MBI's geschikt en effectief zijn voor de internalisering van externe gevolgen, dat ze duidelijk vaker gebruikt zouden moeten worden, en dat zij administratieve instrumenten niet kunnen vervangen maar zouden moeten aanvullen;
22. onderstreept dat het inzetten van MBI's om vervuiling en negatieve milieugevolgen aan te pakken gebaseerd moet zijn op ecologische doeltreffendheid; is van mening dat de maatschappelijk consequenties van de toepassing van MBI's gecompenseerd zouden moeten worden met behulp van specifieke beleidsmaatregelen, zoals bodemprijzen, korting op heffingen, subsidie enz. voor de lage inkomens; acht het tevens noodzakelijk maatregelen te treffen om overmatige consumptie te bestraffen;
23. herinnert eraan dat Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (8) (energiebelastingrichtlijn) bepaalt dat belastingheffing onder bepaalde voorwaarden geheel of gedeeltelijk kan worden vervangen door alternatieve MBI's, waaronder vooral het EU-ETS;
24. benadrukt de belangrijke rol van milieubelastingen bij het bereiken van milieudoelstellingen;
25. is van mening dat MBI's voor de interne markt zich niet kunnen beperken tot stelsels van verhandelbare emissierechten of emissiequota en dat mogelijke andere regelingen dienen te worden overwogen, waaronder de invoering van een CO2-belasting en een lagere subsidiëring van fossiele brandstoffen;
26. benadrukt het feit dat milieubelastingen niet in de eerste plaats behoren te worden beschouwd als middel om de belastingopbrengsten te verhogen, maar veeleer als een middel ter voorkoming van alle voor het milieu nadelige vervuiling of aantasting — en daarmee ter bevordering het welzijn in de samenleving — tegen redelijke kosten; benadrukt dat de heffing van belastingen op negatieve factoren (waaronder vervuiling) behoort te worden gecompenseerd door verlaging van de belastingen op positieve factoren, waaronder arbeid;
27. wijst er nogmaals op dat, ondanks de verplichte unanimiteit op fiscaal gebied, de verdragen de mogelijkheid van nauwere samenwerking bieden en dat er een open coördinatiemethode bestaat; nodigt de lidstaten derhalve uit het milieubelastingstelsel verder te ontwikkelen om alle vormen van fiscale dumping te voorkomen;
28. merkt op dat meer EU-coördinatie op het vlak van milieubelastingen en de uitwisseling van beste praktijken hervormingen zal vergemakkelijken; steunt in het bijzonder voorstellen die de lidstaten in staat stellen de BTW-tarieven voor energie-efficiënte producten en energiebesparende materialen te verlagen of belastingfaciliteiten te verlenen voor dergelijke producten; benadrukt echter dat de lidstaten zelf moeten bepalen wat geschikt is voor hun belastingsysteem;
29. vestigt de aandacht op de voordelen van milieubelastinghervormingen; doet een beroep op de lidstaten om dergelijke hervormingen in praktijk te brengen teneinde onder meer energie-armoede te beperken en koolstofarme technologieën, energiebesparing, energie-efficiëntie en technologieën m.b.t. hernieuwbare energiebronnen aan te moedigen;
30. steunt de verlaging van de loonbelasting op nationaal niveau, maar onderstreept dat deze verlaging niet alleen in verband staat met de hervorming van het milieubelastingstelsel;
31. is van mening dat prijsmodulatie een middel kan zijn om de productie- en consumptieprocessen te beïnvloeden en om gebruikers te stimuleren om geschikte milieuvriendelijkere vervoersvormen te kiezen (door bv. de prijzen van het openbaar vervoer te verlagen); is van mening dat elke prijsverhoging als gevolg van de toepassing van MBI's voorspelbaar moet zijn en zo nodig rekening moet houden met de bijzondere omstandigheden van elke lidstaat; onderstreept echter dat prijsmaatregelen slechts een beperkte invloed hebben vanwege de beperkte elasticiteit van bepaalde sectoren en bepaalde categorieën consumenten;
32. onderstreept de noodzaak om exacte informatie te verkrijgen over de maatschappelijke en milieukosten van de totale levenscyclus van producten en diensten; verzoekt de Commissie om voorstellen te doen voor methoden om deze kosten te beoordelen;
33. is verheugd over de conferentie „Verder dan het BBP” die onlangs werd georganiseerd door de Commissie, het Europees Parlement, de OESO, het Wereldnatuurfonds (WWF) en de Club van Rome, en over de belangrijkste conclusies die werden getrokken; benadrukt hoe belangrijk het is om naast het BBP ook andere indicatoren te gebruiken om welvaart en vooruitgang in onze samenleving te meten, met name waar het gaat om de gevolgen van de economische groei voor de atmosfeer en ecosystemen;
34. is van mening dat MBI's een bijdrage kunnen leveren aan het bevorderen van onderzoek en milieu-innovatie, omdat door belastingheffing op milieuonvriendelijke producten en diensten of door toepassing van milieunormen producenten worden gestimuleerd om te investeren in onderzoek naar energie-efficiënte producten en diensten;
Welke instrumenten voor welke sector?
35. erkent dat het EU-ETS in zijn huidige vorm een te beperkte werkingssfeer heeft, gelet op de vele bronnen van broeikasgassen en betrokken sectoren, en dat de noodzakelijke verbeteringen door de Commissie en de lidstaten moeten worden doorgevoerd om het EU-ETS in de derde fase van het project vanaf 2013 te optimaliseren;
36. verzoekt de Commissie met klem om het EU-ETS te versterken door een steeds strenger plafond op te leggen en het systeem uit te breiden naar alle directe vervuilers, en dit als belangrijkste middel om de doelstellingen voor 2020 inzake de vermindering van broeikasgassen te realiseren;
37. dringt dan ook aan op spoedige herziening van het EU-ETS, teneinde de in de proefperiode gebleken tekortkomingen doeltreffend aan te pakken, met inbegrip van de onverwachte winst voor bedrijven uit kapitaal verworven door de toekenning van gratis CO2-quota (b.v. de grote stroomproducenten); onderstreept dat de uitdrukkelijke steun van het principe „de vervuiler betaalt” in de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling veronderstelt dat het EU-ETS primair gebaseerd zou moeten zijn op het veilen van emissierechten en op een algemeen plafond voor emissies dat aansluit bij de EU-doelstelling voor 2020 om de emissies met 30 % te verlagen, met inbegrip van kwantitatieve limieten en kwaliteitseisen voor het gebruik van projectkredieten voor het mechanisme van schone ontwikkeling (CDM)/gezamenlijke uitvoering (JI);
38. benadrukt daarom dat het van belang is om de ontwikkeling van een wereldwijde koolstofmarkt aan te moedigen, teneinde de noodzakelijke grote emissieverminderingen op kosteneffectieve wijze te behalen;
39. acht een ruimer gebruik van MBI's in de vervoerssector van bijzonder groot belang voor de totale doorberekening van de sociale en milieukosten van alle vormen van vervoer; is met name van mening dat de geringe mate van doorberekening in het wegverkeer nadelige gevolgen heeft voor de concurrentiepositie van andere vormen van vervoer, waaronder het spoor, en ook vanuit een oogpunt van bevordering van efficiëntere en schonere technologie nadelig is;
40. is verheugd over het voorstel van de Commissie om de luchtvaart te betrekken in het EU-ETS, maar acht parallelle en aanvullende maatregelen noodzakelijk, waaronder een belasting op kerosine en op de uitstoot van stikstofoxiden (NOX) in het kader van de bestrijding van de gevolgen van klimaatverandering in de sector;
41. verzoekt de Commissie nadrukkelijk om vóór 2009 een wetsvoorstel te doen voor beperking van de uitstoot van broeikasgassen door het vervoer over zee, omdat deze sector op dit gebied aan geen enkele communautaire of internationale wet- en regelgeving is onderworpen;
42. is van mening dat energiebelasting alleen voor emissies die niet rechtstreeks of onrechtstreeks onder het EU-ETS vallen, een secundair en aanvullend instrument dient te blijven voor de reductie van broeikasgassen;
43. wijst erop dat de transport- en bouwsector een groot deel van de vraag naar energie en CO2-emissierechten vertegenwoordigen die niet gedekt worden door het EU-ETS;
44. is van mening dat de herziening van de energiebelastingrichtlijn onverwijld dient te worden uitgevoerd en wel tezamen met de herziening van de richtlijn inzake zware vrachtwagens (9) (Eurovignetrichtlijn), om overlapping van maatregelen met gelijkluidende doelstellingen te voorkomen en om het milieubelastingstelsel zodanig te wijzigen dat het gedrag van verschillende economische sectoren, met name door doorberekening van externe kosten, snel kan worden omgebogen naar een milieubewust gedrag;
45. acht het noodzakelijk de toepassing van de Eurovignetrichtlijn in alle lidstaten verplicht te stellen en deze zodanig te wijzigen dat doorberekening van externe kosten mogelijk wordt door heffingen op het gebruik van infrastructuur, met name in het wegtransport; is van mening dat, om te voorkomen dat het verkeer zich verplaatst naar de wegen die buiten de Eurovignetrichtlijn vallen, het Eurovignet zou moeten worden uitgebreid naar het gehele wegennet;
46. onderstreept dat het gebruik van MBI's moet worden onderworpen aan de principes voor betere regelgeving en dat elkaar overlappende en complexe instrumenten moeten worden vermeden; steunt de wijziging van de energiebelastingrichtlijn, die tot gevolg heeft dat deelnemers aan de EU-ETS niet twee keer — door zowel handel als belasting — hoeven te betalen voor hun emissies;
47. is van mening dat, in het kader van de herziening van de wetgeving inzake de belastingheffing op energieproducten, het minimum belastingtarief voor het industriële en commerciële vervoer van goederen zou moeten worden verhoogd; steunt de differentiatie van belastingheffing in een component energie enerzijds en een component milieu anderzijds, op basis van de CO2-uitstootniveaus;
48. roept de Commissie en de lidstaten op de uitzonderingen en vrijstellingen die zijn opgenomen in de energiebelastingrichtlijn te beoordelen en te onderzoeken welke met fossiele brandstoffen opgewekte energiebron in de toekomst zou moeten worden vrijgesteld van belasting met inachtneming van de werkingssfeer en de geest van de richtlijn; hierbij moeten dubbele lasten voor ondernemers als gevolg van toepassing van andere belastingheffingen of verhandelingsstelsels worden voorkomen;
49. wenst dat MBI's vaker worden gebruikt om zowel in de afzonderlijke lidstaten als in de EU milieubeleidsdoelstellingen in het algemeen en de doorberekening van externe kosten in het bijzonder te verwezenlijken; wijst er in dit verband evenwel op dat erop gelet dient te worden dat de fiscale soevereiniteit van de lidstaten geen concurrentieverstoringen veroorzaakt; stelt bijvoorbeeld krachtiger MBI's voor om de energie-efficiëntie en thermische isolatie van gebouwen te stimuleren;
50. nodigt de lidstaten uit hun stimulerende beleidsmaatregelen ten behoeve van de bouwsector uit te breiden om een vermindering van de vraag naar energie en van de uitstoot van CO2 te bevorderen; onderstreept hoezeer het van belang is om de ontwikkeling van passiefhuizen en energievriendelijke woonvormen te ondersteunen;
51. stelt voor dat compenserende maatregelen naar het model van de mechanismen van het Kyoto-protocol die financiële stimulansen kunnen opleveren ook van toepassing moeten zijn op de financiering van werkzaamheden ter verbetering van de energie-efficiëntie in de huizensector en de koolstofbalans van het stadsvervoer;
Specifieke instrumenten en sectoren
52. is van mening dat de hervorming van subsidies die schadelijk zijn voor het milieu, zich niet mag beperken tot het GLB; is van mening dat op dit gebied in de vervoerssector en met name in het wegvervoer doortastende maatregelen noodzakelijk zijn; verzoekt de Commissie om op korte termijn een voorstel te doen voor een routekaart naar een geleidelijke maar snelle afschaffing van subsidies die schadelijk zijn voor het milieu, overeenkomstig het besluit van de Europese Raad over de herziening van de strategie voor duurzame ontwikkeling;
53. is het met de Commissie eens dat afschaffing van subsidies die schadelijk zijn voor het milieu een essentiële aanvullende maatregel is om duurzame ontwikkeling te bereiken, met name de doelstellingen van de geïntegreerde klimaatveranderings- en energieagenda, zoals onderschreven door de staatshoofden en regeringsleiders van de EU;
54. verwacht van de Commissie dat bij de herziening van de communautaire kaderregeling inzake overheidssteun ten behoeve van milieubescherming ook daadwerkelijk de noodzaak in aanmerking wordt genomen om productieprocessen, verkeer-, vervoer- en consumptiepatronen een andere richting op te buigen en om de hoeveelheid afval te verminderen;
