Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009IP0098

Garanderen van de kwaliteit van levensmiddelen: harmonisatie of wederzijdse erkenning van normen Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2009 over het garanderen van de kwaliteit van levensmiddelen: harmonisatie of wederzijdse erkenning van normen (2008/2220(INI))

PB C 87E van 1.4.2010, p. 35–43 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

1.4.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 87/35


Dinsdag, 10 maart 2009
Garanderen van de kwaliteit van levensmiddelen: harmonisatie of wederzijdse erkenning van normen

P6_TA(2009)0098

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2009 over het garanderen van de kwaliteit van levensmiddelen: harmonisatie of wederzijdse erkenning van normen (2008/2220(INI))

2010/C 87 E/09

Het Europees Parlement,

gelet op artikel 33 van het EG-Verdrag,

gezien het groenboek van de Commissie van 15 oktober 2008 over de kwaliteit van landbouwproducten: productnormen, landbouwvoorschriften en kwaliteitsregelingen (COM(2008)0641),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 oktober 1998 over een kwaliteitsbeleid voor landbouwproducten en levensmiddelen (1),

gezien het werkdocument van de Commissie van oktober 2008 over regelingen voor de certificering van de voedselkwaliteit,

gezien de „gezondheidsbalans” van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB),

gezien het mandaat van de Europese Raad aan de Commissie voor de onderhandelingen op het gebied van de landbouw, zoals beschreven in het voorstel van de Commissie voor de modaliteiten bij de landbouwonderhandelingen in de WTO van januari 2003 (2),

gezien de conferentie van 5 en 6 februari 2007 georganiseerd door de Commissie te Brussel over „Food Quality Certification – Adding Value to Farm Produce”,

gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan de consumenten (COM(2008)0040),

gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0088/2009),

A.

overwegende dat de normen inzake veiligheid en kwaliteit van levensmiddelen van de Europese Unie de strengste ter wereld zijn,

B.

overwegende dat de EU-consument dergelijke strenge normen wenst en dat deze normen een aanzienlijke toegevoegde waarde opleveren,

C.

overwegende dat de consument steeds meer belang hecht aan niet alleen de voedselveiligheid, maar ook de oorsprong en de productiemethoden van levensmiddelen; overwegende dat de Europese Unie al inspeelt op deze tendens met de introductie van vier kwaliteitslabels en de vermelding van de oorsprong van levensmiddelen, namelijk beschermde oorsprongsbenaming (BOB), beschermde geografische aanduiding (BGA), gegarandeerde traditionele specialiteit (GTS) en biologische landbouw,

D.

overwegende dat de Europese kwaliteitsproducten een „levend” cultureel en gastronomisch erfgoed van de Europese Unie vormen, en zodoende een essentiële schakel zijn tussen het sociale en economische leven in talloze EU-regio's, die werkzaamheden garanderen die direct verbonden zijn met het grondgebied, in het bijzonder op het platteland,

E.

overwegende dat certificeringsregelingen door de consumenten als een garantie voor een betere kwaliteit worden beschouwd,

F.

overwegende dat de specifieke kwaliteitssystemen van de Europese Unie duidelijke concurrentievoordelen opleveren voor EU-producten,

G.

overwegende dat de grote distributeurs een machtspositie hebben verworven op de levensmiddelenmarkten van de EU en vergoedingen voor listings, tarieven voor commerciële toegang of aanzienlijke, ongerechtvaardigde bijdragen voor promotie-uitgaven opleggen, en dat dit de mogelijkheden voor kleine producenten om een breed publiek te bereiken beperkt,

H.

overwegende dat de nieuwe technologieën kunnen worden aangewend om gedetailleerde informatie te verschaffen over de oorsprong en de kenmerken van landbouwproducten en levensmiddelen,

I.

overwegende dat namaak de producent zowel als de eindconsument schaadt,

1.

juicht het door de Commissie via haar groenboek gelanceerde proces van bezinning toe en steunt de wens om de kwaliteit van EU-landbouwproducten te bevorderen, zonder dat de producenten daarbij extra kosten en lasten worden opgelegd;

2.

is van oordeel dat het garanderen van eerlijke concurrentie voor strategische goederen zoals landbouwproducten en levensmiddelen een fundamentele doelstelling van openbaar belang voor de Europese Unie is; acht correcte concurrentie ten aanzien van geïmporteerde goederen, die over het algemeen niet voldoen aan normen die vergelijkbaar zijn met de communautaire normen, eveneens van essentieel belang; vindt dat de EU-kwaliteitsnormen voor producten uit derde landen die toegang hebben tot de interne markt ook op basis van een overeenkomst in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) moeten worden vastgesteld;

3.

acht het noodzakelijk het toezicht op en de coördinatie van de verschillende organen onderling te verbeteren om te kunnen garanderen dat ingevoerde levensmiddelen voldoen aan de Europese normen voor het milieu, de voedselveiligheid en het dierenwelzijn; geeft zich rekenschap van de conclusies van de Landbouwraad van 19 december 2008 ten aanzien van de veiligheid van ingevoerde voedingsmiddelen en ten aanzien van het respecteren van de communautaire normen; merkt op dat in deze conclusies echter de doelgerichte politieke wil ontbreekt om de communautaire controles toe te passen op derde landen;

4.

is van oordeel dat het kwaliteitsbeleid niet los mag worden gezien van de toekomst van het GLB en van uitdagingen zoals de klimaatverandering, het behoud van de biodiversiteit, de energievoorziening en het beheer van de watervoorraden;

5.

is van oordeel dat in de algemene context van hoge grondstofprijzen de stimulansen voor het verhogen van het productievolume niet mogen worden gebruikt als een voorwendsel om de normen af te zwakken;

6.

wijst er opnieuw op dat het opleggen van het hoogste niveau van voedselveiligheid, dierenwelzijn en milieubescherming ook tot doel moet hebben een productkwaliteit te bereiken die landbouwproducenten een duidelijk concurrentievoordeel oplevert; dat de kosten die ontstaan door de voedselveiligheids-, dierenwelzijns- en milieuvereisten van de EU dan ook door de landbouwproducenten moeten terug verdiend kunnen worden; is van oordeel dat in het geval het concurrentievoordeel van de landbouwproducenten onvoldoende is om de kosten als gevolg van de EU-vereisten terug te verdienen, de fondsen van het GLB in die zin een fundamentele rol te vervullen hebben, en dat zij door de Europese landbouwers moeten worden gebruikt om de veiligheid, dierenwelzijn en milieubescherming in de landbouw te waarborgen;

7.

is van oordeel dat het EU-kwaliteitsbeleid nauw afgestemd moet zijn op de hervorming van het GLB na 2013; vindt dat de Europese Unie ten aanzien van dit beleid een ondersteunende rol moet spelen, ook in financieel opzicht, teneinde de kwaliteit van de landbouwproducten in Europa te bevorderen; wijst erop dat producentenorganisaties meer ondersteuning dienen te krijgen, om met name kleine producenten niet te benadelen;

8.

wijst erop dat de Europese Unie zich in het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw heeft verplicht om de nodige maatregelen te nemen om genetische hulpbronnen te beschermen; doet derhalve een beroep op de Commissie om bijzondere programma's ter ondersteuning van de afzet in het leven te roepen waarin het gebruik wordt bevorderd van plantenrassen die worden bedreigd door genetische erosie; benadrukt dat we het daardoor voor de boeren en tuinders aantrekkelijker willen maken om rassen te verbouwen die op de lijst van plantgenetische hulpbronnen staan, en dat er vergelijkbare programma's moeten komen ter ondersteuning van de afzet van landbouwhuisdieren van rassen die met uitsterven bedreigd zijn;

9.

wijst er opnieuw op dat de EU-producenten als gevolg van de gestage liberalisering van de mondiale landbouwmarkten rechtstreeks de internationale concurrentiestrijd moeten aangaan en dat elke nieuwe maatregel waaraan ze zich moeten onderwerpen een concurrentienadeel kan vormen, maar ook een voordeel voor de EU-landbouwers kan zijn wanneer ze erin slagen om hun producten op de markt te differentiëren en daardoor een hogere prijs te krijgen; herinnert er ook aan dat de EU-landbouwers van de wensen van de consumenten kunnen profiteren, bijvoorbeeld door de consumenten lokaal geproduceerde kwaliteitsproducten te leveren, of zich aan strengere normen voor het dierenwelzijn en de milieubescherming te houden;

10.

benadrukt met klem dat de zogenaamde „non-trade concerns” binnen WTO-verband door de Commissie op een dusdanige manier moeten worden onderhandeld dat zoveel mogelijk importproducten aan dezelfde eisen voldoen als die aan EU-boeren worden opgelegd, zodat de kwaliteit van landbouwproducten die voldoen aan de EU-vereisten op het gebied van voedselveiligheid, dierenwelzijn en milieu de landbouwproducenten een duidelijk concurrentievoordeel oplevert;

11.

uit zijn bezorgdheid over de invloed die de grote warenhuisketens uitoefenen op de algemene kwaliteit van de EU-levensmiddelenproducten; constateert tevens met bezorgdheid dat op de markten met een hoog niveau van concentratie van de distributie een tendens tot uniformisering en beperking van de variëteit van landbouwproducten kan worden waargenomen, wat tevens tot gevolg heeft dat het aanbod aan traditionele producten afneemt en het aantal verwerkte producten toeneemt; stelt voor dat de Commissie nota neemt van de praktijken van veilingen bij afslag, die door een paar grote aankoopcentra worden opgelegd, te reglementeren, praktijken die desastreuze effecten hebben voor kwaliteitsproducten;

Productievoorschriften en handelsnormen

12.

uit zijn bezorgdheid over de complexiteit van het EU-stelsel van basisnormen en het grote aantal voorschriften waaraan landbouwers in de EU moeten voldoen; is voorstander van een vereenvoudiging en stelt voor dat alle nieuwe voorschriften dienen te worden getoetst aan de maatstaf van geschiktheid, noodzaak en evenredigheid;

13.

roept op tot een verdere vereenvoudiging van marktnormen door een duidelijke omschrijving van de belangrijkste toe te passen criteria; vraagt dat EU-richtsnoeren worden uitgewerkt voor het gebruik van algemene gereserveerde vermeldingen zoals „laag suikergehalte”, „met lage CO2-uitstoot”, „dieet-” en „natuurlijk” product, om misleidende praktijken te voorkomen;

14.

uit zijn bezorgdheid over het feit dat de meeste consumenten in de EU niet goed genoeg zijn geïnformeerd over de voedselketen, met name over de oorsprong van producten en grondstoffen; is voorstander van de invoering van een verplichte aanduiding van de plaats van productie van primaire producten, gebaseerd op de vermelding van het land van oorsprong op het etiket, aldus rekening houdend met de wens van de consument om meer te weten over de achtergrond van het product dat hij koopt; is het tevens eens met de uitbreiding van deze regeling tot verwerkte levensmiddelenproducten, en is van oordeel dat informatie moet aangeleverd worden over de oorsprong van de voornaamste ingrediënten en grondstoffen en dat de plaats van oorsprong ervan moet worden gepreciseerd, alsmede de plaats waar het product het laatst werd verwerkt;

15.

beschouwt het Australische model als een goed voorbeeld voor de invoering van een dergelijk systeem van vermelding van het land van oorsprong op het etiket, mits rekening wordt gehouden met het specifieke karakter van de verschillende productieve sectoren binnen de EU, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende productiefasen, zoals „geproduceerd door”, voor levensmiddelen met autochtone ingrediënten en een autochtoon „vervaardigingsproces”, „vervaardigd in”, voor levensmiddelen die in het land in kwestie een substantiële verwerking hebben ondergaan, of „vervaardigd in het land X met lokale of ingevoerde ingrediënten”; herinnert aan het bestaan van dergelijke etiketteringsmaatregelen bij andere belangrijke handelspartners, zoals de Verenigde Staten of Nieuw-Zeeland;

16.

is van oordeel dat zolang de voorschriften op het gebied van voedselveiligheid worden nageleefd, handelsnormen de toegang van producten tot de markt niet mogen verhinderen op grond van hun uitzicht, vorm of afmetingen;

17.

is van oordeel dat het algemene EU-kwaliteitslabel als „geproduceerd in de Europese Unie”, er uiteindelijk toe moet leiden dat EU-producten zich positief kunnen onderscheiden in de markt, op basis van de hoge standaarden waaronder ze geproduceerd zijn;

18.

is van oordeel dat facultatieve gereserveerde vermeldingen moeten worden bevorderd als alternatief voor verplichte handelsnormen; wijst er evenwel op dat de invoering van deze geharmoniseerde definities die voor alle belanghebbenden bevredigend zijn, in het licht van de verschillende voedingsgewoonten en tradities, niet alleen aanleiding kan geven tot moeilijkheden, maar ook kan leiden tot een toename van de informatie die aan de consumenten wordt verstrekt of tot de noodzaak om een systeem in te stellen om het gebruik van deze vermeldingen te controleren;

19.

is voorstander van maatregelen die leiden tot een vereenvoudiging van de EU-regels, zonder dat dit resulteert in afbraak hiervan, en een beperking van de terreinen waarvoor zelfregulering geldt; acht gemeenschappelijke handelsnormen noodzakelijk en is van oordeel dat deze op een efficiëntere manier kunnen worden vastgesteld; is wat dat betreft de mening toegedaan dat het proces van coregulering dient te worden bevorderd als gebruikelijke wijze om communautaire wetgeving op dit gebied aan te nemen; wenst dat zowel de nationale instanties als de vertegenwoordigers van de levensmiddelenindustrie en de landbouwproducenten bij dit proces worden betrokken;

Specifieke kwaliteitssystemen in de Europese Unie

20.

onderstreept dat voedselkwaliteitsystemen aan de consumenten informatie moeten verstrekken en een garantie moeten bieden van de authenticiteit van de lokale ingrediënten en productietechnieken; meent dan ook dat dergelijke systemen moeten worden toegepast en gebruikt met versterkte controles en traceerbaarheidssystemen;

21.

acht het noodzakelijk dat wordt voorzien in een transparanter etiketteringssysteem dat ruime erkenning geniet bij de consumenten, en dat voor een transparante vermelding van het land van oorsprong zowel bij EU-producten als bij producten die uit derde landen zijn ingevoerd de oorsprong moet worden genoemd van de belangrijkste agrarische ingrediënten die bepalend zijn voor het product;

22.

is van mening dat het uitsluitend gebruik van echte BOB-producten als grondstoffen enkel moet zijn gewaarborgd indien op het etiket en in de reclame van een verwerkt product de beschermde benaming wordt gebruikt; benadrukt dat op die manier enerzijds misleiding van de consument wordt vermeden en anderzijds de vraag naar BOB-producten wordt versterkt;

23.

acht het opportuun regels uit te vaardigen voor het gebruik van de termen „berg-” en „eiland-”, daar aldus aanzienlijke meerwaarde wordt gecreëerd voor de landbouw- en voedingsproducten van de benadeelde gebieden in kwestie; is van mening dat het gebruik van de termen „berg-” en „eiland-” vergezeld moet gaan van de verplichte aanduiding van het land van oorsprong van het product;

24.

stelt met het oog hierop vast dat het onderscheid tussen BOB's en BGA's voor de gemiddelde consument niet duidelijk is en dat daarom voorlichtingsacties op touw zouden moeten worden gezet om de burger bewust te maken van dit verschil;

25.

is voorstander van de vaststelling van strengere beoordelingscriteria, zoals exporteerbaarheid en levensvatbaarheid; wijst erop dat er voorbeelden zijn van producten die niet worden uitgevoerd maar wel een zeer belangrijke rol spelen in de vormgeving van de lokale economie en in het behoud van de sociale samenhang;

26.

is van oordeel dat geografische aanduidingen een belangrijk Europees erfgoed vormen dat in stand dient te worden gehouden, omdat ze de economie een krachtige impuls geven, maar ook omdat ze voor veel EU-regio's belangrijke sociaaleconomische gevolgen hebben; vindt dat zij een garantie vormen van kwaliteit, die met name dient te worden onderbouwd door een sterkere nadruk op een goed beheer van de geografische aanduidingen door de organisaties die ze hebben aangevraagd en ze vertegenwoordigen; is van mening dat ze de consument helpen een keuze te maken uit een ruimer assortiment;

27.

acht het noodzakelijk om beter uit te leggen wat de verschillen zijn tussen handelsmerken en geografische aanduidingen en de nodige maatregelen te nemen om in de praktijk de bestaande communautaire regels toe te passen die verbieden dat een merk dat BOB's of BGA's bevat of daarnaar verwijst, wordt geregistreerd door marktdeelnemers die geen vertegenwoordiger zijn van de producentenorganisaties van deze BOB's/BGA's; acht het van essentieel belang dat promotiecampagnes, waarvoor een specifiek budget beschikbaar komt, worden opgezet om de consument te informeren over de voordelen van deze openbare certificeringssystemen;

28.

meent dat de producenten van producten met geografische aanduidingen over de nodige instrumenten moeten beschikken om de omvang van de productie in de hand te houden, en aldus de kwaliteit en de faam van hun geografische aanduiding te handhaven;

29.

is van mening dat indien een product met BGA wordt gebruikt voor de bereiding van een samengesteld product, wat de eigenschappen van het product met BGA verandert, de bescherming verlenende organisaties of de bevoegde instantie de mogelijkheid moeten hebben gerichte controles uit te voeren met als doel te verifiëren dat de eigenschappen van het product met BGA niet bovenmatig zijn veranderd;

30.

dringt aan op een sterkere bescherming van geregistreerde benamingen, met name in bepaalde stadia van de verpakking en afzet van deze producten buiten het productiegebied, waar het risico op misbruik van deze benamingen bestaat; vraagt om toepassing van de communautaire regelgevingsprocedure die de registratie verbiedt van merken die een benaming hebben die gelijk is aan een benaming die al is geregistreerd als een BOB of BGA;

31.

verklaart zich voorstander van het vaststellen van een aantal gemeenschappelijke regels die de producenten van producten met geografische aanduidingen in staat moeten stellen de voorwaarden vast te leggen ten aanzien van de geografische aanduiding, alsmede wat betreft het gebruik ervan bij waardevermindering van de verwerkte producten;

32.

is voorstander van een vereenvoudiging van de procedure voor de registratie van geografische aanduidingen en een verkorting van de termijnen om de bescherming te verwerven;

33.

vestigt de aandacht op het feit dat het niveau van bescherming van geografische aanduidingen verschilt van lidstaat tot lidstaat; acht een harmonisering van de wetgeving en de procedures op dit gebied wenselijk, en met name van de normen die gelden voor de bescherming ex officio;

34.

wenst dat de internationale bescherming van geografische aanduidingen wordt versterkt; verzoekt de Commissie met name op het politieke niveau meer te doen om de bescherming van de BOB's te verbeteren in de discussies in het kader van de WTO (door de uitbreiding van de bescherming geboden door artikel 23 van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom tot alle producten, maar door het creëren van een multilateraal register van BOB's), in de onderhandelingen over de toetreding tot de WTO van nieuwe leden en ook in de onderhandelingen over bilaterale overeenkomsten die op dit moment plaatsvinden;

35.

is van mening dat zowel aan exportproducten als niet voor export bestemde producten deze internationale bescherming door de EU zou moeten kunnen worden verleend, dat eventueel een onderscheid gemaakt kan worden afhankelijk van het risico op namaak, in de zin dat producten met een hoog risico die worden uitgevoerd, internationaal bescherming genieten binnen de WTO, terwijl voor producten met een lager risico op namaak en die welke verhandeld worden op lokaal niveau een vereenvoudigde procedure zou kunnen worden voorgesteld die eenmaal erkend door de lidstaat, wordt meegedeeld aan de Commissie (te vergelijken met het huidige niveau van tijdelijke bescherming) en communautaire rechtsbescherming;

36.

herinnert eraan dat bepaalde benamingen stelselmatig worden geüsurpeerd op het grondgebied van derde landen, waardoor de consumenten worden misleid en de reputatie van de echte producten in gevaar wordt gebracht; wijst erop dat het verkrijgen van bescherming voor bepaalde benamingen in een derde land een uitermate tijdrovende procedure is en afzonderlijke producentengroepen daar nauwelijks in kunnen slagen, daar elk land zijn eigen beschermingssysteem en -procedures heeft; verzoekt de Commissie een adviserende rol te spelen door producentengroepen knowhow of juridische rugdekking te geven bij sluiting van overeenkomsten met derde landen;

37.

acht communautaire en nationale controle op het gebruik van BOB's en BGA's onontbeerlijk, en is van oordeel dat daarbij moet worden voorzien in drastische sancties die het ongeoorloofde gebruik van deze instrumenten ontmoedigen, zodat de lidstaten verplicht zijn ambtshalve te handelen in het geval van namaak of van nabootsing van beschermde aanduidingen; stelt voor een specifieke bepaling in deze zin op te nemen in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (3); is er voorstander van dat het verkrijgen van een BOB eenvoudiger wordt gemaakt en dat wordt voorzien in strenge controles door de instanties van de lidstaten, teneinde de tenuitvoerlegging van alle fasen van het productieproces in het geografische gebied in kwestie te certificeren;

38.

is van mening dat controle op de markt met het oog op de naleving van de vereisten inzake alle BOB's en BGA's weliswaar administratieve kosten veroorzaakt voor de lidstaten, maar in belangrijke mate bijdraagt aan een efficiënte bescherming ervan; is er voorstander van dat communautaire technische assistentie wordt verleend voor controle door de lidstaten, teneinde een zo homogeen mogelijke toepassing van de bescherming van BOB's en BGA's op het grondgebied van de EU te verzekeren;

39.

is van oordeel dat de informatie over en de popularisatie van deze systemen dienen te worden bevorderd met communautaire financiële steun, zowel binnen de interne markt als in derde landen; acht het wenselijk dat het aandeel van de Gemeenschap in de financiering van de informatie- en promotieprogramma's van de EU inzake EU-kwaliteitsproducten wordt verhoogd; verzoekt de Commissie om het concept van de BGA's te blijven steunen in derde landen, met name door vaker ter plaatse technische bijstand te verlenen, samen met de organisaties van de producenten die producten met een BGA maken;

40.

beveelt de oprichting aan van een Europees Agentschap voor productkwaliteit dat nauw samenwerkt met de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en de diensten van de Commissie die bevoegd zijn op het gebied van de bescherming van de kwaliteit van levensmiddelen; dit agentschap zou tevens het steeds grotere aantal aanvragen uit derde landen voor BOB's, BGA's en producten met een GTS behandelen;

41.

benadrukt het belang voor de vrije keuze van de consumenten van Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (4); doet een beroep op de Commissie een wetsontwerp in te dienen inzake een etiketteringsplicht ook voor producten van dierlijke oorsprong zoals melk, vlees en eieren wanneer met betrekking tot de productie daarvan genetisch gemodificeerde voeders aan de dieren zijn gevoerd;

42.

is voorstander van het behoud en de vereenvoudiging van het GTS-systeem; is ontgoocheld over de resultaten van dit instrument, dat tot nu toe maar een heel klein aantal GTS'en opgeleverd heeft (20, en 30 aanvragen die in behandeling zijn); benadrukt dat de in artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen (5) als tweede genoemde lijst voor het aanmelden van GTS'en – waarbij het gebruik van de benaming van het product of het levensmiddel niet gereserveerd is voor de producenten – moet worden afgeschaft, aangezien de bescherming van de GTS'en daardoor wordt verzwakt; herinnert eraan dat het GTS-systeem onbetwistbaar een instrument blijft voor netwerkbescherming en dat het beschikt over een interessante marge voor ontwikkeling indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan;

43.

is van mening dat de definitie van „traditioneel” product overeenkomstig de in Verordening (EG) nr. 509/2006 opgenomen formulering niet volstaat; is van mening dat het leggen van een band tussen het traditionele product en het land waar de traditie in kwestie bestaat of waar de benaming uitsluitend mag worden gebruikt door producenten die zich houden aan de traditionele voorschriften, de aantrekkelijkheid van het GTS-stelsel zal verhogen;

44.

is van oordeel dat met name biologische productie een aanzienlijke bijdrage kan leveren aan de groei van de landbouw in de EU en dat met de promotieprogramma's de geloofwaardigheid van het EU-logo versterkt moet worden; constateert dat de Europese gemeenschapsregeling op dit gebied eenvormige normen vaststelt, maar dat de lidstaten de certificeringsprocedure op uiteenlopende wijze toepassen, aangezien de dure controletaken ofwel aan controlediensten ofwel aan officieel erkende controle-instanties worden overgedragen; constateert dat de certificeringsprocedure verschilt van lidstaat tot lidstaat en duur is; is voorstander van de harmonisatie van de wetgeving inzake de maximumwaarden voor de detectie van verboden gewasbeschermingsstoffen in biologische producten; staat in principe achter het voorstel voor een EU-etiket voor biologische productie;

45.

is van mening dat meer homogeniteit vereist is in de typologie van organen en procedures voor toezicht op en certificering van biologische producten, zodat consumenten zekerheid en vertrouwen kan worden geboden door middel van een nieuw EU-logo voor de biologische landbouw, dat eenduidige criteria garandeert voor productie, toezicht en certificering op niveau van de EU en bijdraagt aan het oplossen van problemen en het verder bevorderen van de interne markt voor biologische producten;

46.

is van mening dat niet-biologische producten waarop aanduidingen zijn vermeld die suggereren dat het om biologische landbouwproducten gaat een rem kunnen zetten op de ontwikkeling van één enkele EU-markt voor biologische producten; uit in deze context zijn bezorgdheid over de poging om het Ecolabel uit te breiden tot levensmiddelen die niet overeenkomstig de beginselen van de biologische landbouw zijn geproduceerd;

47.

is voorstander van de verplichte vermelding van het land van oorsprong bij uit derde landen ingevoerde, verse en verwerkte biologische producten, ongeacht het feit of er EU-certificatie voor biologische producten is;

48.

is van mening dat het met het oog op een betere werking van de interne markt van biologische producten noodzakelijk is dat:

op uit derde landen ingevoerde, verse en verwerkte biologische producten het land van oorsprong wordt vermeld, ongeacht het feit of het EU-logo voor biologische producten is gebruikt;

de geloofwaardigheid van het EU-logo wordt versterkt door een promotieprogramma voor biologische producten;

maximumwaarden voor detectie van verboden gewasbeschermingsmiddelen in biologische landbouwproducten worden vastgesteld;

het vraagstuk van de vaak door grote distributeurs geëiste dubbele certificering wordt onderzocht, aangezien daarmee een toereikende afzet van biologische producten op de EU-markt wordt belemmerd;

de etikettering van niet-landbouwproducten die vergezeld gaan van een verwijzing naar biologische productiemethoden, verschilt van die van biologische landbouwproducten;

49.

verwelkomt de oprichting, op het niveau van de lidstaten, van bureaus voor traditionele en biologische producten; acht het noodzakelijk dat elke lidstaat beschikt over publieke of particuliere organen die unaniem worden erkend door de producenten en de consumenten, teneinde lokale biologische en kwaliteitsproducten te bevorderen en toezicht uit te oefenen op de vervaardiging ervan;

50.

erkent dat consumenten steeds veeleisender worden inzake de kwaliteit van voedsel en voedingsproducten, niet alleen op het gebied van veiligheid maar ook vanuit ethische overwegingen, zoals duurzaamheid van het milieu, bescherming van het dierenwelzijn en technologieën voor genetisch gemodificeerde organismen (GGO's); vraagt dat de Commissie criteria vastlegt voor kwaliteitsinitiatieven zoals regelingen voor vrijwillige etikettering van GGO-vrije producten, die de consumenten een duidelijke keuze bieden;

51.

acht het noodzakelijk productiestelsels waarin respectvol met het milieu wordt omgegaan te bevorderen; betreurt dan ook dat er geen communautaire regelgeving bestaat op het gebied van geïntegreerde productie die het mogelijk zou maken door EU-producenten geleverde inspanningen te laten zien door middel van doeltreffende promotiecampagnes en marketing gericht op het uitdragen van de toegevoegde waarde van deze vormen van productie;

Certificeringssystemen

52.

is van mening dat EU-bepalingen voor het harmoniseren van normen niet nodig zijn; is van oordeel dat het niet nodig is om nieuwe certificeringssystemen vast te stellen voor voeding op het niveau van de EU, aangezien de reeds bestaande systemen daardoor aan belang zouden verliezen en dit verwarrend zou zijn voor de consumenten;

53.

onderstreept dat de ontwikkeling van kwaliteitsmerken, met inbegrip van de communicatie die hiermee in verband staat, niet moet leiden tot een verzwaring van de administratieve verplichtingen voor producenten; vindt het daarom wenselijk dat de producenten de macht houden om het initiatief te nemen voor wat betreft het gebruik van dergelijke merken, terwijl ingrijpen van de communautaire instanties beperkt wordt tot het zorgen voor de bescherming van deze merken, om de producenten een rechtvaardige vergoeding voor hun inspanningen te garanderen en om de consument te beschermen tegen namaak of tegen welke andere fraude dan ook;

54.

benadrukt dat bestaande systemen voor de certificering moeten garanderen dat niet alleen de wettelijke voorschriften door een fijnmazig toezicht worden gerespecteerd, maar ook andere elementen in verband met de voedselveiligheid, zoals de traceerbaarheid; benadrukt dat certificeringsstelsels een afspiegeling moeten zijn van de eisen die de samenleving stelt, en dat de kosten die de boeren moeten maken daarom ten dele door de overheid moeten worden gedragen; pleit voor de ondersteuning van een actievere rol van de producentenorganisaties, aangezien individuele boeren met overdreven certificeringsregels van de handel niet uit de voeten kunnen;

55.

wijst erop dat in de huidige situatie de particuliere certificeringssystemen niet beantwoorden aan de doelstelling producenten te helpen consumenten te informeren over de eigenschappen van hun producten, maar zich ontwikkelen tot een middel dat slechts wordt gebruikt om toegang te krijgen tot de markt, toenemende bureaucratie voor landbouwers tot gevolg heeft, en waar door veel voedseldistributiebedrijven geld aan wordt verdiend; acht het noodzakelijk de verbreiding van deze systemen, die de toegang tot de markt voor een deel van de productiesector beperken, niet te stimuleren;

56.

wijst erop dat de huidige verbreiding van particuliere certificeringssystemen de toegang van een deel van de sector tot de markt belemmert en dat dergelijke systemen niet bijdragen aan een betere informatievoorziening aan de klant over de eigenschappen van producten; verzoekt de Commissie de wederzijdse erkenning van particuliere certificeringssystemen te bevorderen teneinde genoemde verbreiding en de marktuitsluiting van kwaliteitsproducten te beperken; acht het noodzakelijk communautaire richtlijnen op te stellen betreffende de aspecten die genoemde systemen niet zouden moeten bepalen, zoals „opwaarderende” vermeldingen, die bepaald zouden moeten worden aan de hand van schaalverdelingen en objectieve waarnemingen;

57.

wijst erop dat regionale producten van grote waarde zijn voor lokale economieën en gemeenschappen; is van oordeel dat daarom in geen geval mag worden ingestemd met de voorstellen om het aantal registraties van geografische aanduidingen te beperken;

58.

is van mening dat er geen nieuwe oplossingen ontwikkeld moeten worden voor het bevorderen van traditionele producten, aangezien het GTS-systeem daardoor aan belang kan verliezen;

59.

wenst dat nauwer wordt samengewerkt met de Internationale Organisatie voor Normalisatie (International Organisation for Standardisation) en dat alternatieve systemen, zoals HACCP (risicoanalyses en kritische controlepunten – Hazard Analysis Critical Control Points), zo ruim mogelijk worden toegepast;

60.

wijst wat de internationale dimensie betreft op een aantal problemen die de Europese Unie ondervonden heeft in de concurrentiestrijd met haar voornaamste handelspartners; uit zijn bezorgdheid over de druk die wordt uitgeoefend door producten uit opkomende landen, die niet hetzelfde veiligheids- en kwaliteitsniveau bieden en vaak profiteren van een dubieus controlesysteem; beklemtoont wat dat betreft opnieuw de noodzaak het concept „voorwaardelijke markttoegang”, dat het in vele van zijn resoluties verdedigd heeft, toe te passen;

61.

wenst dat meer bilaterale overeenkomsten worden gesloten met sleutelmarkten, alsmede overeenkomsten ter bestrijding van namaak; is van oordeel dat de Commissie moet bijdragen aan het oplossen van het probleem van de internationale bescherming van merken, alsmede van BOB's, BGA's en GTS'en;

Andere aspecten

62.

acht het noodzakelijk dat ruimere bekendheid wordt gegeven aan de voordelen van het EU-beleid ter waarborging van de kwaliteit en de veiligheid van levensmiddelen; betreurt dat Europese burgers geen volledige en gemakkelijk toegankelijke informatie wordt verschaft over de bijdrage van de EU op dit gebied; beveelt de Commissie en de lidstaten aan de informatie- en ondersteuningsinspanningen te intensiveren voor wat betreft de kwaliteitsnormen en de voedselveiligheid waaraan de EU-producten voldoen;

63.

beklemtoont de rol die EU-financiering op dit terrein kan spelen; constateert dat in de convergentielanden de communautaire bijdrage in programma's ter bevordering van de kwaliteit 75 % bedraagt; vestigt de aandacht echter op de verscherping van de kredietvoorwaarden voor kleine producenten, als gevolg van de mondiale financiële crisis, wat hun mogelijkheden van toegang tot medefinanciering drastisch zal beperken;

64.

is van mening dat boerenmarkten (als verkooppunten waar landbouwondernemingen direct hun streek- en seizoensproducten aanbieden) moeten worden gestimuleerd omdat hiermee voor kwaliteitsproducten een eerlijke prijs is verzekerd, de band tussen het product en de streek wordt versterkt en de consument gevoelig gemaakt wordt voor een bewuste keuze met betrekking tot kwaliteitskenmerken; is van oordeel dat de lidstaten het creëren van ruimtes voor commercialisering zouden moeten aanmoedigen, waarin producenten hun producten direct aan de consument kunnen aanbieden;

65.

pleit voor het opzetten van programma's ter bevordering van de afzet op lokale markten, om lokale en regionale initiatieven voor de verwerking en afzet te ondersteunen; is van mening dat dit bijvoorbeeld via producentengroeperingen kan gebeuren, die de toegevoegde waarde op het platteland verhogen en een goed voorbeeld geven in de strijd tegen de klimaatverandering door vervoer over grote afstanden te vermijden;

*

* *

66.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


(1)  PB C 328 van 26.10.1998, blz. 232.

(2)  Commissiedocument 625/02.

(3)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.

(4)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 1.

(5)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 1.


Top
  翻译: