Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C:2021:225:FULL

Publicatieblad van de Europese Unie, C 225, 11 juni 2021


Display all documents published in this Official Journal
 

ISSN 1977-0995

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 225

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

64e jaargang
11 juni 2021


Inhoud

Bladzijde

 

III   Voorbereidende handelingen

 

RAAD

2021/C 225/01

Standpunt (EU) nr. 20/2021 van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad
Vastgesteld door de Raad op 26 mei 2021
 ( 1 )

1

2021/C 225/02

Motivering van de Raad: Standpunt (EU) nr. 20/2021 van de Raad in eerste lezing, met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad

80


 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


III Voorbereidende handelingen

RAAD

11.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 225/1


STANDPUNT (EU) nr. 20/2021 VAN DE RAAD IN EERSTE LEZING

met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad

Vastgesteld door de Raad op 26 mei 2021

(Voor de EER relevante tekst)

2021/C 225/01

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 209 en 212 en artikel 322, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Gezien het advies van de Rekenkamer (3),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het algemene doel van het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld (hierna “het instrument”), dat een programma is voor de toepassing van het meerjarig financieel kader, is het wereldwijd handhaven en uitdragen van de waarden, beginselen en fundamentele belangen van de Unie met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen en beginselen van het externe optreden van de Unie, zoals bepaald in artikel 3, lid 5, en de artikelen 8 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).

(2)

Overeenkomstig artikel 21 VEU ziet de Unie toe op de samenhang tussen de diverse onderdelen van haar externe optreden en tussen het externe optreden en het beleid van de Unie op andere terreinen, en beijvert zij zich voor een hoge mate van samenwerking op alle gebieden van de internationale betrekkingen. Het brede spectrum van acties die in het kader van het instrument ondersteund worden, moet bijdragen tot de doelstellingen van artikel 21, leden 1 en 2, VEU.

(3)

Het optreden van de Unie moet de eerbiediging bevorderen van en verankerd zijn in het internationaal recht inzake de mensenrechten, met inbegrip van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, evenals in het internationaal humanitair recht, en moet berusten op de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten.

(4)

Overeenkomstig artikel 8, lid 1, VEU ontwikkelt de Unie met de naburige landen bijzondere betrekkingen, die erop gericht zijn een ruimte van welvaart en goed nabuurschap tot stand te brengen welke stoelt op de waarden van de Unie en welke gekenmerkt wordt door nauwe en vreedzame betrekkingen die gebaseerd zijn op samenwerking. Het instrument moet tot die doelstelling bijdragen.

(5)

Hoofddoel van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie, zoals bepaald in artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), is de armoede terug te dringen en uiteindelijk uit te bannen. Het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie draagt ook bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, met name de ondersteuning van de duurzame ontwikkeling van de ontwikkelingslanden op economisch, sociaal en milieugebied, met uitbanning van de armoede als voornaamste doel, zoals bepaald in artikel 21, lid 2, punt d), VEU.

(6)

De Unie dient te zorgen voor een coherent ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, zoals vereist in artikel 208 VWEU. De Unie moet rekening houden met de doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking in andere beleidsmaatregelen die gevolgen kunnen hebben voor ontwikkelingslanden, wat een cruciale factor is in de strategie om de duurzameontwikkelingsdoelstellingen te bereiken die zijn vastgesteld in de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling (hierna de “Agenda 2030”), die in september 2015 door de Verenigde Naties (VN) is aangenomen. Om de in de Agenda 2030 verankerde beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling te waarborgen, moet op alle nationale niveaus binnen de Unie, in andere landen en mondiaal rekening worden gehouden met het effect van alle beleidsmaatregelen wat betreft duurzame ontwikkeling.

(7)

Het instrument moet bijdragen tot handhaving van de vrede, voorkoming van conflicten en versterking van de internationale veiligheid, zoals bepaald in artikel 21, lid 2, punt c), VEU.

(8)

Het instrument moet vastgesteld worden voor een periode van zeven jaar om de duur ervan af te stemmen op die van het meerjarig financieel kader 2021-2027 dat is vastgelegd in Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (5) (het “MFK 2021-2027”).

(9)

Het instrument moet voorzien in acties ter ondersteuning van die doelstellingen van de Unie en het Uniebeleid inzake extern optreden, en bouwt voort op de acties die voorheen werden gesteund in het kader van de Verordeningen (EU) nr. 230/2014 (6), (EU) nr. 232/2014 (7), (EU) nr. 233/2014 (8), (EU) nr. 234/2014 (9), (EU) nr. 235/2014 (10), (EU) nr. 236/2014 (11) en (EU) 2017/1601 (12) van het Europees Parlement en de Raad, Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad (13),

de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 480/2009 (14), (Euratom) nr. 237/2014 (15) en (EU) 2015/322 van de Raad (16) en het Intern Akkoord inzake het 11e Europees Ontwikkelingsfonds (17).

(10)

De mondiale context voor optreden is het streven naar een op regels en waarden gebaseerde wereldorde, met multilateralisme als basisbeginsel en de VN als kern. De Agenda 2030 vormt samen met de Overeenkomst van Parijs, die is vastgesteld in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (18), (de “Overeenkomst van Parijs”), en de actieagenda van Addis Abeba over de derde internationale conferentie over de financiering van ontwikkeling (de “actieagenda van Addis Abeba”) het antwoord van de internationale gemeenschap op mondiale uitdagingen en trends op het gebied van duurzame ontwikkeling. De Agenda 2030, waarvan de duurzameontwikkelingsdoelstellingen de kern vormen, is een transformerend kader om overal ter wereld armoede uit te bannen en duurzame ontwikkeling te verwezenlijken. De Agenda 2030 is universeel van toepassing en biedt een uitgebreid gedeeld actiekader voor zowel de Unie, haar lidstaten, als haar partners. De Agenda 2030 vindt een evenwicht tussen de economische, de sociale en de ecologische dimensie van duurzame ontwikkeling, en onderkent de essentiële onderlinge verbanden tussen zijn doelstellingen en streefcijfers. De Agenda 2030 streeft ernaar dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten en poogt degenen die het verst achterop liggen, het eerst te bereiken. De uitvoering van de Agenda 2030 zou nauw worden gecoördineerd met de andere desbetreffende internationale verplichtingen van de Unie. De in het kader van het instrument ondersteunde acties moeten berusten op de beginselen en doelstellingen die zijn bepaald in de Agenda 2030, de Overeenkomst van Parijs en de actieagenda van Addis Abeba, en moeten bijdragen tot de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de onderlinge verbanden tussen de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en aan geïntegreerde acties die wederzijdse voordelen kunnen opleveren en waarmee meerdere doelstellingen op coherente wijze kunnen worden verwezenlijkt zonder andere doelstellingen te ondermijnen.

(11)

De uitvoering van het instrument moet uitgaan van de vijf prioriteiten die zijn vastgelegd in de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie (juni 2016) (hierna “de integrale strategie”) zoals goedgekeurd door de Raad in zijn conclusies van 17 oktober 2016, die de visie van de Unie weerspiegelt en het kader biedt voor een eensgezind en verantwoordelijk extern optreden, in samenwerking met anderen, ter bevordering van haar waarden en belangen. De Unie moet partnerschappen versterken, de politieke dialoog bevorderen en gezamenlijke antwoorden bieden op uitdagingen van mondiaal belang. Haar optreden moet alle aspecten van de fundamentele belangen, beginselen en waarden van de Unie ondersteunen. Daarbij moet de Unie gebruikmaken van een geïntegreerde aanpak en voldoen aan de beginselen van eerbiediging van strenge sociale, arbeids- en milieunormen, onder meer met betrekking tot klimaatverandering, alsook van de rechtsstaat en het internationaal recht, met inbegrip van het humanitair recht en het internationaal recht inzake de mensenrechten, en die bevorderen.

(12)

De uitvoering van het instrument moet tevens gebaseerd zijn op de Europese consensus inzake ontwikkeling van 8 juni 2017 (de “consensus”), die voorziet in een kader voor een gemeenschappelijke benadering van ontwikkelingssamenwerking door de Unie en haar lidstaten voor de uitvoering van de Agenda 2030 en de actieagenda van Addis Abeba. Uitbannen van armoede, tegengaan van discriminatie en ongelijkheid, niemand aan zijn lot overlaten, beschermen van het milieu en bestrijden van de klimaatverandering, en vergroten van weerbaarheid vormen de basis voor het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en moeten ten grondslag liggen aan de uitvoering van het instrument.

(13)

In het instrument moet ook rekening worden gehouden met de relevante beleidsdocumenten, met inbegrip van toekomstige herzieningen daarvan, zoals het Verdrag van de VN betreffende de status van vluchtelingen, het Verdrag van de VN inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, het Verdrag van de VN inzake de rechten van het kind, het Actieprogramma van de in 1994 in Caïro gehouden Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (ICPD), het Actieprogramma van Peking, het Verdrag van de VN inzake de rechten van personen met een handicap, het EU-concept voor steun voor ontwapening, demobilisatie en re-integratie, de alomvattende aanpak voor de uitvoering door de EU van Resoluties 1325 (2000) en 1820 (2009) van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid, het Concept inzake versterking van de bemiddelings- en dialoogcapaciteit van de EU, de conclusies van de Raad van 20 juni 2011 over conflictpreventie; het strategisch EU-kader van 2012 voor mensenrechten en democratie en de daarop gebaseerde actieplannen, de conclusies van de Raad van 14 november 2016 over een EU-breed strategisch kader voor steun aan de hervorming van de veiligheidssector, waarin de gezamenlijke mededeling “Elementen voor een EU-breed strategisch kader voor steun aan de hervorming van de veiligheidssector” wordt gesteund, de EU-strategie tegen illegale vuurwapens, handvuurwapens en lichte wapens, en munitie daarvoor, de EU-richtsnoeren inzake de mensenrechten, andere relevante verdragen van de VN en het Verdrag van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie inzake nucleaire veiligheid.

(14)

Het instrument moet erop gericht zijn de samenhang van het externe optreden van de Unie te vergroten en de doeltreffendheid ervan te waarborgen, en aldus de uitvoering van de verschillende beleidsmaatregelen op het gebied van extern beleid te verbeteren.

(15)

In overeenstemming met de integrale strategie, de consensus en het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering (2015-2030), dat op 18 maart 2015 is aangenomen, moet worden erkend dat het noodzakelijk is over te schakelen van crisisrespons en -beheersing naar een meer structurele langetermijnbenadering waarmee situaties van kwetsbaarheid, natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen, en langdurige crises doeltreffender kunnen worden aangepakt. Een grotere inzet en een collectieve aanpak zijn vereist voor risicobeperking, preventie, mitigatie en paraatheid; meer inspanningen zijn nodig om snelle respons en duurzaam herstel te bevorderen. Het instrument moet derhalve bijdragen tot het versterken van de weerbaarheid en het koppelen van humanitaire hulp en ontwikkelingshulp, met name door middel van acties voor snelle respons en relevante geografische en thematische programma’s, waarbij de eerbiediging van de humanitaire beginselen wordt gewaarborgd.

(16)

In overeenstemming met de internationale verbintenissen van de Unie in relatie tot de partnerschapsovereenkomst van Busan voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking, bevestigd tijdens het forum op hoog niveau van Nairobi in 2016 en in herinnering gebracht in de consensus, moet de Unie in het kader van haar officiële ontwikkelingshulp en bij alle vormen van steunverlening de beginselen inzake doeltreffendheid van ontwikkelingshulp toepassen, namelijk eigen verantwoordelijkheid van ontwikkelingslanden voor de ontwikkelingsprioriteiten, resultaatgerichtheid, inclusieve ontwikkelingspartnerschappen, transparantie en wederzijdse verantwoordingsplicht, evenals afstemming en harmonisatie. In dat verband is het van belang dat nationale ontwikkelingsstrategieën brede raadplegingsprocedures omvatten die stroken met de beginselen van Parijs inzake doeltreffende hulp, met name wanneer die dienen als basis voor programmering.

(17)

Op grond van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen moet het instrument bijdragen aan een resultaatgerichte versterking van monitoring en verslaglegging wat betreft opbrengsten, uitkomsten en effecten in partnerlanden die externe financiële steun van de Unie krijgen.

(18)

De Commissie moet voorzien in duidelijke monitoring- en evaluatiemechanismen om voor een doeltreffende verantwoordingsplicht en transparantie te zorgen bij de uitvoering van de begroting van de Unie, en om te zorgen voor een doeltreffende beoordeling van de vooruitgang inzake de doelstellingen van het instrument. Indien mogelijk en relevant, moeten de resultaten van het externe optreden van de Unie worden gemonitord en geëvalueerd op basis van vooraf gedefinieerde, transparante, landspecifieke en meetbare indicatoren die zijn afgestemd op de specifieke kenmerken en doelstellingen van het instrument, bij voorkeur op basis van het resultatenkader van het partnerland.

(19)

De Commissie moet geregeld acties monitoren die uit hoofde van het instrument worden gefinancierd, en de geboekte vooruitgang evalueren wat betreft de verwachte resultaten in termen van opbrengsten en uitkomsten. Waar mogelijk moeten de bestaande resultatenkaders worden gebruikt. De indicatoren die worden gebruikt om de vooruitgang te meten, moeten in overeenstemming zijn met de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, moeten duidelijk en relevant zijn, en op een degelijke methodologie berusten. De gegevens voor de indicatoren moeten makkelijk beschikbaar en van goede kwaliteit zijn. De waarden van de indicatoren op 1 januari 2021 moeten worden gebruikt als basis voor de beoordeling van de mate waarin de doelstellingen van het instrument zijn bereikt en zullen worden verwerkt in de jaarverslagen en in de tussentijdse en eindevaluaties van de verordening. De Commissie moet ook op passende wijze gebruikmaken van onafhankelijke externe evaluaties. In dat verband moet de Commissie, waar nodig, zorgen voor een passende betrokkenheid van het Europees Parlement, de Raad en andere belanghebbenden, waaronder maatschappelijke organisaties.

(20)

De Commissie moet haar evaluatieverslagen toezenden aan het Europees Parlement, de Raad en de lidstaten. De evaluaties kunnen op verzoek van de lidstaten worden besproken op grond van deze verordening.

(21)

Het instrument moet bijdragen tot de collectieve doelstelling van de Unie om tijdens de looptijd van de Agenda 2030 0,7 % van het bruto nationaal inkomen (bni) te besteden aan officiële ontwikkelingshulp, door realistische, verifieerbare acties te ondersteunen teneinde die belofte na te komen, waarvan de vooruitgang verder moet worden gemonitord en gerapporteerd. In dat verband moet ten minste 93 % van de financiering in het kader van het instrument bijdragen aan acties die als dusdanig zijn opgezet dat zij voldoen aan de criteria voor officiële ontwikkelingshulp zoals bepaald door de commissie voor ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).

(22)

Om te garanderen dat middelen worden ingezet waar zij het hardst nodig zijn, met name in de minst ontwikkelde landen en de landen in een kwetsbare of conflictsituatie, moet het instrument een bijdrage leveren tot de collectieve doelstelling van de Unie om op korte termijn tussen 0,15 en 0,20 % van het bni van de Unie uit te trekken voor officiële ontwikkelingshulp aan de minst ontwikkelde landen, en om tijdens de looptijd van de Agenda 2030 0,20 % van het bni uit te trekken voor officiële ontwikkelingshulp, zulks door realistische, verifieerbare acties te ondersteunen teneinde die belofte na te komen, waarvan de vooruitgang verder moet worden gemonitord en gerapporteerd. Zoals overeengekomen in de consensus zullen acties in het kader van het instrument naar verwachting ten minste 20 % van de in het kader van het instrument gefinancierde officiële ontwikkelingshulp bijdragen aan sociale inclusie en menselijke ontwikkeling, met inbegrip van sociale basisvoorzieningen, zoals gezondheidszorg, onderwijs, voeding, water, sanitaire voorzieningen en hygiëne, en aan sociale bescherming, met name ten behoeve van de meest gemarginaliseerde personen.

(23)

Het instrument moet kinderen en jongeren als belangrijke aanjagers van verandering en als contribuanten aan de verwezenlijking van de Agenda 2030 ondersteunen, met bijzondere aandacht voor hun behoeften en de versterking van hun positie.

(24)

In het instrument moet de noodzaak doorklinken om op strategische prioriteiten te focussen, zowel geografisch (het Europese nabuurschap en Afrika, alsook landen die in een kwetsbare situatie zijn en die steun het hardst nodig hebben) als thematisch (veiligheid, migratie, klimaatverandering en milieu, en mensenrechten en democratie).

(25)

Het instrument moet een bijdrage leveren aan de opbouw van weerbaarheid van staten en gemeenschappen op het gebied van mondiale volksgezondheid, door het aanpakken van mondiale bedreigingen voor de volksgezondheid, het versterken van de gezondheidsstelsels, het tot stand brengen van universele gezondheidszorg, het voorkomen en bestrijden van overdraagbare ziekten, en het helpen waarborgen van toegang tot betaalbare geneesmiddelen en vaccins voor iedereen.

(26)

De financiële middelen die worden beoogd voor de geografische programma’s voor nabuurschap en Afrika bezuiden de Sahara mogen alleen worden verhóógd, gezien de bijzondere prioriteit die de Unie aan die regio’s toekent.

(27)

Met het instrument moet steun worden verleend aan de uitvoering van het Europees nabuurschapsbeleid dat in 2015 is herzien en door de Raad in zijn conclusies van 14 december 2015 is bekrachtigd, met behoud van een passend geografisch evenwicht, alsmede aan de uitvoering van regionale samenwerkingskaders, zoals grensoverschrijdende samenwerking, transnationale en maritieme samenwerking, en aan de externe aspecten van relevante macroregionale en zeebekkenstrategieën en daaraan gerelateerd beleid in het oostelijk en zuidelijk nabuurschap, met inbegrip van de noordelijke dimensie, de regionale samenwerking in het Zwarte Zeegebied en het geïntegreerde beleid van de Unie inzake het noordpoolgebied. Die initiatieven bieden aanvullende politieke kaders voor de verdieping van de betrekkingen met en tussen de partnerlanden, op basis van de beginselen wederzijdse verantwoordingsplicht, gedeelde verantwoordelijkheid en eigen verantwoordelijkheid.

(28)

Het Europees nabuurschapsbeleid beoogt de verdieping van de democratie, de bevordering van de mensenrechten en de eerbiediging van de rechtsstaat, de stabilisering van de buurlanden en de versterking van de weerbaarheid ervan, met name door het bevorderen van politieke, economische en sociale hervormingen, als de belangrijkste politieke prioriteiten van de Unie. Om zijn doelstelling te bereiken, is het in 2015 herziene Europese nabuurschapsbeleid toegespitst op de volgende prioritaire gebieden: goed bestuur, democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten, met bijzondere nadruk op vergroting van de participatie van het maatschappelijk middenveld; sociaal-economische ontwikkeling, met inbegrip van de bestrijding van jeugdwerkloosheid, evenals onderwijs, milieuduurzaamheid en verbeterde connectiviteit; veiligheid, en migratie en mobiliteit, met inbegrip van het aanpakken van de grondoorzaken van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding. Differentiatie en meer wederzijdse eigen verantwoordelijkheid, onder andere door de uitvoering van de op stimulansen gebaseerde aanpak die gericht is op prestaties in sleutelgebieden, zijn de hoeksteen van het Europese nabuurschapsbeleid, waarmee verschillende niveaus van betrokkenheid worden erkend en rekening wordt gehouden met de belangen van elk land met betrekking tot de aard en het bereik van zijn partnerschap met de Unie. Het instrument moet de uitvoering ondersteunen van de associatie-, partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten, gezamenlijk overeengekomen associatieagenda’s en partnerschapsprioriteiten en andere relevante, bestaande en toekomstige, gezamenlijk met landen in de nabuurschapsregio overeengekomen documenten. De zichtbaarheid van de Uniebijstand ten behoeve van de nabuurschapsregio moet worden vergroot.

(29)

Het instrument moet de uitvoering ondersteunen van de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (19) (de “ASC-EU-partnerschapsovereenkomst”), getekend in Cotonou op 23 juni 2000 en in werking getreden op 1 april 2003, en daarop volgende overeenkomsten met landen van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan (ACS), en de Unie en zijn ACS-partners in staat stellen verder sterke allianties te ontwikkelen inzake grote mondiale uitdagingen. Het instrument moet met name steun bieden voor de voortzetting van de samenwerking tussen de Unie en de Afrikaanse Unie in overeenstemming met de gemeenschappelijke strategie Afrika-EU en voortbouwen op de ASC-EU-partnerschapsovereenkomst, onder meer door middel van een continentale aanpak ten aanzien van Afrika en een voor beide partijen gunstig, gelijkwaardig partnerschap tussen de Unie en Afrika.

(30)

De Unie moet ook streven naar verdere ontwikkeling van de betrekkingen met derde landen in Azië en op het Amerikaanse continent, en naar het opbouwen van partnerschappen met die landen. Geografische programma’s moeten de landen in de Stille Oceaan ondersteunen met een indicatief bedrag van ten minste 500 000 000 EUR, en de landen in het Caribisch gebied met een indicatief bedrag van ten minste 800 000 000 EUR.

(31)

Het instrument moet ook bijdragen tot de handelsgerelateerde aspecten van de externe betrekkingen van de Unie, met inbegrip van due diligence in toeleveringsketens, om te zorgen voor samenhang en onderlinge versterking van het handelsbeleid en de ontwikkelingsdoelstellingen en -acties van de Unie.

(32)

De Unie moet ervoor zorgen dat beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk worden gebruikt, zodat haar externe optreden optimaal effect sorteert. Dat moet worden bewerkstelligd dankzij samenhang, consistentie en complementariteit tussen de externe financieringsinstrumenten van de Unie, met name het instrument voor pretoetredingssteun, dat is vastgesteld bij een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA III) (de “IPA III-verordening”), het instrument voor humanitaire hulp, dat is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad (20), de associatie van de landen en gebieden overzee met de Unie, dat is vastgesteld bij een besluit van de Raad inzake de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie, met inbegrip van de betrekkingen tussen de Europese Unie enerzijds en Groenland en het Koninkrijk Denemarken anderzijds (“het Besluit betreffende de LGO-associatie, met inbegrip van Groenland”), het Europees instrument voor internationale samenwerking inzake nucleaire veiligheid dat is vastgesteld bij Besluit (Euratom) 2021/… van de Raad (21) (1), het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, waar relevant met inbegrip van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, en de Europese Vredesfaciliteit, die is opgericht bij Besluit (GBVB) 2021/509 van de Raad (22), die buiten de Uniebegroting om wordt gefinancierd, evenals door het creëren van synergieën met ander beleid en andere programma’s van de Unie.

Dat omvat waar relevant ook samenhang en complementariteit met macrofinanciële steun. Met het oog op een maximale impact van de gecombineerde interventies ten behoeve van een gemeenschappelijke doelstelling moet het instrument voorzien in de mogelijkheid om financiering te combineren met andere programma’s van de Unie, mits de bijdragen niet dezelfde kosten dekken.

(33)

Voortbouwend op het succes van het Erasmus+-programma moet het instrument de Unie in staat stellen de externe dimensie van het Erasmus+-programma verder te versterken. Een indicatief bedrag van 1 800 000 000 EUR uit de geografische programma’s waarin het instrument voorziet, moet worden ingezet voor het financieren van acties in het kader van de internationale dimensie van Erasmus+-programma die worden uitgevoerd volgens Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad (23) (2) en overeenkomstig het in het kader van het instrument aangenomen programmeringsdocument. De programmering in het kader van het instrument moet het potentieel van het Erasmus+-programma ten volle versterken.

(34)

De uniefinanciering in het kader van het instrument moet worden gebruikt voor de financiering van acties in het kader van de internationale dimensie van het programma Creatief Europa, dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2021 …/… van het Europees Parlement en de Raad (24) (3) teneinde bij te dragen tot de bevordering van internationale culturele betrekkingen en de rol van cultuur bij het bevorderen van Europese waarden te erkennen.

(35)

Voor de in het kader van het instrument gefinancierde acties moeten vooral geografische programma’s worden gebruikt, om zo het effect van de Uniebijstand te vergroten en het optreden van de Unie dichter bij partnerlanden en de bevolking te brengen. Die benadering moet, indien van toepassing, worden aangevuld met thematische programma’s en acties voor snelle respons, waarbij wordt gezorgd voor de consistentie en de samenhang van alle programma’s en acties.

(36)

Lokale overheden behelzen allerhande subnationale overheidsniveaus en -instanties waaronder steden en gemeenten, districten, arrondissementen, provincies, regio’s en de verenigingen daarvan. Ingevolge de consensus moet de Unie nauw overleg en nauwe betrokkenheid van lokale overheden bevorderen, evenals hun deelname aan duurzame ontwikkeling en aan de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen op lokaal niveau, met name op het gebied van democratie, de rechtsstaat, mensenrechten en fundamentele vrijheden, sociale rechtvaardigheid, en als aanbieders van sociale basisvoorzieningen. De Unie moet de diverse rollen van lokale overheden erkennen, waarbij lokale overheden als pleitbezorgers van een territoriale aanpak van lokale ontwikkeling optreden, onder meer met betrekking tot decentralisatieprocessen, participatie en verantwoordingsplicht. De Unie moet haar steun voor de capaciteitsopbouw van lokale overheden verder opvoeren om hen een krachtiger stem te geven in het proces van duurzame ontwikkeling, de politieke, sociale en economische dialoog te stimuleren, en gedecentraliseerde samenwerking te bevorderen. De steun aan lokale overheden in het kader van de geografische programma’s moet indicatief ten minste 500 000 000 EUR bedragen.

(37)

Het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie en dat van de lidstaten moeten elkaar aanvullen en versterken. De Unie en haar lidstaten moeten één zijn in verscheidenheid en beter samenwerken door gebruik te maken van uiteenlopende ervaringen en benaderingen, rekening houdend met hun respectieve comparatieve voordelen. Derhalve moet de Unie inclusiviteit bevorderen, evenals samenwerking met de lidstaten, om zo tot een maximale toegevoegde waarde te komen en rekening houdend met ervaring en capaciteit, waardoor de gedeelde belangen, waarden en gemeenschappelijke doelstellingen worden versterkt. In dat verband moeten de Unie en haar lidstaten ook de uitwisseling van beste praktijken, het delen van kennis en de capaciteitsopbouw onder hen trachten te bevorderen. In geval van vormen van Uniefinanciering waarbij overheidsdiensten van de lidstaten zijn betrokken, zoals twinning, moeten vereenvoudigde uitvoerings- en contractuele bepalingen met de lidstaten worden besproken en overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (25) (het “Financieel Reglement”) worden toegepast.

(38)

Overeenkomstig de consensus moeten de Unie en haar lidstaten de gezamenlijke programmering vergroten door hun middelen en capaciteiten te bundelen en zo een groter gezamenlijk effect te sorteren. Gezamenlijke programmering moet worden bevorderd en versterkt, maar moet ook vrijwillig, flexibel en inclusief worden gehouden en toegesneden blijven op de context van het land, en moet de mogelijkheid bieden de programmeringsdocumenten van de Unie en de lidstaten te vervangen door gezamenlijke programmeringsdocumenten van de Unie. Gezamenlijke programmering moet voortbouwen op de inzet, de inspraak en de eigen inbreng van de partnerlanden. De Unie en haar lidstaten moeten er waar passend naar streven steun aan de partnerlanden te bieden door middel van gezamenlijke uitvoering. Gezamenlijke uitvoering moet inclusief zijn en openstaan voor alle Uniepartners die instemmen met en kunnen bijdragen aan een gezamenlijke visie, dus ook voor instanties en ontwikkelingsfinancieringsinstellingen van de lidstaten, de lokale overheden, de particuliere sector, het maatschappelijk middenveld en de academische wereld.

(39)

De criteria die worden gehanteerd om de behoeften van de partners in de programmeringsaanpak te bepalen, moeten in overeenstemming zijn met de in deze verordening vastgestelde beginselen inzake transparantie.

(40)

Aangezien de eerbiediging van de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat essentieel is voor een goed financieel beheer en doeltreffende Uniefinanciering als bedoeld in het Financieel Reglement, kan steun worden geschorst als de democratie, de mensenrechten of de rechtsstaat in derde landen er op achteruitgaan.

(41)

De Unie is vastbesloten de in Verordening (Euratom) 2021/… (4) omschreven doelstellingen te bevorderen. Daarom moet rekening worden gehouden met de resultaten van de partnerlanden bij de uitvoering van hun verplichtingen en verbintenissen op het gebied van nucleaire veiligheid, en moeten die in aanmerking worden genomen in de regelmatige politieke dialoog met die landen. Indien een partnerland volhardt in het niet naleven van de basisnormen voor nucleaire veiligheid en de bepalingen van de desbetreffende internationale verdragen, moet de Unie passende maatregelen nemen.

