Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014AE4694

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Onderzoek en innovatie: de bronnen van toekomstige groei (COM(2014) 339 final — SWD(2014) 181 final)

PB C 230 van 14.7.2015, p. 59–65 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

14.7.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 230/59


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Onderzoek en innovatie: de bronnen van toekomstige groei

(COM(2014) 339 final — SWD(2014) 181 final)

(2015/C 230/09)

Rapporteur:

Gerd WOLF

Op 10 juni 2014 heeft de Commissie besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over de

„Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Onderzoek en innovatie: de bronnen van toekomstige groei”

COM(2014) 339 final — SWD(2014) 181 final.

De afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 19 november 2014 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 10 en 11 december 2014 gehouden 503e zitting (vergadering van 11 december 2014) het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen is goedgekeurd.

1.   Samenvatting en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité onderschrijft het doel dat de Commissie voor ogen heeft en de maatregelen waarmee zij dit tracht te bereiken. De uitvoering van deze maatregelen ligt echter grotendeels in handen van de lidstaten.

1.2.

Aangezien de Commissie onvoldoende in staat is om het beleid van de lidstaten op dit gebied naar een hoger plan te tillen, hoopt het EESC dat alle betrokkenen goede wil, een constructieve houding en besluitvaardigheid aan de dag zullen leggen en zich onverwijld over deze dringende doch moeilijke taak zullen buigen, om deze vervolgens vastberaden en zonder extra bureaucratische rompslomp tot een goed einde te brengen.

1.3.

Volgens het Comité moeten daartoe de volgende stappen worden ondernomen:

excellente onderzoeks- en ontwikkelingscapaciteit opbouwen en innovatiecentra opzetten en verder versterken, en zich hierbij baseren op de tot dusver meest succesvolle voorbeelden. De universitaire opleidingen, faciliteiten en voorzieningen moeten op dit doel worden afgestemd;

fundamenteel onderzoek als voedingsbodem voor toekomstige innovatie op toereikende en duurzame wijze stimuleren;

een maatschappelijk klimaat creëren voor de bevordering, acceptatie en beloning van innovatie; de administratieve, economische en maatschappelijke obstakels in kaart brengen, beoordelen en, waar nodig, verminderen of volledig uit de weg ruimen;

kleine en middelgrote ondernemingen, start-ups en ondernemingen uit de sociale economie, die altijd een belangrijke pijler van een doeltreffend innovatiebeleid zijn, voldoende stimuleren en beschermen;

de Europese onderzoeks- en innovatieruimte voltooien;

een aantrekkelijke en stabiele Europese arbeidsmarkt voor onderzoekers tot stand brengen, en bepaalde sociale nadelen van mobiliteit eindelijk serieus aanpakken.

1.4.

Deze punten worden uitgebreid toegelicht in de hiernavolgende paragrafen.

2.   De mededeling van de Commissie in het kort

2.1.

In deze mededeling wordt nagegaan hoe het potentieel van onderzoek en innovatie (O&I) als aanjagers van hernieuwde groei kan worden gemaximaliseerd door de kwaliteit van de investeringen die noodzakelijk zijn binnen de groeivriendelijke begrotingsconsolidatiestrategieën van de lidstaten te verhogen.

2.2.

De Commissie stelt het volgende voor:

i)

in aansluiting op het concept van groeivriendelijke begrotingsconsolidatie moeten lidstaten prioriteit geven aan uitgaven die groei bevorderen, met name aan O&I;

ii)

deze investeringen moeten gepaard gaan met hervormingen om de kwaliteit, de efficiëntie en de effecten van overheidsuitgaven en zakelijke investeringen in O&I te verhogen;

iii)

hierbij zouden lidstaten zich moeten concentreren op de drie belangrijkste hervormingsassen:

de kwaliteit van de strategieontwikkeling en het beleidsvormingsproces;

de kwaliteit van programma’s en financieringsmechanismen;

de kwaliteit van O&I-instellingen.

2.3.

De Commissie wil de lidstaten daarbij ondersteunen en gebruikmaken van de ervaringen die zijn opgedaan met het vlaggenschipinitiatief (1) Innovatie-Unie en de Europese onderzoeksruimte.

2.4.

Bovendien is het absoluut noodzakelijk dat het bredere ecosysteem voor innovatie wordt versterkt en dat daarnaast de juiste randvoorwaarden voor Europese bedrijven worden geschapen.

2.5.

Sinds de lancering van de Innovatie-Unie is er weliswaar belangrijke vooruitgang geboekt, maar er zijn verdere inspanningen nodig voor

het verdiepen van de interne markt;

het vergemakkelijken en diversifiëren van de toegang tot financieringsbronnen;

het versterken van de innovatiecapaciteit van de openbare sector;

het creëren van crisisbestendige banen in kennisintensieve activiteiten;

het ontwikkelen van een beroepsbevolking die beschikt over innovatievaardigheden;

het stimuleren van grensverleggend onderzoek;

het versterken van de externe dimensie van het O&I-beleid, en

het verder inbedden van wetenschap en innovatie in de samenleving.

2.6.

De Commissie nodigt de Raad uit om zich over dit thema te buigen en de voorstellen die zij in deze mededeling doet in overweging te nemen.

3.   Algemene opmerkingen van het EESC

3.1.

Als onderdeel van het historisch proces van de Verlichting (2) hebben onderzoek en innovatie de mensheid in korte tijd de grootste toename van kennis, gezondheid, technische vaardigheden en welvaart ooit bezorgd. Onderzoek en innovatie zijn de aanjagers van meer economische groei en sociale vooruitgang.

3.2.

Dat hebben ook de landen buiten Europa ingezien. De wereldwijde concurrentie op het gebied van kennis en innovatie wordt dan ook steeds scherper. Ondertussen ontstaan er vooral in Azië belangrijke wetenschappelijke en technologische centra, en nemen de uitgaven voor onderzoek en de uitbreiding van de innovatiecapaciteit daar een hoge vlucht.

3.3.

Het EESC is onomwonden voorstander van het in de mededeling van de Commissie omschreven doel en de hiertoe voorgestelde maatregelen, waarmee gevolg wordt gegeven aan zijn meermaals geformuleerde aanbevelingen (3).

3.4.

Des te dringender is derhalve de vraag hoe we de voorgestelde maatregelen gaan uitvoeren en met welke middelen. Zoals door de Commissie wordt opgemerkt, behoren de betreffende problemen en de bijbehorende oplossingen in de eerste plaats tot de bevoegdheid van de lidstaten.

3.5.

Om financieel en doelgericht invloed uit te oefenen op het beleid van de lidstaten inzake onderzoek en innovatie kan de Commissie in de eerste plaats een beroep doen op de middelen van het programma Horizon 2020. Het EESC heeft er al eerder op gewezen dat deze middelen slechts een beperkte hefboomwerking kunnen hebben.

3.6.

Daarom hoopt het EESC dat alle betrokkenen goede wil, een constructieve houding en besluitvaardigheid aan de dag zullen leggen en zich onverwijld over deze dringende taak zullen buigen, om deze vervolgens stapsgewijs, vastberaden en zonder bijkomende bureaucratische rompslomp tot een goed einde te brengen.

3.7.

Daarbij kunnen alle EU-lidstaten wel wat hulp gebruiken. Het is vooral belangrijk dat er in alle lidstaten, met name in de lidstaten die op dit gebied minder vergevorderd zijn, moderne excellente onderzoeks- en ontwikkelingscapaciteit en innovatiecentra tot stand worden gebracht en dat de universitaire opleidingen en faciliteiten hierop worden afgestemd. Europa heeft universiteiten van wereldklasse nodig. Daarom moet de aandacht in de eerste plaats uitgaan naar universiteiten en onderzoekscentra waar innovatieve personen en ideeën de ruimte krijgen.

3.8.

Dit vereist vooral passende structurele hervormingen (met inbegrip van internationale kwaliteitsbeoordeling), waarvoor bovendien ook de middelen uit de structuurfondsen en het Cohesiefonds van de EU doelgericht moeten worden uitgetrokken en worden gebruikt. De Commissie moet erop toezien dat dit ook echt gebeurt. Daardoor kan er synergie ontstaan en kan de innovatiekloof binnen Europa worden gedicht.

3.9.

Waar nog geen modern en succesvol systeem voor wetenschappelijk onderzoek bestaat, moet dat door de uitwisseling van ervaringen en door van elkaars „best practices” te leren worden opgezet. Hiertoe moet een beroep worden gedaan op gerenommeerde en ervaren instanties die de nodige verantwoordelijkheid, speelruimte en een gegarandeerde hoeveelheid financiële middelen moeten krijgen. Ook partnerschappen tussen reeds bestaande expertisecentra — „Twinning of Excellence kunnen hierbij een nuttige rol spelen.

3.9.1.

Het EESC waarschuwt echter voor een te grote uniformering en het daarmee verband houdende verlies van systemische concurrentie, een noodzakelijke voedingsbodem voor toekomstige innovatie. In het verlengde hiervan waarschuwt het ook voor te geformaliseerde beoordelingscriteria. Daar staat tegenover dat een internationaal „Peer Review” het beste beschikbare en onmisbare instrument is om de vereiste kwaliteit van onderzoek en ontwikkeling in heel Europa te beoordelen en te garanderen, ook al kan het soms lastig zijn om revolutionaire ideeën op deze manier te evalueren.

3.10.

Soms gaat er buitengewoon veel tijd overheen voordat de innovatie die het gevolg is van O&I-investeringen succes oplevert, en daardoor is het causale verband tussen het een en het ander bijzonder moeilijk te voorzien en te beoordelen.

3.11.

Nochtans is het al lang bekend dat de economische capaciteit en welvaart van een land, voor zover deze niet in de eerste plaats gebaseerd zijn op de beschikbaarheid van grondstofreserves, bijzonder nauw samenhangen met investeringen in O&I en het hieruit voortvloeiende innovatievermogen.

3.12.

Tegen deze achtergrond heeft Europa behoefte aan een sterke, open en voor de beste talenten van overal ter wereld aantrekkelijke gemeenschappelijke onderzoeksruimte en een immigratiebeleid dat hierbij aansluit; in die ruimte moeten de onderliggende nationale wetenschappelijke stelsels op Europees niveau effectiever samenwerken en hechtere banden aangaan met de meest succesvolle internationale centra.

3.13.

Europa heeft eveneens behoefte aan politieke inspanningen en een maatschappelijk draagvlak voor de bevordering, acceptatie en beloning van innovatie en voor het scheppen van de voorwaarden voor geëngageerd ondernemerschap. Dat maakt het o.a. noodzakelijk om de administratieve, economische en maatschappelijke obstakels in kaart te brengen, te beoordelen en, waar nodig, te verminderen of uit de weg te ruimen en het ecosysteem voor innovatie te verbeteren en te versterken.

3.14.

Dit vergt een onderzoeks- en innovatiebeleid van de EU-lidstaten dat nationale activiteiten met Europese en internationale initiatieven verbindt en tot samenwerking tussen politiek, wetenschap, economie en maatschappelijke organisaties leidt, ook op Europees vlak, maar dat ook met lokale of regionale initiatieven verbonden is.

3.15.

Want naast de met openbare middelen gefinancierde O&I zijn het vooral ondernemingen die op beslissende wijze in onderzoek en ontwikkeling investeren, die met nieuwe producten, diensten en methoden succesvol zijn op de markt. Deze ondernemingen, ook de ondernemingen in de sociale economie, dragen er in belangrijke mate toe bij dat de positie van Europa op de wereldmarkt door middel van innovatie wordt veiliggesteld en dat arbeidsplaatsen worden gecreëerd of behouden in Europa.

3.16.

Dat geldt echter niet voor alle grote bedrijven. Een oorzaak kan zijn dat het management een door het systeem bepaalde angst koestert jegens de marktrisico’s (4) die verbonden zijn aan de zg. „disruptive technologies”. Het vliegtuig werd ook niet uitgevonden of doorontwikkeld door de scheepsbouw- of spoorwegindustrie en de innovaties die door Microsoft en Apple werden ontwikkeld, waren ook niet afkomstig van de elektronicabedrijven die destijds de dienst uitmaakten op de markt.

3.17.

Daarom zijn nieuwe ideeën vaak afkomstig van ondernemende types en interdisciplinaire teams of zelfs van buitenstaanders of worden zij door hen op de markt gebracht. Kleine en middelgrote ondernemingen, start-ups en ondernemingen uit de sociale economie spelen hierbij dan ook een bijzonder belangrijke rol. Deze bedrijven voldoende stimuleren en beschermen moet derhalve een speerpunt van elk doeltreffend innovatiebeleid zijn.

3.18.

Zoals reeds uitvoerig werd besproken in het advies over de Innovatie-Unie (5), ligt er ook een groot potentieel voor innovatie in het hele spectrum van maatschappelijke verbanden en organisatievormen, ook in de sociale economie. Deze omvatten het hele scala van wetenschappelijke, economische en sociale activiteiten, zoals in de overige paragrafen wordt besproken. Daarbij hoeven innovaties niet noodzakelijkerwijze het product van systematisch onderzoek en ontwikkeling te zijn, maar kunnen zij ook ontstaan uit veldwerk en aldus opgedane ervaringen. Daarbij valt vooral te denken aan:

innovatieve arbeidsplaatsen;

samenwerking tussen de sociale partners en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld;

sociale innovaties, die moeten voorzien in maatschappelijke behoeften die onvoldoende worden ondervangen door de markt of de publieke sector;

de rol van de werknemer als bron van kennis en ideeën.

Het EESC bepleitte wederom (6) het door de Europese Commissie beoogde doel, om innovatie in breder perspectief te zien en te stimuleren.

4.   Specifieke opmerkingen van het EESC

4.1.

Het EESC herhaalt dat er weliswaar overlappingen bestaan tussen onderzoek en ontwikkeling, maar dat onderzoek en ontwikkeling ook zeer uiteenlopende specifieke kenmerken hebben en in verschillende arbeidsomstandigheden (7) gedijen. Het gaat erom het eigen karakter van deze verschillende arbeidsomstandigheden te erkennen, maar deze ook zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen.

4.2.

Met betrekking tot de aanwending van overheidsmiddelen — ofwel de middelen uit het belastinggeld van burgers en ondernemingen, die via democratische processen worden toegekend — heeft het EESC onlangs (8) duidelijk gemaakt dat alle financiële steun die de Commissie verstrekt (en die gefinancierd wordt met overheidsmiddelen) gericht moet zijn op taken die minder in aanmerking komen voor particuliere financiële steun, en wel om één van de volgende mogelijke kenmerkende redenen:

een groot ontwikkelingsrisico (met omgekeerd grote baten bij succes);

zeer hoge kosten, die alleen door veel publieke financieringsbronnen samen gedragen kunnen worden;

een te lange termijn voordat het project wat oplevert;

de aard van de technologie: sectoroverschrijdend of een sleuteltechnologie (bv. nieuwe materiaalsoorten);

het ontbreken van resultaten die meteen op de markt kunnen worden gebracht, maar die wel vanuit sociaal en milieuoogpunt nuttig zijn voor het algemeen belang.

4.3.

Ten aanzien van de bevordering van onderzoek en ontwikkeling vat het EESC zijn standpunt als volgt samen. Het is zaak:

fundamenteel onderzoek voldoende te stimuleren, om zowel meer en grondiger inzicht in de natuur te verwerven als een voedingsbodem voor nieuwe ideeën en essentiële innovaties te scheppen. Dit moet geenszins worden beperkt tot het onder leiding van de Europese Onderzoeksraad (ERC) uit te voeren programmaonderdeel van Horizon 2020, maar moet ook in andere programmaonderdelen voldoende aandacht krijgen;

de vrijheid van wetenschap en onderzoek te respecteren en te beschermen;

uitmuntendheid te blijven gebruiken als belangrijkste beoordelingscriterium voor het gunnen van onderzoeksopdrachten;

over de landsgrenzen heen samen te werken en capaciteit te bundelen;

een open en aantrekkelijke Europese arbeidsmarkt voor onderzoekers tot stand te brengen, zodat de sociale nadelen die aan te veel tijdelijke contracten en grensoverschrijdende mobiliteit kleven eindelijk serieus worden aangepakt of gecompenseerd;

randvoorwaarden en administratieve regels af te stemmen op de behoeften van een productieve wetenschap;

voor optimaal verkeer van, toegang tot en overdracht van wetenschappelijke kennis te zorgen (9);

de internationale dimensie van de Europese onderzoeksruimte te versterken.

4.3.1.

Het EESC herhaalt zijn oproep (10) om de sociale nadelen die aan de noodzakelijke en gewenste grensoverschrijdende mobiliteit kleven en het gevolg zijn van het gebrek aan stabiele arbeidsplaatsen te verhelpen. Daarom is het ingenomen met het jongste initiatief (RESAVER) van de Commissie (11) om de mobiliteit van onderzoekers in Europa door middel van een nieuw pan-Europees pensioenfonds te bevorderen. Dit initiatief zal onderzoekers de mogelijkheid bieden om vrijelijk van de ene naar de andere lidstaat te reizen zonder zich zorgen te moeten maken over het behoud van hun pensioenrechten. Het moet nog blijken of de gekozen benadering geschikt is, maar het EESC ziet hierin een stap in de juiste richting.

4.3.2.

Het EESC behandelt in dit advies geen specifieke onderzoeksthema’s omdat deze al uitvoerig zijn besproken in zijn advies over het Horizon 2020-programma. Het benadrukt ook hier weer dat de lidstaten wel wat hulp kunnen gebruiken bij het halen van hun programmadoelen.

4.4.

Ten aanzien van de bevordering van innovatie vat het EESC zijn standpunt als volgt samen. Innovatie ontstaat in de regel:

om tegemoet te komen aan behoeften en uitdagingen van de samenleving of om gebreken — van technische of sociale aard — te herstellen;

als onderdeel van productontwikkeling of -verbetering met als doel de kwaliteit te verbeteren of de afzet te vergroten;

als nieuwe ontdekking tijdens diepgaand onderzoek om reeds bekende problemen beter te kunnen oplossen;

als resultaat van nieuwe ideeën, om geheel nieuwe mogelijkheden te creëren, bv. voor voortbeweging (vliegtuigen), navigatie (gps) of communicatie, en om het werk te verlichten (internet);

om aan niet eerder bekende behoeften te voldoen;

als werktuig voor of nevenproduct van onderzoek. Daarbij kan het bv. om nieuwe sleuteltechnologieën gaan. Een markant voorbeeld is het wereldwijde web, dat door CERN (12) — een baken van Europees onderzoek en onderzoeksinitiatieven — werd ontwikkeld om onderzoeksgegevens ter beschikking te stellen aan de universiteiten en onderzoeksinstellingen die samenwerken met het centrum in Genève en deze te betrekken bij het onderzoeksprogramma. Dit enorme wetenschappelijke en maatschappelijke potentieel werd binnen Europa helaas niet snel genoeg erkend en benut. Het kan zelfs tot op heden niet op zijn volle waarde worden geschat.

4.5.

Vaak worden deze ideeën pas omgezet in innovaties en innovatieve producten door nieuwe bedrijven. Een van de belangrijkste politieke maatregelen ter bevordering van innovatie is daarom de oprichting van dergelijke nieuwe bedrijven te stimuleren en hen gedurende de kritische eerste vijf tot tien jaar te ondersteunen en te helpen.

4.6.

Hoewel innovaties altijd nuttig zijn geweest voor de samenleving, en daarmee een doorslaggevende bijdrage hebben geleverd aan de welvaart en het concurrentievermogen, stuiten zij vaak op grote maatschappelijke en economische obstakels omdat nieuwigheden vaak eerst argwanend worden bekeken door bedrijven, handel, maatschappij en beleidsmakers.

4.7.

Innovaties kunnen inderdaad verstrekkende economische of zelfs maatschappelijke gevolgen hebben, bepaalde sectoren en bedrijven doen verdwijnen, arbeidsplaatsen vernietigen of dominante sociale klassen verzwakken, en het kan pas na verloop van tijd volledig duidelijk worden wat hun nut is voor de samenleving. Voorbeelden zijn de mechanische weefstoel, de invoering van sociaal partnerschap, gentechnologie, Google, Amazon of de invoering van technologieën voor duurzame energie. Bovendien kan het aanpassingsvermogen van de samenleving en economie op de proef worden gesteld door te snelle veranderingen als gevolg van innovatie (afschrijvingstermijnen).

4.8.

Gezien de bezorgdheid die dit heeft veroorzaakt bij bepaalde groepen in de samenleving heeft de Commissie het begrip „Responsible Research and Innovation” (13) ingevoerd (14). Maar als we kijken naar wat onderzoek en innovatie teweeg hebben gebracht als motor en basis van de huidige levensstandaard en wetenschappelijke kennis, en als belangrijke voedingsbodem voor de Verlichting, waaruit de gedachten en ideeën aangaande mensenrechten en de scheiding der machten zijn voortgekomen, moeten we constateren dat dit een misleidend en beperkt begrip is. Daarom raadt het EESC aan om na te denken over het effect ervan op de maatschappelijke waarde van onderzoek en innovatie.

4.8.1.

Het spreekt voor zich dat onderzoek en innovatie aan de geldende wetgeving en de ethische basisbeginselen moeten voldoen.

4.8.2.

Bovenstaande eis geldt echter ook voor alle andere maatschappelijk relevante activiteiten, bv. in de geneeskunde, economie, journalistiek, wetgeving, politiek of rechtspraak. Het EESC acht het derhalve niet passend het begrip „verantwoordelijk handelen” uitsluitend en expliciet aan O&I te koppelen.

4.9.

Behalve met deze meer fundamentele obstakels hebben jonge innovatieve bedrijven ook grote moeite met de naleving van de uitgebreide, en binnen Europa bovendien gefragmenteerde, regelgeving en worstelen zij met kritische financieringskwesties.

4.9.1.

Daarom herhaalt het EESC zijn aanbeveling (15) om start-ups die kleiner zijn dan een bepaalde kritische omvang gedurende een bepaalde periode de tijd te gunnen om zich verder te ontwikkelen. Dit kan worden bereikt middels een uitzonderingsclausule, op grond waarvan zij gedurende deze periode worden vrijgesteld van het merendeel van het gebruikelijke scala aan administratieve formaliteiten en regelgeving, zodat zij hun economisch-technische kansen op succes kunnen aantonen.

4.10.

Zoals in eerdere adviezen werd benadrukt — waarin uitvoeriger aanbevelingen zijn opgenomen, bv. op het gebied van sociale innovatie, waarnaar het expliciet verwijst —, staat het EESC vierkant achter het doel van de Commissie om „om het bredere ecosysteem voor innovatie te versterken en de juiste randvoorwaarden tot stand te brengen”. Dit betekent met name dat factoren die innovatie in de weg staan, moeten worden onderkend en uitgeschakeld.

4.10.1.

Zo kunnen veel te gedetailleerde voorschriften en beperkingen als een knellend korset werken en innovatie verhinderen. Dit moet in gedachten worden gehouden, bv. bij de gedetailleerde voorschriften van het initiatief van de Commissie op het gebied van energie-efficiëntie.

4.10.2.

Deze inspanningen moeten erop gericht zijn de welvaart, de gezondheid en de veiligheid van burgers en consumenten ook in de toekomst zo goed mogelijk en op duurzame wijze te waarborgen.

4.10.3.

Ook moet aan de hand van historische voorbeelden worden nagegaan of een te strikte toepassing van het voorzorgsbeginsel, bv. in het mededingingsrecht of bij de ontwikkeling van nieuwe medische procedures, iets kan afdoen aan de bereidheid om risico’s te nemen in de zoektocht naar nieuwe oplossingen.

4.11.

Volgens het EESC vergt dit — ondanks onbetwistbaar Europees succes in onderzoek en ontwikkeling, alsook in tal van economische sectoren — niet alleen de voltooiing van de interne markt en de Europese onderzoeksruimte, maar ook een analyse van de meer fundamentele redenen waarom het bedrijfsklimaat in Europa in vergelijking met bv. de VS of bepaalde Aziatische landen veel minder innovatievriendelijk is. Waarom zijn Google, Microsoft, Facebook of Monsanto geen Europese bedrijven? Of waarom heeft Europa geen „beter” Google of Monsanto voortgebracht die meer oog hebben voor de zorgen van de burger en onder de invloed van de Europese politiek groot geworden zijn?

4.12.

Er moet een cultuuromslag plaatsvinden in de zin dat innovatie niet vooral wordt gezien als een risico of een bedreiging, maar als een opstap naar verdere ontwikkeling, meer banen, Europese economische groei en concurrentiekracht, en naar de totstandbrenging van een Europees sociaal model. Er moet een nieuw en beter evenwicht worden gevonden tussen voorzichtigheid en durf, tussen kleine risico’s en grote gevaren, tussen regulering en ruimte voor initiatief.

Brussel, 11 december 2014.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


(1)  COM(2010) 546 final.

(2)  Science as Public Culture — Jan Golinski — Cambridge University Press.

(3)  Bv. PB C 132 van 3.5.2011, blz. 39, PB C 181 van 21.6.2012, blz. 111, PB C 44 van 15.2.2013, blz. 88, PB C 76 van 14.3.2013, blz. 31, PB C 76 van 14.3.2013, blz. 43, PB C 341 van 21.11.2013, blz. 35, PB C 67 van 6.3.2014, blz. 132.

(4)  Zie bv. B. Clayton en M. Christensen, The Innovator's Dilemma, Harper Business.

(5)  PB C 132 van 3.5.2011, blz. 39.

(6)  Zie voetnoot 3.

(7)  PB C 218 van 11.9.2009, blz. 8.

(8)  PB C 67 van 6.3.2014, blz. 132.

(9)  PB C 218 van 11.9.2009, blz. 8.

(10)  PB C 110 van 30.4.2004, blz. 3 en PB C 76 van 14.3.2013, blz. 31.

(11)  Persmededeling van de Commissie van 1 oktober 2014.

(12)  http://home.web.cern.ch/topics/birth-web.

(13)  COM: Towards Responsible Research and Innovation in the Information and Communication Technologies and Security Technologies Fields, ISBN 978-92-79-20404-3.

(14)  Bv. www.consider-project.eu.

(15)  PB C 132 van 3.5.2011, blz. 39.


Top
  翻译: