Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62002TO0391

Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 10 mei 2004.
Bundesverband der Nahrungsmittel- und Speiseresteverwertung eV en Josef Kloh tegen Europees Parlement en Raad van de Europese Unie.
Beroep tot nietigverklaring - Verordening (EG) nr. 1774/2002 - Gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten - Kennelijke niet-ontvankelijkheid.
Zaak T-391/02.

Jurisprudentie 2004 II-01447

ECLI identifier: ECLI:EU:T:2004:138

Zaak T‑391/02

Bundesverband der Nahrungsmittel‑ und Speiseresteverwertung eV en Josef Kloh

tegen

Europees Parlement en Raad van de Europese Unie

„Beroep tot nietigverklaring – Verordening (EG) nr. 1774/2002 – Gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten – Kennelijke niet-ontvankelijkheid”

Beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 10 mei 2004 

Samenvatting van de beschikking

1.     Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Beroep ingesteld door vereniging van ondernemingen die heeft deelgenomen aan procedure tot vaststelling van handeling – Ontvankelijkheid – Voorwaarden

(Art. 230, vierde alinea, EG)

2.     Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Beroep ingesteld door marktdeelnemers die door bestreden verordening bijzonder worden geraakt – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 230, vierde alinea, EG)

1.     Een beroep tot nietigverklaring ingesteld door een vereniging van ondernemingen die heeft deelgenomen aan de procedure tot vaststelling van de bestreden handeling, kan ontvankelijk zijn in ten minste drie situaties: wanneer een wetsbepaling de vereniging uitdrukkelijk een aantal procedurele bevoegdheden toekent, wanneer de vereniging zelf wordt geïndividualiseerd wegens de aantasting van haar eigen belangen als vereniging, met name omdat haar positie als onderhandelingspartner is geschaad door de handeling waarvan de nietigverklaring wordt gevorderd, en wanneer de vereniging de belangen vertegenwoordigt van ondernemingen die zelf procesbevoegd zijn.

In dit verband kan een aantasting van de onderhandelingspositie van een vereniging die bij de procedure tot vaststelling van de bestreden handeling betrokken is geweest, slechts de specifieke belangen van deze vereniging raken wanneer haar positie als onderhandelingspartner duidelijk omschreven en nauw met het onderwerp van de bestreden handeling verbonden is. Het feit alleen dat de vereniging tijdens de procedure die tot vaststelling van de bestreden handeling heeft geleid, informatie aan de gemeenschapsinstellingen en de betrokken nationale instanties heeft verstrekt, volstaat dus niet voor het bewijs dat deze handeling een duidelijk omschreven positie van de vereniging als onderhandelingspartner kan aantasten.

(cf. punten 44, 47, 49)

2.     Het feit dat bepaalde marktdeelnemers door een verordening economisch meer worden geraakt dan anderen, is niet voldoende om hen als door deze handeling individueel geraakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG te beschouwen. Zij worden evenmin individueel geraakt wanneer zij zich genoopt zien om te stoppen met een zelfstandige economische activiteit die zij op basis van een door een nationale instantie verleende vergunning uitoefenen.

(cf. punten 53‑54)




BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Tweede kamer)

10 mei 2004 (*)

„Beroep tot nietigverklaring – Verordening (EG) nr. 1774/2002 – Gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten – Kennelijke niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑391/02,

Bundesverband der Nahrungsmittel- und Speiseresteverwertung eV, gevestigd te Bochum (Duitsland),

Josef Kloh, wonende in Eichenried (Duitsland), vertegenwoordigd door R. Steiling und S. von Zimmermann-Wienhues, advocaten,

verzoekers,

tegen

Europees Parlement, vertegenwoordigd door H. Duintjer Tebbens en U. Rösslein als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

en

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J.‑P. Hix en F. Ruggeri Laderchi als gemachtigden,

verweerders,

tegen

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door J.‑P. Hix en F. Ruggeri Laderchi als gemachtigden,

ondersteund door

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Braun als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

interveniënte,

betreffende een beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (PB L 273, blz. 1),

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A. W. H. Meij en N. J. Forwood, rechters,

griffier: H. Jung,

de navolgende

Beschikking

 Feiten van het geding en rechtskader

1       Het Bundesverband der Nahrungsmittel- und Speiseresteverwertung e. V (hierna:„BNS”) is een vereniging naar Duits recht met als doel, de bescherming en de bevordering van de gemeenschappelijke economische en gezondheidsbelangen die zijn verbonden aan de verwerking van etensresten tot diervoeder. Bij de vereniging zijn ongeveer honderd leden aangesloten die voor het merendeel keukenafval en etensresten inzamelen en daarvan varkensvoeder produceren. BNS beschouwt zich als de vertegenwoordiger van de belangen van zijn leden bij de verschillende nationale en communautaire instanties en in de publieke opinie.

2       Kloh (hierna: „tweede verzoeker”) exploiteert een landbouwbedrijf waar hij varkens fokt en etensresten recycleert. Hij is lid van BNS.

3       Op 3 oktober 2002 hebben het Europees Parlement en de Raad verordening (EG) nr. 1774/2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten aangenomen (PB L 273, blz. 1). Artikel 22, lid 1, sub b, bepaalt dat „het voederen van ander vee dan pelsdieren met keukenafval en etensresten of met voedermiddelen die keukenafval en etensresten bevatten of daarvan afkomstig zijn” verboden is.

4       Artikel 32 van verordening nr. 1774/2007 bepaalt:

„1. Na raadpleging van het betrokken wetenschappelijk comité over kwesties die van invloed kunnen zijn op de gezondheid van mens of dier, kunnen de bijlagen worden aangevuld of gewijzigd en kunnen passende overgangsmaatregelen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 33, lid 2.

2. Wanneer vóór de toepassing van deze verordening in de lidstaten passende controlesystemen voorhanden zijn, worden ten aanzien van het verbod op het vervoederen van keukenafval en etensresten van artikel 22 overgangsmaatregelen overeenkomstig lid 1 goedgekeurd, om het verdere gebruik van bepaalde soorten keukenafval en etensresten onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan voor een periode van maximaal vier jaar vanaf 1 november 2002. Deze maatregelen moeten ervoor zorgen dat er gedurende de overgangsperiode geen onnodig risico voor de volksgezondheid en de gezondheid van dieren bestaat.”

5       Uit artikel 38, tweede alinea, van verordening nr. 1774/2002 blijkt dat de artikelen 22, lid 1, sub b, en 32 per 1 november 2002 van toepassing zijn.

6       Na de instelling van dit beroep heeft de Commissie op 12 mei 2003 beschikking 2003/328/EG gegeven, inzake overgangsmaatregelen krachtens verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het gebruik van keukenafval en etensresten van categorie 3 in varkensvoeder en het verbod op hergebruik binnen dezelfde soort betreffende het vervoederen van spoeling aan varkens (PB L 117, blz. 46). Op grond van deze beschikking mogen Duitsland en Oostenrijk onder bepaalde voorwaarden uiterlijk tot en met 31 oktober 2006 aan exploitanten van bedrijfsruimten en voorzieningen individuele erkenningen blijven verlenen voor het gebruik van keukenafval en etensresten in varkensvoeder.

 Procesverloop en conclusies van partijen

7       Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 24 december 2002, hebben verzoekers het onderhavige beroep ingesteld.

8       Zij concluderen dat het het Gerecht behage:

–       artikel 32, lid 2, van verordening nr.1774/2002 nietig te verklaren voorzover overgangsmaatregelen in de zin van artikel 32, lid 1, van deze verordening slechts worden toegestaan voor een periode van maximaal vier jaar vanaf 1 november 2002 (hierna: „bestreden bepaling”);

–       het Parlement en de Raad te verwijzen in de kosten.

9       Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 10 maart 2003, heeft de Commissie verzocht in de onderhavige procedure te mogen interveniëren ter ondersteuning van de conclusies van het Parlement en de Raad. Bij beschikking van 9 juli 2003 heeft de president van de Tweede kamer van het Gerecht de interventie toegestaan. Interveniënte heeft binnen de gestelde termijn een memorie in interventie ingediend, die slechts het probleem van de ontvankelijkheid betreft.

10     Bij afzonderlijke akten, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 21 respectievelijk 24 maart 2003, hebben het Parlement en de Raad elk een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

11     In zijn exceptie concludeert het Parlement dat het het Gerecht behage:

–       het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

–       kosten rechtens.

12     In zijn exceptie concludeert de Raad dat het het Gerecht behage:

–       het beroep kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren;

–       verzoekers te verwijzen in de kosten.

13     Verzoekers hebben hun opmerkingen over de twee excepties van niet-ontvankelijkheid op 19 mei 2003 ingediend.

14     Bij akten, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 4 respectievelijk 24 april 2003, hebben J. Taferner enerzijds en de Landwirtschaftskammer Vorarlberg (Landbouwkamer van het Land Vorarlberg) en M. Wohlgennant anderzijds verzocht om te mogen interveniëren ter ondersteuning van de conclusies van verzoekers.

 De ontvankelijkheid

15     Verweerders, ondersteund door de Commissie, voeren drie gronden voor niet-ontvankelijkheid aan. De eerste betreft het feit dat het voorwerp van het beroep de bevoegdheid van de gemeenschapsrechter in het kader van een beroep tot nietigverklaring overschrijdt. De tweede grond wordt slechts aangevoerd voorzover het beroep strekt tot nietigverklaring van het onvoorwaardelijke verbod tot het vervoederen van keukenafval en etensresten aan bepaalde soorten vee na afloop van de overgangsperiode. Deze grond houdt in dat dit verbod zuiver bevestigend is. De derde grond betreft de procesbevoegdheid van verzoekers, die niet rechtstreeks en individueel door de bestreden bepaling zouden worden geraakt.

16     In die omstandigheden moet om te beginnen de niet-ontvankelijkheidsgrond worden onderzocht, inhoudende dat verzoekers niet procesbevoegd zijn omdat zij niet individueel door de bestreden bepaling worden geraakt.

 Argumenten van partijen

17     Verweerders, ondersteund door de Commissie, stellen om te beginnen dat verordening nr. 1774/2002 een algemene en abstracte wettelijke regeling is, die door haar aard en strekking een normatief karakter heeft en dus geen beschikking in de zin van artikel 249 EG vormt. Niettemin erkennen zij dat een natuurlijke of rechtspersoon beroep tot nietigverklaring tegen een dergelijke handeling kan instellen, wanneer deze persoon aantoont dat de handeling hem treft uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie die hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hem derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de geadresseerde van de handeling (arrest Hof van 25 juli 2002, Unión de Pequeños Agricultores/Raad, C‑50/00 P, Jurispr. blz. I‑6677, punt 36).

18     Vervolgens stellen zij dat noch BNS noch de tweede verzoeker wordt geïndividualiseerd in de zin van de in het vorige punt genoemde rechtspraak.

19     Met betrekking tot BNS stelt de Raad dat volgens de rechtspraak een door een vereniging ingesteld beroep tot nietigverklaring slechts ontvankelijk is in drie situaties, namelijk wanneer een wetsbepaling de vereniging uitdrukkelijk een reeks procedurele bevoegdheden toekent, wanneer de vereniging de belangen vertegenwoordigt van leden die zelf procesbevoegd zijn, en wanneer de vereniging wordt geïndividualiseerd vanwege een aantasting van haar eigen belangen als vereniging met name omdat haar onderhandelingspositie is geschaad door de handeling waarvan de nietigverklaring wordt gevorderd (beschikking Gerecht van 30 september 1997, Federolio/Commissie, T‑122/96, Jurispr. blz. II‑1559). Volgens de Raad doet geen van de drie situaties zich in deze zaak voor.

20     Om te beginnen wordt in artikel 152 EG, dat volgens de Raad de rechtsgrondslag van verordening nr. 1774/2002 vormt, en in artikel 251 EG, dat de medebeslissingsprocedure regelt volgens welke verordening nr. 1774/2002 is vastgesteld, niet het geringste procedurele recht aan verenigingen als BNS toegekend.

21     Vervolgens krijgt BNS nog niet de rol van onderhandelaar doordat het zijn standpunt aan bepaalde leden van het Parlement, aan bepaalde ambtenaren van de Commissie en aan een nationale administratie kenbaar heeft gemaakt. In dit verband stelt de Raad dat de positie van BNS niet verschilt van die van de verenigingen die beroep hebben ingesteld in zaken die hebben geleid tot de beschikking van het Gerecht van 23 november 1999, Unión de Pequeños Agricultores/Raad (T‑173/98, Jurispr. blz. II‑3357) en tot het reeds aangehaalde arrest Unión de Pequeños Agricultores/Raad, en verder tot de beschikking van het Gerecht van 20 oktober 1994, Asocarne/Raad (T‑99/94, Jurispr. blz. II‑871), en tot de beschikking van het Hof van 23 november 1995, Asocarne/Raad (C‑10/95 P, Jurispr. blz. I‑4149), waarin de gemeenschapsrechter heeft verklaard dat de betrokken verenigingen volgens geen van de in de rechtspraak aanvaarde criteria voor de ontvankelijkheid van een door een vereniging ingesteld beroep tot nietigverklaring werden geïndividualiseerd.

22     Ten slotte kan BNS zich volgens de Raad niet beroepen op de procesbevoegdheid van de ondernemingen wier belangen het verdedigt, waaronder de tweede verzoeker, want zij bezitten een dergelijke bevoegdheid niet.

23     Dienaangaande stellen verweerders in wezen dat de leden van BNS, waaronder de tweede verzoeker, niet individueel door de betrokken bepaling worden geraakt, want zij worden slechts in hun objectieve hoedanigheid van producenten van diervoeder uit keukenafval en etensresten door deze bepaling getroffen en bevinden zich dus in een objectief bepaalde situatie die vergelijkbaar is met die van elke andere marktdeelnemer die deze markt wil of kan betreden. De leden van BNS worden door de bestreden bepaling dus niet geïndividualiseerd.

24     Het Parlement, ondersteund door de Commissie, voegt hieraan toe dat ook wanneer de leden van BNS, als specialisten in de verwerking van etensresten en keukenafval, over een belangrijke marktpositie beschikken en daarom in het bijzonder door de bestreden bepaling worden geraakt, dit feit niet voldoende is om hen ten opzichte van elke andere marktdeelnemer te individualiseren (beschikking Gerecht van 15 september 1999, Van Parys e.a./Commissie, T‑11/91, Jurispr. blz. II‑2653, punt 50). Ook het feit dat zij in economisch opzicht bijzonder worden geraakt, maakt de situatie van BNS niet vergelijkbaar met de situatie van verzoekster in de zaak die heeft geleid tot het arrest van het Hof van 18 mei 1994, Codorníu/Raad (C‑309/89, Jurispr. blz. I‑1853), waarin de verzoekster zich wel in een situatie bevond die haar in het licht van de bestreden verordening karakteriseerde ten opzichte van de kring van alle andere marktdeelnemers.

25     Ook stelt het Parlement nog dat zelfs wanneer de situatie van de leden van BNS bij het Parlement, de Raad en de Commissie bekend was, zoals verzoekers beweren, dit feit de leden van BNS niet individualiseert (arrest Hof van 17 juni 1980, Calpak en Società emiliana lavorazione frutta/Commissie, 789/79 en 790/97, Jurispr. blz. 1949, punt 9).

26     Verzoekers stellen dat zowel BNS als de tweede verzoeker individueel door de bestreden bepaling wordt geraakt.

27     Om te beginnen voeren zij in wezen aan dat, ondanks het normatieve karakter van verordening nr. 1774/2002 waarin de bestreden bepaling staat, niet kan worden uitgesloten dat deze bepaling hen individueel raakt (arrest Codorníu/Raad, reeds aangehaald, punt 19).

28     Wat BNS betreft, betogen verzoekers in de eerste plaats dat deze vereniging individueel wordt geraakt wegens de door haar gespeelde rol van onderhandelaar in de totstandkomingsprocedure van verordening nr. 1774/2002.

29     De rol van onderhandelaar vloeit voort uit het feit dat BNS verschillende voorlichtingsgesprekken met vertegenwoordigers van het Parlement heeft gehad en hun een aantal schriftelijke adviezen over de gezondheidsvoorschriften voor niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten heeft overgelegd. Ook heeft BNS diverse malen vertegenwoordigers van de Commissie ontmoet, waarbij het de situatie van zijn leden heeft uiteengezet, een gedetailleerd overzicht gegeven van de situatie op het gebied van recyclage van etensresten in Duitsland, en inlichtingen verstrekt over de meest recente stand van de wetenschappelijke kennis en over de economische en milieugevolgen van een totaal verbod op het gebruik van keukenafval en etensresten voor diervoeding. Bepaalde aspecten die tijdens deze ontmoetingen aan de orde kwamen, zijn ook schriftelijk aan de Commissie meegedeeld.

30     De hoedanigheid van onderhandelaar van BNS volgt ook uit het feit dat de vereniging heeft deelgenomen aan talrijke gesprekken met de Duitse bondsminister voor consumentenbescherming, voedselvoorziening en landbouw. BNS heeft hem meerdere schriftelijke adviezen overgelegd over de problemen die aan verboden op het gebied van diervoeding zijn verbonden. Ook is de vereniging door deze minister verzocht om schriftelijk advies over de in het kader van verordening nr. 1774/2002 vast te stellen uitzonderingen en overgangsbepalingen. Dat advies is op 1 juli 2002 aan de minister overhandigd. Verder is de vereniging een van de belangrijkste gesprekspartners van de Duitse autoriteiten geweest bij de uitwerking van de bij beschikking 2003/328 vastgestelde overgangsmaatregelen.

31     In de tweede plaats betogen verzoekers dat BNS beroep tegen de bestreden bepaling kan instellen, omdat het de belangen vertegenwoordigt van ondernemingen, waaronder die van de tweede verzoeker, die zelf in rechte tegen die bepaling kunnen opkomen (zie in die zin arresten Gerecht van 6 juli 1995, AITEC e.a./Commissie, T‑447/93 tot en met T‑449/93, Jurispr. blz. II‑1971, punten 60 tot en met 62, en 5 december 2002, Aktionsgemeinschaft Recht und Eigentum/Commissie, T 114/00, Jurispr. blz. II‑3121, punten 63 e.v.).

32     De procesbevoegdheid van de tweede verzoeker en van de overige leden van BNS vloeit voort uit het feit dat zij individueel en rechtstreeks worden geraakt door verordening nr. 1774/2002 waarin de bestreden bepaling staat.

33     De leden van BNS, waaronder de tweede verzoeker, worden door de bestreden bepaling geraakt uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie die hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat (arrest Hof van 15 juli 1963, 25/62, Plaumann, Jurispr. blz. 207).

34     Volgens verzoekers volgt deze individualisering uit het feit dat verordening nr. 1774/2002 is vastgesteld nadat de Commissie van 3 tot en met 7 september 2001 bij de leden van BNS een onderzoek had verricht. Uit de rechtspraak volgt namelijk, dat de individualisering kan voortvloeien uit het feit dat bij de betrokken marktdeelnemer onderzoeken zijn verricht waarop de bestreden handeling steunt (arresten Hof van 21 februari 1984, Allied Corporation e.a./Commissie, 239/82 en 275/82, Jurispr. blz. 1005, punt 12, en van 7 mei 1987, NTN Tokyo Bearing/Raad, 240/84, Jurispr. blz. 1809, punt 5).

35     Bovendien worden de leden van BNS individueel geraakt door verordening nr. 1774/2002 wegens het feit dat zij bijzonder zwaar door de gevolgen van deze verordening worden getroffen. In dit verband wijzen verzoekers erop dat volgens de rechtspraak een marktdeelnemer op soortgelijke wijze als een adressaat wordt geïndividualiseerd wanneer de betwiste maatregel hem bijzonder zwaar treft wegens zijn bijzondere positie op de markt en de gevolgen van deze maatregel voor zijn onderneming (arrest Hof van 16 mei 1991, Extramet Industrie/Raad, C‑358/89, Jurispr. blz. I‑2501, punten 16 e.v.; conclusie van advocaat-generaal Lenz in de zaak Codorníu/Raad, Jurispr. 1994, blz. I‑1856, punt 52). Voorts wordt een particulier volgens de rechtspraak individueel geraakt, wanneer de betwiste maatregel zijn belangen wezenlijk benadeelt of kan benadelen (arrest Gerecht van 3 mei 2002, Jégo-Quéré/Commissie, T‑177/01, Jurispr. blz. II‑2365, punt 51, en conclusie van advocaat-generaal Jacobs in de zaak Unión de Pequeños Agricultores/Raad, Jurispr. 2002, blz. I‑6681, punt 102, sub 4).

36     In casu worden de leden van BNS bijzonder zwaar door de verordening getroffen, omdat zij zich genoopt zien hun activiteiten, waarvoor zij ingevolge de nationale regeling over speciale vergunningen beschikken, volledig te staken.

37     De leden van BNS worden door dit verbod ook op bijzondere wijze geraakt omdat, anders dan de recyclage van etensresten en keukenafval in andere lidstaten, de bij de verordening verboden recyclage in Duitsland een zelfstandige economische activiteit is waarin de leden van BNS zijn gespecialiseerd en waarvoor zij investeringen hebben verricht die verzekeren dat het afval zodanig wordt behandeld en geprepareerd, dat het veilig voor de gezondheid van mens en dier is.

38     Verzoekers voegen hieraan toe dat, door de verschillende acties die BNS heeft ondernomen, het speciale karakter van de situatie waarin zijn leden zich bevinden, bij de opstellers van verordening nr. 1774/2002 bekend was, zodat deze leden worden geïndividualiseerd.

39     De leden van BNS bevinden zich bovendien in een bijzondere situatie wegens het feit dat de bestreden bepaling voorziet in specifiek voor hen bedoelde overgangsmaatregelen. In dat verband stellen verzoekers om te beginnen dat juist de leden van BNS degenen zijn waarvoor overgangsmaatregelen moesten en konden worden genomen, omdat zij door de Duitse autoriteiten aan een strikt vergunning‑ en controlestelsel zijn onderworpen. Vervolgens betogen zij dat deze overgangsmaatregelen specifiek voor hen zijn bedoeld, wegens het feit dat medewerkers van het directoraat-generaal „Gezondheid en consumentenbescherming” van de Commissie van 28 tot en met 31 oktober 2002 een bezoek aan bepaalde leden van BNS hebben gebracht om zich over het gebruik van etensresten voor diervoeder te laten voorlichten. Zij voegen hieraan toe, dat hun bijzondere situatie ook blijkt uit beschikking 2003/328. Deze beschikking toont huns inziens aan dat de gemeenschapswetgever en het bevoegde wetenschappelijk comité de in de beschikking toegestane afwijkingen gerechtvaardigd achten op grond van de bijzondere juridische en materiële omstandigheden bij de recycling van etensresten in Duitsland en dus op grond van de bijzondere situatie van de leden van BNS.

40     Tot slot betogen verzoekers dat, indien het beroep in casu niet-ontvankelijk werd verklaard enkel op grond van het normatieve karakter van de gemeenschapshandeling, hun alleen daarom rechtsbescherming wordt geweigerd omdat de verordening ook andere personen raakt die zich niet in dezelfde bijzondere positie als zij bevinden. Een dergelijke weigering zou in strijd zijn met de letter en het doel van artikel 230, vierde alinea, EG (zie in die zin conclusie van advocaat-generaal Lenz in de zaak Cordoníu/Raad, reeds aangehaald, punten 25 e.v.)

 Beoordeling door het Gerecht

41     Krachtens artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, wanneer een beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, zonder de behandeling voort te zetten, beslissen bij met redenen omklede beschikking.

42     In het onderhavige geval acht het Gerecht zich door de processtukken voldoende voorgelicht om zonder mondelinge behandeling te kunnen beslissen.

43     In de rechtspraak is herhaaldelijk beslist dat een handeling van algemene strekking, zoals een verordening, in bepaalde omstandigheden bepaalde natuurlijke of rechtspersonen individueel kan raken en dus ten opzichte van hen het karakter van een beschikking heeft. Dit is het geval wanneer de betrokken handeling een natuurlijke of rechtspersonen treft uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie die hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hem derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat van de handeling (arrest Unión de Pequeños Agricultores/Raad, reeds aangehaald, punt 36 en de daar aangehaalde rechtspraak).

44     Volgens vaste rechtspraak kan een door een vereniging ingesteld beroep, zoals in casu, wanneer deze heeft deelgenomen aan de procedure tot vaststelling van de betwiste maatregel, ontvankelijk zijn in ten minste drie situaties: wanneer een wetsbepaling de vereniging uitdrukkelijk een reeks procedurele bevoegdheden toekent, wanneer de vereniging zelf wordt geïndividualiseerd vanwege een aantasting van haar eigen belangen als vereniging, met name omdat haar positie als onderhandelingspartner is geschaad door de handeling waarvan de nietigverklaring wordt gevorderd, en wanneer de vereniging de belangen vertegenwoordigt van ondernemingen die zelf procesbevoegd zijn (beschikkingen Gerecht van 30 september 1997, Federolio/Commissie, reeds aangehaald, punt 61; 8 december 1998, ANB e,a./Raad, T‑38/98, Jurispr. blz. II‑4191, punt 25, en Unión de Pequeños Agricultores/Raad, reeds aangehaald, punt 47).

45     In het onderhavige geval kan BNS zich op geen van deze drie situaties baseren voor zijn bevoegdheid om beroep tot nietigverklaring van de bestreden bepaling in te stellen.

46     Om te beginnen moet worden vastgesteld dat verzoekers zich niet beroepen op een procedureel recht dat het gemeenschapsrecht aan BNS zou toekennen en dat de bestreden bepaling zou hebben aangetast.

47     Wat de door BNS tegenover het Parlement en de Commissie gespeelde rol betreft, is het juist dat een aantasting van de positie van een vereniging als onderhandelingspartner, wanneer zij bij de procedure tot vaststelling van de bestreden handeling betrokken is geweest, kan betekenen dat de specifieke belangen van deze vereniging zijn geraakt (zie in die zin arresten Hof van 2 februari 1988, Van der Kooy, e.a./Commissie, 67/85, 68/85 en 70/85, Jurispr. blz. 219, punten 21 tot en met 24, 24 maart 1993, CIRFS e.a./Commissie, C‑313/90, Jurispr. blz. I‑1125, punten 28‑30), met dien verstande dat de positie van de vereniging als onderhandelingspartner duidelijk omschreven en nauw met het onderwerp van de handeling verbonden moet zijn (arrest Hof van 23 mei 2000, Comité d'entreprise de la Société française de production e.a./Commissie, C‑106/98 P, Jurispr. blz. I‑3659, punt 45).

48     Verzoekers hebben evenwel niet aangetoond dat de positie van BNS als onderhandelingspartner duidelijk omschreven was en nauw verbonden met het onderwerp van de bestreden bepaling, en dat deze positie door de vaststelling van die bepaling is geschaad.

49     Het enkele feit dat tijdens de procedure die tot vaststelling van verordening nr. 1774/2000 heeft geleid, informatie aan de gemeenschapsinstelling is verstrekt, met name tijdens bijeenkomsten tussen BNS en deze instelling, volstaat immers niet voor het bewijs dat de bestreden bepaling een duidelijk omschreven positie van BNS als onderhandelingspartner heeft geschaad. Deze informatieverstrekking kan hooguit aantonen dat BNS inderdaad heeft deelgenomen aan de totstandkoming van de verordening waarin de bestreden bepaling staat. Uit vaste rechtspraak volgt echter dat het feit dat iemand op enigerlei wijze intervenieert in de procedure tot vaststelling van een gemeenschapshandeling, deze persoon enkel kan individualiseren ten opzichte van de betrokken handeling wanneer de toepasselijke communautaire regeling hem bepaalde procedurele waarborgen verleent (beschikking Gerecht van 9 augustus 1995, Greenpeace e.a./Commissie, T‑585/93, Jurispr. blz. II‑2205, punt 56, en arrest Gerecht van 17 januari 2002, Rica Foods /Commissie, T‑47/00, Jurispr. blz. II‑113, punt 55). Dat is in casu niet het geval.

50     Het niet betwiste feit dat BNS contactorgaan van de Duitse autoriteiten is geweest, kan evenmin aantonen dat een positie als onderhandelingspartner zou zijn geschaad. Immers, het feit dat BNS een contactorgaan was, in het bijzonder dat het om advies zou zijn gevraagd over de in verordening nr. 1774/2002 op te nemen overgangsmaatregelen, bewijst enkel dat de Duitse autoriteiten het wenselijk vonden om BNS, in een niet nader te bepalen mate, te betrekken bij de vorming van het door hen in de Raad in te nemen standpunt bij de vaststelling van de betrokken verordening. Het is dus niet bewezen dat de bestreden bepaling de positie van BNS als onderhandelingspartner heeft geschaad (zie in die zin beschikking Gerecht van 11 juli 2000, Fédération nationale d’agriculture biologique des régions de France e.a./Raad, T‑268/99 Jurispr. blz. II‑2893, punt 55).

51     De door verzoekers aangevoerde argumenten tonen evenmin aan dat de tweede verzoeker of een ander lid van BNS procesbevoegd is.

52     Met betrekking tot het argument dat de leden van BNS individueel door de bestreden bepaling worden geraakt wegens het feit dat verordening nr. 1774/2002 is vastgesteld nadat de diensten van de Commissie in september 2001 bij sommige van deze leden een onderzoek hadden ingesteld, kan worden volstaan met verwijzing naar punt 48 hiervóór. In casu verplichtte geen enkele bepaling van gemeenschapsrecht het Parlement of de Raad om bij de vaststelling van verordening nr. 1774/2002 een procedure te volgen waarin de leden van BNS over procedurele waarborgen zouden hebben beschikt. In die omstandigheden hebben de door de Commissie bij sommige leden van BNS verrichtte onderzoeken niet tot gevolg dat deze leden ten opzichte van de bestreden bepaling worden geïndividualiseerd.

53     Wat het argument betreft dat de leden van BNS door de bestreden bepaling individueel worden geraakt omdat zij er bijzonder zwaar door worden getroffen, moet worden opgemerkt dat volgens vaste rechtspraak het feit dat bepaalde marktdeelnemers economisch meer door een handeling worden geraakt dan anderen, niet voldoende is om hen als door deze handeling individueel geraakt te beschouwen (beschikkingen Gerecht Van Parys e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 50, en van 23 januari 2001, Iberotam e.a./Commissie, T‑112/00 en T‑122/00, Jurispr. blz. II‑97, punt 70).

54     Het feit dat de leden van BNS zich genoopt zien om te stoppen met een zelfstandige economische activiteit die zij op basis van nationale vergunningen uitoefenen, kan hen evenmin individualiseren in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG. Verzoekers bewijzen of stellen immers niet dat alleen de huidige leden van BNS dergelijke vergunningen in Duitsland kunnen krijgen. Evenmin bewijzen of stellen zij dat een dergelijke zelfstandige economische activiteit niet door een marktdeelnemer in een andere lidstaat kan worden uitgeoefend. In die omstandigheden bevinden de leden van BNS zich in een situatie die vergelijkbaar is met die van elke andere marktdeelnemer die thans of in de toekomst een soortgelijke activiteit als de hunne zou kunnen uitoefenen (zie in die zin beschikking Gerecht van 6 mei 2003, DOW AgroSciences/Parlement en Raad, T‑45/02, Jurispr. blz. II‑1973, punt 43, en de daar aangehaalde rechtspraak).

55     Bovendien moet er nog op worden gewezen dat, anders dan verzoekers betogen, het feit dat het Parlement, de Raad en de Commissie de bijzondere situatie van de leden van BNS kenden vanwege de door laatstgenoemde bij deze instellingen ondernomen stappen, deze leden slechts zou kunnen individualiseren wanneer een bepaling van gemeenschapsrecht de opstellers van verordening nr. 1774/2002 verplichtte om met deze bijzondere situatie rekening te houden (zie in die zin arrest Hof van 17 januari 1985, Piraiki-Patraiki/Commissie, 11/82, Jurispr. blz. 207, punten 21 en 28). Dat is in deze zaak niet het geval. Immers, artikel 152, lid 4, sub b, EG, dat de rechtsgrondslag van verordening nr. 1774/2002 is, noch enige andere bepaling van gemeenschapsrecht verplicht de auteurs van deze verordening om bij de vaststelling van verordeningen op het gebied van volksgezondheid rekening te houden met de bijzondere situatie van ondernemingen als bij BNS zijn aangesloten. Dat de bij de totstandkoming van de verordening betrokken instellingen de situatie van de leden van BNS kenden, kan laatstgenoemden derhalve ten opzichte van de omstreden bepaling van deze verordening niet individualiseren.

56     Wat de stelling betreft dat de bijzondere situatie van de leden van BNS voortvloeit uit het feit dat de bestreden bepaling voorziet in specifiek voor hen bedoelde overgangsmaatregelen, volstaat de opmerking dat volgens deze bepaling overgangsmaatregelen worden genomen wanneer vóór de toepassing van verordening nr. 1774/2002 passende controlesystemen in de lidstaten voorhanden zijn. Uit de bewoordingen van deze bepaling volgt dat het criterium voor het nemen van overgangsmaatregelen objectief is en dat de leden van BNS enkel kunnen worden geraakt in hun hoedanigheid van marktdeelnemers die onder passende controlesystemen vallen. Niets in de bewoordingen van deze bepaling wijst er dus op dat de mogelijkheid van overgangsmaatregelen in het bijzonder voor de leden van BNS is bedoeld (arrest Gerecht van 22 februari 2000, ACAV e.a./Raad, T‑138/98, Jurispr. blz. II‑341, punt 64, en de aangehaalde rechtspraak). In die omstandigheden is het feit dat medewerkers van een Commissie-dienst bepaalde leden van BNS na de vaststelling van de bestreden bepaling hebben bezocht om zich over het gebruik van etensresten voor diervoeding te laten voorlichten, in deze context van geen enkel belang.

57     Tenslotte moet de voorwaarde van individuele geraaktheid weliswaar worden uitgelegd in het licht van het beginsel van effectieve rechtsbescherming, rekening houdend met de verschillende omstandigheden die een verzoeker kunnen individualiseren, maar een dergelijke uitlegging mag deze voorwaarde, die uitdrukkelijk door het Verdrag wordt gesteld, niet tot een dode letter maken, omdat anders de grenzen van de door het Verdrag aan de communautaire rechter verleende bevoegdheden zouden worden overschreden (Unión de Pequeños Agricultores/Raad, reeds aangehaald, punt 44).

58     Uit al het voorgaande volgt dat de bestreden bepaling geen van de verzoekers individueel raakt in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG.

59     Bijgevolg moet het beroep als kennelijk niet-ontvankelijk worden verworpen, zonder dat de overige niet-ontvankelijkheidsgronden behoeven te worden onderzocht.

 De interventieverzoeken

60     Aangezien het onderhavige beroep kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard, hoeft niet te worden beslist op de door de Landwirtschaftskammer Vorarlberg, Wohlgenannt en Taferner ingediende verzoeken tot interventie ter ondersteuning van de conclusie van verzoekers.

 Kosten

61     Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien verzoekers in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij te worden verwezen in hun eigen kosten alsmede, overeenkomstig de vordering van verweerders, in de kosten van laatstgenoemden.

62     Overeenkomstig artikel 87, leden en 4 en 6, van het Reglement voor de procesvoering zullen de Commissie, de Landwirtschaftskammer Vorarlberg, Wohlgenannt en Taferner hun eigen kosten dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt als kennelijk niet-ontvankelijk verworpen.

2)      Op de interventieverzoeken van de Landwirtschaftskammer Vorarlberg, Wohlgennant en Taferner hoeft niet te worden beslist.

3)      Verzoekers zullen hun eigen kosten alsook die van het Europees Parlement en de Raad dragen.

4)      De Commissie zal haar eigen kosten dragen.

5)      De Landwirtschaftskammer Vorarlberg, Wohlgennant en Taferner, verzoekers tot interventie, zullen hun eigen kosten dragen.

Luxemburg, 10 mei 2004.

De griffier

 

      De president van de Tweede kamer

H. Jung

 

      J. Pirrung


* Procestaal: Duits.

Top
  翻译: