This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62013CN0658
Case C-658/13: Request for a preliminary ruling from the Landgericht Hannover (Germany) lodged on 12 December 2013 — Wilhelm Spitzner, Maria-Luise Spitzner v TUIfly GmbH
Zaak C-658/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Hannover (Duitsland) op 12 december 2013 — Wilhelm Spitzner, Maria-Luise Spitzner/TUIfly GmbH
Zaak C-658/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Hannover (Duitsland) op 12 december 2013 — Wilhelm Spitzner, Maria-Luise Spitzner/TUIfly GmbH
PB C 85 van 22.3.2014, p. 12–12
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
22.3.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 85/12 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Hannover (Duitsland) op 12 december 2013 — Wilhelm Spitzner, Maria-Luise Spitzner/TUIfly GmbH
(Zaak C-658/13)
2014/C 85/20
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landgericht Hannover
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Wilhelm Spitzner en Maria-Luise Spitzner
Verwerende partij: TUIfly GmbH
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 aldus worden uitgelegd dat een buitengewone omstandigheid die resulteert in de vertraging van een vlucht, ook voor een andere, aansluitende vlucht een buitengewone omstandigheid in de zin van deze bepaling vormt wanneer het in een vertraging resulterende gevolg van deze buitengewone omstandigheid louter wegens de operationele organisatie van de luchtvaartmaatschappij zijn weerslag heeft op de latere vlucht? |
2) |
Moet artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 aldus worden uitgelegd dat het begrip „voorkomen (kunnen) worden” niet de buitengewone omstandigheden als zodanig betreft, maar de daaruit voortvloeiende vertraging of annulering van de vlucht? |
3) |
Moet artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 aldus worden uitgelegd dat van luchtvaartmaatschappijen die hun vluchten in een zogenoemd rotatiesysteem uitvoeren, redelijkerwijs kan worden verlangd dat zij tussen de vluchten voorzien in een minimumtijdreserve waarvan de omvang overeenkomt met de in artikel 6, lid 1, sub a-c, van verordening (EG) nr. 261/2004 vastgestelde periodes? |
4) |
Moet artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 aldus worden uitgelegd dat van luchtvaartmaatschappijen die hun vluchten in een zogenoemd rotatiesysteem uitvoeren, redelijkerwijs kan worden verlangd dat zij passagiers wier vlucht wegens een buitengewone gebeurtenis reeds aanzienlijk is vertraagd, niet of later vervoeren om vertraging van aansluitende vluchten te voorkomen? |
(1) PB L 46, blz. 1.