This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62019CN0929
Case C-929/19: Request for a preliminary ruling from the Înalta Curte de Casație și Justiție (Romania) lodged on 18 December 2019 — Criminal proceedings against CD
Zaak C-929/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie (Roemenië) op 18 december 2019 — Strafzaak tegen CD
Zaak C-929/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie (Roemenië) op 18 december 2019 — Strafzaak tegen CD
PB C 201 van 15.6.2020, p. 7–7
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
15.6.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 201/7 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie (Roemenië) op 18 december 2019 — Strafzaak tegen CD
(Zaak C-929/19)
(2020/C 201/10)
Procestaal: Roemeens
Verwijzende rechter
Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie
Partij in de strafzaak
CD
Andere partijen in de procedure:
CLD, GLO, ȘDC, PVV, SC Complexul Energetic Oltenia SA, Parchetul de pe lângă Înalta Curte de Casație și Justiție — Direcția Națională Anticorupție
Prejudiciële vragen
1) |
Moeten artikel 19, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 325, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de artikelen 2 en 4 van richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (1), aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan de vaststelling van een beslissing door een orgaan dat geen deel uitmaakt van de rechterlijke macht, de Curte Constituțională a României (grondwettelijk hof, Roemenië), op grond waarvan de plano alle corruptiezaken die de afdeling strafrecht van de hoogste rechterlijke instantie in een bepaalde periode (2003 — januari 2019) in eerste aanleg heeft beoordeeld en die zich in de fase van hoger beroep bevinden, opnieuw moeten worden behandeld? |
2) |
Moeten artikel 2 en artikel 19, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 47, [tweede alinea], van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een orgaan dat geen deel uitmaakt van de rechterlijke macht vaststelt dat een rechtsprekende kamer van een afdeling bij de hoogste rechterlijke instantie onrechtmatig is samengesteld, in tegenstelling tot de uitlegging die blijkt uit de organisatiepraktijk en uit de vaste en uniforme rechtspraak van die rechterlijke instantie? |
3) |
Moet de voorrang van het Unierecht aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter op grond daarvan een volgens het nationaal recht bindende beslissing van de constitutionele rechter, die is gegeven in een zaak betreffende een grondwettelijk geschil, buiten toepassing mag laten? |
4) |
Kan de uitdrukking “vooraf bij wet […] ingesteld” in artikel 47, [tweede alinea], van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat deze ook slaat op de formele aanwijzing van gespecialiseerde rechtsprekende kamers, los van de specialisatie van de rechters waaruit deze bestaan? |