This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62012CN0585
Case C-585/12 P: Appeal brought on 12 December 2012 by Shell Petroleum NV, The Shell Transport and Trading Company Ltd, Shell Nederland Verkoopmaatschappij BV against the judgment of the General Court (Sixth Chamber) delivered on 27 September 2012 in Case T-343/06: Shell Petroleum NV, The Shell Transport and Trading Company Ltd, Shell Nederland BV v European Commission
Zaak C-585/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 december 2012 door Shell Petroleum NV, The Shell Transport and Trading Company Ltd, Shell Nederland Verkoopmaatschappij BV tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 27 september 2012 in zaak T-343/06, Shell Petroleum NV, The Shell Transport and Trading Company Ltd, Shell Nederland BV/Europese Commissie
Zaak C-585/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 12 december 2012 door Shell Petroleum NV, The Shell Transport and Trading Company Ltd, Shell Nederland Verkoopmaatschappij BV tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 27 september 2012 in zaak T-343/06, Shell Petroleum NV, The Shell Transport and Trading Company Ltd, Shell Nederland BV/Europese Commissie
PB C 55 van 23.2.2013, p. 6–6
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
23.2.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 55/6 |
Hogere voorziening ingesteld op 12 december 2012 door Shell Petroleum NV, The Shell Transport and Trading Company Ltd, Shell Nederland Verkoopmaatschappij BV tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 27 september 2012 in zaak T-343/06, Shell Petroleum NV, The Shell Transport and Trading Company Ltd, Shell Nederland BV/Europese Commissie
(Zaak C-585/12 P)
2013/C 55/08
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirantes: Shell Petroleum NV, The Shell Transport and Trading Company Ltd, Shell Nederland Verkoopmaatschappij BV (vertegenwoordigers: O.W. Brouwer, W. Knibbeler, A.A.J. Pliego Selie, P. D. van den Berg, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
— |
de punten van het arrest zoals in de hogere voorziening verzocht vernietigen; |
— |
de zaak afdoen en het bestreden arrest vernietigen of de geldboete verlagen zoals in de hogere voorziening verzocht dan wel subsidiair de zaak naar het Gerecht terugverwijzen om overeenkomstig het arrest van het Hof uitspraak te doen, en |
— |
de Europese Commissie verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwirantes voeren twee middelen aan. In het bestreden arrest heeft het Gerecht het beroep waarmee rekwirantes verzochten om beschikking C(2006) 4090 def. van de Commissie van 13 september 2006 inzake een procedure op grond van artikel 81 (EG) (Zaak nr. COMP/38.456 — Bitumen — NL) gedeeltelijk nietig te verklaren, gedeeltelijk verworpen.
Met hun eerste middel betogen rekwirantes dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en zijn arrest ontoereikend heeft gemotiveerd toen het oordeelde dat de litigieuze beschikking rechtens afdoende aantoont dat een zelfde onderneming zich aan recidive schuldig heeft gemaakt. Het Gerecht heeft ook blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en zijn arrest ontoereikend gemotiveerd toen het vaststelde dat aan de voorwaarden van het arrest Michelin/Commissie (T-203/01) was voldaan. Tot slot heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de bewijslast bij rekwirantes te leggen.
Met hun tweede middel betogen rekwirantes dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en zijn arrest ontoereikend heeft gemotiveerd toen het oordeelde dat de Europese Commissie de omzet uit de verkoop van het product Mexphalte C mocht meewegen bij de berekening van de geldboete. Het Gerecht heeft voorts een procedurefout gemaakt doordat het bepaalde argumenten van rekwirantes niet heeft behandeld. Bovendien heeft het Gerecht zijn arrest ontoereikend gemotiveerd doordat het niet is ingegaan op de omstandigheid dat het incoherent is dat industrieel bitumen niet in aanmerking is genomen bij de berekening van de geldboete. Ook heeft het Gerecht wezenlijk bewijs onjuist opgevat, aangezien het zich op een onjuiste lezing van een cruciaal document heeft gebaseerd om tot een conclusie over Mexphalte C te komen die duidelijk niet uit dat document kan worden afgeleid. Voorts heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en zijn arrest ontoereikend gemotiveerd toen het bij de uitoefening van zijn toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht het bedrag van de geldboete onderzocht. Tot slot heeft het Gerecht een procedurefout gemaakt en de regels betreffende de bewijslast geschonden doordat het niet heeft onderzocht of de Europese Commissie het gelijkheidsbeginsel had geschonden door de omzet uit de verkoop van Mexphalte C mee te wegen bij de berekening van de geldboete van rekwirantes.