Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2005/143/28

Zaak C-130/05: Verzoek van het College van Beroep voor het bedrijfsleven te 's-Gravenhage, van 17 maart 2005, om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Coxon & Chatterton limited en Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

PB C 143 van 11.6.2005, p. 20–20 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

11.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 143/20


Verzoek van het College van Beroep voor het bedrijfsleven te 's-Gravenhage, van 17 maart 2005, om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Coxon & Chatterton limited en Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(Zaak C-130/05)

(2005/C 143/28)

Procestaal: Nederlands

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven te 's-Gravenhage Nederland heeft, bij arrest van 17 maart 2005, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 21 maart 2005, in het geding tussen Coxon & Chatterton limited en Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

1.

Moet artikel 17, tweede lid, aanhef en onder a, van richtlijn 97/78/EG (1), aldus worden geïnterpreteerd dat het bezwaar tegen terugzending van een partij die niet aan de invoervoorwaarden voldoet, is gelegen in het niet voldoen aan de communautaire voorwaarden voor invoer dan wel in de voorwaarden die gelden op de met de belanghebbende bij de lading overeengekomen plaats buiten de in bijlage I van de richtlijn 97/78/EG vermelde grondgebieden?

2.

Moet artikel 17, tweede lid, aanhef en onder a, van richtlijn 97/78/EG, gelezen in samenhang met artikel 22, tweede lid, van richtlijn 97/78/EG en met artikel 5, van verordening (EEG) 2377/90 (2) aldus worden geïnterpreteerd dat deze bepaling in alle gevallen waarin na één van de bij richtlijn 97/78/EG voorziene controles blijkt dat een partij producten een gevaar kan vormen voor de gezondheid van mens of dier, imperatief de vernietiging van de betreffende partijen dierlijke producten voorschrijft?

3.

Moet artikel 22 van richtlijn 97/78/EG in samenhang met artikel 5,verordening (EEG) 2377/90 aldus worden geïnterpreteerd dat de enkele omstandigheid dat in een partij een residu van een stof vermeld in bijlage V van verordening (EEG) 2377/90 is aangetroffen, meebrengt dat de betreffende partij een zodanig gevaar kan vormen voor de gezondheid van mens of dier dat terugzending is uitgesloten?

4.

Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord, moet artikel 17, tweede lid, van richtlijn 97/78/EG, dan aldus worden uitgelegd dat het tevens strekt tot bescherming van de belangen van het derde land waar de partij na terugzending zal worden ingevoerd, ook als dit belang niet tevens de bescherming impliceert van een belang dat in lidstaten van de EU kan worden gelokaliseerd ?


(1)  Van de Raad, van 18 december 1997, tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht (PB L 24, blz. 9)

(2)  Van de Raad, van 26 juni 1990, houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen door geneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 224, blz. 1)


Top
  翻译: