This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52011AE1394
Opinion of the European Economic and Social Committee on ‘The promotion of renewable energies and the European Neighbourhood Policy: the case of the Euro-Mediterranean region’ (exploratory opinion)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over De bevordering van hernieuwbare energie en het nabuurschapsbeleid: een casestudy van het Euro-mediterrane gebied (verkennend advies)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over De bevordering van hernieuwbare energie en het nabuurschapsbeleid: een casestudy van het Euro-mediterrane gebied (verkennend advies)
PB C 376 van 22.12.2011, p. 1–6
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
22.12.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 376/1 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over De bevordering van hernieuwbare energie en het nabuurschapsbeleid: een casestudy van het Euro-mediterrane gebied (verkennend advies)
2011/C 376/01
Rapporteur: Pierre Jean COULON
Corapporteur: Stéphane BUFFETAUT
De Commissie heeft op 28 januari 2011 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité (hierna: EESC) overeenkomstig artikel 262 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over
De bevordering van hernieuwbare energie en het nabuurschapsbeleid: een casestudy van het Euro-mediterrane gebied
(verkennend advies).
De afdeling Externe betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 8 september 2011.
Het EESC heeft tijdens zijn op 21 en 22 september 2011 gehouden 474e zitting (vergadering van 21 september) onderstaand advies uitgebracht, dat met 164 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 9 onthoudingen, werd goedgekeurd.
1. Conclusies en aanbevelingen: van kakofonie naar symfonie
1.1 Het EESC hoopt ten zeerste dat de rust weerkeert in de landen rond de Middellandse Zee en dat de toekomst van de Euromediterrane regio in het teken van stabiliteit zal komen te staan.
1.2 Uit de recente gebeurtenissen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten is duidelijk geworden dat niet langer lijdzaam kan worden toegezien, maar dat moet worden gebouwd aan een meer duurzame toekomst waarin het welzijn van de mensen en de sociale ontwikkeling voorop staan.
1.3 In dit verband is het van essentieel belang dat de bevordering van hernieuwbare energie, en dan in de eerste plaats van zonne-energie, gestalte krijgt in de vorm van een op gezamenlijke ontwikkeling gerichte regionale samenwerking.
1.4 Het EESC is ingenomen met alle regionale initiatieven om hernieuwbare energie op grote schaal te promoten in het Middellandse Zeegebied (Mediterraan plan voor zonne-energie, Dii, Medgrid e.a.). Deze initiatieven zouden snel en op een doeltreffende en gecoördineerde wijze ten uitvoer moeten worden gelegd.
1.5 Naast deze initiatieven pleit het EESC voor een „New Green Deal” in de regio, waarvan het hoofddoel zuinig omgaan met energie is en waarbij wordt gestreefd naar een drastische verandering van consumptiepatronen en productiemethoden.
1.6 Er kan in het Middellandse Zeegebied veel worden bespaard op energieverbruik en de CO2-uitstoot kan aanzienlijk worden teruggedrongen. Als men die mogelijkheden wil benutten, zullen de nodige technologieën moeten worden bevorderd en alternatieve gedragspatronen moeten worden aangemoedigd. Verder is verhoging van de energie-efficiëntie een onontbeerlijke aanvulling op het streven naar meer hernieuwbare energie.
1.7 Het hangt niet alleen af van de energiesector in de afzonderlijke landen of er daadwerkelijk een koolstofarm energiesysteem kan worden ingevoerd. Daarnaast is er behoefte aan een sterke regionale solidariteit en aanzienlijke investeringen, met als doel om te komen tot een win-winsituatie voor zowel de noordelijke als de zuidelijke mediterrane landen.
1.8 De mediterrane landen die niet tot de EU behoren, hebben gemeenschappelijke, maar van elkaar verschillende verantwoordelijkheden, omdat hun situatie anders is qua beschikbare hulpbronnen, energiebehoeften en broeikasgasuitstoot. Er is dus behoefte aan een regionale visie met per land aangepaste krachtige nationale strategieën.
1.9 Er moeten nationale programma's worden ingevoerd (wetgeving, belastingprikkels, standaardisatie) om de juiste voorwaarden voor de bevordering van hernieuwbare energie te scheppen. Daaronder zou een programma voor de lange termijn moeten vallen, dat ten doel heeft om voorgoed een einde te maken aan de averechts werkende subsidies voor fossiele energiebronnen.
1.10 Het EESC is ingenomen met het initiatief van de Commissie om haar benadering van het Middellandse Zeegebied bij te sturen en te ijveren voor een nauwere gestructureerde samenwerking met hernieuwbare energie als een van de centrale thema's (1).
1.11 Wel zal de bereidheid tot samenwerking snel moeten worden geconcretiseerd in de vorm van acties en programma's. Het EESC benadrukt dat in iedere dialoog die wordt aangegaan, van meet af aan ook moet worden gesproken over sociale vraagstukken.
1.12 Het EESC blijft bij de oproep die het al in maart 2011 in zijn advies „Welk nabuurschapsbeleid heeft de EU nodig om de energievoorziening veilig te stellen?” (2) heeft gedaan, nl. om de Energiegemeenschap met Zuid-Oost-Europa (waartoe de Balkanlanden behoren) uit te breiden tot de zuidelijke mediterrane landen en daarbij in het bijzonder energie-efficiëntie, duurzame energie en de interconnectie en interoperabiliteit van energienetwerken te bevorderen.
1.13 Deze uitgebreide energiegemeenschap - en dan om te beginnen de Maghreblanden - zou bepaalde hiervoor geschikte onderdelen van de EU-wetgeving moeten overnemen en zich moeten inzetten voor de invoering van een nieuw energiehandvest en een nieuw protocol inzake energie-efficiëntie en de ontwikkeling van hernieuwbare energie.
1.14 In dit verband is ook van belang dat er een sociaal forum wordt opgericht, naar het voorbeeld van het forum dat in het kader van de Energiegemeenschap voor Zuid-Oost-Europa is opgericht. De bevordering van hernieuwbare energie mag niet beperkt blijven tot louter industriële projecten.
1.15 Technische bijstand ter opleiding van lokale deskundigen op het gebied van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie is beslist noodzakelijk, evenals zuid/zuid-samenwerking. Opleidingsbehoeften als het gaat om technologieën op het gebied van hernieuwbare energiebronnen, moeten vooraf in kaart worden gebracht, op basis waarvan vervolgens een specifiek Euro-mediterraan actieplan kan worden uitgewerkt.
1.16 Er moet beslist meer steun komen voor O&O-activiteiten die ten doel hebben om hernieuwbare-energieprojecten rendabeler te maken. Technologie zou kunnen worden overgedragen via een gemeenschappelijk O&O-platform voor de regio, waarvan universiteiten en onderzoekscentra deel uitmaken.
1.17 Met het oog daarop pleit het EESC voor de invoering van een mediterraan ERASMUS-programma voor energie. Studenten uit alle delen van de regio (noorden, zuiden, oosten en westen) zouden door dit programma in de gelegenheid moeten worden gesteld om zich te bekwamen in de technologieën die betrekking hebben op hernieuwbare en duurzame energie.
1.18 Er is behoefte aan nieuwe middelen om de productie van hernieuwbare energie te ondersteunen en te stimuleren. Deze zouden het mogelijk moeten maken dat projecten financieel sluitend worden, zoals de projecten die zijn voorzien o.g.v. artikel 9 van de richtlijn voor hernieuwbare energie (3).
1.19 Het EESC stemt in met het plan om een Euro-mediterrane investeringsbank op te richten en schaart zich wat dit betreft achter de recente uitspraken van het Europees Parlement en van de Parlementaire Vergadering van de Mediterrane Unie.
1.20 Er is behoefte aan innoverende en aangepaste mechanismen ter ondersteuning van hernieuwbare energiebronnen. Deze mechanismen dienen binnen een Euromediterraan kader te worden gerealiseerd. Op grond daarvan zou met steun van de Euromediterrane investeringsbank een reeks proefprojecten moeten worden opgestart, met als uiteindelijke doel een „New Green Deal”.
1.21 Verder is het van essentieel belang dat er in de handelsbesprekingen een lans wordt worden gebroken voor de liberalisering van de handel in goederen en diensten die hernieuwbare energie bevorderen.
1.22 De actieprogramma's van het Europees nabuurschapsbeleid zijn bij uitstek geschikt om in de bilaterale betrekkingen te worden ingezet als middel om nationale en regionale energiedoelstellingen te helpen verwezenlijken.
1.23 Door de nieuwe richtlijn inzake het emissiehandelssysteem (ETS-richtlijn) (4), waarin de CO2-financiering wordt geregeld, dreigt een deel van de subsidies voor projecten die ten zuiden van de Middellandse Zee worden gelanceerd, verloren te gaan, tenzij de Commissie zich ertoe verbindt om, zoals in de richtlijn is bepaald, onderhandelingen met derde landen te beginnen.
1.24 De lancering van het Mediterrane plan voor zonne-energie heeft zonder meer als katalysator gewerkt voor een aantal initiatieven ter ontwikkeling van hernieuwbare energie in de regio, wat op zich een goede zaak is. Alleen kunnen de resultaten daarvan wel eens tegenvallen als er geen behoorlijke onderlinge afstemming is tussen de verschillende initiatieven en tussen de instellingen die deze projecten beheren resp. ondersteunen (Commissie, Mediterrane Unie enz.). De EU kan een en ander tot een harmonieus geheel samensmeden en de huidige kakofonie tot een symfonie omscheppen door programma's te ontwikkelen voor technische bijstand aan de zuidelijke landen en steun te geven aan diverse initiatieven.
1.25 Wat de energienetwerken betreft dient te worden benadrukt dat de gedecentraliseerde productie van zonne-energie een efficiënt en economisch haalbaar alternatief is in geïsoleerde gebieden die niet over een eigen netwerk beschikken. Dit geldt met name voor uitgestrekte gebieden met een geringe bevolkingsdichtheid.
1.26 Er zou in de zuidelijke mediterrane landen een instrument in het leven moeten worden geroepen om politieke risico's af te dekken (bv. door de uitgifte van door de EU gegarandeerde obligaties). Ook zou erop moeten worden toegezien dat de lidstaten in de toekomst een minimale hoeveelheid elektriciteit gaan afnemen van de landen in het zuiden.
1.27 Waar het op aankomt, is dat alle actoren, met inbegrip van maatschappelijke organisaties, worden doordrongen van het belang van al deze initiatieven. In de nationale programma's ter bevordering van hernieuwbare energie zouden campagnes moeten worden opgenomen om een draagvlak voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie te creëren. De sociale media en de nieuwe ICT kunnen hierin een belangrijke rol spelen.
2. Inleiding
2.1 Het Middellandse Zeegebied kent sinds een aantal decennia een sterke sociaaleconomische ontwikkeling en verstedelijkt in hoog tempo, met name aan de kust. De verwachting is dat beide ontwikkelingen zullen aanhouden. De combinatie ervan heeft tot gevolg dat het mediterrane ecosysteem kwetsbaar is en steeds verder achteruitgaat (5).
2.2 Het Middellandse Zeegebied wordt wat de energievoorziening betreft gekenmerkt door een situatie van evidente en fundamentele ongelijkheid, om te beginnen tussen de rijke en meer energie verbruikende landen in het noorden en de landen in het zuiden en vervolgens qua beschikbaarheid van energiebronnen.
2.3 Alle geboekte vooruitgang ten spijt is er in het Middellandse Zeegebied wat energie betreft nog steeds geen sprake van duurzame ontwikkeling. De huidige trend moet worden gekeerd door in gemeenschappelijk overleg acties overeen te komen ter voorkoming van een energieverslindende ontwikkeling die gepaard gaat met veel CO2-uitstoot. Er kan in opkomende nichesectoren zoals energie-efficiëntie, duurzaam bouwen, toegang tot basisdiensten en industrieën/technologieën op het gebied van hernieuwbare energie nieuwe werkgelegenheid worden gecreëerd.
2.4 Hoewel er enkele succesvolle praktijkvoorbeelden kunnen worden genoemd – zoals het van kracht worden van een speciale wet voor hernieuwbare energie in Algerije en de uitvoering van diverse projecten op vooral het gebied van zonne- en windenergie in landen als Egypte, Marokko en Tunesië - schieten de huidige pogingen om deze duurzaam en op grotere schaal in praktijk te brengen, in de meeste gevallen helaas tekort.
2.5 Toch kan worden vastgesteld dat de werkmethoden van bedrijven, lokale overheden en landen, alsook de manier waarop zij samenwerken, na een lange periode van scepticisme en onverschilligheid, steeds meer - al dan niet zichtbaar - in het teken komen te staan van het streven naar meer hernieuwbare energie in het Middellandse Zeegebied.
3. Energieprognoses voor het Middellandse Zeegebied: mogelijkheden en voordelen van hernieuwbare energie en meer energie-efficiëntie
3.1 De energie-afhankelijkheid in het Middellandse Zeegebied en in de EU zou nog veel groter kunnen worden. De regionale energie-afhankelijkheid is in 2007 opgelopen tot 42 %. De mediterrane waarnemingspost voor energie verwacht dat dit percentage in 2030 even hoog zal zijn of zelfs iets lager (40 %) zal uitvallen (40 % voor olie, 30 % voor gas, 70 % voor steenkool), met een veel hoger percentage voor de landen in het noorden: 97 %. De mediterrane waarnemingspost voor energie presenteert echter ook nog een ander scenario volgens welke de situatie kan worden verbeterd en de regionale afhankelijkheid tegen 2030 kan worden verminderd tot 18 %. Maar zelfs als dit meer optimistische scenario bewaarheid wordt, blijven er nog altijd grote verschillen tussen de landen bestaan. De sociaaleconomische risico's die aan de stijging van de kosten van de energievoorziening zijn verbonden en de gevolgen daarvan voor de energierekening van landen, gezinnen en bedrijven, worden dan veel groter.
3.2 Ongeacht het scenario zal de CO2-uitstoot als gevolg van het verbruik van fossiele energie in de regio minstens 30 % hoger uitvallen dan in 1990. De CO2-uitstoot per inwoner in de zuidelijke en oostelijke mediterrane landen zou (hoewel altijd nog 40 % minder dan in de noordelijke mediterrane landen) in 2030 ongeveer 55 % kunnen uitmaken van de totale uitstoot van het Middellandse Zeegebied, tegen 36 % in 2007.
3.3 Het groeiende watertekort wordt ook een almaar groter risico in de regio. Ontzilting, waarmee in enkele landen al een aanvang is gemaakt, wordt min of meer onvermijdelijk, wat de spanningen als gevolg van de onderlinge afhankelijkheid tussen water en energie alleen maar groter dreigen te maken.
3.4 Het streven naar sociaaleconomische ontwikkeling is legitiem, maar daarvoor is energie nodig. Alleen al vanwege de energieproblematiek loopt de sociaaleconomische ontwikkeling gevaar, en dat niet uitsluitend in de zogenoemde „kwetsbare” landen.
3.5 Het nieuwe energieparadigma gaat ervan uit dat het „energiesysteem” niet alleen de energiesector (aanbod) maar ook het energieverbruik (vraag) omvat en dat de ontwikkeling van dit systeem wordt gewaarborgd, met dien verstande dat wordt gezorgd voor een optimale energievoorziening - qua middelen, sociaaleconomische kosten en bescherming van het lokale en mondiale milieu. Hierdoor treden nieuwe actoren op de voorgrond: bedrijven, leefgemeenschappen, gezinnen en beroepsbeoefenaren in de bouw, het vervoer, de industrie, de landbouw en de dienstensector.
3.6 Er kan in het Middellandse Zeegebied veel worden bespaard op energieverbruik en de CO2-uitstoot kan aanzienlijk worden teruggedrongen. Volgens meerdere betrouwbare ramingen kan het energieverbruik de komende twintig jaar met 20 % worden verminderd (en nog meer als de prijzen blijven stijgen).
3.7 Vergroting van de energie-efficiëntie is een onontbeerlijke aanvulling op het streven naar meer hernieuwbare energie. Energie-efficiëntie en ook energiebesparing zijn echter zaken die in eerste instantie afhankelijk zijn van wat burgers, bedrijven en werknemers doen en van hun bereidheid om hun gedrag te aan te passen (6).
3.8 Benutting van al deze mogelijkheden wordt echter in de weg gestaan door velerlei obstakels. Deze obstakels zijn van institutionele, regelgevende, technische of financiële aard of houden verband met opleiding en voorlichting. Hernieuwbare energie is meestal minder concurrentiekrachtig dan fossiele energie, vooral in de huidige context waarin externe kosten niet worden doorberekend in de prijs.
3.9 Aan deze situatie kan iets worden gedaan door nationale programma's in te voeren waarmee de voorwaarden worden geschapen die gunstig zijn voor de bevordering van hernieuwbare energie, met de nadruk op nationale wetgeving ter ontwikkeling van hernieuwbare energie, belastingprikkels en standaardisatie. Daarnaast moeten er nationale programma's voor de lange termijn komen om averechts werkende subsidies voor fossiele energiebronnen te verminderen of daaraan zelfs voorgoed een einde te maken, wat eveneens bevorderlijk is voor het verbruik van hernieuwbare energie. Daarbij moet rekening worden gehouden met de situatie van de meest kwetsbaren in de samenleving.
3.10 Ook is er behoefte aan een overzichtelijk regelgevingskader en aan nieuwe middelen om de productie van hernieuwbare energie te ondersteunen en te stimuleren, zodat projecten financieel sluitend worden (overeenkomstig artikel 9 van de richtlijn voor hernieuwbare energie).
3.11 Bevordering van hernieuwbare energie betekent vóór alles dat steun wordt verleend aan de decentrale opwekking van elektriciteit, met name door in vestering in zonne-energie. Deze steun kan worden vormgegeven via adequate wetgeving, financiering en opleiding.
3.12 Een van de grootste obstakels blijft echter nog steeds de manier waarop tegen hernieuwbare energie wordt aangekeken. Van cruciaal belang is dan ook dat alle actoren, en dus ook maatschappelijke organisaties, van het belang ervan worden doordrongen. In de nationale programma's voor de bevordering van hernieuwbare energie zouden campagnes moeten worden opgenomen om voorlichting te geven over energie-efficiëntie en de te promoten hernieuwbare energiebronnen.
4. Energie, milieu en samenwerking in het Middellandse Zeegebied: de regionale dimensie
4.1 De mediterrane landen hebben gemeenschappelijke, maar van elkaar verschillende verantwoordelijkheden, omdat hun situatie anders is. De gemeenschappelijke verantwoordelijkheden houden in dat wordt vormgegeven aan het toekomstbeeld van duurzame energievoorziening, dat daarvoor globale beleidslijnen worden uitgezet en dat alle landen daar samen de fundamenten voor leggen (middelen, financieringsregelingen, uitwisseling van beste praktijken, opleiding, versterking van de capaciteit, technologie-overdracht enz.). De verschillende verantwoordelijkheden houden in dat bij de tenuitvoerlegging daarvan rekening moet worden gehouden met de specifieke kenmerken van ieder land (zonder vooroordelen op het gebied van technologie). Er is dus behoefte aan een regionale visie met per land aangepaste, goed onderbouwde nationale strategieën.
4.2 Er zijn veel meer aanvullende beleidsmaatregelen nodig ter bevordering van een zuinig energieverbruik. Hoe nodig en dringend dat is, wordt steeds duidelijker nu de vraag naar energie in de regio sterk lijkt toe te nemen, de roep om duurzame sociaaleconomische ontwikkeling steeds indringender wordt, de continuïteit van de energievoorziening uitgroeit tot een steeds nijpender probleem en de aanpassing aan de klimaatverandering met zich mee brengt dat moet worden overgestapt op een koolstofarme economie.
4.3 De enige manier om die uitdaging aan te gaan, is het opzetten van een Euro-mediterraan samenwerkingsverband op grond van een nieuw model van energiesystemen die verenigbaar zijn met het streven naar duurzame ontwikkeling, ofwel een model dat voldoet aan de huidige behoeften zonder dat de mogelijkheid voor toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien, in gevaar wordt gebracht. Doorslaggevend voor de totstandbrenging van een concurrentiekrachtige markt van „groene” energie in de regio is dat de wetten worden geharmoniseerd en dat er flexibele beleidsinstrumenten in het leven worden geroepen.
4.4 Het EESC is ermee ingenomen dat de Commissie m.b.t. het Europees nabuurschapsbeleid de nadruk legt op de mogelijkheden voor samenwerking bij de productie en het beheer van hernieuwbare energie. Ook is het verheugend dat de Commissie pleit voor meer samenwerking op energiegebied door intensivering van de dialoog met de mediterrane landen.
4.5 Wel vindt het EESC dat de Commissie die bereidheid snel hard moet maken met acties en programma's om deze samenwerking op gang te brengen. Verder benadrukt het dat in iedere dialoog die wordt aangegaan, van meet af aan ook over sociale vraagstukken moet worden gesproken. Zo kan ervoor worden gezorgd dat de bevordering van hernieuwbare energie onderdeel wordt van een plan voor sociaaleconomische ontwikkeling in bredere zin. Om dit proces kracht bij te zetten, zou meer gewicht moeten worden toegekend aan de sociale partners. Ook verdient het aanbeveling om het maatschappelijk middenveld in brede zin en de media hierbij te betrekken, zodat alle inspanningen om tussen de landen van het noorden en het zuiden „specifieke gemeenschappelijke doelstellingen” na te streven, een draagvlak krijgen onder de bevolking.
4.6 Het EESC blijft bij de oproep die het al in maart 2011 in zijn advies „Welk nabuurschapsbeleid heeft de EU nodig om de energievoorziening veilig te stellen?” (7) heeft gedaan en stemt in met het voorstel van de Commissie om de zuidelijke mediterrane landen een realistisch perspectief te bieden op een geleidelijke en gedifferentieerde integratie in de eengemaakte energiemarkt van de EU, of zelfs op de totstandbrenging van een soort Euro-mediterrane „energiegemeenschap” of op de uitbreiding van het Verdrag ter instelling van de energiegemeenschap naar buurlanden die hier nog niet bij zijn aangesloten.
4.7 De nieuwe energiegemeenschap zou zich moeten inzetten voor de invoering van een nieuw energiehandvest en een nieuw protocol inzake energie-efficiëntie en voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie. Van belang is ook dat er een sociaal forum wordt opgericht, naar het voorbeeld van het forum dat is opgericht in het kader van de Energiegemeenschap met Zuid-Oost-Europa (de Balkanlanden).
4.8 Het EESC pleit voor een „New Green Deal” in de regio, waarvan het hoofddoel zuinig omgaan met energie is en waarbij wordt gestreefd naar een drastische verandering van consumptiepatronen en productiemethoden.
4.9 Het vraagstuk van de financiering is van bijzonder belang. Zo moet met name - om particuliere financieringen te stimuleren - een oplossing worden gevonden voor het probleem van politieke risico's. Zo zou er, tegen de achtergrond van het Mediterrane plan voor zonne-energie, in de EU een instrument in het leven moeten worden geroepen om het politieke risico af te dekken (bv. door de uitgifte van door de EU gegarandeerde obligaties).
4.10 Het EESC stemt in met het plan om een Euromediterrane investeringsbank op te richten en staat wat dit betreft achter de recente uitspraken van het Europees Parlement (8) en van de Parlementaire Vergadering van de Mediterrane Unie (9). Hopelijk zal het initiatief daartoe worden genomen door de Europese Investeringsbank, bij voorkeur in samenwerking met de financiële instellingen uit de zuidelijke landen.
5. Onderzoek, technologie-overdracht, ontwikkeling van capaciteit, opleiding, handel en inbreng van het maatschappelijk middenveld
5.1 De drastische verandering die met het energieparadigma teweeg wordt gebracht, omdat het primaat van het aanbod naar de vraag wordt verschoven, heeft tot gevolg dat de burgers heel anders tegenover energiesystemen gaan aankijken. In dit verband zou het EESC willen dat de universiteiten aan weerszijden van de Middellandse Zee in een netwerk gaan samenwerken en dat steun wordt verleend aan initiatieven waardoor alle betrokken actoren ervaringen en beste praktijken kunnen uitwisselen, naar het voorbeeld van de mediterrane zomeruniversiteit inzake het vraagstuk van duurzame energie in het Middellandse Zeegebied.
5.2 Er moet beslist meer steun komen voor O&O-activiteiten die door technologische innovaties te stimuleren aanzienlijke productiviteitsverhogingen kunnen opleveren. Daardoor bereiken hernieuwbare-energieprojecten een mate van rentabiliteit die ze aantrekkelijk maken voor beleggers. Technologie-overdracht tussen noordelijke en zuidelijke mediterrane landen moet worden vergemakkelijkt, mogelijkerwijs via een gemeenschappelijk O&O-platform voor de regio, waarvan de universiteiten en onderzoekscentra deel uitmaken en waarin de diverse vraagstukken aangaande de bouw en exploitatie van installaties aan de orde worden gesteld.
5.3 Met het oog daarop pleit het EESC voor de invoering van een mediterraan ERASMUS-programma voor energie. Studenten uit alle delen van de regio (noorden, zuiden, oosten en westen) zouden door dit programma in de gelegenheid moeten worden gesteld om zich te bekwamen in de technologieën die betrekking hebben op hernieuwbare en duurzame energie.
5.4 Op grond van allerlei elkaar onderling versterkende argumenten is het raadzaam om uit te gaan van alternatieve scenario's en in de toekomstige strategieën voor de ontwikkeling van duurzame energie in het Middellandse Zeegebied geleidelijk aan meer prioriteit te geven aan partnerschappen tussen bedrijven, regio's en onderwijsinstellingen.
5.5 Het EESC is van mening dat technische bijstand ter opleiding van lokale deskundigen die aan de ontwikkeling van hernieuwbare energie kunnen bijdragen, noodzakelijk is, evenals zuid/zuid-samenwerking. Opleidingsbehoeften moeten vooraf in kaart worden gebracht, op basis waarvan vervolgens een specifiek Euro-mediterraan actieplan kan worden uitgewerkt.
5.6 De ontwikkeling van hernieuwbare energie zou werk onder menswaardige omstandigheden moeten opleveren, maar daarvoor zijn ook regionaal en interregionaal inspanningen op het gebied van basis en voortgezet onderwijs nodig. Een en ander kan alleen op doeltreffende wijze tot stand worden gebracht als daarover overleg wordt gepleegd met de sociale partners.
5.7 In de lopende en toekomstige handelsbesprekingen moet een lans worden gebroken voor de bevordering van hernieuwbare energie. Daartoe moet de handel in goederen en diensten die bevorderlijk zijn voor hernieuwbare energie, worden geliberaliseerd.
5.8 Daarnaast zijn de actieprogramma's van het Europees nabuurschapsbeleid bij uitstek geschikt om in de bilaterale betrekkingen te worden ingezet als middel om nationale en regionale energiedoelstellingen te helpen verwezenlijken. Het EESC dringt er bij de Commissie op aan om deze actieprogramma's bij te werken, zodat daarin gunstigere voorwaarden voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie worden gecreëerd. Ook moet erop worden toegezien dat de actieprogramma's op het vlak van hernieuwbare energie op elkaar aansluiten.
5.9 Van belang is dat maatschappelijke organisaties (ngo's, verenigingen, burgerorganisaties, vakbonden e.a.) deelnemen aan de programma's ter bevordering van hernieuwbare energie. Voor het welslagen van die programma's is nodig dat de burgers zich bewust worden van dit probleem en dat in zo breed mogelijke kring voorlichting wordt gegeven, teneinde het grote publiek en alle betrokken actoren hier zo veel mogelijk voor te winnen.
6. Regionale initiatieven ter bevordering van hernieuwbare energie
6.1 Het Mediterrane plan voor zonne-energie: een katalysator voor duurzame ontwikkeling in de regio
6.1.1 Het Mediterrane plan voor zonne-energie heeft vooral ten doel om aan de behoeften aan energie van de zuidelijke landen te voldoen en om een deel van de geproduceerde elektriciteit naar Europese landen uit te voeren (een belangrijke aanvullende factor voor de financiële en economische rentabiliteit van de projecten). De uitvoer van groene elektriciteit naar Europa is mogelijk geworden dankzij artikel 9 van de richtlijn voor duurzame energie. Voorwaarde voor die uitvoer is echter wel dat er koppelverbindingen zijn. Ook dient er een specifieke regeling te worden getroffen om opportuniteitseffecten en de gevolgen van marktverstoringen te voorkomen.
6.1.2 De kwantitatieve doelstelling van het Mediterrane plan voor zonne-energie is dat vóór 2020 voor 20 GW aan nieuw vermogen uit hernieuwbare energie moet worden gecreëerd en dat er voldoende noord/zuid- en zuid/zuid-verbindingslijnen en -stroomnetten worden aangelegd. Energie-efficiëntie en technologie-overdracht worden vooralsnog alleen beschouwd als flankerende maatregelen, hetgeen te betreuren valt in het licht van de hierboven besproken mogelijkheden in de regio en de belangen die op het spel staan. Tegen de achtergrond van de prognoses voor 2020 van de mediterrane waarnemingpost voor energie impliceert deze doelstelling van het Mediterrane plan voor zonne-energie dat een extra inspanning wordt gedaan voor het opbouwen van ongeveer 11 GW aan nieuw vermogen uit hernieuwbare energie in het geval van het „laissez-faire”-scenario, en van slechts 1 GW aan nieuw vermogen als voor het alternatieve scenario wordt gekozen. In deze context acht het EESC het wenselijk dat de lidstaten zich verbinden tot de afname van een gegarandeerde minimale hoeveelheid elektriciteit in de zuidelijke landen, teneinde dit project vooruit te helpen.
6.1.3 Bij het Mediterrane plan voor zonne-energie moet aan twee uitdagingen het hoofd worden geboden: enerzijds komt het erop aan de rentabiliteit van de projecten te verhogen door de prijs van (zowel voor de lokale markt als voor de uitvoer bestemde) elektriciteit aan te passen en door gebruik te maken van concessionele middelen, subsidies of koolstofkredieten, terwijl anderzijds de financiering ervan moet worden gegarandeerd. Voor dit laatste kan gebruik worden gemaakt van eigen vermogen (dat aanwezig is als de projecten rendabel genoeg zijn en de risico's in de hand worden gehouden) en van leningen, die eerst bij ontwikkelingsbanken (EIB, AFD, KfW, EBWO, Wereldbank, Afrikaanse Ontwikkelingsbank en Islamitische Ontwikkelingsbank) en vervolgens bij handelsbanken worden aangegaan.
6.1.4 Het Mediterrane plan voor zonne-energie treedt buiten de geijkte paden van de samenwerking zoals men die tot nu toe heeft gekend. Voor dit plan moet worden samengewerkt tussen landen van de Mediterrane Unie, de Commissie, bedrijven, onderzoekscentra, ngo's binnen de sector en tal van openbare en particuliere beleggers en financiële instellingen.
6.1.5 Het EESC dringt er bij de Commissie op aan om nauw samen te werken met het secretariaat van de Mediterrane Unie, dat met de uitvoering van het Mediterrane plan voor zonne-energie en vooral het Master Plan PSL is belast. Er moet een gezamenlijk referentiekader worden uitgewerkt om de uitvoering van dit Master Plan te vergemakkelijken. Daarbij is het met name nodig om een gemeenschappelijk aanpak overeen te komen voor fundamentele kwesties i.v.m. de financiering of de overdracht van technologie.
6.2 Medgrid, een gezamenlijk-ontwikkelingsproject voor de uitwisseling van elektriciteit in het Middellandse Zeegebied
6.2.1 Zoals gezegd moet er in eerste instantie voor worden gezorgd dat het netwerk van verbindingslijnen voor de uitwisseling van elektriciteit tussen landen aan beide oevers van de Middellandse Zee wordt aangevuld en versterkt. Momenteel is er alleen een verbindingslijn tussen Spanje en Marokko, met een overdrachtsvermogen van 1 400 MW. Volgens MEDELEC (organisatie van alle elektriciteitsbedrijven in het Middellandse Zeegebied) kan met het bestaande netwerk, uitgaande van de al lopende investeringsprogramma's, een maximaal overdrachtsvermogen van ongeveer 5 GW worden gehaald. Voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het Mediterrane plan voor zonne-energie moet dus alles op alles worden gezet om het vermogen van de onderlinge verbindingslijnen - tussen landen in het zuiden onderling én tussen deze landen en de landen op de noordelijke oever van de Middellandse Zee - te vergroten.
6.2.2 Medgrid heeft ten doel om voor 2020 een structuurplan voor het mediterrane netwerk vast te leggen, het institutionele en regelgevingskader voor de uitwisseling van elektriciteit te promoten, na te gaan hoeveel de investeringen in netwerkinfrastructuur hebben opgebracht, de technische en technologische samenwerking met de zuidelijk en oostelijke landen rond de Middellandse Zee op te voeren en de toepassing van geavanceerde overdrachtstechnologie te bevorderen.
6.3 Dii GmbH – Hernieuwbare energie als brug tussen continenten
6.3.1 Dii kijkt verder in de toekomst dan het Mediterrane plan voor zonne-energie: tot 2050. Uitgangspunt is dat in dat jaar 15 % van de stroom die in Europa wordt verbruikt, afkomstig is van zonne-energiecentrales in de woestijn van landen aan de zuidelijke oever van de Middellandse Zee. Sinds de lancering van Medgrid in 2009 is er echter een verschuiving opgetreden in de richting van een streven naar een gezamenlijke ontwikkeling die alle mogelijke vormen van hernieuwbare energie betreft (dus niet meer alléén zonne-energie en uitvoer van het zuiden naar het noorden). Kortom, Dii komt steeds dichter in de buurt van de visie die ten grondslag ligt aan het Mediterrane plan voor zonne-energie, maar dan over een langere periode en zonder streefcijfers.
6.4 Andere initiatieven
6.4.1 Er zijn nog andere initiatieven, zoals: het EU-project „Paving the way for the Mediterranean Solar Plan”, bedoeld om bij de uitvoering van het Mediterrane plan voor zonne-energie technische bijstand te verlenen; de EU-financiering ten gunste van de landen op de zuidelijke oever van de Middellandse Zee (de ENB-investeringsfaciliteit en de Europees-mediterrane investerings- en partnerschapsfaciliteit voor de financiering van hernieuwbare-energieprojecten), en de mededeling van de Commissie over „Prioriteiten voor energie-infrastructuurprojecten voor 2020 en verder - Een blauwdruk voor een Europees geïntegreerd energienetwerk” (COM(2010) 677 definitief). In deze mededeling wordt zowel op de noodzaak van een zuid/noord-uitwisseling van elektriciteit gewezen als op de noodzaak om het netwerk van verbindingslijnen dat die uitwisseling mogelijk moet maken, te versterken. Ook hebben meerdere landen nationale programma's gelanceerd waarin een reeks nationale projecten voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie zijn opgenomen. Voorbeelden daarvan zijn de Marokkaanse en Tunesische programma's voor zonne-energie.
Brussel, 21 september 2011
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Staffan NILSSON
(1) COM(2011) 200 definitief en COM(2011) 303
(2) PB C 132 van 3.5.2011, blz. 15
(3) PB L 140 van 5 juni 2009, blz. 16-62.
(4) PB L 140 van 5 juni 2009, blz. 63-87 (art. 11 bis, lid 5).
(5) Zie informatief rapport van het EESC: „Klimaatverandering en het Middellandse Zeegebied: uitdagingen op het gebied van milieu en energie”, CESE 682/2009 van 30 september 2009
(6) PB C 318 van 29 oktober 2011, blz. 155.
(7) PB C 132 van 3 mei 2011, blz. 15
(8) Resolutie van het EP van 17 februari 2011 - P7_TC1- COD(2010)0101)
(9) Aanbeveling van de commissie voor politiek, veiligheid en mensenrechten van de Parlementaire Vergadering van de Mediterrane Unie (4 maart 2011, Rome)