Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020CJ0159

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 14 juli 2022.
Europese Commissie tegen Koninkrijk Denemarken.
Niet-nakoming – Verordening (EU) nr. 1151/2012 – Kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen – Artikel 13 – Gebruik van de beschermde oorsprongsbenaming (BOB) ‚feta’ ter aanduiding van kaas die in Denemarken wordt geproduceerd en voor uitvoer naar derde landen bestemd is – Artikel 4, lid 3, VEU – Beginsel van loyale samenwerking.
Zaak C-159/20.

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2022:561

 ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

14 juli 2022 ( *1 )

„Niet-nakoming – Verordening (EU) nr. 1151/2012 – Kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen – Artikel 13 – Gebruik van de beschermde oorsprongsbenaming (BOB) ‚feta’ ter aanduiding van kaas die in Denemarken wordt geproduceerd en voor uitvoer naar derde landen bestemd is – Artikel 4, lid 3, VEU – Beginsel van loyale samenwerking”

In zaak C‑159/20,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 258 VWEU, ingesteld op 8 april 2020,

Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Konstantinidis, I. Naglis en U. Nielsen als gemachtigden,

verzoekster,

ondersteund door:

Helleense Republiek, vertegenwoordigd door E.‑E. Krompa, E. Leftheriotou, E. Tsaousi en A.‑E. Vasilopoulou als gemachtigden,

Republiek Cyprus, vertegenwoordigd door V. Christoforou en E. Zachariadou als gemachtigden,

interveniëntes,

tegen

Koninkrijk Denemarken, vertegenwoordigd door M. P. Brøchner Jespersen, J. Nymann-Lindegren, V. Pasternak Jørgensen, M. Søndahl Wolff en L. Teilgård als gemachtigden,

verweerder,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, I. Jarukaitis (rapporteur), M. Ilešič, D. Gratsias en Z. Csehi, rechters,

advocaat-generaal: T. Ćapeta,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 maart 2022,

het navolgende

Arrest

1

De Europese Commissie verzoekt het Hof om vast te stellen dat het Koninkrijk Denemarken zijn verplichtingen krachtens artikel 13 van verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB 2012, L 343, blz. 1) niet is nagekomen door niet te voorkomen dat de naam „feta” door Deense zuivelproducenten wordt gebruikt ter aanduiding van kaas die niet in overeenstemming is met het productdossier dat is gepubliceerd bij verordening (EG) nr. 1829/2002 van de Commissie van 14 oktober 2002 tot wijziging van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1107/96 van de Commissie wat de benaming „feta” betreft (PB 2002, L 277, blz. 10), of door dat gebruik niet te beëindigen.

2

Verder verzoekt de Commissie het Hof om vast te stellen dat het Koninkrijk Denemarken artikel 4, lid 3, VEU, gelezen in samenhang met artikel 1, lid 1, en artikel 4 van verordening nr. 1151/2012, heeft geschonden door Deense zuivelproducenten toe te laten imitaties van feta te produceren en te verkopen.

Toepasselijke bepalingen

Verordening nr. 1829/2002

3

Bij verordening nr. 1829/2002 is de benaming „feta” in het register van beschermde oorsprongsbenamingen (BOB’s) en beschermde geografische aanduidingen (BGA’s) ingeschreven als BOB.

Verordening nr. 1151/2012

4

De overwegingen 2, 3, 5, 18, 20 en 27 van verordening nr. 1151/2012 luiden:

„(2)

Bij de burgers en consumenten in de Unie stijgt de vraag naar kwaliteit en naar traditionele producten voortdurend. Tevens willen zij dat de diversiteit van de landbouwproductie in de Unie behouden blijft. Hierdoor ontstaat vraag naar landbouwproducten of levensmiddelen met aantoonbare specifieke kenmerken, met name kenmerken die aan hun geografische oorsprong gerelateerd zijn.

(3)

Producenten kunnen enkel een gevarieerd scala aan kwalitatief hoogwaardige producten blijven produceren als zij een eerlijke beloning voor hun inspanningen ontvangen. Dit impliceert dat zij in staat moeten zijn de kenmerken van hun producten onder eerlijke concurrentievoorwaarden kenbaar te maken aan kopers en consumenten. Tevens vereist dit dat zij hun producten correct herkenbaar op de markt moeten kunnen afzetten.

[...]

(5)

Tot de Europa 2020-beleidsprioriteiten die zijn vastgesteld in de mededeling van de Commissie, getiteld ‚Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei’, behoort de ontwikkeling van een op kennis en innovatie gebaseerde concurrerende economie met veel werkgelegenheid en sociale en territoriale cohesie. Het kwaliteitsbeleid voor landbouwproducten moet producenten daarom de juiste instrumenten bieden ter verhoging van de herkenbaarheid en de afzet van die producten die specifieke kenmerken bezitten en die producenten daarbij tegen oneerlijke praktijken beschermen.

[...]

(18)

Met het beschermen van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen wordt specifiek beoogd landbouwers en producenten te verzekeren van een eerlijke prijs in verhouding tot de kwaliteiten en de kenmerken van een bepaald product, of de productiewijze ervan, en duidelijke informatie te verstrekken over producten met specifieke kenmerken die samenhangen met de geografische oorsprong ervan waardoor consumenten in staat worden gesteld beter geïnformeerde aankoopkeuzen te maken.

[...]

(20)

Een Uniekader dat oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen beschermt doordat deze in een register worden opgenomen, is bevorderlijk voor de ontwikkeling van die instrumenten, aangezien de daaruit voortvloeiende uniformere aanpak eerlijke concurrentie tussen de producenten van producten met die vermeldingen garandeert en de producten voor de consument geloofwaardiger maakt. Er moet worden voorzien in de ontwikkeling van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen op het niveau van de Unie en er moet in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) of van bilaterale of multilaterale overeenkomsten worden geijverd voor het creëren van mechanismen ter bescherming van die benamingen en aanduidingen in derde landen, teneinde ertoe bij te dragen dat de kwaliteit van de producten en van hun productiemodel als waardetoevoegende factor worden erkend.

[...]

(27)

De Unie onderhandelt met haar handelspartners over internationale overeenkomsten, waaronder overeenkomsten inzake de bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen. Om de informatieverschaffing aan het publiek over de aldus beschermde namen te bevorderen, en met name om ervoor te zorgen dat het gebruik dat van die namen wordt gemaakt, wordt beschermd en gecontroleerd, mogen de namen worden opgenomen in het register van [BOB’s] en [BGA’s]. Tenzij ze in dergelijke internationale overeenkomsten specifiek als beschermde oorsprongsbenamingen worden aangeduid, moeten de namen in het register worden ingeschreven als [BGA’s].”

5

In titel I van deze verordening, met als opschrift „Algemene bepalingen”, staat artikel 1, „Doelstellingen”, dat luidt als volgt:

„1.   Deze verordening is bedoeld om producenten van landbouwproducten en levensmiddelen behulpzaam te zijn bij het aan afnemers en consumenten kenbaar maken van de productkenmerken en de teelteigenschappen van die producten en levensmiddelen en aldus het volgende te garanderen:

a)

eerlijke concurrentie voor landbouwers en producenten van landbouwproducten en levensmiddelen met waardetoevoegende kenmerken en eigenschappen;

b)

de beschikbaarheid van betrouwbare consumenteninformatie over dergelijke producten;

c)

de eerbiediging van intellectuele-eigendomsrechten, en

d)

de integriteit van de interne markt.

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn erop gericht met kwalitatief hoogwaardige producten geassocieerde landbouw- en verwerkingsactiviteiten en landbouwproductiesystemen te ondersteunen en aldus bij te dragen aan de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen inzake plattelandsontwikkeling.

2.   Bij deze verordening worden kwaliteitsregelingen ingesteld die de basis vormen voor de identificatie en, indien van toepassing, de bescherming van namen en aanduidingen die met name landbouwproducten aanduiden of beschrijven met:

a)

waardetoevoegende kenmerken, of

b)

waardetoevoegende eigenschappen die het gevolg zijn van de bij de productie gebruikte teelt- of verwerkingsmethoden of van de plaats waar zij worden voortgebracht of afgezet.”

6

Titel II van deze verordening, met als opschrift „[BOB’s] en [BGA’s]”, bevat artikel 4, „Doel”, dat luidt:

„Er wordt een regeling voor [BOB’s] en [BGA’s] ingesteld om producenten van met een geografisch gebied verbonden producten behulpzaam te zijn door:

a)

billijke inkomsten te garanderen voor de kwaliteit van hun producten;

b)

te zorgen voor eenvormige bescherming van de namen als een intellectuele-eigendomsrecht op het grondgebied van de Unie;

c)

de consument duidelijke informatie over de waardetoevoegende eigenschappen van de producten te verstrekken.”

7

Artikel 12 van verordening nr. 1151/2012, met als opschrift „Namen, symbolen en aanduidingen”, bepaalt in lid 1:

„[BOB’s] en [BGA’s] mogen worden gebruikt door alle marktdeelnemers die een product in de handel brengen dat in overeenstemming is met het desbetreffende productdossier.”

8

Artikel 13 van verordening nr. 1151/2012, met als opschrift „Bescherming”, luidt:

„1.   Geregistreerde benamingen zijn beschermd tegen:

a)

elk direct of indirect commercieel gebruik van een geregistreerde naam voor producten die niet onder de registratie vallen, indien deze producten vergelijkbaar zijn met de onder deze naam geregistreerde producten of indien het gebruik van de naam inhoudt dat misbruik wordt gemaakt van de faam van deze beschermde naam, ook wanneer deze producten als ingrediënt worden gebruikt;

b)

elk misbruik, elke nabootsing of voorstelling, zelfs indien de werkelijke oorsprong van de producten of diensten is aangegeven, of indien de beschermde naam is vertaald, of vergezeld gaat van uitdrukkingen zoals ‚soort’, ‚type’, ‚methode’, ‚op de wijze van’, ‚imitatie’ en dergelijke, ook wanneer deze producten als ingrediënt worden gebruikt;

c)

elke andere valse of misleidende aanduiding met betrekking tot de herkomst, de oorsprong, de aard of de wezenlijke hoedanigheden van het product die wordt gebruikt op de binnen- of buitenverpakking, in reclamemateriaal of in documenten betreffende het desbetreffende product, alsmede het gebruik van een recipiënt die een valse indruk aangaande de oorsprong van het product kan wekken;

d)

andere praktijken die de consument kunnen misleiden aangaande de werkelijke oorsprong van het product.

[...]

3.   De lidstaten ondernemen passende administratieve of juridische stappen om het onrechtmatige gebruik van [BOB’s] en [BGA’s] als bedoeld in lid 1, voor in de betrokken lidstaat geproduceerde [of] verhandelde producten, te voorkomen of te beëindigen.

[...]”

9

Artikel 36 van die verordening, zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PB 2017, L 95, blz. 1), bepaalt:

„De overeenkomstig [verordening 2017/625] verrichte officiële controles hebben betrekking op:

a)

het verifiëren dat een product in overeenstemming is met het desbetreffende productdossier, en

b)

de monitoring van het gebruik van geregistreerde namen ter beschrijving van op de markt gebrachte producten in overeenstemming met artikel 13 voor krachtens titel II geregistreerde namen en in overeenstemming met artikel 24 voor krachtens titel III geregistreerde namen.”

10

Artikel 37, lid 1, van deze verordening, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2017/625, luidt:

„Alvorens een uit de Unie afkomstig product onder een als [BOB], [BGA] of gegarandeerde traditionele specialiteit geregistreerde naam op de markt wordt gebracht, wordt het verifiëren of het product in overeenstemming is met het productdossier verricht door:

a)

de overeenkomstig artikel 4 van [verordening 2017/625] aangewezen bevoegde autoriteiten, of

b)

gemachtigde instanties zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 5, van [verordening 2017/625].

[...]”

Verordening nr. 608/2013

11

Artikel 2 van verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad (PB 2013, L 181, blz. 15) bepaalt:

„Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

‚intellectuele-eigendomsrechten’:

[...]

d)

een geografische aanduiding;

[...]

4)

‚geografische aanduiding’:

a)

een [BGA] of [BOB] van landbouwproducten en levensmiddelen overeenkomstig [verordening nr. 1151/2012];

[...]”

Precontentieuze procedure en procedure bij het Hof

12

De Griekse autoriteiten hebben de aandacht van de Commissie erop gevestigd dat in Denemarken gevestigde ondernemingen kaas naar derde landen exporteren onder de benamingen „feta”, „Deense feta” en „Deense fetakaas”, terwijl dit product niet voldoet aan het productdossier van de BOB „feta”.

13

Ondanks de verzoeken van de Griekse autoriteiten hebben de Deense autoriteiten geweigerd een einde te maken aan deze praktijk, op grond dat deze niet in strijd is met het Unierecht. Volgens hen is verordening nr. 1151/2012 namelijk enkel van toepassing op producten die op het grondgebied van de Unie worden verkocht, zodat het Deense ondernemingen niet verboden is om de benaming „feta” te gebruiken ter aanduiding van Deense kaas die wordt uitgevoerd naar derde landen waar deze benaming niet beschermd is.

14

Op 26 januari 2018 heeft de Commissie het Koninkrijk Denemarken een aanmaningsbrief gestuurd waarin zij uiteenzette dat deze lidstaat het Unierecht, met name artikel 13 van verordening nr. 1151/2012 en artikel 4, lid 3, VEU, schendt door de inbreuk die deze praktijk oplevert niet te hebben voorkomen of beëindigd.

15

Nadat het Koninkrijk Denemarken had geantwoord dat het het standpunt van de Commissie niet deelde, heeft de Commissie op 25 januari 2019 een met redenen omkleed advies uitgebracht waarin zij deze lidstaat verzocht een einde te maken aan deze inbreuk.

16

Het Koninkrijk Denemarken heeft op dit met redenen omkleed advies gereageerd bij brief van 22 maart 2019, waarin het zijn standpunt heeft gehandhaafd.

17

In die omstandigheden heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

18

De Helleense Republiek en de Republiek Cyprus zijn bij beschikkingen van de president van het Hof van 8 en 18 september 2020 toegelaten tot interventie aan de zijde van de Commissie.

Beroep

19

Met haar beroep verwijt de Commissie het Koninkrijk Denemarken dat het zijn uit artikel 13 van verordening nr. 1151/2012 voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen en het in artikel 4, lid 3, VEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking heeft geschonden.

Eerste grief: schending van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 13 van verordening nr. 1151/2012

Argumenten van partijen

20

Ter ondersteuning van haar beroep voert de Commissie aan dat verordening nr. 1151/2012 voorziet in een ruime bescherming van geregistreerde benamingen. Om te garanderen dat landbouwproducten onder eerlijke concurrentievoorwaarden en met eerbiediging van intellectuele-eigendomsrechten in de handel worden gebracht, verleent artikel 12, lid 1, van deze verordening de marktdeelnemers een positief recht op het gebruik van een geregistreerde benaming indien de betrokken producten aan het toepasselijke productdossier voldoen. Artikel 13, lid 1, ervan voorziet in een „negatieve” bescherming, aangezien het de voorwaarden vaststelt waaronder het gebruik van een geregistreerde benaming onrechtmatig is en, meer bepaald, een uitdrukkelijk verbod invoert op de vervaardiging en de verkoop van namaakproducten, dat wil zeggen producten waarvoor een BOB of een BGA wordt gebruikt terwijl zij niet in overeenstemming zijn met het toepasselijke productdossier. Deze bepaling strekt ertoe producenten te beschermen die inspanningen hebben geleverd om de kwaliteit te garanderen die van producten met een BOB of een BGA wordt verwacht.

21

Wanneer Deense ondernemingen de BOB „feta” gebruiken ter aanduiding van kaas die buiten het in verordening nr. 1829/2002 bedoelde geografische gebied en met koemelk is geproduceerd, die zij uitvoeren naar derde landen, is dat bijgevolg in strijd met artikel 13, lid 1, van verordening nr. 1151/2012.

22

Deze conclusie is in overeenstemming met de in artikel 1, lid 1, en artikel 4 van verordening nr. 1151/2012 omschreven doelstellingen, waaruit blijkt dat deze verordening beoogt de door geregistreerde benamingen verleende intellectuele-eigendomsrechten te beschermen en te waarborgen dat producten die een dergelijke bescherming genieten, onder eerlijke concurrentievoorwaarden in de handel kunnen worden gebracht. In de overwegingen 3, 5 en 18 van die verordening wordt gewezen op de fundamentele rol die geregistreerde benamingen vervullen om de voorwaarden te scheppen waaronder de ondernemingen in de Unie eerlijk kunnen concurreren, om de kenmerken van de kwaliteitsproducten duidelijk mee te delen teneinde te waarborgen dat hun producenten een billijke prijs krijgen die hun productiekosten dekt, en om oneerlijke concurrentie te voorkomen van ondernemingen die dergelijke benamingen onrechtmatig gebruiken en afbreuk doen aan de faam en de waarde ervan.

23

Het is dan ook irrelevant dat producten die onrechtmatig gebruikmaken van BOB’s, in de Unie in de handel worden gebracht of naar derde landen worden uitgevoerd. De praktijk van de Deense ondernemingen biedt hun immers de mogelijkheid om, in strijd met artikel 13, lid 1, van verordening nr. 1151/2012, onrechtmatige voordelen te genieten ten koste van de inspanningen van landbouwers en ondernemingen die authentieke feta produceren, en voldoet aan alle criteria voor onrechtmatig gebruik van een geregistreerde benaming, te weten het directe commerciële gebruik en het gebruik van de faam van de BOB, het onrechtmatige gebruik van de BOB en de gelijkenis tussen de authentieke feta en het bestreden product door middel van een misleidende aanduiding van de herkomst van het product die met name op de verpakking is aangebracht.

24

In repliek benadrukt de Commissie dat deze praktijk een door de Unie beschermd intellectuele-eigendomsrecht schendt waarvan de houders landbouwers in de Unie zijn. Deze schending vindt plaats op het grondgebied van de Unie, waar de kaas die onrechtmatig als feta is geëtiketteerd door producenten uit de Unie wordt vervaardigd. Zij verstoort de mededinging tussen de marktdeelnemers van de Unie en brengt negatieve gevolgen teweeg in de Unie.

25

Door geen administratieve of gerechtelijke stappen te ondernemen om de productie op zijn grondgebied en de verkoop van namaak te voorkomen of te beëindigen, zoals artikel 13, lid 3, van verordening nr. 1151/2012 vereist, laat het Koninkrijk Denemarken dus na om te zorgen voor een eenvormige bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, wat een belangrijke doelstelling van die verordening is, zoals blijkt uit artikel 4 ervan en uit de keuze van artikel 118 VWEU als rechtsgrondslag. Het Koninkrijk Denemarken verstoort de goede werking van de interne markt ernstig en verhindert de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening.

26

De Helleense Republiek voert ter ondersteuning van het standpunt en de conclusies van de Commissie met name aan dat de bewoordingen van artikel 13, lid 3, van verordening nr. 1151/2012 duidelijk zijn. Deze bepaling verbiedt de namaak van producten met een BOB, ongeacht de bestemming ervan, aangezien in deze verordening nergens een onderscheid wordt gemaakt tussen producten die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen en producten die bestemd zijn voor de interne markt.

27

Zij benadrukt dat de Uniewetgever artikel 13, lid 3, van verordening nr. 1151/2012 heeft ingevoerd – dat geen equivalent had in de eerdere verordeningen – om de beschermingsregeling voor BOB’s en BGA’s te vereenvoudigen en te versterken, door de lidstaten de verplichting op te leggen om ambtshalve de nodige maatregelen vast te stellen om het oneerlijke gebruik van BOB’s voor op hun grondgebied vervaardigde of in de handel gebrachte producten te voorkomen of te beëindigen. Aldus maakt deze bepaling elke lidstaat verantwoordelijk voor de naleving van verordening nr. 1151/2012 op zijn grondgebied en bakent zij de omvang van het verbod op oneerlijk gebruik van BOB’s af.

28

Bovendien definiëren de artikelen 36 en 37 van verordening nr. 1151/2012 de procedures voor de controles die de bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten uitvoeren om te verifiëren dat een product in overeenstemming is met het desbetreffende productdossier voordat het in de handel wordt gebracht, hetgeen bevestigt dat de Uniewetgever geen enkele bedoeling had om in de Unie vervaardigde producten die bestemd zijn om in een derde land in de handel te worden gebracht, van het toepassingsgebied van deze verordening uit te sluiten. Een andere uitlegging zou overigens elke controle onmogelijk maken.

29

De Helleense Republiek benadrukt tevens dat de doelstellingen van verordening nr. 1151/2012 uitdrukkelijk en duidelijk zijn omschreven in artikel 1, lid 1, en artikel 4, waaruit blijkt dat deze verordening beoogt de producenten te helpen een billijke vergoeding te krijgen voor de inspanningen die zij leveren en de kosten die zij maken om ervoor te zorgen dat het productdossier uit het oogpunt van de kwaliteit wordt nageleefd, en dat dit doel wordt bereikt door middel van eerlijke concurrentie tussen de producenten, de beschikbaarheid van betrouwbare consumenteninformatie en de eerbiediging van intellectuele-eigendomsrechten.

30

De Republiek Cyprus, die zich eveneens aansluit bij het standpunt en de conclusies van de Commissie, voert met name aan dat bij verordening nr. 1151/2012 een alomvattende regeling wordt ingesteld voor de bescherming van BOB’s en BGA’s als intellectuele-eigendomsrechten. De bescherming van deze rechten houdt niet op aan de grenzen van de interne markt, zoals blijkt uit de aard van dergelijke rechten, uit de bepalingen van deze verordening, in het bijzonder artikel 36 ervan, en uit verordening nr. 608/2013. Het Koninkrijk Denemarken is dus verplicht om op zijn markt controles uit te voeren volgens de regels van het Unierecht en mag het namaken en het verhandelen van inbreukmakende producten zoals „Deense feta” niet bevorderen.

31

Volgens deze lidstaat betreffen de productie in een lidstaat en de uitvoer van producten die op hun verpakking de vermelding dragen van een BOB waarvan zij het productdossier niet naleven, een commercieel gebruik als bedoeld in artikel 13, lid 1, onder a), van verordening nr. 1151/2012 dat op het grondgebied van de Unie plaatsvindt. Uit artikel 13, lid 3, van deze verordening blijkt dat de lidstaten BOB’s dienen te beschermen tegen de in lid 1 van dat artikel omschreven praktijken, niet alleen wat betreft het in de handel brengen van de omstreden producten op hun grondgebied, maar ook wat betreft de productie ervan. De stelling van het Koninkrijk Denemarken dat deze verordening niet territoriaal van toepassing is, is dus ongegrond.

32

Bovendien is de praktijk van de Deense autoriteiten in strijd met de geest van verordening nr. 1151/2012 en met de bescherming van de BOB zelf als intellectuele-eigendomsrecht, en schaadt zij de mogelijkheden tot internationale bescherming van BOB’s, hetgeen eveneens in strijd is met de doelstellingen van deze verordening.

33

Het Koninkrijk Denemarken concludeert tot verwerping van het beroep en verzet zich tegen de eerste grief van de Commissie, op grond dat verordening nr. 1151/2012 niet van toepassing is op uitvoer naar derde landen.

34

Het Koninkrijk Denemarken voert in de eerste plaats aan dat uit de bewoordingen van de bepalingen van verordening nr. 1151/2012 niet kan worden opgemaakt of de daarin neergelegde verplichtingen voor de lidstaten enkel gelden voor producten die in de Unie op de markt worden gebracht, dan wel ook betrekking hebben op producten die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen, aangezien deze verordening geen enkele bepaling bevat die naar dergelijke uitvoer verwijst.

35

In dit verband merkt het Koninkrijk Denemarken op dat, in tegenstelling tot verordening nr. 1151/2012, andere verordeningen die daar nauw mee samenhangen, zoals verordening (EU) nr. 251/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad (PB 2014, L 84, blz. 14), verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad (PB 2008, L 39, blz. 16), en verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 671), uitdrukkelijk bepalen dat de voorschriften die zij bevatten van toepassing zijn op producten die in de Unie voor exportdoeleinden worden vervaardigd. Dat wijst erop dat de Uniewetgever het bij de vaststelling van verordening nr. 1151/2012 niet passend heeft geacht een dergelijk voorschrift te handhaven.

36

In de tweede plaats blijkt uit de doelstellingen van verordening nr. 1151/2012 dat deze verordening beoogt een beschermingsregeling in te voeren voor producten die op de interne markt in de handel worden gebracht. Uit artikel 1, lid 1, gelezen in samenhang met overweging 2 van deze verordening, blijkt immers duidelijk dat dit artikel ziet op afnemers en consumenten in de Unie. Dit wordt bevestigd door artikel 1, lid 1, onder d), van die verordening, waaruit blijkt dat informatie over de productkenmerken en de teelteigenschappen van die producten en levensmiddelen bijdraagt tot het garanderen van de integriteit van de interne markt. Artikel 1 en de aanwijzingen in de overwegingen van verordening nr. 1151/2012 beperken niet alleen het toepassingsgebied van deze verordening, maar tonen ook dat de door deze verordening verleende bescherming gericht is op producten die op de interne markt in de handel worden gebracht. Dit wordt ook bevestigd door artikel 13, lid 1, onder d), van die verordening, waarin wordt bepaald dat geregistreerde benamingen moeten worden beschermd tegen elke andere praktijk die de consument, dat wil zeggen de consument in de Unie, kan misleiden aangaande de werkelijke oorsprong van het product.

37

Bovendien maakt verordening nr. 1151/2012 een duidelijk onderscheid tussen de maatregelen ter bescherming van BOB’s en BGA’s die op het niveau van de Unie kunnen worden toegepast en maatregelen die moeten worden toegepast om een soortgelijke bescherming in derde landen te waarborgen. Dienaangaande blijkt uit overweging 20 van deze verordening dat in het kader van de WTO of van multilaterale en bilaterale overeenkomsten mechanismen moeten worden gecreëerd, wil in derde landen een vergelijkbare bescherming gelden.

38

Volgens het Koninkrijk Denemarken staat de doelstelling van verordening nr. 1151/2012 om eerlijke concurrentievoorwaarden te garanderen voor producenten van producten met een BOB of BGA eraan in de weg dat de door deze verordening geboden bescherming wordt uitgebreid tot markten buiten de Unie. Het verband tussen deze doelstelling en de consumenten in de Unie blijkt duidelijk uit overweging 3 van die verordening, waaruit naar voren komt dat het middel om ervoor te zorgen dat de producenten een eerlijke beloning voor hun inspanningen ontvangen erin bestaat dat op de producten aanduidingen worden aangebracht waardoor de consumenten deze op de markt kunnen herkennen. Daarbij worden de „consumenten” opgevat als consumenten van de Unie en de „markt” als de interne markt.

39

In de derde plaats merkt het Koninkrijk Denemarken op dat verordening nr. 1151/2012 niet ingaat op de behandeling van BOB’s en BGA’s van producten die zijn geproduceerd in de Unie, maar bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen, terwijl tijdens de voorbereidende werkzaamheden van deze verordening het Comité van de Regio’s had aanbevolen om specifieke maatregelen vast te stellen teneinde te voorkomen dat producten waarvan de etikettering niet in overeenstemming is met de Uniewetgeving op het gebied van de kwaliteit van landbouwproducten, in de handel worden gebracht in de Unie of worden uitgevoerd. Voorts had het Europees Parlement voorgesteld om in artikel 13 een bepaling op te nemen die de Commissie de bevoegdheid zou geven om gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de maatregelen te omschrijven die de lidstaten moeten nemen om te voorkomen dat producten die niet overeenkomstig de verordening zijn geëtiketteerd, in de Unie worden verhandeld en naar derde landen worden uitgevoerd. Deze omstandigheden pleiten volgens het Koninkrijk Denemarken voor een uitlegging volgens welke het toepassingsgebied van verordening nr. 1151/2012 beperkt is tot producten die op de interne markt in de handel zijn gebracht, zodat duidelijk is dat de Uniewetgever ervan heeft afgezien om in deze verordening de kwestie te regelen van de behandeling van producten die zijn vervaardigd in de Unie maar bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen.

40

De uitlegging volgens welke de verplichting van de lidstaten om het onrechtmatige gebruik van BOB’s en BGA’s te voorkomen of te beëindigen niet geldt voor producten die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen, vindt ook steun in de situatie die bestond vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 1151/2012. Zoals het Hof al heeft vastgesteld in het arrest van 4 december 2019, Consorzio Tutela Aceto Balsamico di Modena (C‑432/18, EU:C:2019:1045, punt 27), wordt de beschermingsregeling voor BOB’s en BGA’s van landbouwproducten en levensmiddelen die was opgenomen in verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB 1992, L 208, blz. 1) en verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PB 2006, L 93, blz. 12) namelijk zonder wezenlijke wijzigingen overgenomen in artikel 13 van verordening nr. 1151/2012.

41

In de vierde en laatste plaats verzet het rechtszekerheidsbeginsel zich tegen een ruime uitlegging van artikel 13, lid 3, van verordening nr. 1151/2012, aangezien de Uniewetgever in deze verordening niet uitdrukkelijk heeft bepaald dat de daaruit voor de lidstaten voortvloeiende verplichtingen zich uitstrekken tot producten die in de Unie zijn vervaardigd, maar in derde landen in de handel zullen worden gebracht.

42

In zijn memorie van dupliek wijst het Koninkrijk Denemarken er met betrekking tot de bewoordingen van artikel 13, lid 3, van verordening nr. 1151/2012 op dat het de mening van de Commissie deelt dat uit het woord „geproduceerde” daarin blijkt dat de Deense autoriteiten reeds op het tijdstip waarop de kaas wordt geproduceerd, verplicht zijn om het gebruik van de BOB „feta” te beletten. Deze verplichting geldt evenwel bij onrechtmatig gebruik van een beschermde benaming, hetgeen het geval is wanneer de kaas bestemd is om op de interne markt te worden verhandeld en geconsumeerd, maar niet wanneer deze kaas bestemd is voor uitvoer naar een derde land. Deze conclusie vindt ook steun in het doel van deze verordening, dat in artikel 4 ervan wordt omschreven en erin bestaat te zorgen voor eenvormige bescherming van de namen als een intellectuele-eigendomsrecht „op het grondgebied van de Unie”.

43

Het Koninkrijk Denemarken voegt hieraan toe dat de bescherming van de consument weliswaar slechts een van meerdere, even belangrijke doelstellingen is, maar dat de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten niet het hoofddoel van deze verordening is. Het feit dat de verordening onder meer een dergelijke bescherming beoogt te verzekeren, leidt op zichzelf niet tot de conclusie dat deze bescherming verder reikt dan de interne markt.

Beoordeling door het Hof

44

Met haar eerste grief verwijt de Commissie het Koninkrijk Denemarken in wezen dat het zijn verplichtingen krachtens artikel 13 van verordening nr. 1151/2012 niet is nagekomen, aangezien het geen passende maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat Deense zuivelproducenten de benaming „feta” gebruiken voor kaas die op zijn grondgebied met koemelk is geproduceerd – en derhalve niet aan het productdossier van de BOB „feta” voldoet – en naar derde landen wordt uitgevoerd, of niets heeft ondernomen om dat gebruik te beëindigen.

45

Om te beginnen moet worden vastgesteld dat het Koninkrijk Denemarken de praktijk waaraan het zich volgens de Commissie schuldig heeft gemaakt, niet ontkent. Het betwist echter dat deze praktijk een niet-nakoming van de uit artikel 13 van verordening nr. 1151/2012 voortvloeiende verplichtingen vormt, op grond dat het toepassingsgebied van deze verordening zich niet uitstrekt tot producten die naar derde landen worden uitgevoerd. Naar zijn mening wilde de Uniewetgever het verbod op het gebruik van BOB’s immers niet uitbreiden naar producten die niet beantwoorden aan het toepasselijke productdossier, maar worden uitgevoerd naar derde landen waarmee de Unie geen multilaterale of bilaterale overeenkomst inzake de bescherming van BOB’s heeft gesloten.

46

Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling niet enkel rekening worden gehouden met de bewoordingen van die bepaling, maar ook met de context ervan en de doelstellingen die worden nagestreefd met de regeling waarvan zij deel uitmaakt [arrest van 19 mei 2022, Spetsializirana prokuratura (Proces van een gevluchte beklaagde), C‑569/20, EU:C:2022:401, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

47

Wat in de eerste plaats de bewoordingen van artikel 13 van verordening nr. 1151/2012 betreft, blijkt uit lid 1, onder a), ervan dat „elk direct of indirect commercieel gebruik van een geregistreerde naam voor producten die niet onder de registratie vallen, indien deze producten vergelijkbaar zijn met de onder deze naam geregistreerde producten of indien het gebruik van de naam inhoudt dat misbruik wordt gemaakt van de faam van deze beschermde naam” verboden is. Uit de woorden „elk gebruik” volgt dat het gebruik van een geregistreerde benaming ter aanduiding van producten die niet onder de registratie vallen en in de Unie zijn vervaardigd maar voor uitvoer naar derde landen bestemd zijn, niet van dit verbod is uitgesloten.

48

Bovendien verplicht artikel 13, lid 3, van verordening nr. 1151/2012 de lidstaten om „passende administratieve of juridische stappen [te ondernemen] om het onrechtmatige gebruik van [BOB’s] en [BGA’s] als bedoeld in lid 1, voor in de betrokken lidstaat geproduceerde [of] verhandelde producten, te voorkomen of te beëindigen”. Het voegwoord „of” wijst erop dat deze verplichting niet alleen geldt voor producten die op het grondgebied van de lidstaat worden verhandeld, maar ook voor die welke daar worden vervaardigd. Deze bewoordingen bevestigen dus dat het gebruik van een geregistreerde benaming ter aanduiding van niet onder de registratie vallende producten die worden vervaardigd in de Unie en bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen, niet is uitgesloten van het verbod van artikel 13, lid 1, onder a), van die verordening.

49

In casu wordt niet betwist dat Deense producenten een direct commercieel gebruikmaken, in de zin van artikel 13, lid 1, onder a), van verordening nr. 1151/2012, van de BOB „feta” ter aanduiding van de kaas die zij op het grondgebied van het Koninkrijk Denemarken produceren en die dus niet onder de registratie van die BOB valt, en dat de Deense autoriteiten geen administratieve of rechterlijke stappen ondernemen om dit gebruik te voorkomen of te beëindigen.

50

Wat in de tweede plaats de context van artikel 13 van verordening nr. 1151/2012 betreft, moet worden opgemerkt dat deze verordening, zoals de Commissie betoogt, is vastgesteld op basis van met name artikel 118, eerste alinea, VWEU, op grond waarvan het Europees Parlement en de Raad bevoegd zijn om in het kader van de totstandbrenging en de werking van de interne markt maatregelen vast te stellen voor de invoering van Europese titels om een eenvormige bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten in de hele Unie te bewerkstelligen.

51

Bijgevolg worden BOB’s en BGA’s door verordening nr. 1151/2012 en in het bijzonder artikel 13 ervan als intellectuele-eigendomsrecht beschermd, zoals wordt bevestigd door artikel 4, onder b), van deze verordening, volgens welke bepaling een regeling voor BOB’s en BGA’s wordt ingesteld om producenten van met een geografisch gebied verbonden producten behulpzaam te zijn door te zorgen voor eenvormige bescherming van de namen als een intellectuele-eigendomsrecht op het grondgebied van de Unie. Zoals de Republiek Cyprus opmerkt, vallen de BOB’s en BGA’s overigens ook voor de toepassing van verordening nr. 608/2013 onder intellectuele-eigendomsrechten, zoals blijkt uit artikel 2, punt 1, onder d), en punt 4, onder a), hiervan.

52

Het gebruik van een BOB of een BGA ter aanduiding van een op het grondgebied van de Unie vervaardigd product dat niet voldoet aan het toepasselijke productdossier, doet in de Unie afbreuk aan het intellectuele-eigendomsrecht dat die BOB of BGA uitmaakt, ook al is dit product bestemd voor uitvoer naar derde landen.

53

Wat de context van artikel 13 van verordening nr. 1151/2012 betreft, moet tevens worden opgemerkt dat de artikelen 36 en 37 van deze verordening, zoals gewijzigd bij verordening 2017/625, de lidstaten met name verplichten om ervoor te zorgen dat op hun grondgebied wordt geverifieerd of het product in overeenstemming is met het desbetreffende productdossier, en wel voordat het op de markt wordt gebracht. Aangezien deze bepalingen producten die voor uitvoer bestemd zijn niet van deze controle uitsluiten, bevestigen zij dat de in artikel 13, lid 3, van deze verordening neergelegde verplichting van de lidstaten om passende administratieve of gerechtelijke stappen te ondernemen om het onrechtmatige gebruik van BOB’s of BGA’s te voorkomen of te beëindigen, ook op dergelijke producten van toepassing is.

54

Wat in de derde plaats de doelstellingen van verordening nr. 1151/2012 betreft, deze zijn duidelijk omschreven in de artikelen 1 en 4 ervan. Volgens eerstgenoemde bepaling is deze verordening bedoeld om producenten van landbouwproducten en levensmiddelen behulpzaam te zijn bij het aan afnemers en consumenten kenbaar maken van de productkenmerken en de teelteigenschappen van die producten en levensmiddelen, en aldus eerlijke concurrentie voor landbouwers en producenten van landbouwproducten en levensmiddelen met waardetoevoegende kenmerken en eigenschappen te garanderen, ervoor te zorgen dat aan de consument betrouwbare informatie over dergelijke producten wordt verschaft, en te waarborgen dat de intellectuele-eigendomsrechten en de integriteit van de interne markt worden gewaarborgd. Wat meer bepaald BOB’s en BGA’s betreft, wordt volgens de tweede van deze bepalingen beoogd om producenten van met een geografisch gebied verbonden producten behulpzaam te zijn door billijke inkomsten te garanderen voor de kwaliteit van hun producten, te zorgen voor eenvormige bescherming van de namen als een intellectuele-eigendomsrecht op het grondgebied van de Unie en de consument duidelijke informatie over de waardetoevoegende eigenschappen van de producten te verstrekken.

55

In overweging 18 van verordening nr. 1151/2012 staat eveneens te lezen dat met het beschermen van BOB’s en BGA’s specifiek wordt beoogd landbouwers en producenten te verzekeren van een eerlijke prijs in verhouding tot de kwaliteiten en de kenmerken van een bepaald product, of de productiewijze ervan, en duidelijke informatie te verstrekken over producten met specifieke kenmerken die samenhangen met de geografische oorsprong ervan waardoor consumenten in staat worden gesteld beter geïnformeerde aankoopkeuzen te maken.

56

Verder volgt uit de rechtspraak van het Hof dat de regeling inzake de bescherming van BOB’s en BGA’s er in wezen op gericht is de consumenten te garanderen dat landbouwproducten met een geregistreerde benaming, doordat zij uit een bepaald geografisch gebied afkomstig zijn, bepaalde bijzondere eigenschappen bezitten en dus dankzij hun geografische herkomst een kwaliteitsgarantie bieden, teneinde landbouwproducenten in staat te stellen om in ruil voor een reële kwaliteitsverbetering een betere prijs te krijgen, en te voorkomen dat derden onrechtmatig profiteren van de faam die deze producten dankzij hun kwaliteit genieten (arresten van 17 december 2020, Syndicat interprofessionnel de défense du fromage Morbier, C‑490/19, EU:C:2020:1043, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en, naar analogie, 9 september 2021, Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne, C‑783/19, EU:C:2021:713, punt 49).

57

Voor zover het Koninkrijk Denemarken aanvoert dat verordening nr. 1151/2012 blijkens deze doelstellingen beoogt een regeling in te voeren ter bescherming van BOB’s en BGA’s voor producten die op de interne markt in de handel zijn gebracht, waarbij de beoogde consumenten de consumenten van de Unie zijn, moet worden vastgesteld dat deze verordening ongetwijfeld betrekking heeft op deze consumenten en niet op die van derde landen. Deze verordening, die is vastgesteld op basis van artikel 118 VWEU, betreft immers de werking van de interne markt en is gericht, zoals deze lidstaat opmerkt, op de integriteit van de interne markt en het informeren van de consument in de Unie.

58

Tevens moet worden opgemerkt dat er een verband bestaat tussen de doelstelling om de consumenten te informeren en de doelstelling om de producenten billijke inkomsten te garanderen voor de kwaliteit van hun producten, aangezien het informeren van de consument er met name toe strekt landbouwproducenten in staat te stellen om in ruil voor een reële kwaliteitsverbetering een betere prijs te krijgen, zoals blijkt uit de in punt 56 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak.

59

Het blijft echter een feit dat het doel om de producenten billijke inkomsten te garanderen voor de kwaliteit van hun producten, een doel is dat als zodanig door deze verordening wordt nagestreefd, zoals blijkt uit overweging 18 en artikel 4, onder a), van verordening nr. 1151/2012. Hetzelfde geldt voor de in artikel 1, onder c), van deze verordening genoemde doelstelling om de eerbiediging van intellectuele-eigendomsrechten te garanderen.

60

Het is duidelijk dat het gebruik van de BOB „feta” ter aanduiding van op het grondgebied van de Unie vervaardigde producten die niet aan het productdossier van die BOB beantwoorden, afbreuk doet aan deze twee doelstellingen, zelfs indien deze producten bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen.

61

Zowel uit de bewoordingen van artikel 13 van verordening nr. 1151/2012 als uit de context van deze bepaling en de doelstellingen van deze verordening volgt dus dat een dergelijk gebruik, zoals de Commissie betoogt, onder de door artikel 13, lid 1, onder a), van deze verordening verboden gedragingen valt.

62

Geen van de andere argumenten van het Koninkrijk Denemarken kan aan deze uitlegging afdoen.

63

Wat in de eerste plaats het feit betreft dat verordening nr. 1151/2012, anders dan andere verordeningen op het gebied van de bescherming van geregistreerde benamingen en aanduidingen, zoals de verordeningen nr. 110/2008 en nr. 251/2014, niet uitdrukkelijk bepaalt dat zij ook van toepassing is op producten die in de Unie worden vervaardigd met het oog op uitvoer naar derde landen, zij eraan herinnerd dat de Unierechtelijke bepalingen inzake de bescherming van geregistreerde benamingen en geografische aanduidingen – die passen in het horizontale kwaliteitsbeleid van de Unie – zodanig moeten worden uitgelegd dat zij coherent kunnen worden toegepast (arrest van 20 december 2017, Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne, C‑393/16, EU:C:2017:991, punt 32). Een uitlegging van verordening nr. 1151/2012 in die zin dat zij landbouwproducten en levensmiddelen die voor uitvoer naar derde landen bestemd zijn, uitsluit van de bescherming waarin zij voorziet, terwijl de door het Koninkrijk Denemarken aangevoerde verordeningen nr. 110/2008 en nr. 251/2014 dezelfde bescherming bieden aan alle daarin bedoelde producten, ook wanneer zij in de Unie worden geproduceerd met het oog op uitvoer naar derde landen, voldoet niet aan dit coherentievereiste, aangezien een dergelijk verschil niet wordt gerechtvaardigd.

64

Wat in de tweede plaats de aan de overwegingen 20 en 27 van verordening nr. 1151/2012 ontleende stelling betreft, moet worden benadrukt dat deze overwegingen geenszins aldus kunnen worden opgevat dat de bescherming van in de Unie vervaardigde en naar derde landen uitgevoerde producten afhankelijk is van het bestaan van een daartoe in het kader van de WTO of van multilaterale en bilaterale overeenkomsten gecreëerd mechanisme. Zulke overeenkomsten hebben namelijk tot doel een dergelijke bescherming door en in derde landen te waarborgen, terwijl verordening nr. 1151/2012 voorziet in een uniforme en uitputtende beschermingsregeling voor BOB’s en BGA’s in de Unie (zie naar analogie arrest van 8 september 2009, Budějovický Budvar, C‑478/07, EU:C:2009:521, punt 114).

65

Wat in de derde plaats de door het Koninkrijk Denemarken aangevoerde elementen inzake de ontstaansgeschiedenis van verordening nr. 1151/2012 en de situatie vóór de vaststelling ervan betreft, moet worden opgemerkt dat het feit dat de aanbeveling van het Comité van de Regio’s en het voorstel van het Europees Parlement waarnaar in punt 39 van het onderhavige arrest wordt verwezen, niet hebben geleid tot de uitdrukkelijke vermelding in die verordening dat zij ook van toepassing is op producten die in de Unie worden vervaardigd voor uitvoer naar derde landen, op zich niet volstaat om vast te stellen dat de Uniewetgever definitief heeft afgezien van de opneming van deze producten in het toepassingsgebied ervan. Voorts moet worden vastgesteld dat de vergelijking van de regeling voor de bescherming van BOB’s en BGA’s van landbouwproducten en levensmiddelen die bij verordening nr. 2081/92 en vervolgens bij verordening nr. 510/2006 is ingevoerd met de beschermingsregeling die uit verordening nr. 1151/2012 voortvloeit, geen aanwijzingen oplevert voor de stelling dat de Uniewetgever met de vaststelling van deze laatste verordening heeft beoogd producten die naar derde landen worden uitgevoerd van het toepassingsgebied ervan uit te sluiten.

66

Wat in de vierde en laatste plaats de eerbiediging van het rechtszekerheidsbeginsel betreft, klopt het dat verordening nr. 1151/2012 niet uitdrukkelijk vermeldt dat zij ook van toepassing is op producten die in de Unie worden vervaardigd met het oog op uitvoer naar derde landen. Gelet op het algemene en ondubbelzinnige karakter van de artikelen 13, 36 en 37 van verordening nr. 1151/2012, die niet in een afwijking voor dergelijke producten voorzien, en op het feit dat de in punt 59 van het onderhavige arrest vermelde doelstellingen in de artikelen 1 en 4 van deze verordening duidelijk zijn geformuleerd, is artikel 13, lid 3, van deze verordening evenwel duidelijk en ondubbelzinnig is voor zover het de lidstaten verplicht passende administratieve en gerechtelijke stappen te ondernemen om het gebruik van BOB’s of BGA’s ter aanduiding van producten die niet in overeenstemming zijn met het toepasselijke productdossier en die op hun grondgebied worden vervaardigd, te voorkomen of te beëindigen, ook wanneer deze producten bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen.

67

In die omstandigheden moet worden geconcludeerd dat het Koninkrijk Denemarken zijn verplichtingen krachtens artikel 13, lid 3, van verordening nr. 1151/2012 niet is nagekomen door een dergelijk gebruik op zijn grondgebied niet te voorkomen en te beëindigen.

68

Bijgevolg moet de eerste grief worden aanvaard.

Tweede grief: schending van het beginsel van loyale samenwerking

Argumenten van partijen

69

De Commissie betoogt dat het Koninkrijk Denemarken artikel 4, lid 3, VEU, gelezen in samenhang met artikel 1, lid 1, en artikel 4 van verordening nr. 1151/2012, heeft geschonden door Deense zuivelproducenten toe te laten kaas met de BOB „feta” te produceren en verkopen. Ten eerste heeft deze lidstaat namelijk opzettelijk inbreuk gemaakt op de uit artikel 13 van deze verordening voortvloeiende verplichtingen, en zelfs het onrechtmatige gebruik van deze BOB aangemoedigd. Aldus brengt het de verwezenlijking van de doelstellingen van verordening nr. 1151/2012 in gevaar, die erin bestaan eerlijke concurrentie te garanderen voor landbouwers en producenten van landbouwproducten en levensmiddelen met waardetoevoegende kenmerken en eigenschappen, producenten van met een geografisch gebied verbonden producten behulpzaam te zijn door billijke inkomsten te garanderen voor de kwaliteit van hun producten, en bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten te garanderen voor alle benamingen die op het grondgebied van de Unie beschermd zijn.

70

Ten tweede heeft het Koninkrijk Denemarken, doordat het de inbreuk die op de aan de BOB „feta” verbonden rechten wordt gemaakt wanneer Deense zuivelproducenten naar derde landen kaas uitvoeren waarop deze BOB onrechtmatig is aangebracht, niet heeft voorkomen of beëindigd, de positie van de Unie in de internationale onderhandelingen ter waarborging van de bescherming van de kwaliteitsregelingen van de Unie verzwakt en zo afbreuk gedaan aan een coherente externe vertegenwoordiging van de Unie.

71

In antwoord op een schriftelijke vraag van het Hof heeft de Commissie betoogd dat het Koninkrijk Denemarken blijk heeft gegeven van een gedraging waarvan de gevolgen verder reiken dan de niet-nakoming van de materiële verplichting die voortvloeit uit artikel 13, lid 3, van verordening nr. 1151/2012.

72

De Helleense Republiek wijst er met name op dat de gevolgen van de door het Koninkrijk Denemarken toegepaste praktijk ernstig zijn, zowel op nationaal niveau, voor de fetaproducenten, als op het niveau van de Unie, in de context van de internationale onderhandelingen. De Helleense Republiek is van mening dat de gedraging waarop deze grief van de Commissie betrekking heeft, losstaat van de gedraging die een schending van de specifieke verplichtingen van artikel 13 van verordening nr. 1151/2012 vormt. Het Koninkrijk Denemarken heeft zich namelijk stelselmatig en gedurende lange tijd aan zijn verplichtingen onttrokken door zich te beroepen op het dilatoire en onjuiste argument dat de betrokken producten bestemd waren voor uitvoer naar derde landen, en heeft geen enkele maatregel genomen om de onrechtmatige gevolgen van deze onwettige gedraging ongedaan te maken.

73

Ook de Republiek Cyprus is van mening dat de omstreden praktijk afbreuk doet aan de mogelijkheden van internationale bescherming van BOB’s. Deze praktijk draagt er immers toe bij dat een BOB in derde landen een soortnaam wordt, waardoor de onderhandelingspositie van de Commissie wordt verzwakt. De tolerantie waarvan het Koninkrijk Denemarken blijk geeft ten aanzien van deze praktijk, is in strijd met artikel 4, lid 3, VEU. Deze niet-nakoming moet worden vastgesteld indien het Hof zou oordelen dat de verplichtingen van artikel 13, lid 3, van verordening nr. 1151/2012 onduidelijk zijn wat het toezicht op in derde landen in de handel gebrachte producten betreft.

74

Het Koninkrijk Denemarken verwerpt dit argument met het betoog dat het beginsel van loyale samenwerking noch in het kader van artikel 1, lid 1, en artikel 4 van verordening nr. 1151/2012 noch autonoom kan worden geacht te zijn geschonden, aangezien een verschil van mening over de uitlegging van het recht van de Unie geen schending van dit beginsel kan vormen. Bovendien is deze lidstaat van mening dat de gedragingen waarop de twee grieven betrekking hebben en die de Commissie tot staving van haar beroep heeft aangevoerd, hetzelfde zijn.

Beoordeling door het Hof

75

Niet-nakoming van de uit artikel 4, lid 3, VEU voortvloeiende algemene loyaliteitsverplichting kan slechts worden vastgesteld voor zover zij betrekking heeft op andere gedragingen dan die welke een aan de lidstaat verweten schending van specifieke verplichtingen inhouden [zie in die zin arrest van 17 december 2020, Commissie/Slovenië (Archief van de ECB), C‑316/19, EU:C:2020:1030, punt 121 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

76

In casu moet worden vastgesteld dat de grief van de Commissie inzake het beginsel van loyale samenwerking, voor zover het Koninkrijk Denemarken daarmee wordt verweten dat het de uit artikel 13 van verordening nr. 1151/2012 voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen en aldus de verwezenlijking van de door deze verordening nagestreefde doelstellingen in gevaar heeft gebracht, betrekking heeft op dezelfde gedraging als de eerste grief, namelijk het verzuim te voorkomen dat Deense producenten de BOB „feta” gebruiken voor kaas die niet aan het toepasselijke productdossier voldoet, en die praktijk te beëindigen.

77

Bovendien toont de Commissie niet aan dat het Koninkrijk Denemarken het onrechtmatige gebruik van de BOB „feta” op een andere wijze dan door dit nalaten heeft aangemoedigd.

78

Evenzo kan de uitvoer naar derde landen door producenten van de Unie van producten waarop op onrechtmatige wijze een BOB is aangebracht de positie van de Unie in internationale onderhandelingen ter bescherming van de kwaliteitsregelingen van de Unie weliswaar verzwakken, maar staat het niet vast dat het Koninkrijk Denemarken, zoals de advocaat-generaal in punt 95 van haar conclusie in wezen opmerkt, handelingen heeft verricht of verklaringen heeft afgelegd die dit gevolg kunnen hebben en die een andere gedraging vormen dan die welke in de eerste grief aan de orde is.

79

Derhalve moet de tweede grief worden afgewezen.

80

Gelet op een en ander moet worden vastgesteld dat het Koninkrijk Denemarken zijn verplichtingen krachtens artikel 13, lid 3, van verordening nr. 1151/2012 niet is nagekomen door niet te hebben voorkomen dat Deense zuivelproducenten de BOB „feta” gebruiken ter aanduiding van kaas die niet voldoet aan het productdossier van die BOB, en door dat gebruik niet te hebben beëindigd. Het beroep moet worden verworpen voor het overige.

Kosten

81

Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Overeenkomstig artikel 138, lid 3, van dit Reglement draagt elke partij haar eigen kosten indien de partijen onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld. Indien dit gelet op de omstandigheden van de zaak gerechtvaardigd voorkomt, kan het Hof beslissen dat een partij niet alleen in haar eigen kosten, maar ook in een deel van de kosten van de andere partij wordt verwezen. Aangezien het Koninkrijk Denemarken op de voornaamste punten in het ongelijk is gesteld en de Commissie de verwijzing in de kosten heeft gevorderd, moet het, gelet op de omstandigheden van de onderhavige zaak, worden verwezen in zijn eigen kosten en in vier vijfde van de kosten van de Commissie. De Commissie draagt een vijfde van haar kosten.

82

Daarnaast dragen de lidstaten die in het geding hebben geïntervenieerd krachtens artikel 140, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering hun eigen kosten. De Helleense Republiek en de Republiek Cyprus dragen bijgevolg hun eigen kosten.

 

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart:

 

1)

Het Koninkrijk Denemarken is zijn verplichtingen krachtens artikel 13, lid 3, van verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen niet nagekomen door niet te hebben voorkomen dat Deense zuivelproducenten de beschermde oorsprongsbenaming (BOB) „feta” gebruiken ter aanduiding van kaas die niet voldoet aan het productdossier van die BOB, en door dat gebruik niet te hebben beëindigd.

 

2)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

 

3)

Het Koninkrijk Denemarken draagt zijn eigen kosten en vier vijfde van de kosten van de Europese Commissie.

 

4)

De Europese Commissie draagt een vijfde van haar kosten.

 

5)

De Helleense Republiek en de Republiek Cyprus dragen hun eigen kosten.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Deens.

Top
  翻译: