Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2006/010/07

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 10 november 2005 in zaak C-316/04 (verzoek van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Nederland) om een prejudiciële beslissing): Stichting Zuid-Hollandse Milieufederatie tegen College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen (Toelating voor op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en biociden — Richtlijn 91/414/EEG — Artikel 8 — Richtlijn 98/8/EG — Artikel 16 — Bevoegdheid van lidstaten tijdens overgangsperiode)

PB C 10 van 14.1.2006, p. 4–4 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

14.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 10/4


ARREST VAN HET HOF

(Tweede kamer)

van 10 november 2005

in zaak C-316/04 (verzoek van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Nederland) om een prejudiciële beslissing): Stichting Zuid-Hollandse Milieufederatie tegen College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen (1)

(Toelating voor op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en biociden - Richtlijn 91/414/EEG - Artikel 8 - Richtlijn 98/8/EG - Artikel 16 - Bevoegdheid van lidstaten tijdens overgangsperiode)

(2006/C 10/07)

Procestaal: Nederlands

In zaak C-316/04, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Nederland) bij uitspraak van 22 juli 2004, ingekomen bij het Hof op 26 juli 2004, in de procedure: Stichting Zuid-Hollandse Milieufederatie tegen College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen, in tegenwoordigheid van: 3M Nederland BV e.a., heeft het Hof (Tweede kamer), samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, J. Makarczyk, R. Schintgen, G. Arestis en J. Klučka (rapporteur), rechters; advocaat-generaal: F. G. Jacobs; griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur, op 10 november 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

1)

Artikel 16, lid 1, van richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden, moet aldus worden uitgelegd dat het geen standstillverplichting bevat. Ingevolge de artikelen 10, tweede alinea, EG en 249, derde alinea, EG alsmede richtlijn 98/8 dienen de lidstaten zich echter tijdens de in artikel 16, lid 1, van deze richtlijn bepaalde overgangsperiode te onthouden van maatregelen die de verwezenlijking van het door deze richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar zouden brengen.

2)

Artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, moet aldus worden uitgelegd, dat indien een lidstaat toelaat dat gewasbeschermingsmiddelen die werkzame stoffen bevatten die niet in bijlage I bij deze richtlijn zijn opgenomen en die twee jaar na kennisgeving van deze richtlijn reeds op de markt waren, op zijn grondgebied op de markt worden gebracht, daarbij niet het bepaalde in artikel 4 of artikel 8, lid 3, van deze richtlijn in acht hoeft te worden genomen.

3)

Artikel 16, lid 1, van richtlijn 98/8 heeft dezelfde betekenis als artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/414.

4)

Het staat aan de verwijzende rechter om te beoordelen of de toets in artikel 25d, lid 2, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 alle kenmerken vertoont van het nieuwe onderzoek in de zin van artikel 8, lid 3, van richtlijn 91/414.

5)

Artikel 8, lid 3, van richtlijn 91/414 moet aldus worden uitgelegd, dat het slechts bepalingen met betrekking tot de verstrekking van gegevens voorafgaand aan een nieuw onderzoek bevat.

6)

De eerste vraag hoeft niet te worden beantwoord.


(1)  PB C 239 van 25.9.2004.


Top
  翻译: