Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020TN0691

Zaak T-691/20: Beroep ingesteld op 18 november 2020 — Kühne/Parlement

PB C 28 van 25.1.2021, p. 57–59 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

25.1.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 28/57


Beroep ingesteld op 18 november 2020 — Kühne/Parlement

(Zaak T-691/20)

(2021/C 28/87)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Verena Kühne (Berlijn, Duitsland) (vertegenwoordiger: O. Schmechel, advocaat)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

verweerders besluit van 17 april 2020, dat op 21 april 2020 werd aangevuld, tot afwijzing van het verzoek van verzoekster van 19 december 2019 om een verklaring voor recht betreffende mobiliteit, nietig verklaren;

verweerder gelasten daaraan alle wettelijke gevolgen te verbinden voor de toepassing van verzoeksters mobiliteit;

verweerder verwijzen in de kosten van de procedure;

deze zaak voegen met zaak T-468/20, overeenkomstig artikel 68, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster volgende middelen aan.

1.

Eerste middel: het afwijzingsbesluit is bezwarend

Het afwijzingsbesluit is voor verzoekster bezwarend in de zin van de rechtspraak die voortvloeit uit de zaak Deshormes (1), aangezien het de vaststelling bevat dat verzoekster onderworpen is aan mobiliteit, ook al treden de gevolgen van deze vaststelling op een later tijdstip in doordat het besluit ter uitvoering van het afwijzingsbesluit pas in de toekomst zal worden vastgesteld.

2.

Tweede middel: belang bij de verklaring voor recht

Verzoekster heeft nog steeds belang bij de verklaring voor recht dat haar overplaatsing niet kan worden gelast op basis van de mobiliteitsregeling.

3.

Derde middel: schending van de zorgplicht

Het recht op privéleven en op familie- en gezinsleven en het recht van de minderjarige dochter om regelmatig persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met haar beide ouders te onderhouden worden geschonden, aangezien verzoeksters familie gescheiden zou moeten leven: de dochter zou met haar vader in Berlijn verblijven en verzoekster zou alleen naar Luxemburg verhuizen.

Het recht op gelijkheid voor de wet en non-discriminatie wordt geschonden. Verzoekster wordt als gehuwde ambtenaar van een EPLO (liaisonbureau van het Europees Parlement) en moeder van een minderjarige dochter, over wie zij het gezag met haar man deelt, onderworpen aan mobiliteit, op grond waarvan zij naar Luxemburg wordt overgeplaatst. Feitelijk gescheiden en gescheiden ambtenaren van een EPLO met gedeeld gezag over een minderjarig kind blijven vrijgesteld van mobiliteit tot het kind meerderjarig is, zonder dat er een objectieve rechtvaardiging voor deze ongelijke behandeling bestaat.

4.

Vierde middel: onevenredigheid van de overplaatsing naar een andere standplaats

De belangen van verzoekster en verweerder zijn niet onderling afgewogen, hoewel verweerder daartoe gehouden was in het kader van zijn plicht tot behoorlijk bestuur (artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie).

Verzoeksters beschermde belangen wegen duidelijk zwaarder dan het belang van verweerder bij de overplaatsing.

De overplaatsing van het EPLO in Berlijn naar het EPLO in Luxemburg is niet in het belang van de dienst.

5.

Vijfde middel: onjuist gebruik van discretionaire bevoegdheid

Verweerder erkent zijn discretionaire bevoegdheid niet en oefent deze derhalve niet uit.

6.

Zesde middel: bescherming van het gewettigd vertrouwen

Sinds verzoeksters benoeming in 2001 tot de vaststelling van het mobiliteitsbesluit van 2018 van het Bureau van het Europees Parlement geldt het beginsel dat AST-ambtenaren zoals verzoekster niet aan de mobiliteit zijn onderworpen. Dit beginsel is sinds het mobiliteitsbesluit van 1998 van kracht en is in de mobiliteitsbesluiten van het Bureau van het Europees Parlement van 2002 en 2004 opnieuw bevestigd.

Verzoeksters vertrouwen in de voortzetting van de mobiliteitsexceptie was gewettigd. Een wijziging van de regels vereist daarom een passende overgangsregeling en passende uitzonderingsgronden. De beoogde overgangsperiode van drie jaar is ongeschikt, aangezien deze de scheiding van verzoeksters familie niet ongedaan maakt. Een uitzonderingsgrond voor verzoekster ontbreekt.

7.

Zevende middel: verval van recht

Verweerder heeft de mogelijkheid verloren om verzoekster de mobiliteit met als gevolg een verandering van standplaats op te leggen, aangezien verweerder zelf, door AST-ambtenaren herhaaldelijk vrij te stellen van mobiliteit, bij verzoekster de indruk heeft gewekt dat een verandering van standplaats niet viel te verwachten.


(1)  Arrest van 1 februari 1979, Deshormes/Commissie (17/78, EU:C:1979:24).


Top
  翻译: