This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62018CN0462
Case C-462/18P: Appeal brought on 13 July 2018 by Mylène Troszczynski against the judgment of the General Court (Sixth Chamber) delivered on 16 May 2018 in Case T-626/16 Troszczynski v Parliament
Zaak C-462/18 P: Hogere voorziening ingesteld op 13 juli 2018 door Mylène Troszczynski tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 16 mei 2018 in zaak T-626/16, Troszczynski/Parlement
Zaak C-462/18 P: Hogere voorziening ingesteld op 13 juli 2018 door Mylène Troszczynski tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 16 mei 2018 in zaak T-626/16, Troszczynski/Parlement
PB C 364 van 8.10.2018, p. 2–3
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
8.10.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 364/2 |
Hogere voorziening ingesteld op 13 juli 2018 door Mylène Troszczynski tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 16 mei 2018 in zaak T-626/16, Troszczynski/Parlement
(Zaak C-462/18 P)
(2018/C 364/03)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: Mylène Troszczynski (vertegenwoordiger: F. Wagner, avocat)
Andere partij in de procedure: Europees Parlement
Conclusies
het arrest van het Gerecht van 16 mei 2018 in zaak T-626/16 vernietigen;
dientengevolge:
— |
het besluit van de secretaris-generaal van het Parlement van 23 juni 2016, dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 68 van gewijzigd besluit 2009/C 159/01 van het Bureau van het Parlement van 19 mei en 9 juli 2008„houdende de uitvoeringsmaatregelen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement”, waarbij een vordering is vastgesteld van 56 554 EUR, nietig verklaren; |
— |
debetnota nr. 2016-888 waarbij rekwirante op 30 juni 2016 ervan op de hoogte werd gesteld dat ten aanzien van haar een vordering is vastgesteld ingevolge het besluit van de secretaris-generaal van 23 juni 2016 tot „terugvordering van ten onrechte als assistentie aan de parlementsleden betaalde bedragen, toepassing van artikel 68 van de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden en de artikelen 78, 79 en 80 van het Financieel Reglement”, nietig verklaren; |
— |
als naar recht beslissen welk bedrag moet worden toegekend aan rekwirante ter vergoeding van de morele schade die zij heeft geleden als gevolg van de onterechte beschuldigingen geuit voorafgaand aan het sluiten van het onderzoek, de aantasting van haar imago en de zeer aanzienlijke problemen die het bestreden besluit veroorzaakte in haar persoonlijke en politieke leven; |
— |
als naar recht beslissen welk bedrag rekwirante toekomt als vergoeding voor de proceskosten; |
— |
het Europees Parlement verwijzen in alle kosten van de procedure; |
— |
alvorens recht te doen: het Europees Parlement verzoeken om het administratief dossier van J.O. en het op hem betrekking hebbende dossier van OLAF ter beschikking te stellen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Het eerste middel is gebaseerd op een onjuiste rechtsopvatting en schending van wezenlijke vormvoorschriften. De arresten van het Gerecht in de zaken Bilde en Montel vormen een nieuw feit, dat zich pas heeft voorgedaan na de sluiting van de schriftelijke fase van de procedure, en werpen zij een nieuw licht op de aard en het aantal bewijsstukken die moet worden aangedragen. Aan de voorwaarden van artikel 85, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering was voldaan. Voorts heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te stellen dat het geen kennis kon hebben van andere feitelijke elementen dan die welke ter kennis van de secretaris-generaal waren gebracht. De procedure van terugvordering wegens onverschuldigde betaling lijkt op een gewone beroepsprocedure, waarin alle stukken die nuttig zijn voor de correcte beoordeling van het geding mogen worden overgelegd, zelfs tijdens de procedure.
Met het tweede middel wordt aangevoerd dat het Gerecht de rechten van verdediging en wezenlijke vormvoorschriften heeft geschonden. Het Gerecht heeft geen eerlijk en tegensprekelijk debat toegelaten door het Europees Parlement niet te verplichten om de artikelen 41 en 42 van het Handvest van grondrechten van de Europese Unie na te leven. Het Europees Parlement beschikt over het administratief dossier en het OLAF dossier en kan daar naar believen voordeel uithalen. In beide dossiers kunnen zich immers bewijzen van werkzaamheden bevinden die echter voor rekwirante ontoegankelijk zijn. Voorts heeft het Gerecht een beoordelingsfout gemaakt door het niet in persoon horen van rekwirante door de secretaris-generaal als rechtmatig te beschouwen.
Het derde middel is gebaseerd op een onjuiste rechtsopvatting, een onjuiste juridische kwalificatie van de feiten en van het bewijs, ongelijke behandeling, fumus persecutionis, schending van het beginsel van de bescherming van het gewettigd vertrouwen, het legaliteitsbeginsel, en tenslotte op misbruik van bevoegdheid. Ten eerste vormt de afwezigheid van een kritische analyse van de overgelegde stukken een motiveringsgebrek. Ten tweede is er inbreuk gemaakt op de politieke rechten van assistenten. Ten derde rust het bewijsrisico bij terugvordering van een onverschuldigde betaling eerst op de administratie die gegronde redenen moet aanvoeren om verworven rechten in vraag te stellen. Ten vierde worden parlementsleden van het Front National gediscrimineerd door de voorzitter en de secretaris-generaal van het Parlement. Ten slotte komen het beginsel van de bescherming van het gewettigd vertrouwen en het legaliteitsbeginsel in het gedrang door de weigering om inzage te verlenen in het administratief dossier en het dossier van OLAF, en vormt deze weigering misbruik van bevoegdheid.