Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010IP0483

Grondrechten in de Europese Unie (2009) - Effectieve tenuitvoerlegging na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2010 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2009) – effectieve tenuitvoerlegging na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon (2009/2161(INI))

PB C 169E van 15.6.2012, p. 49–58 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

15.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 169/49


Woensdag 15 december 2010
Grondrechten in de Europese Unie (2009) - Effectieve tenuitvoerlegging na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon

P7_TA(2010)0483

Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2010 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2009) – effectieve tenuitvoerlegging na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon (2009/2161(INI))

2012/C 169 E/07

Het Europees Parlement,

gelet op de preambule van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name het tweede en het vierde tot en met zevende streepje ervan,

gelet op de artikel 2, artikel 3, lid 3, tweede streepje, en de artikelen 6 en 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000, zoals afgekondigd in Straatsburg op 12 december 2007,

gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM),

gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Strategie voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten door de Europese Unie” (COM(2010)0573),

gezien alle desbetreffende conventies en aanbevelingen op het gebied van de grondrechten van de Raad van Europa en van de Verenigde Naties, met inbegrip van gespecialiseerde controleorganen,

gezien de besluiten en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM),

gezien het memorandum van overeenstemming tussen de Raad van Europa en de Europese Unie (1),

gezien het programma van Stockholm – Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger,

gezien de werkzaamheden en de jaarverslagen van het Bureau voor de grondrechten van de Europese Unie (FRA),

gezien de verslagen van ngo's over mensenrechten,

gezien de openbare hoorzitting die op 21 en 22 juni 2010 werd georganiseerd door het Europees Parlement over de impact van het Handvest van de grondrechten op de ontwikkeling van een Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en recht (RVVR),

onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 januari 2009 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2004-2008) (2),

gelet op artikel 48 van het Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0344/2010),

A.

overwegende dat de Unie in overeenstemming met artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie berust op een gemeenschap van ondeelbare en universele waarden als eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, solidariteit, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, die van toepassing zijn op alle personen die zich op het grondgebied van de Europese Unie bevinden, met inbegrip van personen die tot minderheden behoren; overwegende dat de vrijwaring en de effectieve bevordering van rechten een algemene doelstelling van al het Europese beleid, met inbegrip van de externe dimensies ervan, moet zijn en een noodzakelijke voorwaarde is voor de consolidering van de Europese Unie, die bijdraagt aan de bevordering van de vrede, de waarden en beginselen die samenhangen met de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en het welzijn van de mensen,

B.

overwegende dat de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon gezorgd heeft voor een nieuwe situatie in de EU op het vlak van de grondrechten door het Handvest van de grondrechten („het Handvest”) juridisch bindend te maken en de fundamentele waarden om te vormen tot concrete rechten; overwegende dat het Handvest sinds het is aangenomen een bron van inspiratie geworden is voor de jurisprudenties van de Europese rechtbanken; overwegende dat de Commissie een jaarverslag heeft gepubliceerd over de tenuitvoerlegging van het Handvest, en dat de bevordering en tenuitvoerlegging van de grondrechten op basis van het Handvest moeten worden behandeld in de jaarverslagen van het FRA,

C.

overwegende dat een echte cultuur van grondrechten moet worden ontwikkeld, die wordt bevorderd en versterkt in de instellingen van de Unie, maar tevens in de lidstaten, met name wanneer ze het recht van de Unie toepassen en ten uitvoer leggen, en dit zowel intern als in het kader van betrekkingen met derde landen,

D.

overwegende dat het Europees Parlement, in overeenstemming met zijn Reglement, de situatie van de grondrechten jaarlijks kan behandelen, onderzoeken en evalueren en aanbevelingen kan doen,

De nieuwe structuur met betrekking tot de grondrechten na Lissabon

1.

benadrukt dat de effectieve bescherming en de bevordering van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden de kern vormen van de democratie en de rechtsstaat in de EU en een noodzakelijke voorwaarde zijn voor de consolidering van de Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, en dat er maatregelen op verscheidene niveaus (internationaal, Europees, nationaal, regionaal en lokaal) voor nodig zijn; benadrukt bovendien de rol die regionale en lokale autoriteiten kunnen spelen bij de concrete tenuitvoerlegging en de bevordering van deze rechten; roept daarom alle EU-instellingen en de regeringen en parlementen van de lidstaten op voort te bouwen op het nieuwe institutionele en juridische kader dat is gevestigd door het Verdrag van Lissabon om een omvattend intern mensenrechtenbeleid voor de Unie uit te werken dat zowel op nationaal niveau als op het niveau van de EU voorziet in effectieve verantwoordingsmechanismen om schendingen van de mensenrechten aan te pakken;

2.

vestigt de aandacht op zijn resoluties, zijn mondelinge vragen met debat en zijn bevindingen van missies in 2009 over concrete gevallen met betrekking tot grondrechten, zoals over privacy, persoonlijke waardigheid en gegevensbescherming, het verbod op foltering, vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, vrijheid van meningsuiting en van informatie, persvrijheid en vrijheid van de media, non-discriminatie, het gebruik van minderheidstalen, de situatie van de Roma en vrij verkeer, Roma-vrouwen, discriminatie tegen huwelijken tussen partners van hetzelfde geslacht en samenlevingscontracten, minderjarigen, opvangcentra voor immigranten, en over het verondersteld illegaal vasthouden van gevangenen in het kader van het programma van uitleveringen van de CIA; benadrukt dat al deze resoluties de in het Handvest verankerde waarden weerspiegelen, blijk geven van zijn duidelijk engagement om de grondrechten dagelijks te beschermen, en politieke boodschappen sturen naar alle personen in de EU, de lidstaten, de EU-instellingen en internationale partners;

3.

betreurt dat de Raad en de Commissie geen gevolg hebben gegeven aan de aanbevelingen van het Europees Parlement in zijn verslag van 2007 over het verondersteld gebruik door de CIA van Europese landen voor het vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen (3), noch informatie hebben gedeeld met het Europees Parlement over de onderhandelingen tussen de EU en de VS over dit onderwerp;

4.

is van mening dat het nodig is na te denken over de ontwikkelingen op het vlak van de bescherming van de grondrechten in de periode na Lissabon en stelt deze resolutie in deze context op met als doel te verduidelijken wat de rol moet zijn van elke instelling en elk mechanisme in de nieuwe Europese structuur met betrekking tot de grondrechten;

5.

herhaalt dat de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 het juridische gezicht van de EU fundamenteel veranderd heeft, en dat de EU zich meer en meer moet profileren als een gemeenschap van gedeelde waarden en beginselen; is bijgevolg verheugd over het nieuwe EU-systeem voor de bescherming van de grondrechten op meerdere niveaus, dat voortvloeit uit verschillende bronnen en wordt uitgevoerd door middel van diverse mechanismen, met inbegrip van het juridisch bindende Handvest, de rechten die worden gewaarborgd door het EVRM, waarvan de erkenning volgt uit de verplichting van de Unie ertoe te treden, en de rechten op basis van de grondwettelijke tradities van de lidstaten en hun interpretatie in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM en het HvJ;

6.

herbevestigt dat het Handvest dezelfde rechtskracht als de Verdragen heeft, de meest moderne codificatie van grondrechten is, een goed evenwicht biedt tussen rechten en solidariteit, en civiele, politieke, economische, sociale en culturele rechten omvat, alsook rechten van de „derde generatie” (m.a.w. het recht op een goed bestuur, vrijheid van informatie, een gezonde omgeving en consumentenbescherming); is van mening dat de EU een regelgevingskader moet ontwikkelen om te zorgen voor bescherming tegen schendingen van de grondrechten door bedrijven;

7.

benadrukt dat de opneming van het Handvest in de primaire wetgeving van de EU, zonder de bevoegdheden van de Unie uit te breiden en met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, zoals is vastgelegd in artikel 51 ervan, zorgt voor nieuwe verantwoordelijkheden voor de instellingen die instaan voor de besluitvorming en de uitvoering, alsook voor de lidstaten in het kader van de nationale tenuitvoerlegging van de Europese regelgeving, en dat de bepalingen van het Handvest op deze manier rechtstreeks kunnen worden afgedwongen door Europese en nationale rechtbanken; roept de EU-instellingen en de lidstaten op de samenhang te verhogen van hun verschillende organen die verantwoordelijk zijn voor monitoring en uitvoering, met het oog op de effectieve toepassing van het gevestigde omvattende kader, en een controlemechanisme voor de hele EU te versterken, alsook een systeem van vroegtijdige waarschuwing, zoals de universele periodieke doorlichting;

8.

herhaalt dat de eerbiediging van de kernwaarden van de EU en de bescherming en de bevordering van de mensenrechten en van de fundamentele vrijheden een gemeenschappelijke basis vormen voor de betrekkingen van de Unie met derde landen, en benadrukt dat de EU ook in dit opzicht gebonden is aan het Handvest; herhaalt in deze context dat de bevordering van de democratie en de rechtsstaat hand in hand gaat met de eerbiediging, de bescherming en de bevordering van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden; benadrukt het feit dat, binnen de nieuwe institutionele structuur van de EU, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) enkel een mogelijkheid kan bieden om de samenhang en de doeltreffendheid te verbeteren op het gebied van de inspanningen in het kader van het buitenlands beleid om de mensenrechten en de democratie te bevorderen, indien een op mensenrechten gebaseerde aanpak voor de structuur, de middelen en de activiteiten van de dienst wordt goedgekeurd; benadrukt dat de Unie een leidende rol speelt op het vlak van de bevordering van de mensenrechten in de wereld; roept de EU in deze context op ervoor te zorgen dat de mensenrechtenclausules in internationale overeenkomsten doeltreffend zijn en rekening te houden met de beginselen van het Handvest wanneer ze overeenkomsten met derde landen sluit, alsook te blijven zorgen voor samenhang tussen haar interne en externe beleid inzake mensenrechten;

9.

herbevestigt dat de toetreding van de EU tot het EVRM het minimale beschermingsniveau van de mensenrechten en fundamentele vrijheden in Europa zal vormen en een extra mechanisme zal verschaffen om mensenrechten af te dwingen, namelijk de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij het EHRM met betrekking tot een schending van de mensenrechten die het gevolg is van het handelen of niet handelen van een EU-instelling of een lidstaat bij de tenuitvoerlegging van EU-wetgeving, als dit binnen het toepassingsgebied van het EVRM valt; de jurisprudentie van het EHRM zal bijgevolg zorgen voor een bijkomende inbreng voor het huidige en toekomstige optreden van de EU met betrekking tot de eerbiediging en de bevordering van de fundamentele vrijheden op het vlak van burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, naast de jurisprudentie van het HvJ op dit gebied;

10.

roept alle EU-lidstaten en de Raad van Europa op hun duidelijke politieke engagement uit te spreken voor het toetredingsproces en de overeenkomst en hun wil om deze te steunen, en te zorgen voor transparantie bij het toetredingsproces, maar benadrukt dat er moet worden voorzien in een passende raadpleging van de relevante belanghebbenden; roept de Commissie op haar interne consultaties en de onderhandelingen met de Raad van Europa af te ronden, door gepaste oplossingen te vinden voor de belangrijkste technische kwesties, om zo het toetredingsproces binnen een redelijke termijn af te ronden en te zorgen voor het hoogst mogelijke niveau van bescherming op het gebied van mensenrechten in Europa;

11.

roept de Commissie en de lidstaten op het bewustzijn te verhogen op het vlak van de voordelen van de toetreding tot het EVRM en van de verplichtingen waaraan moet worden voldaan door de kandidaten, door richtsnoeren op te stellen over de adequate toepassing en de gevolgen van dit bijkomende mechanisme, om te waarborgen dat het op een efficiënte en effectieve manier kan worden gebruikt en door het op te nemen in de opleiding van alle betrokken vakmensen;

12.

is eveneens verheugd over de nieuwe horizontale verplichtingen die het Verdrag van Lissabon met zich meebrengt op het vlak van de bestrijding van sociale uitsluiting en discriminatie en de bevordering van sociale rechtvaardigheid en bescherming, de gelijkheid van mannen en vrouwen, de eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, solidariteit tussen de generaties en de bescherming van de rechten van het kind, en de ontwikkeling van een gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid en de bestrijding van mensenhandel, alsook over de expliciete verwijzing die erin is opgenomen naar personen die tot een minderheid behoren, wat een andere waarde is die ten grondslag ligt aan de Unie; is verheugd over het feit dat de Unie rechtspersoonlijkheid heeft verworven, waardoor ze kan toetreden tot internationale verdragen, over de verbetering van de rechtsbescherming door de uitbreiding van de bevoegdheid van het HvJ naar domeinen die van duidelijk belang zijn voor de bescherming van de grondrechten, zoals politiële en justitiële samenwerking op het gebied van strafrecht, over de versterkte rol van het Europees Parlement en de nationale parlementen in het Europese besluitvormingsproces, met name door de toepassing van het EU-beleid in de RVVR te beoordelen, over de toegenomen rol van de Europese burgers, die nu over het recht beschikken EU-regelgeving te initiëren door middel van het Europees burgerinitiatief en over de verplichting om een open, transparante en regelmatige dialoog te onderhouden met representatieve organisaties en het maatschappelijk middenveld (artikel 11, lid 2, VEU);

13.

vraagt de volledige en consistente toepassing, in overeenstemming met de internationale en Europese wetgeving op het vlak van de mensenrechten, van het programma van Stockholm, dat de verplichtingen en beginselen die voortvloeien uit het Verdrag omzet in de praktijk door strategische richtsnoeren vast te leggen voor de RVVR;

Toepassing door de instellingen van de nieuwe structuur met betrekking tot de grondrechten

14.

is van mening dat de Europese instellingen vaak elk voor zich hebben opgetreden op het vlak van de bescherming van de grondrechten en roept daarom op tot reflectie over de maatregelen die werden genomen en tot verbeterde samenwerking tussen deze instellingen, zoals gevestigde interinstitutionele samenwerking voor de jaarlijkse evaluatie van de toestand van de mensenrechten in de EU, zodat elke instelling kan voortbouwen op de verslagen van de andere instellingen;

15.

neemt nota van de totstandbrenging van een nieuwe portefeuille voor justitie, grondrechten en burgerschap binnen de Commissie als teken van haar engagement om meer inspanningen te leveren op het gebied van fundamentele rechten en vrijheden en als positief antwoord op de herhaalde verzoeken van het Parlement in dit opzicht; is van mening dat deze scheiding tussen justitie en veiligheid de verkeerd opgevatte tweedeling tussen de noodzaak om de mensenrechten van alle mensen te vrijwaren en de noodzaak om hun veiligheid te garanderen, niet mag versterken; meent dat de nieuwe commissaris bijzondere aandacht moet besteden aan het EU-beleid ter bestrijding van illegale migratie en terrorisme, en gelooft dat de nieuwe commissaris de onvoorwaardelijke steun van het college van commissarissen zal nodig hebben om een prominente rol te kunnen blijven spelen;

16.

vraagt dat de Commissie 2013 uitroept tot Europees Jaar van het burgerschap, met als doel het debat over het Europese burgerschap aan te wakkeren en de Europese burgers in te lichten over hun rechten, met name de nieuwe rechten die voortvloeien uit de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon;

17.

verwacht concrete maatregelen van de nieuwe commissaris, in lijn met de reeds verklaarde intenties: in het bijzonder en vóór alles de invoering van een beoordeling van de gevolgen voor de grondrechten voor alle nieuwe wetgevingsvoorstellen, het houden van toezicht op het wetgevingsproces om ervoor te zorgen dat definitieve teksten in overeenstemming zijn met het Handvest, de toepassing van een „nultorelantiebeleid” voor schendingen van het Handvest, door diepgaande onderzoeken in te stellen en inbreukprocedures op te starten wanneer de lidstaten hun verplichtingen op het vlak van de mensenrechten niet nakomen bij de uitvoering van de EU-wetgeving, en het waarborgen dat de EU-burgers naar behoren worden ingelicht over de nieuwe structuur met betrekking tot de grondrechten; vraagt follow-up bij de mededeling uit 2003 over artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (COM(2003)0606) om een transparante en coherente manier vast te leggen om mogelijke schendingen van de mensenrechten aan te pakken en om artikel 7 van het VWEU op pertinente wijze te gebruiken op basis van de nieuwe structuur met betrekking tot de grondrechten;

18.

herinnert de Commissie eraan dat ze erop moet toezien dat alle nieuwe wetgevingsvoorstellen in overeenstemming zijn met het Handvest, en dat ze moet nagaan of dit voor de bestaande instrumenten ook het geval is; stelt voor dat in de effectbeoordeling bij Commissievoorstellen duidelijk aangegeven wordt of deze voorstellen het Handvest naleven, zodat deze overweging een integraal deel uitmaakt van het indienen van wetgevingsvoorstellen; herinnert de Commissie aan het feit dat zij de expliciete taak heeft de betrokkenheid van alle belanghebbenden te verzekeren door middel van algemene raadplegingen, zodat het optreden van de Unie coherent en transparant is (artikel 11, lid 3, van het VEU); benadrukt in dit verband het belang van het FRA-platform als een goed hulpmiddel voor het vervullen van deze taak;

19.

herinnert de Commissie eraan dat ze objectieve onderzoeken moet uitvoeren en inbreukprocedures moet opstarten wanneer een lidstaat bij de uitvoering van de EU-regelgeving de rechten die in het Handvest zijn opgenomen niet naleeft; herinnert de Commissie er tevens aan de lidstaten te verzoeken betrouwbare gegevens en feiten voor te leggen en ook informatie te verzamelen afkomstig van niet-gouvernementele bronnen, en het FRA en andere mensenrechtenorganen om inbreng te vragen;

20.

vestigt de aandacht op de recente heropleving van nationalisme, vreemdelingenhaat en discriminatie in een aantal lidstaten en benadrukt dat de Commissie een centrale rol moet spelen bij de preventie en bestrijding van deze mogelijke schendingen van de grondrechten;

21.

benadrukt het belang van de jaarlijkse beoordeling door de Commissie van de naleving van het Handvest, en merkt op dat haar toezichtsverslagen een beoordeling moeten bevatten van de toepassing van de gewaarborgde rechten en een evaluatie van de meest netelige kwesties, de situatie van de meest kwetsbare groepen in de Unie, bestaande lacunes op het vlak van bescherming van de grondrechten en de belangrijkste tendensen en structurele problemen op nationaal niveau en op EU-niveau, met als doel concrete initiatieven en maatregelen voor te stellen; beveelt aan goede praktijken te verspreiden in de lidstaten;

22.

is ingenomen met de mededeling van de Commissie over de strategie voor de effectieve tenuitvoerlegging door de Europese Unie van het Handvest voor de grondrechten, waarin zij onder meer wijst op haar preventieve aanpak in het kader van de daadwerkelijke uitvoering, het belang van interne opleidingen over de grondrechten, de systematische controle door de Dienst effectbeoordelingen van het grondrechtenaspect in de effectbeoordelingen van de Commissie, en de in dit verband vereiste gerichte maatregelen op het vlak van communicatie in diverse situaties; is eveneens ingenomen met de nadruk die in de bovengenoemde mededeling van de Commissie wordt gelegd op het belang van de tijdens de Europese Raad van 1993 in Kopenhagen vastgelegde politieke toetredingscriteria, die voorschrijven dat kandidaat-landen over stabiele instellingen moeten beschikken ter garantie van democratie, de rechtsstaat, mensenrechten en eerbied voor en bescherming van minderheden; is van mening dat het behoud van deze criteria de bescherming van de grondrechten in de toekomstige EU-lidstaten ondersteunt;

23.

roept de Commissie op toe te zien op de naleving van de waarden en beginselen die zijn opgenomen in het Verdrag en het Handvest en te zorgen voor de uitvoering van de strategie die is geformuleerd in het kader van het programma van Stockholm, door middel van concrete wetgevingsvoorstellen, en vraagt dat zij bij deze activiteiten rekening houdt met de jurisprudentie van het EHRM; vraagt bovendien de „Lissabonisering” van het huidige acquis op het vlak van politiële en judiciële samenwerking en de versterking van de democratische verantwoording in de RVVR;

24.

stelt voor een werkrelatie in te stellen tussen de commissarissen verantwoordelijk voor justitie, grondrechten en burgerschap en binnenlandse zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van het Parlement, door de commissarissen geregeld uit te nodigen op vergaderingen van de commissie om van gedachten te wisselen over actuele kwesties en ontwikkelingen met betrekking tot de grondrechten;

25.

benadrukt dat ook het Europees Parlement systematischer een onafhankelijke beoordeling moet uitvoeren van de impact op de grondrechten van wetgevingsvoorstellen en amendementen die in behandeling zijn in de wetgevingsprocedure, met name door de mogelijkheden die voorzien zijn in artikel 36 van het Reglement van het Parlement betreffende de eerbiediging van het Handvest, uit te breiden en door de Juridische Dienst om advies te vragen over de juridische aspecten van grondrechtenkwesties in de EU;

26.

roept de Raad op zich aan te passen aan de veranderingen die het Verdrag voorschrijft en het Handvest na te leven wanneer hij optreedt als wetgever; is daarom verheugd over de oprichting binnen de Raad van een vaste werkgroep grondrechten, rechten van de burger en vrij verkeer van personen en benadrukt dat het belangrijk is dat dit nieuwe orgaan over een uitgebreid mandaat beschikt dat kwesties met betrekking tot grondrechten die van belang zijn voor de EU en de lidstaten omvat en dat het zorgt voor een forum voor uitwisselingen binnen de Raad over interne mensenrechtenkwesties; benadrukt dat het belangrijk is dat dit nieuwe orgaan transparant en efficiënt is, ook in zijn betrekkingen met het Europees Parlement;

27.

betuigt opnieuw zijn steun aan de interinstitutionele gemeenschappelijke aanpak van effectbeoordelingen (4) waarnaar verwezen wordt in de mededeling van de Commissie over de strategie voor de effectieve tenuitvoerlegging door de Europese Unie van het Handvest voor de grondrechten, en waarin staat dat het Parlement en de Raad verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van de impact van hun eigen amendementen;

28.

verzoekt de Raad ervoor te zorgen dat zijn werkgroep grondrechten, rechten van de burger en vrij verkeer van personen over een uitgebreid mandaat beschikt, met onder meer de volgende taken: de officiële behandeling en beantwoording van verslagen van het FRA (daarnaast ook aanbevelingen van de verdragsorganen van de VN en bijzondere procedures en mechanismen); de beoordeling – samen met de werkgroep mensenrechten van de Raad (COHOM) – van de impact van interne EU-instrumenten en -beleidsmaatregelen op de mensenrechten buiten de EU; het regelen van de coördinatie met agentschappen die invloed hebben op het vlak van de mensenrechten (zoals de EIB of Frontex); het onderzoeken van de ondertekening, ratificering en naleving van internationale mensenrechteninstrumenten door de EU en de EU-lidstaten; en algemeen gesproken het aanbieden van een forum voor uitwisselingen binnen de Raad over interne mensenrechtenkwesties;

29.

vraagt dat zijn recht op democratisch toezicht op basis van de Verdragen geëerbiedigd wordt; houdt staande dat de EU-instellingen onderling moeten zorgen voor meer transparantie en ruimere toegang tot elkaars documenten, met het oog op een doelmatigere interinstitutionele samenwerking, met inbegrip van verantwoordingsplicht op het vlak van kwesties die te maken hebben met de grondrechten; onderstreept dat het Parlement gevolg moet geven aan zijn resoluties over grondrechten in de EU en benadrukt zijn rol op het vlak van de evaluatie van het werk van de andere EU-instellingen met betrekking tot hun daden of hun inactiviteit bij de beoordeling van de ontwikkelingen op dit gebied (bijvoorbeeld door middel van jaarlijkse verslagen), door middel van zijn combinatie van politieke boodschappen en een op feiten gebaseerde aanpak; benadrukt zijn recht conform artikel 218, lid 10, van het VWEU in alle fasen van de procedure voor het sluiten van internationale overeenkomsten tussen de Unie en derde landen of internationale organisaties ogenblikkelijk en ten volle te worden ingelicht;

30.

herbevestigt de versterkte rol die het HvJ speelt op het vlak van het waarborgen dat alle EU-instellingen, -agentschappen en -lidstaten die de EU-regelgeving ten uitvoer leggen, het Handvest dienovereenkomstig naleven, en wijst erop dat dit het HvJ zal toelaten zijn jurisprudentie inzake grondrechten te versterken en verder te ontwikkelen; benadrukt de nood aan vaste samenwerking tussen de nationale rechtbanken, het HvJ en het EHRM om de ontwikkeling van een coherent systeem van rechtspraak op dit gebied verder te bevorderen;

31.

benadrukt de rol die het FRA speelt door permanent toezicht te houden op de situatie met betrekking tot de grondrechten binnen de Unie en de gevolgen van het Verdrag van Lissabon op dit vlak, door te voorzien in analyses, bijstand en deskundigheid, een taak die kwaliteit, objectiviteit, daadwerkelijke onpartijdigheid en transparantie vereist; roept de Commissie op het mandaat van het FRA te herzien en te versterken om zijn werkzaamheden in overeenstemming te brengen met de nieuwe vereisten die voortvloeien uit het Verdrag van Lissabon en het Handvest; wijst erop dat zijn toezichthoudende rol, binnen het herziene mandaat, moet worden uitgebreid naar de toetredende landen; bijgevolg zijn voldoende middelen nodig om zijn na de tenuitvoerlegging van het Handvest uitgebreide taken uit te voeren; herhaalt zijn verzoek volledig te worden betrokken bij de herziening van het meerjarig programma van het FRA; is verheugd over de opneming van een bijlage in het jaarverslag van het FRA waarin een overzicht wordt gegeven van de ratificatie door de lidstaten van de internationale mensenrechteninstrumenten;

32.

benadrukt dat de belangrijkste taak van het FRA bestaat in het bezorgen van feiten en data over kwesties die te maken hebben met de grondrechten aan de besluitvormingsinstellingen en dat het, met dit als doel, informatie en gegevens verzamelt en analyseert, alsook zorgt voor bewustmaking door op basis van nauwkeurige methoden wetenschappelijk onderzoek en enquêtes uit te voeren, thematische en jaarlijkse verslagen te publiceren en door banden te smeden en de dialoog te bevorderen met het maatschappelijk middenveld; is verheugd over zijn jaarverslag voor 2009 en zijn aanpak om een vergelijkend overzicht te geven en goede praktijken in de 27 lidstaten in de verf te zetten;

33.

roept de besluitvormingsinstellingen van de EU op tijdens de voorbereidende fase van wetgevingsactiviteit en bij besluitvormings- en/of toezichtprocedures gebruik te maken van de gegevens en feiten die door het FRA worden verstrekt, en voortdurend nauw samen te werken met het FRA en met het ngo-platform;

34.

vraagt alle Europese agentschappen zich te blijven engageren voor de bescherming van de grondrechten en een op grondrechten gerichte aanpak in al hun activiteiten op te nemen; vraagt bovendien dat de EU ervoor zorgt dat haar agentschappen in dit opzicht wettelijk ten volle aansprakelijk zijn;

35.

is van mening dat Frontex een gestructureerde samenwerking tot stand moet brengen met de bureaus die zich met grondrechten, migranten en asiel bezighouden, en met het Hoge Commissariaat voor de vluchtelingen (UNHCR) teneinde operaties die van invloed zijn op de bescherming van de mensenrechten te bevorderen; toont zich verheugd over de in 2010 ondertekende samenwerkingsovereenkomst tussen Frontex en het FRA;

36.

benadrukt het feit dat de EU en de lidstaten verplichtingen delen op het vlak van de tenuitvoerlegging en/of handhaving van de mensenrechten en grondrechten, binnen hun respectieve bevoegdheidsterreinen, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, en dat deze gedeelde verantwoordelijkheid en bevoegdheid zowel een kans als een verplichting is voor de lidstaten en de EU-instellingen; wijst met klem op de versterkte rol die de nationale parlementen hebben gekregen door het Verdrag van Lissabon en steunt de totstandbrenging van een formele en permanente dialoog tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen;

37.

herinnert de lidstaten eraan dat zij de plicht hebben om de Commissie, als hoedster van de verdragen, betrouwbare gegevens en feiten voor te leggen wanneer dit wordt gevraagd;

38.

benadrukt het belang van de rechterlijke organen in de lidstaten, die een voorname rol spelen bij het zorgen voor de naleving en de handhaving van de grondrechten, en dringt daarom aan op steun voor makkelijke toegang tot de rechtbanken en procedures met een redelijke tijdsduur als een manier om de bescherming van de grondrechten en de mensenrechten te versterken; spoort de lidstaten aan inspanningen te leveren op het vlak van de permanente opleiding van nationale rechters met betrekking tot fundamentele rechten en vrijheden, waaronder de nieuwe aspecten op dit gebied na het Verdrag van Lissabon;

39.

is van mening dat het EU-optreden niet alleen gericht moet zijn op de aanpak van schendingen van grondrechten die al plaatsgevonden hebben maar ook op preventie; dringt daarom aan op bezinning over mechanismen voor vroegtijdige ontdekking van potentiële schendingen van de grondrechten in de EU en haar lidstaten, opschorting van maatregelen die een schending inhouden, versnelde juridische procedures om vast te stellen of een maatregel in strijd is met de grondrechten van de EU, en sancties ingeval zo'n maatregel toch, in strijd met het EU-recht, doorgevoerd wordt;

40.

roept de EU-instellingen en de lidstaten op hun inspanningen te verdubbelen om daadwerkelijk informatie te geven en te zorgen voor de bewustmaking van het publiek, aangezien de grondrechten op een doeltreffender manier kunnen worden beschermd indien de personen zelf op de hoogte zijn van hun rechten en de beschikbare mechanismen om ze te beschermen; roept op om op een actieve manier gebruik te maken van de ervaring van burgerorganisaties en relevante ngo's en om een blijvende werkrelatie te onderhouden met al deze organen bij de implementering van de nieuwe structuur met betrekking tot de grondrechten en bij het nemen van maatregelen in specifieke gevallen;

41.

herhaalt dat het zich het recht voorbehoudt jaarlijks een verslag over de situatie van de grondrechten in de EU te publiceren, waarin zo nodig grondrechtenkwesties in verband met EU-instellingen, -agentschappen of lidstaten aan bod kunnen komen;

Samenwerking met internationale organisaties in het kader van de nieuwe structuur met betrekking tot de grondrechten

42.

stelt voor dat EU-instellingen en -agentschappen manieren vinden om beter samen te werken met internationale organisaties die zich inzetten voor de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden, en om beter gebruik te maken en te zorgen voor een effectievere doorstroming van de resultaten van de ervaring op het terrein;

43.

roept de EU-instellingen op het volledige potentieel te benutten van het memorandum van overeenstemming tussen de Raad van Europa en de Europese Unie, in het belang van een grotere synergie en samenhang op Europees niveau, en stelt voor beter gebruik te maken van de deskundigheid van de controlemechanismen, normen en bevindingen met betrekking tot mensenrechten ontwikkeld door de Raad van Europa, om dubbel werk te voorkomen; wijst er opnieuw op dat het nodig is dat de Unie meer betrokken is bij het werk van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa en dat de EU hier meer rekening mee houdt bij de uitvoering van haar beleid op het gebied van vrijheid, recht en veiligheid;

44.

roept de EU-lidstaten op de fundamentele mensenrechtenverdragen van de VN en de Raad van Europa en de bijkomende facultatieve protocollen te ondertekenen en te ratificeren: onder meer het Europees Sociaal Handvest (herzien), het Verdrag inzake de bestrijding van mensenhandel, het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden, het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden van de Raad van Europa, alsook het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, het VN-Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, het VN-Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden, het VN-Verdrag ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit en de twee bijbehorende protocollen betreffende het smokkelen van immigranten en mensenhandel, het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; stelt bovendien voor dat in het Europese wetgevingsproces meer rekening wordt gehouden met en meer wordt verwezen naar internationale documenten;

45.

benadrukt dat het nodig is voldoende aandacht te besteden aan de verschillende controlemechanismen van de VN en aan de bevindingen van de mensenrechtenorganen van de VN, en stelt voor dat hun aanbevelingen die van belang zijn voor de lidstaten nauwgezet worden gevolgd; wijst op het belang van de universele periodieke doorlichting van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties; beveelt aan samen te werken met het Hoge Commissariaat voor de mensenrechten en het Hoge Commissariaat voor de vluchtelingen van de Verenigde Naties; is verheugd over de opening van het eerste Europese regionale bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN in Brussel;

46.

benadrukt de belangrijke rol en het actieve werk van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten (ODIHR), van de speciale vertegenwoordigers van de OVSE voor mediavrijheid en voor de bestrijding van mensenhandel, en van de Hoge Commissaris voor nationale minderheden;

47.

verzoekt de lidstaten die in de VN-Veiligheidsraad zitting hebben zorg te dragen voor procesrechtelijke waarborgen bij het plaatsen c.q. schrappen van namen van groepen of personen op terreurlijsten, zoals ingevolge de jurisprudentie van het HvJ vereist is;

De meest dringende uitdagingen van het nieuwe tijdperk

48.

benadrukt dat de nieuwe structuur zal worden beoordeeld op basis van hoe effectief de huidige, meest dringende mensenrechtenkwesties en de meest voorkomende schendingen worden aangepakt door de verantwoordelijke instellingen, zowel in de lidstaten als op het niveau van de EU, mede in het kader van haar externe betrekkingen;

49.

herinnert daarom aan al zijn resoluties, debatten en bevindingen van missies in 2009 inzake mensenrechtenkwesties, die hebben aangetoond dat er veel onopgeloste problemen en specifieke gevallen van mensenrechtenschendingen bestaan, waarvoor nood is aan concrete maatregelen, strategieën op middellange termijn en oplossingen op lange termijn en follow-up door EU-instellingen, zoals:

de bescherming van de vier fundamentele vrijheden als belangrijkste verwezenlijkingen van de EU, met bijzondere aandacht voor het vrij verkeer van EU-burgers,

de waarborging van de rechten van allen die zich op EU-grondgebied bevinden, ongeacht hun nationaliteit,

de waarborging van de rechtszekerheid en de voor een democratisch stelsel vereiste controles en waarborgen,

de waarborging van de bescherming van persoonsgegevens en van de persoonlijke levenssfeer, met inbegrip van vergaring, verwerking, doorgifte en opslag van financiële en persoonlijke gegevens, zowel binnen als buiten de EU, met inachtneming van de beginselen van doelbinding, noodzakelijkheid en evenredigheid en het recht van rectificatie en beroep, en de bevordering van het juiste evenwicht tussen individuele vrijheden en collectieve veiligheid, dat bedreigd wordt door nieuwe vormen van terrorisme en georganiseerde misdaad,

de bestrijding van mensenhandel, met name van vrouwen en kinderen, omdat dit een vorm van slavernij is; wijst erop dat, ondanks de inzet van wetgeving en politiek op Europees en nationaal vlak gedurende vele jaren, er jaarlijks honderdduizenden mensen slachtoffer zijn van mensenhandel naar of in de EU, en beklemtoont dat deze misdaad met hogere prioriteit moet worden aangepakt, onder meer met behulp van de voorgestelde EU-richtlijn die voorziet in nationale rapporteurs die moeten toezien op de uitvoering van het beleid tegen mensenhandel op nationaal niveau,

de bescherming van de rechten van vluchtelingen en migranten, waarbij het zaak is te voorkomen dat ze door het EU-beheer van migratiestromen en onderhandelingen over overnameovereenkomsten aan mensenrechtenschendingen worden blootgesteld,

de bescherming van de rechten van slachtoffers van geweld, criminaliteit, oorlog en schending van de mensenrechten, waarvoor wetgeving op EU-niveau nodig is, met dien verstande dat dit niet ten koste mag gaan van de aandacht en middelen voor preventie, bestrijding van misdadigers en terroristen en onderzoek naar de diepere oorzaken; wijst op de begin 2010 gestarte openbare raadpleging over betere rechten voor slachtoffers van criminaliteit en geweld en ziet uit naar het daarop aansluitende voorstel van de Commissie voor praktische maatregelen ter ondersteuning van slachtoffers tijdens de gehele rechtsgang; wijst op het initiatief van enkele lidstaten om een Europees beschermingsbevel in te voeren ter versterking van de bescherming van slachtoffers van misdrijven die van de ene naar de andere lidstaat verhuizen, maar wenst meer juridische duidelijkheid over de inhoud daarvan,

de ontwikkeling van een EU-strategie voor de rechten van het kind, door middel van praktische maatregelen om kindermisbruik, seksuele uitbuiting en kinderpornografie te bestrijden, een veilig internetgebruik te bevorderen en kinderarbeid en kinderarmoede uit te bannen, in de wetenschap dat naar schatting 10 tot 20 % van de kinderen in Europa slachtoffer van seksueel misbruik wordt, dat uit onderzoek blijkt dat steeds jongere kinderen in kinderporno optreden en dat de mondiale economische situatie ertoe dreigt te leiden dat steeds meer kinderen arbeid verrichten en/of tot armoede vervallen,

de bevordering van een asiel- en immigratiebeleid van de EU met als grondslag de waarden en beginselen van de Verdragen, het Handvest en het EVRM,

de uitstippeling van een EU-strategie ten behoeve van personen met een handicap, die nog steeds geconfronteerd worden met discriminatie in de maatschappij, het arbeidsproces en het culturele leven,

het verbieden en uitbannen van alle vormen van discriminatie, op basis van artikel 21 van het Handvest, op alle levensterreinen, met inbegrip van etnische profilering, rekening houdend met de bestaande juridische verantwoordelijkheden en bevoegdheden,

de bescherming van Europees erfgoed als taalverscheidenheid en minderheidstalen,

het verbieden van de strafbaarstelling van het gebruik van een andere taal dan de officiële taal van een lidstaat,

de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting,

het opstellen van een actiegerichte strategie op EU-niveau ter bevordering van de integratie van de Roma en de integratie van deze kwestie in de uitvoering van Europees, nationaal, regionaal en lokaal beleid, en het zorgen voor samenwerking tussen de lidstaten en de EU,

de totstandbrenging van een Europees netwerk voor procedurele rechten van verdachten in strafzaken,

het waarborgen en bevorderen van de persvrijheid in de Europese Unie, waar het van jaar tot jaar slechter mee gesteld is, getuige de persconcentratie, de druk die op journalisten en hun werk wordt uitgeoefend, en de ondervragingen van journalisten zonder dat er sprake is van reële en ernstige vergrijpen,

de toetsing van de bestaande Europese overnameovereenkomsten en beoordeling van de gevolgen voor de grondrechten van het EU-beleid inzake overnameovereenkomsten,

de bevordering van sociale insluiting van de kwetsbaarste personen door middel van onderwijs en positieve acties, mede ten behoeve van gedetineerden en degenen die een alternatieve straf opgelegd hebben gekregen, alsook van voormalige gedetineerden, en alle verdere maatregelen die re-integratie in de samenleving bevorderen,

het recht op onderwijs voor iedereen,

de bescherming van migranten, en asielzoekers in het bijzonder,

de aansporing van het maatschappelijk middenveld om zich op een open en correcte wijze met de grondrechten bezig te houden teneinde tot een zo ruim mogelijke bescherming te komen,

de bestrijding van elke vorm van racisme, vreemdelingenhaat en antisemitisme,

de bevordering van ruimer begrip tussen de godsdiensten en culturen teneinde het Europese integratieproces te verbeteren,

de bescherming van de rechten van illegale migranten in de EU,

de bescherming van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid, onafhankelijkheid en pluriformiteit van alle media en pers, en het vrije verkeer van informatie,

de bescherming van de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst tegen alle mogelijke schendingen, aangezien dit een grondrecht is dat is verankerd in artikel 10 van het Handvest; dit recht omvat de vrijheid om zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen;

*

* *

50.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad en de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten, de Verenigde Naties, de Raad van Europa en de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa.


(1)  CM(2007)74.

(2)  PB C 46 E van 24.2.2010, blz. 48.

(3)  PB C 287 E van 29.11.2007, blz. 309.

(4)  Document 14901/05 van de Raad van 24.11.2005.


Top
  翻译: