This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62023TN0263
Case T-263/23: Action brought on 16 May 2023 — Symrise v Commission
Zaak T-263/23: Beroep ingesteld op 16 mei 2023 — Symrise / Commissie
Zaak T-263/23: Beroep ingesteld op 16 mei 2023 — Symrise / Commissie
PB C 235 van 3.7.2023, p. 69–69
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
3.7.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 235/69 |
Beroep ingesteld op 16 mei 2023 — Symrise / Commissie
(Zaak T-263/23)
(2023/C 235/82)
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Symrise AG (Holzminden, Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Kuhn, M. Rust, T.-M. Wienke, L. Bär en J. Jourdan, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
besluit C(2023) 1103 final van de Commissie van 10 februari 2023, waarbij overeenkomstig artikel 20, lid 4, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (1) een inspectie bij Symrise AG en al haar directe en indirecte dochterondernemingen wordt gelast (AT.40826 — Rose), nietig te verklaren; |
— |
de Commissie te verwijzen in de volledige kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan.
1. |
Eerste middel: Schending van verzoeksters grondrechten op eerbiediging van haar privélokalen en privéleven, zoals gewaarborgd door artikel 7 van het Handvest van de grondrechten. Verzoekster voert aan dat het besluit waarbij de inspectie in haar lokalen wordt gelast i) willekeurig is omdat de Commissie niet over voldoende ernstige aanwijzingen beschikte om de betrokkenheid van verzoekster bij enige inbreuk op het mededingingsrecht redelijkerwijs te kunnen vermoeden, en ii) een onevenredige inbreuk vormt op haar grondrechten op eerbiediging van privélokalen en privéleven, aangezien het besluit niet voorziet in een beperking in de tijd. |
2. |
Tweede middel: Schending van artikel 20, lid 4 van verordening (EG) nr. 1/2003 en van de motiveringsplicht van de Commissie als bedoeld in artikel 296, tweede alinea, VWEU. Verzoekster voert aan dat het besluit — in strijd met artikel 20, lid 4, van verordening (EG) nr. 1/2003 en met de verplichting van de Commissie om haar besluiten duidelijk te motiveren — niet voldoet aan de verplichting van de Commissie om het voorwerp van de inspectie duidelijk en nauwkeurig te omschrijven. Het besluit was namelijk zo geformuleerd dat verzoekster niet in staat werd gesteld om de omvang van de inspectie te begrijpen en derhalve haar rechten van verdediging uit te oefenen. |
(1) Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).