This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62007TN0461
Case T-461/07: Action brought on 19 December 2007 — Visa Europe and Visa International Service Association v Commission
Zaak T-461/07: Beroep ingesteld op 19 december 2007 — Visa Europe en Visa International Service Association/Commissie
Zaak T-461/07: Beroep ingesteld op 19 december 2007 — Visa Europe en Visa International Service Association/Commissie
PB C 51 van 23.2.2008, p. 49–50
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
23.2.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 51/49 |
Beroep ingesteld op 19 december 2007 — Visa Europe en Visa International Service Association/Commissie
(Zaak T-461/07)
(2008/C 51/91)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Visa Europe Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) en Visa International Service Association (Wilmington, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: S. Morris, QC, H. Davies, Barrister, A. Howard, Barrister, V. Davies, Solicitor en H. Masters, Solicitor)
Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen
Conclusies
— |
de beschikking in haar geheel nietig te verklaren, subsidiair, |
— |
artikel 2 van de beschikking in zijn geheel nietig te verklaren, althans de daarin opgelegde geldboete te verlagen, en |
— |
de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Visa Europe en Visa International Service Association (hierna: „Visa”) vorderen krachtens artikel 230 EG nietigverklaring van beschikking C(2007) 4471 def. van de Commissie van 3 oktober 2007 betreffende een procedure op grond van artikel 81 EG (Zaak COMP/D1/37860 — Morgan Stanley/Visa International en Visa Europe), enerzijds wegens de vaststelling dat Visa artikel 81 EG en artikel 53 EER had geschonden door te weigeren Morgan Stanley Bank International Limited (hierna: „Morgan Stanley”) voor 22 september 2006 als lid van Visa Europe toe te laten omdat het een concurrerend kaartsysteem bezat en exploiteerde, en anderzijds wegens het opleggen van een geldboete van 10,2 miljoen EUR aan de verzoekende partijen.
In verband met de vaststelling van een inbreuk door de Commissie voert Visa drie middelen aan. Met name stelt zij dat de conclusie van de Commissie, dat de weigering om Morgan Stanley als lid van Visa toe te laten een onder artikel 81, lid 1, EG vallende merkbare beperking van de mededinging vormde, op een kennelijke dwaling ten aanzien van het recht berust, en dat de Commissie niet de nodige elementen tot staving van die conclusie heeft aangevoerd.
a) |
In de eerste plaats wordt gesteld dat de Commissie een onjuist juridisch en economisch criterium heeft gehanteerd voor de toepassing van de voormelde bepaling, namelijk dat er „ruimte voor meer concurrentie” was, en aldus tot een onjuiste feitelijke en economische vaststelling is gekomen van de beweerde gevolgen van de weigering om Morgan Stanley toe te laten. In feite werd, volgens Visa, aan Morgan Stanley niet de toegang tot de relevante markt (hierna: „Britse markt voor wervingsactiviteiten”) ontzegd. |
b) |
In de tweede plaats wordt gesteld dat de Commissie een wezenlijk vormvoorschrift heeft geschonden door haar standpunt over de beperkende gevolgen in het stadium van de beschikking te wijzigen, zonder Visa de gelegenheid te geven om zich over de nieuwe formulering uit te spreken. |
c) |
In de derde plaats wordt betoogd dat, zelfs indien Morgan Stanley de toegang tot de Britse markt voor wervingsactiviteiten was ontzegd, er geen voldoende mededingingsverstorende gevolgen waren. |
Met betrekking tot de opgelegde geldboete voert Visa in het kader van artikel 229 EG de volgende middelen aan:
a) |
Bij toepassing van de fundamentele beginselen van gemeenschapsrecht op de bijzondere omstandigheden van het geval en gezien de reële onzekerheid omtrent de onwettigheid van de weigering om Morgan Stanley toe te laten, had de Commissie Visa helemaal geen geldboete mogen opleggen. Visa is immers van mening dat er voor de opgelegde geldboete geen rechtvaardiging bestond, aangezien de betrokken overeenkomst overeenkomstig verordening (EEG) nr. 17/62 (1) formeel bij de Commissie was aangemeld, en de bevoegdheid om krachtens verordening (EEG) nr. 1/2003 (2) een geldboete op te leggen, enkel ontstond door de ernstige vertraging van de Commissie in de administratieve procedure. |
b) |
Subsidiair heeft de Commissie volgens Visa herhaaldelijk gedwaald omtrent het recht en bij de beoordeling van het niveau van de geldboete die zij rechtmatig aan de verzoekende partijen kon opleggen. Op die grondslag stelt Visa dat een geldboete van 10,2 miljoen EUR kennelijk buitensporig en onevenredig was, gezien de redelijke twijfel wat de onrechtmatigheid van Visa's gedrag betreft. |
Ten slotte stelt Visa dat de Commissie haar enkel een geldboete mocht opleggen voor de periode waarvoor was bewezen dat aan Morgan Stanley de toegang tot de Britse markt voor wervingsactiviteiten was ontzegd. Zelfs indien de eerdere weigering van Visa om Morgan Stanley als lid toe te laten, voor de mededingingsvoorwaarden op de relevante markt een verschil zou hebben kunnen maken, kon dit niet het geval zijn na die periode, zodat de Commissie, overeenkomstig haar richtsnoeren van 1998, geen duurfactor had mogen toepassen.
(1) EEG Raad: Verordening nr. 17: Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag (PB 1962, 13, blz. 204).
(2) Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).