This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62017CN0653
Case C-653/17 P: Appeal brought on 21 November 2017 by VM Vermögens-Management GmbH against the judgment of the General Court (Sixth Chamber) of 7 September 2017 in Case T-374/15, VM Vermögens-Management v European Union Intellectual Property Office (EUIPO)
Zaak C-653/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 november 2017 door VM Vermögens-Management GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 7 september 2017 in zaak T-374/15, VM Vermögens-Management GmbH /Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
Zaak C-653/17 P: Hogere voorziening ingesteld op 21 november 2017 door VM Vermögens-Management GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 7 september 2017 in zaak T-374/15, VM Vermögens-Management GmbH /Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
PB C 94 van 12.3.2018, p. 3–4
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
12.3.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 94/3 |
Hogere voorziening ingesteld op 21 november 2017 door VM Vermögens-Management GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 7 september 2017 in zaak T-374/15, VM Vermögens-Management GmbH /Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)
(Zaak C-653/17 P)
(2018/C 094/04)
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: VM Vermögens-Management GmbH (vertegenwoordigers: T. Dolde en P. Homann, Rechtsanwälte)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, DAT Vermögensmanagement GmbH
Conclusies
— |
vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 7 september 2017 in zaak T-374/15; |
— |
terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht van de Europese Unie. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met het eerste middel in hogere voorziening wordt opgekomen tegen schending van artikel 65, lid 2, van verordening nr. 207/2009 (1), gelezen in samenhang met het recht om te worden gehoord overeenkomstig artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) en het recht op eigendom overeenkomstig artikel 17 van het Handvest. De reden daarvoor is dat het Gerecht geen rekening heeft gehouden met de terugwerkende kracht van de wijziging van de lijst van diensten voor het Uniemerk „Vermögensmanufaktur” als gevolg van een verklaring op grond van artikel 28, lid 8, van verordening nr. 207/2009 en de litigieuze beslissing het Uniemerk ook voor de toegevoegde diensten nietig verklaart, zonder dat in dat opzicht is onderzocht of het Uniemerk kan worden ingeschreven. Het Gerecht had de vorderingen van rekwirante tot wijziging van de litigieuze beslissing daarom niet niet-ontvankelijk mogen verklaren.
Met het tweede middel in hogere voorziening wordt opgekomen tegen schending van artikel 36 van het Statuut van het Hof van Justitie, omdat het Gerecht rekwirantes vorderingen tot wijziging van de litigieuze beslissing in hun geheel niet-ontvankelijk verklaart, zonder zich inhoudelijk uit te spreken over de terugwerkende kracht van de wijziging van de lijst van diensten voor het Uniemerk „Vermögensmanufaktur” als gevolg van een verklaring op grond van artikel 28, lid 8, van verordening nr. 207/2009.
Met het derde middel in hogere voorziening wordt opgekomen tegen schending van artikel 7, lid 1, onder c), van verordening nr. 207/2009, omdat de vaststellingen van het Gerecht over het beschrijvende karakter berusten op een verkeerd uitgangspunt over de perceptie van de aanduiding „Vermögensmanufaktur” door het relevante publiek, en tussen het Uniemerk en de bedoelde diensten geen voldoende rechtstreeks en concreet verband bestaat, op basis waarvan het Uniemerk als beschrijvend kan worden beschouwd.
Met het vierde middel in hogere voorziening wordt opgekomen tegen schending van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009, omdat het Gerecht het ontbreken van onderscheidend vermogen van het Uniemerk alleen motiveert met het feit dat „Vermögensmanufaktur” door het relevante publiek wordt opgevat als een lovende uitspraak en een verkoopsbevorderende boodschap, zonder uiteen te zetten waarom het Uniemerk tegelijk niet ook als herkomstaanduiding met onderscheidend vermogen kan dienen.
Met het vijfde middel in hogere voorziening wordt opgekomen tegen schending van artikel 75, tweede volzin, van verordening nr. 207/2009, omdat het Gerecht een schending van het recht om te worden gehoord verwerpt, alleen op grond dat met de in de procedure voor het EUIPO niet tijdig overgelegde bijlagen geen rekening is gehouden bij de beoordeling door de kamer van beroep en dat de litigieuze beslissing niet daarop is gebaseerd, terwijl uit de stukken duidelijk blijkt dat de kamer van beroep haar motivering letterlijk uit deze bewijzen heeft overgenomen en rekwirante op geen enkel moment de gelegenheid heeft gekregen om over deze bewijzen een standpunt in te nemen.
Met het zesde middel in hogere voorziening wordt opgekomen tegen schending van artikel 76, lid 2, van verordening nr. 207/2009, omdat de litigieuze beslissing is gebaseerd op bewijzen die in eerste aanleg voor het EUIPO niet tijdig waren overgelegd, zodat de kamer van beroep deze ook als tardief had moeten beschouwen. Het Gerecht is in het bestreden arrest in dat opzicht tot de onjuiste conclusie gekomen dat de kamer van beroep met deze bewijzen geen rekening had gehouden en dat deze voor de litigieuze beslissing niet doorslaggevend waren geweest.
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk (PB L 78, blz. 1).