This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62018CN0276
Case C-276/18: Request for a preliminary ruling from the Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (Hungary) lodged on 24 April 2018 — KrakVet Marek Batko sp. K. v Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága
Zaak C-276/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (Hongarije) op 24 april 2018 — KrakVet Marek Batko sp. k. / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága
Zaak C-276/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (Hongarije) op 24 april 2018 — KrakVet Marek Batko sp. k. / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága
PB C 311 van 3.9.2018, p. 2–4
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
3.9.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 311/2 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (Hongarije) op 24 april 2018 — KrakVet Marek Batko sp. k. / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága
(Zaak C-276/18)
(2018/C 311/03)
Procestaal: Hongaars
Verwijzende rechter
Fővárosi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: KrakVet Marek Batko sp. k.
Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága
Prejudiciële vragen
1) |
Moeten de doelstellingen van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1) [(„btw-richtlijn”)], inzonderheid de vereisten inzake het voorkomen van bevoegdheidsconflicten tussen de lidstaten en van dubbele belastingheffing, zoals bedoeld in de overwegingen 17 en 62, en verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad [van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde] (2), inzonderheid de overwegingen 5, 7 en 8 en de artikelen 28 tot en met 30, aldus worden uitgelegd dat deze in de weg staan aan een praktijk van een belastingdienst van een lidstaat die leidt tot dubbele belastingheffing van de belastingplichtige door een transactie een kwalificatie toe te kennen die afwijkt zowel van de juridische uitlegging van dezelfde transactie en dezelfde feiten door de belastingdienst van een andere lidstaat als van het antwoord op een bindende vraag dat deze laatste belastingdienst heeft verstrekt op grond van die uitlegging, alsook van de bevestigende conclusie met betrekking tot beide waartoe de genoemde belastingdienst is gekomen in de uitgevoerde belastinginspectie? |
2) |
Kan de belastingdienst van een lidstaat, indien uit het antwoord op de eerste vraag blijkt dat deze praktijk niet strijdig is met het [Unierecht], rekening houdend met [de btw-richtlijn] en het Unierecht, eenzijdig een belastingplicht vaststellen, zonder in aanmerking te nemen dat de belastingdienst van een andere lidstaat reeds meerdere keren, eerst op verzoek van de belastingplichtige en daarna in zijn besluiten op grond van een inspectie, de overeenstemming van het handelen van deze belastingplichtige met het Unierecht heeft bevestigd? Of moeten de belastingdiensten van beide lidstaten samenwerken en tot overeenstemming komen, om te voldoen aan het beginsel van fiscale neutraliteit en om dubbele belastingheffing te voorkomen, opdat de belastingplichtige slechts in een van die landen [btw] hoeft te betalen? |
3) |
Moeten, indien uit het antwoord op de tweede vraag blijkt dat de belastingdienst van een lidstaat de fiscale kwalificatie eenzijdig kan wijzigen, de bepalingen van [de btw-richtlijn] aldus worden uitgelegd dat de belastingdienst van een tweede lidstaat verplicht is de belasting die door deze dienst is vastgesteld in het antwoord op een bindende vraag, en die is betaald over een periode die is afgesloten met een inspectie, terug te geven aan de btw-plichtige, om op die wijze zowel het voorkomen van dubbele belastingheffing als de inachtneming van het beginsel van fiscale neutraliteit te waarborgen? |
4) |
Hoe moet de zinsnede in de eerste zin van lid 1 van artikel 33 van [de btw-richtlijn], volgens welke het vervoer wordt uitgevoerd „door of voor rekening van de leverancier”, worden uitgelegd? Omvat deze zinsnede de situatie waarin de belastingplichtige, als verkoper op een onlineverkoopplatform, de koper de mogelijkheid biedt om een overeenkomst te sluiten met een logistiekonderneming waarmee genoemde verkoper samenwerkt in het kader van verscheidene verkooptransacties, wanneer de koper ook vrij kan kiezen voor een andere vervoerder dan de voorgestelde en de koper en de vervoerder de vervoersovereenkomst sluiten zonder tussenkomst van de verkoper? Is het voor uitleggingsdoeleinden relevant — inzonderheid rekening houdend met het rechtszekerheidsbeginsel — dat de lidstaten de wetgeving tot omzetting van genoemde bepaling van [de btw-richtlijn] vóór 2021 moeten wijzigen, zodat artikel 33, lid 1, van deze richtlijn ook moet worden toegepast in geval van indirecte samenwerking bij de keuze van de vervoerder? |
5) |
Moet het Unierecht, met name [de btw-richtlijn], aldus worden uitgelegd dat de hieronder beschreven feiten, als geheel of afzonderlijk, relevant zijn voor de beoordeling of de belastingplichtige, teneinde artikel 33 van [de btw-richtlijn] te omzeilen en zich bijgevolg schuldig te maken aan misbruik van recht, juridische betrekkingen heeft gevormd tussen de onafhankelijke ondernemingen die de levering, de verzending of het vervoer van de goederen uitvoeren, waarmee hij beoogt gebruik te maken van de omstandigheid dat de btw-druk in de andere lidstaat lager is[,] [en waarbij]
|