55. wijst op de bepalingen van de Gemeenschap op het gebied van afval, maar betreurt dat deze niet zijn gericht op het probleem van het afvalvolume in de Europese Unie; verzoekt de Commissie en de lidstaten om een wettelijk kader te overwegen voor de belastingheffing op afval om de productie van afval te voorkomen en op middellange termijn de in de EU geproduceerde hoeveelheid afval te beperken;
56. is verheugd over de nadruk die wordt gelegd op MBI's voor de invoering van de kaderrichtlijn over water (10) en acht het van vitaal belang om de kosten die verband houden met de winning van oppervlaktewater, de achteruitgang van de waterkwaliteit en met zuiveringsinstallaties door te berekenen in de prijs van water; benadrukt dat de kaderrichtlijn over water als uitgangspunt kan dienen voor de vaststelling van MBI's voor het milieu; verzoekt de Commissie met nadruk om de toepassing daarvan in de lidstaten te onderzoeken en om gebruik te maken van de gemeenschappelijke invoeringsstrategie van de kaderrichtlijn over water en van proefbekkens in rivieren om de beste praktijken te onderzoeken en te bevorderen; verzoekt de lidstaten met klem om hun inspanningen gericht op een juiste tenuitvoerlegging van de kaderrichtlijn op te voeren en met name te waarborgen dat voor al het waterverbruik een economische evaluatie wordt gemaakt waarin de kosten van het gebruik van deze hulpbron worden verwerkt naast de milieukosten, omdat deze criteria met name worden gebruikt bij het uitwerken van een tarievenstelsel voor water dat de kosten voor gebruik van de hulpbron en de milieukosten moet dekken;
57. verzoekt de Commissie en de lidstaten om een stelsel van belastingen of heffingen in te voeren dat is gericht op beperking van de hoeveelheid gebruikte bestrijdingsmiddelen en streeft naar gebruik van minder giftige bestrijdingsmiddelen die ook minder schadelijk voor het milieu en de volksgezondheid zijn;
58. is van mening dat de invoering van een verlaagd BTW-tarief voor milieuvriendelijke producten strikt moet worden ingekaderd, zodat het ook daadwerkelijk ten goede komt aan de consumenten, en de invoering moet vergezeld gaan van aanvullende maatregelen zoals een milieulabel, om een systeem in te voeren dat het makkelijker maakt producten te vergelijken;
59. erkent de moeilijkheden die verband houden met de invoering van MBI's voor inspanningen die zijn gericht op toename of behoud van biodiversiteit en diensten op het gebied van ecosystemen, en voor lokale milieuproblemen; verzoekt de Commissie om onderzoek te blijven doen naar de beoordeling van de kosten van het verlies van biodiversiteit en naar het mogelijke gebruik van MBI's, daarbij uitdrukkelijk erkennend dat het behoud of de verbetering van de biodiversiteit in een gebied niet mag leiden tot verlies van biodiversiteit in een ander gebied door locale effecten ervan;
60. neemt in dit verband met belangstelling kennis van de regelingen voor verhandeling van emissiequota voor NOX en SO2 die door een aantal lidstaten zijn ingevoerd, aangezien dergelijke regelingen het mogelijk maken om milieudoelen op een zo kosteneffectieve mogelijke wijze te bereiken; benadrukt dat bij invoering van een stelsel voor verhandeling van emissierechten voor NOX en SO2 altijd rekening moet worden gehouden met de lokale omstandigheden waaronder deze uitstoot plaatsvindt en dat invoering altijd moet worden beperkt tot nauwkeurig omschreven geografische gebieden;
61. vraagt de Commissie in zijn initiatieven te voorzien in de handhaving van de huidige, door de lidstaten gebruikte mechanismen om de ontwikkeling van hernieuwbare energie te ondersteunen; onderstreept dat financiële stimuleringsmaatregelen voor biobrandstoffen pas kunnen worden ingevoerd nadat aanvullende analyses zijn verricht om vast te stellen of zij vanuit milieuoogpunt duurzaam worden geproduceerd;
62. benadrukt het feit dat MBI's zodanig behoren te worden ontworpen dat zij geen bedreiging vormen voor het concurrentievermogen van industrieën die met internationale concurrentie te kampen hebben, waaronder energie-intensieve industrieën, zodat kan worden voorkomen dat de verkopen teruglopen door import („lekkage”) en dat de productie uiteindelijk eventueel wordt verplaatst, met alle gevolgen van dien voor het milieu buiten de Europese Unie;
63. verzoekt de Commissie om een haalbaarheidsstudie te verrichten naar de invoering van een „CO2-kaart” voor particulieren en kleine en middelgrote ondernemingen, waarop het energieverbruik en de hoeveelheid geproduceerde broeikasgassen zouden worden vermeld;
64. verheugt zich over de opkomst van financiële instrumenten naast belastingheffing en systemen voor de handel in emissierechten, in het bijzonder de toenemende beschikbaarheid van groene/ethische beleggingsmogelijkheden, zoals groene obligaties, die de bewustwording vergroten en keuzemogelijkheden voor beleggers creëren op de markt;
65. erkent de ondersteunende rol van risicokapitaal en private-equity-bedrijven bij investeringen in koolstofarme technologieën;
De internatonale dimensie
66. merkt op dat de Europese economieën meer dan 35 % van de wereldmarkt voor verhandelde milieugoederen vertegenwoordigen, dat Europese bedrijven derhalve in een goede positie verkeren om te profiteren van een wereldwijde groene economie en dat dit een compensatie vormt voor ten minste een deel van de effecten op het BBP;
67. is voorstander van een studie naar een correctie-instrument aan de grenzen om onder meer eventuele „koolstoflekken” te voorkomen die de verplichting om de CO2-uitstoot te verminderen kunnen ondermijnen, en om de economische concurrentiepositie van de Unie te behouden; nodigt de Commissie uit zich te baseren op de studies die in sommige lidstaten zijn uitgevoerd om verslag uit te brengen aan het Europees Parlement over de mogelijke invoering van dergelijk instrument; benadrukt echter dat de correctiemaatregelen aan de grens alleen behoren te worden toegepast wanneer de inspanningen om te komen tot een overeenkomst over verplichte CO2-reductie op internationaal niveau geen succes zouden hebben;
68. is van mening dat, om op internationaal niveau aanvaardbaar te zijn, dit instrument de best beschikbare technieken in aanmerking zou moeten nemen en gunstig zou moeten blijven voor derde landen, met name ontwikkelingslanden;
69. erkent dat bindende internationale referentiewaarden en afspraken voor alle concurrentiegevoelige sectoren de voorkeur verdienen boven mogelijke invoering van fiscale aanpassingen aan de grens om verstoringen tussen handelspartners te compenseren;
*
* *
70. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
(1) PB L 275 van 10.10.1998, blz. 1.
(2) Resolutie van het Europees Parlement van 26 september 2006 over de thematische strategie voor het stadsmilieu (PB C 306 E van 15.12.2006, blz. 182).
(3) Resolutie van het Europees Parlement van 13 februari 2007 over een thematische strategie inzake afvalrecycling, (PB C 287 E van 29.11.2007, blz. 168).
(4) Resolutie van het Europees Parlement van 25 april 2007 over een thematische strategie voor het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen (PB C 74 E van 20.3.2008, blz. 660).
(5) Resolutie van het Europees Parlement van 24 oktober 2007 over een thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden (Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0467).
(6) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0537.
(7) Milieu-indicatoren of indicatoren waarbij rekening wordt gehouden met het milieu, zoals IBED (Indicateur du bien-être durable) of ISEW (Indicator of Sustainable Economic Welfare), GPI.
(8) PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51.
(9) Richtlijn 93/89/EEG van de Raad van 25 oktober 1993 betreffende de toepassing door de lidstaten van de belastingen op sommige voor het goederenvervoer over de weg gebruikte voertuigen en van de voor het gebruik van sommige infrastructuurvoorzieningen geheven tolgelden en gebruiksrechten (PB L 279 van 12.11.1993, blz. 32).
(10) Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).