(42)

Uit hoofde van het instrument moet de Unie op alle niveaus kwesties op het gebied van mensenrechten en democratisering aan de orde stellen. Hoewel de democratie en de mensenrechten, met inbegrip van gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen, in alle stadia van de uitvoering van het instrument moeten worden weerspiegeld en geïntegreerd, moet de Uniebijstand in het kader van de thematische programma’s “mensenrechten en democratie” en “maatschappelijke organisaties” een specifieke aanvullende rol spelen vanwege het mondiale karakter ervan en het feit dat die steun niet afhankelijk is van de toestemming van regeringen of overheidsorganen van de betrokken derde landen. Die rol moet samenwerking en partnerschap met het maatschappelijk middenveld mogelijk maken, vooral wat zaken betreft die gevoelig liggen qua mensenrechten en democratie. De Unie moet, op flexibele wijze, bijzondere aandacht besteden aan landen en noodsituaties waar de mensenrechten en fundamentele vrijheden het meest worden bedreigd en waar de schending van die rechten en vrijheden het meest flagrant en systematisch is.

(43)

De verkiezingswaarnemingsmissies van de EU moeten, in de context van de samenwerking en de politieke dialoog van de Unie met de partnerlanden, bijdragen tot grotere transparantie van en meer vertrouwen in verkiezingsprocedures, voorzien in een geïnformeerde evaluatie van verkiezingsprocedures en aanbevelingen doen voor verdere verbetering ervan. Een indicatief bedrag van ten hoogste 25 % van de aanvankelijk aan het thematisch programma voor mensenrechten en democratie toegewezen middelen moet worden besteed aan de financiering van verkiezingswaarnemingsmissies van de EU.

(44)

Bij de uitvoering van het instrument moet worden uitgegaan van de beginselen van gendergelijkheid, de versterking van de positie van vrouwen en meisjes en het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, en moet worden gestreefd naar de bescherming en bevordering van vrouwenrechten overeenkomstig de genderactieplannen van de EU en de desbetreffende conclusies van de Raad en internationale verdragen, met inbegrip van de conclusies van de Raad over vrouwen, vrede en veiligheid van 10 december 2018. Het versterken van gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen in het externe optreden van de Unie en het opvoeren van de inspanningen om de in de genderactieplannen van de EU vermelde minimumprestatienormen te halen, moeten leiden tot een genderbewuste en transformatieve benadering op alle gebieden van het extern optreden en de internationale samenwerking van de Unie. Ten minste 85 % van de nieuwe acties die in het kader van het instrument worden uitgevoerd, moet gendergelijkheid als hoofd- of belangrijke doelstelling hebben, zoals gedefinieerd door de beleidsmarker voor gendergelijkheid van de commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO. Ten minste 5 % van die acties moet gendergelijkheid en de rechten en versterking van de positie van vrouwen en meisjes als hoofddoelstelling hebben.

(45)

Het instrument onderkent dat demografische groei en demografische verschuivingen aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor ontwikkelingsresultaten en economische vooruitgang. Om ervoor te zorgen dat de huidige en toekomstige generaties hun volledige potentieel op duurzame wijze kunnen verwezenlijken, moet het instrument de inspanningen van de partners ondersteunen om tot een geïntegreerde aanpak te komen die de uitdagingen in verband met de bevolkingsgroei zo klein mogelijk houdt en de voordelen van een demografisch dividend maximaliseert, met inachtneming van het recht van elk land om zijn eigen demografisch beleid te bepalen, terwijl de mensenrechten en gendergelijkheid worden nageleefd, beschermd en verwezenlijkt.

(46)

Maatschappelijke organisaties omvatten een breed spectrum van actoren met diverse rollen en mandaten, waarbij alle niet-overheidsstructuren zijn betrokken die geen winstoogmerk hebben en die onafhankelijk en geweldloos zijn, en waardoor mensen het nastreven van gedeelde doelstellingen en idealen van politieke, culturele, religieuze, ecologische, sociale of economische aard organiseren. Die actoren zijn werkzaam op lokaal, nationaal, regionaal en internationaal niveau, en omvatten stedelijke en rurale, formele en informele organisaties. De Unie waardeert de diversiteit en specifieke kenmerken van maatschappelijke organisaties, en werkt samen met verantwoordingsplichtige en transparante maatschappelijke organisaties die haar gehechtheid aan duurzame ontwikkeling en de fundamentele waarden vrede, vrijheid, gelijke rechten en menselijke waardigheid delen.

Het instrument moet Uniesteun verlenen aan maatschappelijke organisaties om de waarden, belangen en doelstellingen van de Unie na te streven. Maatschappelijke organisaties moeten naar behoren worden geraadpleegd en tijdig toegang krijgen tot relevante informatie, zodat zij op passende wijze kunnen worden betrokken en een zinvolle rol kunnen spelen bij de opzet, de uitvoering en de bijbehorende monitoringprocessen van de programma’s. De rol van organisaties die de democratie, vrije verkiezingen, het maatschappelijk middenveld, de mensenrechten en de rechtsstaat wereldwijd ondersteunen, zoals het Europees Fonds voor Democratie, en van burgerorganisaties voor verkiezingswaarneming en hun Europese en andere regionale en mondiale platforms, moet in het kader van het instrument worden ondersteund.

(47)

Het instrument moet de bijdrage van maatschappelijke organisaties aan duurzame ontwikkeling en de uitvoering van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen bevorderen, onder meer op het gebied van democratie, de rechtsstaat, mensenrechten en fundamentele vrijheden, sociale rechtvaardigheid en sociale basisvoorzieningen.

(48)

In deze verordening worden de financiële middelen voor het instrument vastgesteld die in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure voor het Europees Parlement en de Raad het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (26).

(49)

Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen klimaatverandering, in overeenstemming met de door de Unie aangegane verbintenissen om de Overeenkomst van Parijs uit te voeren en de VN-duurzameontwikkelingsdoelstellingen te bereiken, moet het instrument ertoe bijdragen dat klimaatactie in de beleidsdomeinen van de Unie wordt geïntegreerd en dat het totaal streefcijfer van 30 % van de begrotingsuitgaven van de Unie voor de ondersteuning van klimaatdoelstellingen wordt gehaald. Naar verwachting zullen acties in het kader van het instrument ertoe leiden dat 30 % van de totale financiële middelen aan de klimaatdoelstellingen wordt besteed. Relevante acties zullen worden vastgesteld tijdens de tenuitvoerlegging van het instrument, en de totale bijdrage van het instrument moet het voorwerp zijn van relevante monitoring, evaluaties en toetsingen. Om bij te dragen aan het tegenhouden en terugdraaien van het biodiversiteitsverlies, moet het instrument bijdragen tot de ambitie om in 2024 7,5 % en in 2026 en 2027 10 % van de jaarlijkse uitgaven in het kader van het meerjarig financieel kader te besteden aan biodiversiteitsdoelstellingen, rekening houdend met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelen. Het optreden van de Unie op dat gebied moet gericht zijn op de naleving van de Overeenkomst van Parijs en het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit, het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en het VN-Verdrag ter bestrijding van woestijnvorming, en mag niet bijdragen tot aantasting van het milieu of schade toebrengen aan het milieu of het klimaat. De in het kader van het instrument toegekende financiële middelen moeten met name stroken met de temperatuurdoelstelling op lange termijn om de gemiddelde mondiale temperatuurstijging ruim onder 2 °C te houden ten opzichte van het pre-industriële niveau en om ernaar te blijven streven die stijging te beperken tot 1,5 °C. Zij moeten tevens stroken met de doelstelling om het vermogen tot aanpassing aan de negatieve gevolgen van de klimaatverandering te versterken en klimaatveerkracht te bevorderen. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan acties die positieve neveneffecten opleveren en aan meerdere doelstellingen voldoen, onder meer op het gebied van klimaat, biodiversiteit en milieu.

(50)

De Unie moet een constructief engagement op het gebied van mobiliteit en alle aspecten van migratie begunstigen om ervoor te zorgen dat migratie op een veilige en goed gereguleerde manier plaatsvindt. Het is essentieel dat de samenwerking met de partnerlanden op het gebied van migratie verder wordt geïntensiveerd, met inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten, zodat de vruchten van een ordelijke, veilige, reguliere en verantwoordelijke migratie kunnen worden geplukt, en irreguliere migratie en gedwongen ontheemding doeltreffend kunnen worden aangepakt. Die samenwerking dient bij te dragen aan het waarborgen van de toegang tot internationale bescherming, het aanpakken van de grondoorzaken van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding, het verbeteren van het grensbeheer en het voortzetten van de inspanningen ter preventie van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding, het bestrijden van mensenhandel en migrantensmokkel en het streven naar waardige en duurzame terugkeer, en indien relevant overname en re-integratie, op basis van wederzijdse verantwoordingsplicht en met volledige inachtneming van de humanitaire en mensenrechtenverplichtingen uit hoofde van het internationaal recht en het recht van de Unie, en door een dialoog met diasporagemeenschappen aan te gaan en legale trajecten voor migratie te steunen. Derhalve moet doeltreffende samenwerking van derde landen met de Unie op dat gebied een integraal onderdeel vormen van het instrument. Grotere coherentie tussen het migratie- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en ander extern beleid is van belang om ervoor te zorgen dat de externe hulp van de Unie partnerlanden helpt om migratie doeltreffender te beheren met het oog op duurzame ontwikkeling. Het instrument moet bijdragen tot een gecoördineerde, geïntegreerde en gestructureerde benadering van migratie, en daarbij synergieën optimaliseren en het noodzakelijke hefboomeffect toepassen.

(51)

Het instrument moet de Unie in staat stellen om, in samenwerking met de lidstaten, omvattend en in samenhang en complementariteit met het migratiebeleid van de Unie te reageren op de uitdagingen, behoeften en kansen die verband houden met migratie en gedwongen ontheemding. Om daartoe bij te dragen, en onverminderd onvoorziene omstandigheden, moet indicatief 10 % van de financiële middelen van het instrument met name worden bestemd voor acties ter ondersteuning van het beheer en de governance van migratie en gedwongen ontheemding binnen de doelstellingen van het instrument. Daarnaast moet dat streefcijfer ook acties omvatten waarmee de grondoorzaken van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding worden aangepakt wanneer die rechtstreeks gericht zijn op specifieke uitdagingen in verband met migratie en gedwongen ontheemding. Migratiegerelateerde acties in het kader van het instrument, zo nodig via zijn geografische en thematische programma’s en acties voor snelle respons, moeten voortbouwen op de ervaring die is opgedaan tijdens de uitvoering van de Europese migratieagenda en het meerjarig financieel kader 2014-2020, teneinde brede partnerschappen tot stand te brengen. De Uniesteun moet de ontwikkelingsvoordelen van reguliere migratie in aanmerking nemen. Migratiegerelateerde acties in het kader van het instrument moeten bijdragen aan de doeltreffende uitvoering van EU-overeenkomsten en -dialogen over migratie met derde landen door samenwerking aan te moedigen die stoelt op een flexibele incitatieve aanpak en wordt ondersteund door een coördinatiemechanisme in het kader van het instrument. Het coördinatiemechanisme moet het mogelijk maken om in het kader van het instrument te reageren op bestaande en nieuwe migratie-uitdagingen, gebruikmakend van alle passende componenten via flexibele financiering, met inachtneming van hun financiële middelen en vertrouwend op de flexibele uitvoering daarvan. Die acties moeten worden uitgevoerd met volledige inachtneming van het internationaal recht, waaronder het internationale mensenrechten- en vluchtelingenrecht, en van de Unie- en de nationale bevoegdheden. De Commissie moet een robuust en transparant traceersysteem ontwikkelen en gebruiken om dergelijke uitgaven in kaart te brengen en daarover verslag uit te brengen.

(52)

Het instrument moet digitale oplossingen en informatie- en communicatietechnologieën als krachtige katalysatoren voor duurzame ontwikkeling en inclusieve groei beschouwen, en moet bijdragen tot het verder stimuleren van digitalisering.

(53)

In het kader van het instrument vastgestelde acties in verband met de bestrijding van terrorisme en georganiseerde criminaliteit, cyberbeveiliging en de bestrijding van cybercriminaliteit, en de capaciteitsopbouw van militaire actoren ter ondersteuning van ontwikkeling en veiligheid voor ontwikkeling, moeten erop gericht zijn rechtstreekse voordelen te genereren voor de bevolking op het gebied van menselijke veiligheid, moeten relevante goede praktijken omvatten om op de middellange en lange termijn te zorgen voor duurzaamheid en verantwoordingsplicht, met inbegrip van doeltreffend democratisch toezicht, en moeten de rechtsstaat, transparantie en de gevestigde beginselen van internationaal recht bevorderen.

(54)

In de Agenda 2030 wordt het belang benadrukt van het bevorderen van vreedzame en inclusieve samenlevingen, zowel als duurzameontwikkelingsdoelstelling SDG 16 als voor de verwezenlijking van andere doelen van het ontwikkelingsbeleid. SDG 16.a roept specifiek op tot versterking van alle bevoegde nationale instellingen, ook via internationale samenwerking, voor de opbouw van capaciteit op alle niveaus, met name in ontwikkelingslanden, om geweld te voorkomen en terrorisme en criminaliteit te bestrijden.

(55)

De commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO heeft in het communiqué van de vergadering op hoog niveau van 19 februari 2016 de richtlijnen voor verslaglegging over officiële ontwikkelingshulp bijgewerkt met betrekking tot vrede en veiligheid. De financiering van de acties in het kader van het instrument wordt aangemerkt als officiële ontwikkelingshulp indien is voldaan aan de criteria van bovengenoemde of later door de commissie voor ontwikkelingsbijstand overeengekomen richtlijnen voor verslaglegging.

(56)

Capaciteitsopbouw ter ondersteuning van ontwikkeling en veiligheid voor ontwikkeling moet uitsluitend in uitzonderlijke gevallen worden ingezet, wanneer de doelstellingen van het instrument niet kunnen worden bereikt door een beroep te doen op niet-militaire actoren.

(57)

Het instrument moet voortbouwen op de ervaring die is opgedaan met, en de lessen die zijn geleerd uit, acties op het gebied van capaciteitsopbouw voor ontwikkeling en veiligheid voor ontwikkeling, met name door middel van relevante raadplegingen en evaluaties in het kader van Verordening (EU) 2017/2306 van het Europees Parlement en de Raad (27). In dat verband moet de Commissie waar passend ook rekening houden met gezamenlijke evaluaties met de lidstaten.

(58)

De Unie moet in alle acties en programma’s uit hoofde van het instrument ook een conflictbewuste en genderbewuste aanpak bevorderen.

(59)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Die regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten tevens een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

(60)

De financieringsvormen en uitvoeringswijzen in het kader van deze verordening moeten worden gekozen op basis van hun vermogen om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten te boeken, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de kosten van controles, de administratieve belasting en het verwachte risico van niet-naleving. Bij het maken van die keuze moet het gebruik van vaste bedragen, eenheidskosten en financiering volgens een vast percentage, alsmede financiering die niet gekoppeld is aan de kosten van de desbetreffende verrichtingen als bedoeld in artikel 125, lid 1, punt a), van het Financieel Reglement, worden overwogen.

(61)

Overeenkomstig artikel 193, lid 2, van het Financieel Reglement kan subsidiëring van een reeds begonnen actie worden toegestaan, mits de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was met de actie te beginnen vóór de ondertekening van de subsidieovereenkomst. Vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag gemaakte kosten, zijn evenwel niet subsidiabel, tenzij in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen. Om te voorkomen dat Uniesteun onderbroken wordt en de belangen van de Unie aldus mogelijk geschaad worden, moet het mogelijk zijn om gedurende een beperkte periode aan het begin van het MFK 2021-2027, en uitsluitend in naar behoren gemotiveerde gevallen, bij financieringsbesluit te voorzien in subsidiabiliteit van acties en kosten vanaf 1 januari 2021, zelfs indien die acties verricht zijn en die kosten gemaakt zijn vóór indiening van de subsidieaanvraag.

(62)

Het nieuwe Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling (“EFDO+”), dat voortbouwt op het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling (EFDO) als ingesteld bij Verordening (EU) 2017/1601, moet een geïntegreerd financieringspakket vormen dat capaciteit voor wereldwijde financiering biedt in de vorm van subsidies, technische bijstand, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties en blendingverrichtingen. Het EFDO+, dat wordt aangevuld met inspanningen ter verbetering van het investeringsklimaat van de partners, moet onderdeel worden van het plan voor externe investeringen en een combinatie bieden van blendingverrichtingen en begrotingsgaranties die worden gedekt door de garantie voor extern optreden, inclusief die voor soevereine risico’s in verband met leningen die eerder werden uitgevoerd in het kader van het mandaat voor externe leningen van de Europese Investeringsbank (EIB). De toewijzing van middelen voor EFDO+-verrichtingen moet worden gebaseerd op de desbetreffende programmeringsdocumenten, meer bepaald op de daarin vastgelegde prioriteiten, en moet onder meer rekening houden met de specifieke realiteit en behoeften van elk partnerland of -regio en het relatieve gewicht van de toewijzing van middelen per geografisch gebied als bepaald in deze verordening. Programmering moet leiden tot een passend evenwicht tussen blendingverrichtingen en begrotingsgaranties in het kader van het EFDO+ en andere vormen van Uniefinanciering waarin deze verordening voorziet. Het EFDO+ moet worden uitgevoerd door middel van een open en coöperatieve investeringsstructuur, om het optimaal gebruik van de sectorale en geografische expertise van in aanmerking komende tegenpartijen te waarborgen en het effect ervan op ontwikkeling te maximaliseren. Het EFDO+ moet bestaan uit regionale investeringsplatforms op de regionale gebieden die onder deze verordening en, waar relevant, onder de IPA III-verordening vallen.

Met het oog op een onafhankelijk, onpartijdig, inclusief en transparant risicobeheer van het EFDO+ moet een door de Commissie georganiseerde en geleide technische risicobeoordelingsgroep worden ingesteld die openstaat voor deskundigen van de EIB, andere in aanmerking komende tegenpartijen en belangstellende lidstaten. De Commissie moet ervoor zorgen dat informatie en analyses op tijdige, transparante en inclusieve wijze met alle lidstaten worden gedeeld, met inachtneming van vertrouwelijkheidsaspecten. De Commissie moet overeenkomsten met betrekking tot de garantie voor extern optreden sluiten met alle geselecteerde in aanmerking komende tegenpartijen, waaronder de EIB, na overleg en rekening houdend met het advies van de technische risicobeoordelingsgroep en moet de belangrijkste elementen van die overeenkomsten aan de betrokken strategische raad voorleggen.

(63)

Gezien haar rol op grond van de Verdragen en haar ervaring van de laatste decennia met de ondersteuning van het beleid van de Unie moet de EIB voor de Commissie een natuurlijke partner blijven voor de uitvoering van verrichtingen in het kader van de garantie voor extern optreden. De EIB en de Commissie moeten hun samenwerking en coördinatie tijdens de uitvoering van de garantie voor extern optreden in het kader van het EFDO+ opvoeren, ook tijdens het programmeringsproces en op het terrein. De EIB moet worden belast met de uitvoering van een specifiek investeringsvenster dat voorziet in allesomvattende risicodekking voor verrichtingen met statelijke en niet-commerciële substatelijke tegenpartijen en dat exclusief van aard moet zijn behalve voor verrichtingen die de EIB niet kan uitvoeren of besluit niet uit te voeren. Voor de EIB moeten indien passend aanvullende niet-exclusieve specifieke investeringsvensters worden ingesteld die voorzien in allesomvattende risicodekking voor verrichtingen met commerciële substatelijke tegenpartijen en voor verrichtingen ter bevordering van buitenlandse directe investeringen, handel en de internationalisering van de economieën van partnerlanden, onder meer door middel van inkomende buitenlandse directe investeringen, alsmede andere thematische prioriteiten van de Unie ter ondersteuning van de doelstellingen van het instrument en conform de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, Europese instellingen voor ontwikkelingsfinanciering en entiteiten uit de particuliere sector in de Unie. De EU-garantie mag alleen voorzien in een politieke risicodekking voor verrichtingen van de particuliere sector, die moet stroken met die van de exportkredietinstellingen van de lidstaten.

Die investeringsvensters, welke de specifieke mandaten moeten vormen die door de EIB worden verlangd om buiten de Unie te opereren, moeten worden onderworpen aan dezelfde regels en voorwaarden als alle andere investeringsvensters in het kader van het EFDO+, met inbegrip van de governanceregels, en moeten, met uitzondering van het exclusieve investeringsvenster, tot stand worden gebracht volgens de in deze verordening voorziene procedure voor subsidiabiliteit en selectie van verrichtingen en tegenpartijen voor de garantie voor extern optreden in het kader van het EFDO+. Voor die drie EIB-specifieke investeringsvensters moet het totale indicatieve bedrag 26 725 000 000 EUR belopen. De bedragen voor elk investeringsvenster moeten worden onderbouwd en bevestigd naar aanleiding van het programmeringsproces aan het begin van het meerjarig financieel kader en tijdens de evaluaties van de programmering. De doelstellingen, prioriteiten en bedragen voor elk investeringsvenster en de uitvoering ervan moeten beleidsmatig volledig worden afgestemd op de prioriteiten van de Unie en in overeenstemming zijn met deze verordening en de relevante meerjarige indicatieve programma’s, met inbegrip van de geografische en thematische prioriteiten ervan. De risicobeoordelings- en vergoedingsmethode in het kader van het EFDO+ moet consequent worden toegepast op alle investeringsvensters, ook op die welke specifiek voor de EIB zijn, om een gelijk speelveld te waarborgen. De door de EIB uitgevoerde investeringsvensters moeten betrekking kunnen hebben op elk van de landen die in aanmerking komen voor de garantie voor extern optreden, met name waar dat het meest nodig is en conform de geografische prioriteiten van het instrument en, indien relevant, de IPA III-verordening. EFDO+-garanties voor EIB-verrichtingen met commerciële substatelijke tegenpartijen en verrichtingen van de particuliere sector moeten worden uitgevoerd op voorwaarden die vergelijkbaar zijn met garanties die aan andere in aanmerking komende tegenpartijen worden verstrekt.

Het moet mogelijk zijn dat EFDO+-garanties voor verrichtingen met statelijke en niet-commerciële substatelijke tegenpartijen en verrichtingen met commerciële substatelijke tegenpartijen die geen aanzienlijke inkomsten genereren, welke worden uitgevoerd door de EIB of andere in aanmerking komende tegenpartijen, mogelijk niet worden vergoed om de financieringskosten voor overheidsinvesteringen van partnerlanden te helpen verminderen. Ter naleving van de doelstellingen en algemene beginselen van het instrument, de desbetreffende indicatieve programmeringsdocumenten en, indien relevant, de IPA III-verordening, moeten de Commissie en de EIB specifieke overeenkomsten met betrekking tot de garantie voor extern optreden sluiten voor de EIB-specifieke investeringsvensters.

(64)

Het EFDO+ moet erop gericht zijn investeringen te ondersteunen als een middel om bij te dragen tot de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, door het bevorderen van duurzame en inclusieve economische, milieugebonden en sociale ontwikkeling, en van de transitie naar een duurzame economie met een toegevoegde waarde en een stabiel investeringsklimaat, alsmede door het stimuleren van de sociaal-economische en ecologische veerkracht in partnerlanden, met bijzondere aandacht voor het uitbannen van armoede, het bijdragen aan de vermindering van sociaal-economische ongelijkheden, duurzame en inclusieve groei, het bestrijden van klimaatverandering conform de Overeenkomst van Parijs, aanpassing aan en beperking van klimaatverandering, milieubescherming en -beheer, het creëren van waardig werk op basis van de fundamentele arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), economische kansen, vaardigheden en ondernemerschap, sociaal-economische sectoren, met inbegrip van sociale ondernemingen en coöperatieven, kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, duurzame connectiviteit en steun voor kwetsbare groepen, eerbiediging van de mensenrechten, gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen en jongeren, evenals het aanpakken van specifieke sociaal-economische grondoorzaken van irreguliere migratie en grondoorzaken van gedwongen ontheemding, in overeenstemming met de desbetreffende indicatieve programmeringsdocumenten.

De uitvoering van het EFDO+ moet in overeenstemming zijn met de doelstellingen, de algemene beginselen en het beleidskader van het instrument en, indien relevant, de IPA III-verordening, met name met de toepasselijke internationaal overeengekomen richtsnoeren, beginselen en overeenkomsten inzake investeringen, waaronder de beginselen van de VN voor verantwoord beleggen, de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, de beginselen van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN voor verantwoord investeren in landbouw en voedselsystemen, de IAO-verdragen, het internationaal recht inzake de mensenrechten en de beginselen inzake doeltreffendheid van ontwikkelingshulp zoals geformuleerd in het partnerschap van Busan voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking en opnieuw bevestigd in 2016 in het forum op hoog niveau van Nairobi, met inbegrip van eigen inbreng, afstemming, resultaatgerichtheid, transparantie en wederzijdse verantwoordingsplicht, alsook met de doelstelling om hulp te ontkoppelen. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar landen waarvan is vastgesteld dat zij in een situatie van kwetsbaarheid of conflict verkeren, de minst ontwikkelde landen, kleine eilandstaten in ontwikkeling, niet aan zee gelegen ontwikkelingslanden en arme landen met een zware schuldenlast.

(65)

Het EFDO+ moet voor maximale additionaliteit van financiering zorgen, tekortkomingen van de markt en suboptimale investeringssituaties aanpakken, lokale overheidsinstanties ondersteunen bij het opschalen en autonoom financieren van hun investeringen, innovatieve producten leveren en middelen aantrekken uit de particuliere sector. Additionaliteit moet worden toegepast in overeenstemming met de doelstellingen en beginselen van het instrument en met ander relevant Uniebeleid. De betrokkenheid van de particuliere sector, met inbegrip van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, bij de samenwerking van de Unie met partnerlanden via het EFDO+ moet meetbare en aanvullende ontwikkelingseffecten opleveren, zonder de lokale markt te verstoren en oneerlijk te concurreren met lokale economische actoren. Die betrokkenheid moet kostenefficiënt en transparant zijn, en stoelen op wederzijdse verantwoordingsplicht en het delen van risico’s en kosten. Het EFDO+ moet fungeren als een “uniek loket”, dat financieringsvoorstellen van financiële instellingen en publieke of private investeerders inwacht en een breed gamma van financiële ondersteuning ter beschikking stelt voor in aanmerking komende investeringen. Het hefboomeffect van het EFDO+ moet worden geëvalueerd door te meten in hoeverre aanvullende financiering voor duurzame ontwikkeling is aangetrokken dankzij de financiële steun uit het EFDO+. Het hefboomeffect moet worden gemeten volgens de definitie van artikel 2, punt 38), van het Financieel Reglement en de internationale regels en praktijken voor het meten van de bedragen die door middel van officiële ontwikkelingsfinancieringsinterventies worden aangetrokken uit de particuliere sector, zoals de methoden van de commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO. Het Europees Parlement en de Raad moeten de in aanmerking komende tegenpartijen en het maatschappelijk middenveld kunnen uitnodigen voor een gedachtewisseling over de financierings- en investeringsverrichtingen die onder deze verordening vallen.

(66)

Een garantie voor extern optreden moet worden opgezet op basis van de bestaande EFDO-garantie die is ingesteld bij Verordening (EU) 2017/1601 en de garanties die door het bij Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 ingestelde Garantiefonds voor extern optreden worden ondersteund. De garantie voor extern optreden moet de EFDO+-verrichtingen ondersteunen die worden gedekt door begrotingsgaranties, macrofinanciële steun en leningen aan derde landen op grond van Besluit 77/270/Euratom van de Raad (28). Die verrichtingen moeten worden ondersteund door kredieten in het kader van het instrument, samen met kredieten in het kader van de IPA III-verordening en Verordening (Euratom) 2021/… (5), die ook de voorzieningen en verplichtingen moeten dekken die voortvloeien uit macrofinanciële steun en leningen aan derde landen als bedoeld in artikel 10, lid 2, van Verordening (Euratom) 2021/… (5). Bij de financiering van EFDO+-verrichtingen moet voorrang worden verleend aan die welke de additionaliteit en de ontwikkelingseffecten optimaliseren, daaronder begrepen die welke veel waardige werkgelegenheid opleveren, een kosten-batenverhouding hebben die de duurzaamheid van de investeringen vergroot, en zorgen voor duurzaamheid en ontwikkelingseffecten voor de lange termijn. De door de garantie voor extern optreden gesteunde verrichtingen moeten vergezeld gaan van een grondige ex-antebeoordeling van de ecologische, financiële en sociale aspecten, voor zover passend en in overeenstemming met de vereisten inzake betere regelgeving.

Begrotingsgaranties en financieringsinstrumenten moeten in overeenstemming zijn met het beleid van de Unie inzake niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden, en met de actualiseringen daarvan, zoals vastgelegd in de desbetreffende rechtshandelingen van de Unie en de conclusies van de Raad, met name de conclusies van de Raad van 8 november 2016 en de bijlage daarbij, alsook met de beginselen die zijn neergelegd in Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad (29). Alle relevante bepalingen van het Financieel Reglement zijn van toepassing, met name die betreffende indirect beheer van titel VI van het Financieel Reglement. Het verlenen van essentiële openbare diensten moet een verantwoordelijkheid van de overheid blijven.

(67)

Om flexibiliteit te bieden, de aantrekkelijkheid voor de particuliere sector te vergroten en het effect van de investeringen te maximaliseren, moet een afwijking van de regels betreffende de wijzen van uitvoering van de begroting van de Unie, zoals vastgelegd in het Financieel Reglement, worden toegestaan in verband met de in aanmerking komende tegenpartijen. Die in aanmerking komende tegenpartijen kunnen ook instanties zijn die niet zijn belast met de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap of privaatrechtelijke organen van een partnerland zijn.

(68)

Om de impact van de garantie voor extern optreden te vergroten, moeten de lidstaten en de partijen bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (30) kunnen voorzien in bijdragen in de vorm van contanten of een garantie. Bijdragen in de vorm van een garantie mogen niet hoger zijn dan 50 % van het bedrag dat door de Unie wordt gewaarborgd. Voor de financiële verplichtingen die voortvloeien uit die garantie, moeten geen voorzieningen worden aangelegd en de liquiditeitsbuffer moet door het gemeenschappelijke voorzieningsfonds dat is ingesteld bij artikel 212 van het Financieel Reglement, worden verstrekt.

(69)

Externe acties worden vaak uitgevoerd in een uiterst instabiele context die snelle en voortdurende aanpassing vereist aan de veranderende behoeften van de Uniepartners, aan mondiale uitdagingen op het gebied van de mensenrechten, democratie en goed bestuur, veiligheid en stabiliteit, klimaatverandering, milieu en oceanen, en aan uitdagingen inzake migratie en gedwongen ontheemding en de grondoorzaken daarvan. Om het beginsel van voorspelbaarheid te verzoenen met de noodzaak om snel te reageren op nieuwe behoeften moet de financiële uitvoering van de programma’s kunnen worden aangepast. Om het vermogen van de Unie te vergroten om te reageren op onvoorziene behoeften, en voortbouwend op het succes van het Europees Ontwikkelingsfonds, moet een niet-toegewezen bedrag worden gereserveerd als buffer voor nieuwe uitdagingen en prioriteiten. Dat bedrag moet beschikbaar worden gesteld in overeenstemming met de in deze verordening vastgestelde procedures.

(70)

De buffer voor nieuwe uitdagingen en prioriteiten moet de volgende aanvullende middelen garanderen: 200 000 000 EUR voor het thematisch programma voor mensenrechten en democratie, 200 000 000 EUR voor het thematisch programma voor maatschappelijke organisaties en 600 000 000 EUR voor het thematisch programma voor mondiale uitdagingen.

(71)

De Commissie moet het Europees Parlement uitvoerig informeren voordat zij de middelen beschikbaar stelt voor de buffer voor nieuwe uitdagingen en prioriteiten, en moet ten volle rekening houden met zijn opmerkingen over de beoogde aard, doelstellingen en financiële bedragen.

(72)

Met inachtneming van het beginsel dat de begroting van de Unie jaarlijks wordt vastgesteld, moet deze verordening de mogelijkheid openlaten om de door het Financieel Reglement reeds voor andere beleidsgebieden toegestane flexibiliteit toe te passen, namelijk overdrachten en nieuwe vastleggingen van middelen, om de middelen van de Unie efficiënt te gebruiken, zowel voor de burgers van de Unie als voor de partnerlanden, en aldus optimaal gebruik te maken van de middelen van de Unie die beschikbaar zijn voor het externe optreden van de Unie.

(73)

Capaciteitsopbouw van militaire actoren in derde landen dient te worden verricht in het kader van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie als de doelstellingen ervan zich voornamelijk op het gebied van ontwikkeling situeren, en in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) van de Unie als de doelstellingen ervan zich voornamelijk op het gebied van vrede en veiligheid situeren, overeenkomstig artikel 40 VEU. Deze verordening eerbiedigt de toepassing van de procedures en de omvang van de bevoegdheden van de instellingen in het kader van het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking en het GBVB van de Unie.

(74)

Acties in het kader van het instrument die betrekking hebben op het verstrekken of financieren van uitrusting, diensten of technologieën moeten stroken met de desbetreffende bepalingen van de Unie, nationale en internationale bepalingen, met name met de regels die zijn vastgelegd in Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad (31), met de beperkende maatregelen van de Unie, en met Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad (32) (6). Risicobeoordelingen van de Commissie in het kader van het instrument laten de beoordeling van aanvragen van uitvoervergunningen door de lidstaten onverlet. Elke lidstaat moet aan de hand van de criteria die in Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB zijn vastgelegd per geval een beoordeling maken van de aanvragen voor uitvoervergunningen die bij hem zijn ingediend, met inbegrip van die welke betrekking hebben op intergouvernementele overdrachten, voor producten die op de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen staan. Overeenkomstig Verordening (EU) 2019/125 van het Europees Parlement en de Raad (33) mag het verstrekken van enigerlei soort uitrusting die kan worden gebruikt voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, niet uit dergelijke acties worden gefinancierd.

(75)

Het Besluit betreffende de LGO-associatie, met inbegrip van Groenland, stelt de financiële middelen vast voor de associatie van de landen en gebieden overzee (LGO) met de Unie. Die financiële middelen vormen de belangrijkste financieringsbron voor de landen en gebieden overzee. Op grond van het Besluit betreffende de LGO-associatie, met inbegrip van Groenland, moeten in de landen en gebieden overzee gevestigde personen en entiteiten in aanmerking komen voor financiering in het kader van dat besluit, met inachtneming van de voorschriften en doelstellingen van deze verordening en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft. Voorts moet de samenwerking tussen de partnerlanden en de landen en gebieden overzee, alsook de in artikel 349 VWEU genoemde ultraperifere gebieden van de Unie, op gebieden van gezamenlijk belang worden aangemoedigd.

(76)

Om de eigen verantwoordelijkheid van de partnerlanden voor hun ontwikkelingsprocessen te vergroten en de duurzaamheid van externe hulp te verbeteren dient de Unie, waar van toepassing, de voorkeur te geven aan de eigen instellingen, capaciteiten en deskundigheid, en aan systemen en procedures van de partnerlanden voor alle aspecten van de projectcyclus voor samenwerking, terwijl de volledige betrokkenheid van lokale overheden en het maatschappelijk middenveld wordt gewaarborgd. De Unie moet informatie en opleidingen beschikbaar stellen over de wijze waarop Uniefinanciering voor potentiële begunstigden van Uniefinanciering kan worden aangevraagd.

(77)

Communicatie stimuleert het democratisch debat, versterkt de institutionele controle en het toezicht op de Uniefinanciering en draagt bij tot de geloofwaardigheid van de Unie. De Unie en de begunstigden van Uniefinanciering moeten de zichtbaarheid van het optreden van de Unie vergroten en op passende wijze communiceren over de meerwaarde van de Uniesteun. In dat verband moeten, overeenkomstig het Financieel Reglement, overeenkomsten die met ontvangers van Uniefinanciering zijn gesloten, verplichtingen bevatten die een passende zichtbaarheid waarborgen, en moet de Commissie tijdig en op passende wijze handelen wanneer die verplichtingen niet worden nagekomen.

(78)

Jaarlijkse of meerjarige actieplannen en maatregelen als bedoeld in deze verordening zijn werkprogramma’s uit hoofde van het Financieel Reglement. Jaarlijkse of meerjarige actieplannen moeten bestaan uit een reeks maatregelen die in één document worden samengevoegd.

(79)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (34) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (35), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (36) en (EU) 2017/1939 (37) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, onder meer maatregelen met betrekking tot preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, met betrekking tot terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, waar passend, met betrekking tot het opleggen van administratieve sancties. Met name heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (38).

Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen. Daarom moeten overeenkomsten met derde landen en gebieden en met internationale organisaties, alsmede contracten of overeenkomsten die voortvloeien uit de uitvoering van het instrument, bepalingen bevatten die de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen om dergelijke audits, controles en inspecties ter plaatse uit te voeren, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, en die waarborgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van Uniefinanciering, gelijkwaardige rechten verlenen.

(80)

Het instrument moet bijdragen tot de internationale bestrijding van belastingfraude, belastingontduiking, fraude, corruptie en het witwassen van geld.

(81)

Teneinde niet-essentiële onderdelen van deze verordening aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van het bedrag van acties voor capaciteitsopbouw van militaire actoren ter ondersteuning van ontwikkeling en veiligheid voor ontwikkeling, van het maximumbedrag voor de garantie voor extern optreden, van de voorzieningspercentages en het maximale voorzieningsbedrag voor de garantie voor extern optreden, van de samenwerkings- en actiegebieden die zijn opgenomen in de bijlagen II, III en IV, van de prioritaire gebieden van de EFDO+-acties die zijn opgenomen in bijlage V, van de indicatoren in bijlage VI, evenals ten aanzien van de aanvulling van deze verordening met specifieke doelstellingen en prioritaire samenwerkingsgebieden op basis van de samenwerkingsgebieden voor de geografische programma’s vastgelegd in bijlage II, inclusief een prioritering per subregio, thematische doelstellingen en indicatieve financiële toewijzingen voor bepaalde subregio’s, en ten aanzien van de aanvulling van deze verordening met bepalingen inzake de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer van relevante belanghebbenden en deskundigen, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (39). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(82)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de desbetreffende bepalingen van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (40).

(83)

Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven moet het instrument worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het instrument in de praktijk te evalueren.

(84)

Verwijzingen naar de instrumenten voor externe bijstand van de Unie in artikel 9 van Besluit 2010/427/EU van de Raad (41), die door deze verordening worden vervangen, moeten worden gelezen als verwijzingen naar deze verordening. De Commissie moet erop toezien dat deze verordening wordt uitgevoerd overeenkomstig de rol van de Europese Dienst voor extern optreden zoals bepaald in het genoemde besluit.

(85)

De acties en maatregelen waarin deze verordening voorziet, moeten waar relevant complementair zijn aan, stroken met en rekening houden met de door de Unie vastgestelde maatregelen ter verwezenlijking van de GBVB-doelstellingen in het kader van titel V, hoofdstuk 2, VEU, en de maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van het vijfde deel, titel IV, VWEU.

(86)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(87)

Besluit nr. 466/2014/EU moet worden gewijzigd en ingetrokken, en de Verordeningen (EU) 2017/1601 en (EG, Euratom) nr. 480/2009 moeten worden ingetrokken.

(88)

Om ervoor te zorgen dat de steun voor het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en dat de uitvoering van start kan gaan vanaf het begin van het MFK 2021-2027, moet deze verordening met spoed in werking treden en moet zij met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt voor de periode van het MFK 2021-2027 het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld (hierna “het instrument”), met inbegrip van het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling (het “EFDO+”) en de garantie voor extern optreden, vast.

Deze verordening stelt de doelstellingen van het instrument, de begroting voor de periode van 2021 tot en met 2027, de vormen van Uniefinanciering en de regels voor de verstrekking van die financiering vast.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

1)

“indicatief landenprogramma”: een indicatief programma dat betrekking heeft op één land;

2)

“indicatief meerlandenprogramma”: een indicatief programma dat betrekking heeft op meer dan één land;

3)

“indicatief regionaal programma”: een indicatief meerlandenprogramma dat betrekking heeft op meer dan één derde land binnen hetzelfde geografische gebied als vastgelegd in artikel 4, lid 2;

4)

“indicatief transregionaal programma”: een indicatief meerlandenprogramma dat betrekking heeft op meer dan één derde land uit verschillende geografische gebieden als vastgelegd in artikel 4, lid 2;

5)

“grensoverschrijdende samenwerking”: samenwerking tussen een of meer lidstaten, en een of meer aan de land- en zee-buitengrenzen van de Unie aangrenzende derde landen en gebieden, met inbegrip van transnationale samenwerking in grotere transnationale gebieden of rond zeebekkens en interregionale samenwerking als vastgelegd in een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en door externe financieringsinstrumenten (de “Interreg-verordening”);

6)

“juridische entiteit”: een natuurlijke persoon, of rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in Unie-, nationale of internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die in eigen naam kan handelen en rechten en verplichtingen kan hebben, dan wel een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 197, lid 2, punt c), van het Financieel Reglement;

7)

“maatschappelijke organisatie”: een breed scala van actoren met diverse rollen en mandaten die in de loop van de tijd en per instelling en per land kunnen variëren, waaronder alle niet-statelijke, onafhankelijke en geweldloze structuren zonder winstoogmerk met behulp waarvan mensen het nastreven van gedeelde doelen en idealen, met inbegrip van politieke, culturele, religieuze, ecologische, sociale of economische doelen en idealen, organiseren en die actief zijn op lokaal, nationaal, regionaal of internationaal niveau en die stedelijke en landelijke, formele en informele organisaties omvatten;

8)

“lokale overheid”: behelst overheidsinstellingen met rechtspersoonlijkheid die onderdelen zijn van de staatsstructuur onder het niveau van de centrale overheid, zoals dorpen, gemeenten, districten, provincies of regio’s, die verantwoording verschuldigd zijn aan de burgers, en die gewoonlijk zijn samengesteld uit een overleg- of besluitvormingsorgaan, zoals een raad of vergadering, en een uitvoerend orgaan, zoals een burgemeester of een andere uitvoerend functionaris, die direct of indirect op lokaal niveau zijn verkozen of geselecteerd;

9)

“investeringsvenster”: een afgebakend gebied dat in aanmerking komt voor steun van de garantie voor extern optreden in het kader van het EFDO+ voor portfolio’s van investeringen in specifieke regio’s, landen of sectoren;

10)

“additionaliteit”: het beginsel dat is gegrond op artikel 209, lid 2, van het Financieel Reglement volgens welk, in het kader van deze verordening en de IPA III-verordening, de garantie voor extern optreden in het kader van het EFDO+ bijdraagt tot duurzame ontwikkeling door verrichtingen die zonder die garantie niet hadden kunnen worden verwezenlijkt of die positieve resultaten opleveren die uitstijgen boven hetgeen zonder die garantie zou zijn verwezenlijkt. Het beginsel “additionaliteit” betekent ook dat door de garantie voor extern optreden ondersteunde verrichtingen financiering uit de particuliere sector aantrekken en tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties verhelpen, evenals de kwaliteit, duurzaamheid, impact of schaal van een investering verbeteren. Het beginsel zorgt er ook voor dat de onder de garantie voor extern optreden vallende verrichtingen niet in de plaats komen van de steun van een lidstaat, particuliere financiering of andere financiële steun van de Unie of internationale financiële steun, en geen andere openbare of particuliere investeringen verdringen, tenzij dat volgens de doelstellingen en beginselen van het instrument gerechtvaardigd wordt. Projecten die door de garantie voor extern optreden worden ondersteund, hebben in de regel een hoger risicoprofiel dan het portfolio van investeringen dat door in aanmerking komende tegenpartijen wordt ondersteund in het kader van hun normale investeringsbeleid zonder de garantie voor extern optreden;

11)

“verrichting met statelijke tegenpartijen en niet-commerciële substatelijke tegenpartijen”: elke verrichting waarbij de tegenpartij rechtstreeks een staat of een publieke entiteit is die volledig wordt gedekt door een expliciete garantie van de staat omdat zij niet de handelingsbevoegdheid of de financiële autonomie of capaciteit heeft om een beroep te kunnen doen op noodzakelijke directe financiering;

12)

“verrichting met commerciële substatelijke tegenpartijen”: elke verrichting waarbij de tegenpartij een publieke entiteit is die niet wordt gedekt door een expliciete garantie van een staat en die financieel in staat is op eigen risico leningen aan te gaan en daartoe handelingsbevoegd is;

13)

“contribuant”: een internationale financiële instelling, een lidstaat of een overheidsinstantie van een lidstaat, een overheidsagentschap of andere publieke of private entiteit die bijdraagt aan het gemeenschappelijke voorzieningsfonds;

14)

“partnerland”: een land of gebied dat op grond van artikel 4 in aanmerking komen voor Uniesteun uit hoofde van het instrument;

Voor de toepassing van deze verordening geldt dat verwijzingen naar mensenrechten tevens betrekking hebben op fundamentele vrijheden.

Artikel 3

Doelstellingen van het instrument

1.   De algemene doelstellingen van het instrument zijn:

a)

het wereldwijd handhaven en uitdragen van de waarden, beginselen en fundamentele belangen van de Unie, met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen en beginselen van het externe optreden van de Unie, zoals bepaald in artikel 3, lid 5, en de artikelen 8 en 21 VEU, om aldus bij te dragen aan het terugdringen en uiteindelijk het uitbannen van armoede, en democratie, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, duurzame ontwikkeling en bestrijding van klimaatverandering, alsmede het aanpakken van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding, ook van de grondoorzaken daarvan, te consolideren, te ondersteunen en te bevorderen;

b)

het bijdragen aan de bevordering van multilateralisme, de verwezenlijking van de door de Unie onderschreven internationale verbintenissen en doelstellingen, met name de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, de Agenda 2030 en de Overeenkomst van Parijs;

c)

het bevorderen van sterkere partnerschappen met derde landen, ook met de landen van het Europees nabuurschapsbeleid, op basis van wederzijdse belangen en eigen inbreng met het oog op het bevorderen van stabilisatie, goed bestuur en de opbouw van veerkracht.

2.   De specifieke doelstellingen van het instrument zijn:

a)

het ondersteunen en bevorderen van dialoog en samenwerking met derde landen en regio’s in het nabuurschap, in Afrika ten zuiden van de Sahara, Azië en het Stille-Oceaangebied, en in Noord-, Midden- en Zuid-Amerika en in het Caribisch gebied;

b)

het ontwikkelen van bijzondere versterkte partnerschappen en nauwere politieke samenwerking met de landen van het Europese nabuurschapschapsbeleid, gegrond op samenwerking, vrede en stabiliteit en een gezamenlijke inzet voor de universele waarden van democratie, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, en gericht op een krachtige en duurzame democratie en geleidelijke sociaal-economische integratie, alsmede op interpersoonlijke contacten;

c)

op mondiaal niveau:

i)

het beschermen, uitdragen en bevorderen van democratie, de rechtsstaat, met inbegrip van verantwoordingsmechanismen, en mensenrechten, met inbegrip van gendergelijkheid en de bescherming van mensenrechtenverdedigers, ook in de moeilijkste omstandigheden en noodsituaties;

ii)

het ondersteunen van maatschappelijke organisaties;

iii)

het bevorderen van stabiliteit en vrede, en conflictpreventie, en aldus bijdragen aan de bescherming van burgers, en

iv)

het aanpakken van andere mondiale uitdagingen, zoals klimaatverandering, bescherming van de biodiversiteit en het milieu, alsmede migratie en mobiliteit;

d)

snelle respons op:

i)

situaties van crisis, instabiliteit en conflict, ook wanneer die het gevolg zijn van migratiestromen en gedwongen ontheemding, en hybride dreigingen;

ii)

situaties waarin de veerkracht op de proef wordt gesteld, zoals natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen, en koppeling van humanitaire hulp en ontwikkelingsmaatregelen, en

iii)

behoeften en prioriteiten op het gebied van het buitenlands beleid van de Unie.

3.   Het verwezenlijken van de in leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde doelstellingen wordt gemeten aan de hand van relevante indicatoren zoals bedoeld in artikel 41.

4.   Ten minste 93 % van de financiering in het kader van het instrument voldoet aan de criteria voor officiële ontwikkelingshulp zoals bepaald door de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO, waardoor wordt bijgedragen aan de collectieve toezeggingen van de officiële ontwikkelingshulp, mede ten aanzien van de minst ontwikkelde landen. Er wordt rekening gehouden met het specifieke karakter van de uitgaven in verband met de in bijlage I vermelde partnerlanden en -gebieden.

Artikel 4

Werkingssfeer en structuur

1.   De Uniefinanciering in het kader van het instrument wordt uitgevoerd door middel van:

a)

geografische programma’s;

b)

thematische programma’s;

c)

acties voor snelle respons.

2.   De geografische programma’s omvatten samenwerking met een of meer landen in de volgende gebieden:

a)

het nabuurschap;

b)

Afrika ten zuiden van de Sahara;

c)

Azië en Stille Oceaan;

d)

Noord-, Midden- en Zuid-Amerika en het Caribisch gebied.

Geografische programma’s kunnen alle derde landen omvatten, met uitzondering van kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten als omschreven in Verordening (EU) 2021/…. (7) en landen en gebieden overzee.

Er kunnen ook geografische programma’s met een continentaal of transregionaal toepassingsgebied worden ingesteld, met name een pan-Afrikaans programma voor de Afrikaanse landen uit hoofde van de eerste alinea, punten a) en b), en een programma voor de landen van Afrika, het Caribisch gebied en het gebied van de Stille Oceaan uit hoofde van de eerste alinea, punten b), c) en d).

Geografische programma’s in de nabuurschapsregio kunnen betrekking hebben op alle in bijlage I vermelde landen en gebieden.

Ter verwezenlijking van de doelstellingen van het instrument worden de geografische programma’s gebaseerd op de samenwerkingsgebieden die zijn vermeld in bijlage II.

3.   De thematische programma’s omvatten acties die verband houden met het nastreven van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen op mondiaal niveau, op de volgende gebieden:

a)

mensenrechten en democratie;

b)

maatschappelijke organisaties;

c)

vrede, stabiliteit en conflictpreventie;

d)

mondiale uitdagingen.

Thematische programma’s kunnen betrekking hebben op alle derde landen, alsmede op landen en gebieden overzee.

Ter verwezenlijking van de doelstellingen van het instrument worden de thematische programma’s gebaseerd op de actiegebieden die zijn vermeld in bijlage III.

4.   De acties voor snelle respons maken het mogelijk snel actie te ondernemen om:

a)

bij te dragen aan vrede, stabiliteit en conflictpreventie in noodsituaties, situaties van dreigende crises, en crisis- en postcrisissituaties, ook wanneer die het gevolg zijn van migratiestromen en gedwongen ontheemding;

b)

bij te dragen aan het versterken van de veerkracht van staten, samenlevingen, gemeenschappen en individuele personen en aan het koppelen van humanitaire hulp en ontwikkelingsmaatregelen en, waar nodig, vredesopbouw;

c)

de behoeften en prioriteiten op het gebied van het buitenlands beleid van de Unie aan te pakken.

De acties voor snelle respons kunnen betrekking hebben op alle derde landen, alsmede op landen en gebieden overzee.

Ter verwezenlijking van de doelstellingen van het instrument worden de acties voor snelle respons gebaseerd op de actiegebieden die zijn vermeld in bijlage IV.

5.   Acties in het kader van het instrument worden hoofdzakelijk uitgevoerd via geografische programma’s.

De via thematische programma’s uitgevoerde acties vormen een aanvulling op de acties die worden gefinancierd op grond van de geografische programma’s en bieden steun aan wereldwijde en regio-overschrijdende initiatieven gericht op het bereiken van internationaal overeengekomen doelstellingen, met name de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en de Overeenkomst van Parijs, evenals het beschermen van mondiale collectieve goederen of het aanpakken van mondiale uitdagingen. Via thematische programma’s uitgevoerde acties kunnen ook worden ondernomen:

a)

indien er geen geografisch programma bestaat;

b)

indien het geografisch programma is geschorst;

c)

indien er geen overeenkomst met betrekking tot de actie is gesloten met het betrokken partnerland, of

d)

wanneer de actie niet adequaat kan worden uitgevoerd door middel van geografische programma’s.

Acties voor snelle respons vormen een aanvulling op de geografische en thematische programma’s. Acties voor snelle respons worden zo opgezet en uitgevoerd dat zij, waar relevant, in het kader van geografische of thematische programma’s kunnen worden voortgezet.

6.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 44 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen II, III en IV.

7.   De Commissie is bevoegd om uiterlijk 31 december 2021 overeenkomstig artikel 44 een gedelegeerde handeling vast te stellen teneinde deze verordening aan te vullen met bepalingen ter vaststelling van:

a)

specifieke doelstellingen en prioritaire samenwerkingsgebieden op basis van de samenwerkingsgebieden voor de geografische programma’s in bijlage II, inclusief een prioritering, voor de volgende subregio’s: zuidelijk nabuurschap, oostelijk nabuurschap, West-Afrika, Oost- en Centraal-Afrika, zuidelijk Afrika en Indische Oceaan, Midden-Oosten, Centraal-Azië, Zuid-Azië, Noord- en Zuidoost-Azië, de Stille Oceaan, Noord-, Midden- en Zuid-Amerika, het Caribisch gebied;

b)

indicatieve thematische doelstellingen voor de geografische pijler, en

c)

indicatieve financiële toewijzingen voor West-Afrika, Oost- en Centraal-Afrika, zuidelijk Afrika en de landen in de Indische Oceaan.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde gedelegeerde handeling wordt getoetst bij de in artikel 42, lid 2, bedoelde tussentijdse evaluatie.

Artikel 5

Consistentie, samenhang, synergieën en complementariteit

1.   Bij de uitvoering van het instrument worden consistentie, coherentie, synergieën en complementariteit met alle gebieden van het externe optreden van de Unie, met inbegrip van andere externe financieringsinstrumenten, en met andere relevante beleidslijnen en programma’s van de Unie, evenals de beleidscoherentie voor ontwikkeling gewaarborgd.

Daartoe houdt de Unie rekening met de effecten van al het interne en externe beleid op het gebied van duurzame ontwikkeling en streeft zij naar meer synergie en complementariteit, met name op het gebied van handelsbeleid, economische samenwerking en andere sectorale samenwerking.

2.   Acties die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1257/96 vallen, worden niet op grond van het instrument gefinancierd.

3.   Waar passend kan aan een actie waaraan een bijdrage uit hoofde van het instrument is toegekend, kan ook een bijdrage uit een ander programma van de Unie worden toegekend, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. Het instrument kan ook bijdragen aan maatregelen die in het kader van andere programma’s van de Unie zijn vastgesteld, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van het desbetreffende programma van de Unie zijn van toepassing op de overeenkomstige bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie. De steun uit de verschillende programma’s van de Unie kan op een pro-ratabasis worden berekend in overeenstemming met de documenten waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.

Artikel 6

Begroting

1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het instrument voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 bedragen 79 462 000 000 EUR in lopende prijzen.

2.   De in lid 1 genoemde financiële middelen bestaan uit:

a)

60 388 000 000 EUR voor geografische programma’s:

het nabuurschap: ten minste 19 323 000 000 EUR;

Afrika ten zuiden van de Sahara: ten minste 29 181 000 000 EUR;

Azië en Stille Oceaan: 8 489 000 000 EUR;

Noord-, Midden- en Zuid-Amerika en Caribisch gebied: 3 395 000 000 EUR;

b)

6 358 000 000 EUR voor thematische programma’s:

mensenrechten en democratie: 1 362 000 000 EUR;

maatschappelijke organisaties: 1 362 000 000 EUR;

vrede, stabiliteit en conflictpreventie: 908 000 000 EUR;

mondiale uitdagingen: 2 726 000 000 EUR;

c)

3 182 000 000 EUR voor acties voor snelle respons.

3.   De in lid 2, punten a), b) en c), van dit artikel genoemde bedragen worden overeenkomstig artikel 17 aangevuld met de buffer voor nieuwe uitdagingen en prioriteiten van 9 534 000 000 EUR.

4.   De in lid 2, punt a), genoemde financiële middelen stemmen overeen met ten minste 75 % van de in lid 1 genoemde financiële middelen.

5.   Acties in het kader van artikel 9 worden gefinancierd tot een bedrag van 270 000 000 EUR. De Commissie is bevoegd dat bedrag overeenkomstig artikel 44 gedelegeerde handelingen vast te stellen om dat bedrag te wijzigen.

Artikel 7

Beleidskader

Het algemene beleidskader voor de uitvoering van het instrument wordt gevormd door de associatieovereenkomsten, partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten, multilaterale overeenkomsten waarbij de Unie partij is, en andere overeenkomsten die een juridisch bindende relatie tussen de Unie en partnerlanden tot stand brengen, alsmede conclusies van de Europese Raad, conclusies van de Raad en verklaringen van topontmoetingen of conclusies van bijeenkomsten met partnerlanden op het niveau van staatshoofden en regeringsleiders of van ministers, resoluties van het Europees Parlement, en mededelingen van de Commissie en van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (de “hoge vertegenwoordiger”).

Artikel 8

Algemene beginselen

1.   De Unie bevordert, ontwikkelt en bestendigt de beginselen van de democratie, goed bestuur, de rechtsstaat, respect voor de mensenrechten, met inbegrip van de universaliteit en ondeelbaarheid ervan, en voor de fundamentele vrijheden, evenals eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit waarop zij is gebaseerd, door middel van dialoog en samenwerking met partnerlanden, regio’s en het maatschappelijk middenveld, onder meer door optreden in multilaterale fora.

2.   Het instrument hanteert een op rechten gebaseerde aanpak die alle mensenrechten omvat, zowel burgerrechten als politieke of economische, sociale en culturele rechten, om de beginselen van mensenrechten te integreren in de uitvoering, de rechthebbenden te ondersteunen bij het laten gelden van hun rechten, waarbij met name aandacht wordt besteed aan armere, gemarginaliseerde en kwetsbare mensen en groepen, met inbegrip van personen met een beperking, en om de partnerlanden bij te staan bij het nakomen van hun internationale verplichtingen op het gebied van de mensenrechten. Die aanpak laat zich leiden door het beginsel dat niemand aan zijn lot mag worden overgelaten, alsmede door het gelijkheidsbeginsel en het verbod van discriminatie, om wat voor reden dan ook.

3.   Het instrument bevordert gendergelijkheid, de rechten en de versterking van de positie van vrouwen en meisjes, bestrijdt discriminatie op welke grond dan ook, door middel van gerichte en gemainstreamde acties. Het besteedt bijzondere aandacht aan de rechten van het kind en de versterking van de positie van de jeugd.

4.   Het instrument wordt uitgevoerd in volledige overeenstemming met het engagement van de Unie voor het uitdragen, beschermen en uitoefenen van alle mensenrechten en voor de volledige en doeltreffende uitvoering van het actieprogramma van Peking en het actieprogramma van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling en van de resultaten van de evaluatieconferenties ervan, en houdt vast aan de bescherming van de seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in dat verband. Derhalve ondersteunt het instrument de inzet van de Unie voor het bevorderen, beschermen en garanderen van de uitoefening van het recht van elk individu om volledige zeggenschap te hebben, en in vrijheid en verantwoordelijkheid te beslissen, over zaken die te maken hebben met seksualiteit en seksuele en reproductieve gezondheid, zonder discriminatie, dwang of geweld. Het instrument steunt ook de behoefte aan universele toegang tot hoogwaardige, betaalbare en volledige informatie over seksuele en reproductieve gezondheid, educatie — met inbegrip van alomvattende seksuele voorlichting — en gezondheidszorg.

5.   De Unie ondersteunt, waar passend, de uitvoering van bilaterale, regionale en multilaterale samenwerking en dialoog, associatie- en handelsovereenkomsten, partnerschapsovereenkomsten en trilaterale samenwerking.

De Unie bevordert een multilaterale, op regels en waarden gebaseerde benadering van mondiale collectieve goederen en uitdagingen en werkt in dat verband samen met de lidstaten, partnerlanden, internationale organisaties en andere donoren.

De Unie bevordert doeltreffend multilateralisme bij het opzetten van samenwerking met internationale organisaties en andere donoren.

De Unie houdt rekening met de resultaten van de partnerlanden bij de uitvoering van verplichtingen en verbintenissen, onder meer de Agenda 2030, internationale mensenrechtenverdragen en andere verdragen, waaronder de verdragen betreffende nucleaireveiligheidsnormen, internationale overeenkomsten, in het bijzonder de Overeenkomst van Parijs, en contractuele betrekkingen met de Unie, in het bijzonder associatieovereenkomsten, partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten en handelsovereenkomsten, en neemt die op in de geregelde politieke dialoog met deze partnerlanden.

6.   De samenwerking tussen de Unie en de lidstaten, enerzijds, en de partnerlanden, anderzijds, wordt gebaseerd op, en bevordert, voor zover toepasselijk, de beginselen inzake doeltreffendheid van ontwikkelingshulp, in alle samenwerkingsvormen, te weten eigen verantwoordelijkheid van partnerlanden voor de ontwikkelingsprioriteiten, resultaatgerichtheid, inclusieve ontwikkelingspartnerschappen, transparantie en wederzijdse verantwoordingsplicht. De Unie bevordert doeltreffende en efficiënte beschikbaarstelling en gebruik van middelen.

In overeenstemming met het beginsel van inclusief partnerschap en transparantie zorgt de Commissie er waar passend voor dat de relevante belanghebbenden van de partnerlanden, met inbegrip van maatschappelijke organisaties en lokale overheden, terdege worden geraadpleegd en op tijd toegang hebben tot relevante informatie, zodat zij adequaat worden betrokken en een zinvolle rol kunnen spelen bij de opzet, uitvoering en daarmee verband houdende monitoring van programma’s. Waar passend zorgt de Commissie er ook voor dat er een intensieve dialoog wordt gevoerd met de particuliere sector.

In overeenstemming met het beginsel van eigen inbreng geeft de Commissie, waar passend, de voorkeur aan instellingen en systemen van de partnerlanden voor de uitvoering van programma’s.

7.   Om de complementariteit en de doeltreffendheid van hun optreden en initiatieven te bevorderen, zorgen de Unie en de lidstaten voor de coördinatie van hun beleid en plegen zij geregeld overleg over hun steunprogramma’s, ook in internationale organisaties en tijdens internationale conferenties.

De Unie en de lidstaten coördineren hun respectieve steunprogramma’s teneinde de doeltreffendheid en efficiëntie ervan te verhogen.

De Unie bevordert inclusiviteit bij de uitvoering van het instrument en in de samenwerking met de lidstaten om zo een maximale toegevoegde waarde te krijgen, rekening houdend met ervaring en capaciteit, waardoor de gedeelde belangen, waarden en gemeenschappelijke doelstellingen worden versterkt. De Unie bevordert de uitwisseling van beste praktijken en kennis tussen de organen en deskundigen van de lidstaten.

8.   In de programma’s en acties in het kader van het instrument worden de strijd tegen de klimaatverandering, de bescherming van het milieu, mensenrechten, democratie, gendergelijkheid en, waar nodig, de beperking van het risico op rampen geïntegreerd en wordt aandacht besteed aan de onderlinge verbanden tussen de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, om geïntegreerde maatregelen te bevorderen die wederzijdse voordelen kunnen opleveren en waarmee meerdere doelstellingen op coherente wijze kunnen worden verwezenlijkt. Die programma’s en acties zijn gebaseerd op een allesomvattende multidisciplinaire analyse van de context, de capaciteiten, de risico’s en de kwetsbaarheden, met een geïntegreerde aanpak op het gebied van weerbaarheid en conflictsensitiviteit, waarbij rekening wordt gehouden met conflictpreventie en vredesopbouw. De leidende beginselen van die programma’s zijn “berokken geen schade” en “niemand mag aan zijn lot worden overgelaten”.

9.   Het instrument bevordert het gebruik van digitalisering als een krachtige katalysator voor duurzame ontwikkeling en inclusieve groei.

10.   Met de partners wordt gestreefd naar een meer gecoördineerde, holistische en gestructureerde aanpak van migratie, waarbij rekening wordt gehouden met het belang van het aanpakken van de grondoorzaken van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding. Daarbij wordt gestreefd naar maximale synergie en worden brede partnerschappen tot stand gebracht, met bijzondere aandacht voor landen van herkomst en doorreis. Die aanpak combineert alle passende instrumenten en het noodzakelijke hefboomeffect door middel van een flexibele incitatieve aanpak met, waar passend in dat verband, mogelijke wijzigingen in de toewijzing van middelen in verband met migratie overeenkomstig de programmeringsbeginselen van het instrument. Daarbij wordt rekening gehouden met doeltreffende samenwerking en uitvoering van Unieovereenkomsten en -dialogen over migratie. Die acties worden uitgevoerd met volledige inachtneming van het internationaal recht, waaronder het internationale mensenrechten en vluchtelingenrecht, en van de bevoegdheden van de Unie en van de lidstaten. De doeltreffendheid van die aanpak wordt jaarlijks of zoals nodig beoordeeld. Migratiegerelateerde acties op grond van het instrument worden uitgevoerd ter ondersteuning van de doelstellingen van het migratiebeleid van de Unie door middel van een flexibel financieringsmechanisme.

11.   De Commissie zorgt ervoor dat acties die uit hoofde van het instrument worden vastgesteld met betrekking tot het bestrijden van terrorisme en georganiseerde criminaliteit, cyberbeveiliging en de strijd tegen cybercriminaliteit, en capaciteitsopbouw van militaire actoren ter ondersteuning van ontwikkeling en veiligheid voor ontwikkeling, worden uitgevoerd in overeenstemming met het internationaal recht, waaronder het internationale mensenrechten- en humanitair recht. Daartoe stelt de Commissie een passend kader voor risicobeoordeling en -monitoring op. In dat kader stelt de Commissie operationele richtsnoeren op om ervoor te zorgen dat bij het opzet en de uitvoering van die acties rekening wordt gehouden met de mensenrechten.

Dergelijke acties worden gebaseerd op periodieke solide conflictanalyses om te zorgen voor conflictsensitiviteit en om een hervorming van de veiligheidssector door te voeren die bijdraagt tot democratisch bestuur, verantwoordingsplicht en menselijke veiligheid, inclusief voordelen voor de plaatselijke bevolking. Die maatregelen worden waar relevant ingebed in de context van steun op langere termijn met het oog op het hervormen van de veiligheidssector.

12.   De Commissie houdt het Europees Parlement en de Raad regelmatig op de hoogte en wisselt, op initiatief van ongeacht welke van die drie instellingen, van gedachten met hen, onder meer over de op stimulansen gebaseerde aanpak die inspeelt op prestaties op sleutelgebieden, bedoeld in artikel 20. Het Europees Parlement kan regelmatig met de Commissie van gedachten wisselen over zijn eigen bijstandsprogramma’s, onder meer over capaciteitsopbouw, met inbegrip van bemiddeling en dialoog, en verkiezingswaarneming.

13.   De Commissie wisselt geregeld informatie uit met het maatschappelijk middenveld.

14.   De Commissie ontwikkelt en hanteert zo nodig kaders voor risicobeheer, die een beoordeling en risicobeperkende maatregelen omvatten.

15.   De Uniefinanciering uit hoofde van het instrument wordt niet gebruikt ter financiering van de aanschaf van wapens of munitie of van operaties die gevolgen hebben op militair of defensiegebied.

Artikel 9

Capaciteitsopbouw van militaire actoren ter ondersteuning van ontwikkeling en veiligheid voor ontwikkeling

1.   Om duurzame ontwikkeling te bewerkstelligen, hetgeen stabiele, vreedzame en inclusieve samenlevingen vereist, kan de Uniebijstand in het kader van het instrument in de in lid 3 beschreven uitzonderlijke omstandigheden worden gebruikt in de context van een bredere hervorming van de veiligheidssector of voor capaciteitsopbouw van militaire actoren in partnerlanden, om ontwikkelingsactiviteiten te kunnen uitvoeren en de nodige veiligheid daarvoor te creëren.

2.   De steun op grond van dit artikel kan met name betrekking hebben op programma’s voor capaciteitsopbouw ter ondersteuning van ontwikkeling en veiligheid voor ontwikkeling, waaronder opleiding, begeleiding en advies, alsmede levering van uitrusting, verbetering van infrastructuur en rechtstreeks met die steun verband houdende diensten.

3.   Steun op grond van dit artikel wordt alleen verstrekt:

a)

indien niet aan de vereisten kan worden voldaan door een beroep te doen op niet-militaire actoren om de doelstellingen van de Unie in het kader van het instrument te bereiken en er sprake is van een bedreiging voor het functioneren van staatsinstellingen of voor de bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, en de staatsinstellingen er niet in slagen die bedreiging het hoofd te bieden, en

b)

indien er tussen het betrokken partnerland en de Unie een consensus is dat militaire actoren van cruciaal belang zijn voor het behouden, scheppen of herstellen van de voorwaarden die essentieel zijn voor duurzame ontwikkeling, bijvoorbeeld in crises en in contexten en situaties die worden gekenmerkt door kwetsbaarheid of destabilisering.

4.   De Uniebijstand op grond van dit artikel wordt niet gebruikt voor de financiering van capaciteitsopbouw van militaire actoren voor andere doeleinden dan activiteiten in verband met ontwikkeling en veiligheid voor ontwikkeling. Die steun wordt met name niet gebruikt voor de financiering van:

a)

periodieke defensie-uitgaven;

b)

de aankoop van wapens en munitie of andere uitrusting die is ontworpen om te doden, of

c)

opleiding die is bedoeld om specifiek bij te dragen aan de gevechtscapaciteit van de strijdkrachten.

5.   Bij het opzetten en uitvoeren van maatregelen op grond van dit artikel bevordert de Commissie eigen verantwoordelijkheid van het partnerland. De Commissie ontwikkelt ook de noodzakelijke elementen en goede praktijken voor duurzaamheid en aflegging van verantwoording op middellange en lange termijn en bevordert de rechtsstaat en gevestigde beginselen van internationaal recht.

TITEL II

UITVOERING VAN HET INSTRUMENT

HOOFDSTUK I

Programmering

Artikel 10

Toepassingsgebied van de geografische programma’s

1.   Om de doelstellingen van het instrument te verwezenlijken, worden de geografische programma’s gebaseerd op de volgende samenwerkingsgebieden:

a)

goed bestuur, democratie, de rechtsstaat en mensenrechten, waaronder gendergelijkheid;

b)

uitbanning van armoede, terugdringing van ongelijkheid en discriminatie, en bevordering van menselijke ontwikkeling;

c)

migratie, gedwongen ontheemding en mobiliteit;

d)

milieu en klimaatverandering;

e)

inclusieve en duurzame economische groei en waardig werk;

f)

vrede, stabiliteit en conflictpreventie;

g)

partnerschap.

2.   Nadere gegevens over elk van de in lid 1 genoemde samenwerkingsgebieden staan in bijlage II.

Artikel 11

Toepassingsgebied van de thematische programma’s

1.   Om de doelstellingen van het instrument te verwezenlijken, hebben de thematische programma’s betrekking op de volgende actiegebieden:

a)

mensenrechten en democratie: bevordering van:

i)

de fundamentele waarden van democratie;

ii)

de rechtsstaat;

iii)

de universaliteit, ondeelbaarheid en onderlinge afhankelijkheid van de mensenrechten;

iv)

eerbiediging van de menselijke waardigheid;

v)

de beginselen van non-discriminatie, gelijkheid en solidariteit;

vi)

eerbiediging van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht inzake de mensenrechten;

b)

maatschappelijke organisaties:

i)

een inclusief, participerend, sterk en onafhankelijk maatschappelijk middenveld en democratische speelruimte in de partnerlanden;

ii)

inclusieve en open dialoog met en tussen maatschappelijke actoren;

iii)

bewustzijn, inzicht, kennis en betrokkenheid van Europese burgers inzake ontwikkelingskwesties;

c)

vrede, stabiliteit en conflictpreventie:

i)

steun voor conflictpreventie, vredesopbouw en crisisparaatheid;

ii)

steun voor het aanpakken van mondiale en transregionale dreigingen en opkomende dreigingen;

d)

mondiale uitdagingen:

i)

volksgezondheid;

ii)

onderwijs;

iii)

gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen en meisjes;

iv)

kinderen en jongeren;

v)

migratie, gedwongen ontheemding en mobiliteit;

vi)

waardig werk, sociale bescherming, ongelijkheid en inclusie;

vii)

cultuur;

viii)

waarborging van een gezond milieu en bestrijding van klimaatverandering;

ix)

duurzame energie;

x)

duurzame en inclusieve groei, waardig werk en betrokkenheid van de particuliere sector;

xi)

voedsel- en voedingszekerheid;

xii)

versterking van de rol van lokale overheden als actoren van ontwikkeling;

xiii)

bevordering van inclusieve samenlevingen en multistakeholderinitiatieven, goed economisch bestuur, inclusief het vrijmaken van binnenlandse inkomsten;

xiv)

ondersteuning van het beoordelen en documenteren van de vooruitgang bij de uitvoering van de beginselen inzake partnerschap en doeltreffendheid.

2.   Nadere gegevens over elk van de in lid 1 genoemde samenwerkingsgebieden staan in bijlage III.

Artikel 12

Algemene benadering van de programmering

1.   Samenwerking en acties in het kader van het instrument worden geprogrammeerd, behalve acties voor snelle respons als bedoeld in artikel 4, lid 4.

2.   Op basis van artikel 7 geschiedt de programmering in het kader van het instrument op basis van het volgende:

a)

programmeringsdocumenten bieden een samenhangend kader voor samenwerking tussen de Unie en de betrokken partnerlanden of -regio’s, in overeenstemming met het overkoepelende doel en toepassingsgebied, en met de doelstellingen en beginselen die in deze verordening zijn uiteengezet;

b)

bij het opstellen van de programmeringsdocumenten voor partnerlanden en -regio’s in crisis- of postcrisissituaties, dan wel in zwakke en kwetsbare situaties, wordt een conflictanalyse uitgevoerd om conflictsensitiviteit te waarborgen, en wordt terdege rekening gehouden met de speciale behoeften en omstandigheden van de betrokken partnerlanden of -regio’s en hun bevolking; ten aanzien van partnerlanden of -regio’s die rechtstreeks betrokken zijn bij of de gevolgen ondervinden van een crisis-, een postcrisis- of een kwetsbare situatie, wordt bijzondere nadruk gelegd op nauwere coördinatie tussen alle relevante actoren teneinde de overgang van een noodsituatie naar duurzame ontwikkeling en een stabiele vrede te faciliteren, met inbegrip van geweldpreventie;

c)

de Unie en de lidstaten zorgen in een vroeg stadium en gedurende het gehele programmeringsproces voor inclusief overleg met elkaar ter bevordering van de samenhang, de complementariteit en de consistentie van hun samenwerkingsactiviteiten; gezamenlijke programmering krijgt de voorkeur bij landenprogrammering en de uitvoering ervan is flexibel en inclusief, en wordt gestuurd op landniveau. Gezamenlijke programmering staat open voor andere relevante donoren en actoren wanneer de Unie en de lidstaten dat relevant achten; voorts streven de Unie en haar lidstaten er waar mogelijk naar om steun aan de partnerlanden te bieden door middel van gezamenlijke uitvoering;

d)

de Unie stimuleert in een vroeg stadium en gedurende het gehele programmeringsproces een regelmatige, inclusieve multistakeholderdialoog met andere donoren en actoren, waaronder, naargelang het geval, lokale overheden, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, stichtingen en de particuliere sector om hun respectieve bijdragen zo nodig te faciliteren en ervoor te zorgen dat zij een zinvolle rol spelen in de programmering;

e)

de thematische programma’s inzake mensenrechten en democratie en inzake maatschappelijke organisaties, bedoeld in artikel 4, lid 3, punt a) respectievelijk punt b), verlenen bijstand onafhankelijk van de toestemming van regeringen en andere overheden van de betrokken derde landen; die thematische programma’s ondersteunen voornamelijk maatschappelijke actoren op alle niveaus, rekening houdend met uitvoeringsvormen en -methoden, als bedoeld in artikel 27, lid 3.

Het Europees Parlement en de Raad worden in kennis gesteld van het resultaat van het in de eerste alinea, punten c) en d), beoogde overleg.

3.   De programmeringsdocumenten zijn resultaatgericht en bevatten waar mogelijk duidelijke streefdoelen en indicatoren. De indicatoren zijn waar passend gebaseerd op internationaal overeengekomen streefdoelen en indicatoren, in het bijzonder die welke ten behoeve van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen zijn vastgelegd, evenals op nationale resultatenkaders, teneinde de Uniebijdrage aan de resultaten te beoordelen en te communiceren wat betreft de opbrengsten, uitkomsten en effecten ervan.

Artikel 13

Programmeringsbeginselen voor geografische programma’s

1.   De programmering van geografische programma’s wordt gebaseerd op de volgende beginselen:

a)

onverminderd lid 5 worden acties zoveel mogelijk gebaseerd op een vroegtijdig, continu en inclusief overleg tussen de Unie, lidstaten en de betrokken partnerlanden, met inbegrip van nationale, regionale en lokale overheden, maatschappelijke organisaties, nationale, regionale en lokale parlementen en andere belanghebbenden, om de democratische betrokkenheid bij het proces te vergroten en om steun voor nationale en regionale strategieën aan te moedigen;

b)

indien van toepassing, wordt de programmeringsperiode qua tijd en inhoud op de strategische cycli van de partnerlanden afgestemd;

c)

bij de programmering kunnen samenwerkingsactiviteiten worden gepland die worden gefinancierd uit verschillende in artikel 6, lid 2, vermelde toewijzingen en uit andere Unieprogramma’s overeenkomstig de desbetreffende basishandelingen.

2.   De programmering van geografische programma’s biedt een specifiek kader op maat voor samenwerking op basis van:

a)

de behoeften van de partners, vastgesteld op basis van specifieke criteria, waarbij rekening wordt gehouden met de bevolking, armoede, ongelijkheid, menselijke ontwikkeling, economische en ecologische kwetsbaarheid, veerkracht van de staat en de maatschappij en de gevolgen van langdurige en steeds terugkerende crisissen;

b)

de capaciteit en de inzet van de partners ter bevordering van gedeelde waarden, beginselen en belangen, waaronder mensenrechten, fundamentele vrijheden, democratie, de rechtsstaat, goed bestuur, de strijd tegen corruptie, open burgerruimte en gendergelijkheid, en ter ondersteuning van gemeenschappelijke doelstellingen en multilaterale allianties en samenwerking, en een op regels gebaseerd internationaal systeem, evenals de bevordering van prioriteiten van de Unie;

c)

de engagementen van de partners, met inbegrip van de engagementen die gezamenlijk met de Unie zijn overeengekomen, en de prestaties die zijn vastgesteld op basis van criteria zoals politieke hervormingen, en economische en sociale ontwikkeling, ecologische duurzaamheid en het doeltreffend gebruik van hulp, rekening houdend met de specifieke kenmerken en het ontwikkelingsniveau van de partnerlanden;

d)

het potentiële effect van Uniefinanciering in partnerlanden en -regio’s;

e)

de capaciteiten van de partners om binnenlandse middelen vrij te maken en doeltreffend te gebruiken, toegang te krijgen tot financiële middelen, en middelen op transparante wijze te beheren, ter ondersteuning van de nationale ontwikkelingsprioriteiten en de absorptiecapaciteit ervan.

3.   De meest behoeftige landen, met name de minst ontwikkelde landen, lage-inkomenslanden en landen in een crisis- of postcrisissituatie, dan wel zwakke en kwetsbare situatie, met inbegrip van kleine insulaire ontwikkelingslanden en niet aan zee gelegen ontwikkelingslanden, krijgen prioriteit bij de toewijzing van middelen.

4.   Daarnaast richt de Unie zich op de specifieke uitdagingen van middeninkomenslanden en in het bijzonder landen die de status van lager inkomen ontgroeien.

5.   De samenwerking met geïndustrialiseerde landen richt zich op het bevorderen van de belangen van de Unie en wederzijdse belangen en waarden, evenals gemeenschappelijk overeengekomen doelstellingen en multilaterale betrekkingen.

6.   Het instrument draagt bij aan acties in het kader van Verordening (EU) 2021/… (8). Op basis van deze verordening wordt één programmeringsdocument voor een periode van zeven jaar opgesteld waarbij ook middelen uit de IPA III-verordening worden betrokken. Op het gebruik van die middelen is Verordening (EU) 2021/… (8) van toepassing.

Artikel 14

Programmeringsdocumenten voor geografische programma’s

1.   Het instrument wordt voor geografische programma’s uitgevoerd door middel van meerjarige indicatieve landenprogramma’s en meerlandenprogramma’s.

2.   In meerjarige indicatieve programma’s worden de prioritaire terreinen beschreven die voor Uniefinanciering zijn geselecteerd, alsmede de specifieke doelstellingen, de verwachte resultaten, duidelijke en specifieke prestatie-indicatoren en de indicatieve financiële toewijzingen, zowel in totaal als per prioritair terrein, en waar dat van toepassing is, de uitvoeringsmethoden.

3.   De meerjarige indicatieve programma’s worden opgesteld op basis van:

a)

een nationale of regionale ontwikkelingsstrategie in de vorm van een ontwikkelingsplan of een soortgelijk document dat door de Commissie is aanvaard als basis voor het daarmee overeenstemmende meerjarig indicatief programma op het moment dat laatstgenoemd document wordt vastgesteld;

b)

een kaderdocument waarin het beleid van de Unie ten aanzien van de betrokken partner of partners is uiteengezet, met inbegrip van een gezamenlijk document tussen de Unie en de lidstaten;

c)

een gezamenlijk document tussen de Unie en de betrokken partner of partners, waarin gemeenschappelijke prioriteiten en onderlinge afspraken staan vermeld.

4.   Om het effect van collectieve samenwerking van de Unie te vergroten, worden de programmeringsdocumenten van de Unie en de lidstaten zoveel mogelijk vervangen door een gezamenlijk programmeringsdocument. Het meerjarige indicatieve programma van de Unie wordt echter slechts vervangen door een dergelijk gezamenlijk programmeringsdocument mits het is goedgekeurd in de op grond van artikel 16 vastgestelde uitvoeringshandeling, in overeenstemming is met de artikelen 12 en 13, de in lid 2 van dit artikel vermelde elementen bevat en daarin de taakverdeling tussen de Unie en de lidstaten is vastgesteld.

Artikel 15

Programmeringsdocumenten voor thematische programma’s

1.   Het instrument wordt voor thematische programma’s uitgevoerd door middel van meerjarige indicatieve programma’s.

2.   In meerjarige indicatieve programma’s voor thematische programma’s wordt de strategie van de Unie beschreven, alsmede de prioritaire terreinen die voor Uniefinanciering in aanmerking komen, de specifieke doelstellingen, de verwachte resultaten, duidelijke en specifieke prestatie-indicatoren, de internationale situatie en de activiteiten van de belangrijkste partners voor het betrokken thema.

Indien van toepassing worden middelen en prioritaire acties voor deelname aan mondiale initiatieven vastgelegd.

3.   De meerjarige indicatieve programma’s voor thematische programma’s vermelden de indicatieve financiële toewijzing, zowel in totaal, per samenwerkingsgebied als per prioriteit. De indicatieve financiële toewijzing kan worden opgegeven in de vorm van een minimum- en een maximumbedrag.

Artikel 16

Vaststelling en wijziging van meerjarige indicatieve programma’s

1.   De in de artikelen 14 en 15 bedoelde meerjarige indicatieve programma’s worden door de Commissie vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 45, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Die procedure is tevens van toepassing op de in de leden 3 en 4 van dit artikel bedoelde toetsingen die tot een significante inhoudelijke wijziging van het meerjarige indicatieve programma leiden.

2.   Bij de vaststelling van gezamenlijke meerjarige programmeringsdocumenten als bedoeld in artikel 14, is het Commissiebesluit alleen van toepassing op de Uniebijdrage aan het gezamenlijke meerjarige programmeringsdocument.

3.   Meerjarige indicatieve programma’s voor geografische programma’s worden naar aanleiding van de in artikel 42, lid 2, bedoelde tussentijdse evaluatie en zo nodig op ad-hocbasis getoetst met het oog op een doeltreffende uitvoering, met name bij materiële veranderingen in het in artikel 7 bedoelde beleidskader of naar aanleiding van een crisis- of postcrisissituatie.

4.   Meerjarige indicatieve programma’s voor thematische programma’s worden naar aanleiding van de in artikel 42, lid 2, bedoelde tussentijdse evaluatie en zo nodig op ad-hocbasis getoetst met het oog op een doeltreffende uitvoering, met name bij materiële veranderingen in het in artikel 7 bedoelde beleidskader.

5.   Om terdege gemotiveerde dwingende redenen van urgentie, zoals bij crises of onmiddellijke bedreigingen voor de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten of de fundamentele vrijheden, kan de Commissie de in de artikelen 14 en 15 bedoelde meerjarige indicatieve programma’s wijzigen door middel van uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 45, lid 4, bedoelde urgentieprocedure.

Artikel 17

Buffer voor nieuwe uitdagingen en prioriteiten

1.   Het in artikel 6, lid 3, genoemde bedrag wordt gebruikt waar dat het meest nodig is en terdege is gemotiveerd, onder meer:

a)

om te zorgen voor een passende respons van de Unie bij onvoorziene omstandigheden;

b)

om in te spelen op nieuwe behoeften of uitdagingen, bijvoorbeeld aan de buitengrenzen van de Unie of van haar buurlanden in verband met crisissituaties, hetzij natuurlijke hetzij door de mens veroorzaakte crises, gewelddadige conflicten en postcrisissituaties of migratiedruk en gedwongen ontheemding;

c)

om nieuwe door de Unie geleide of internationale initiatieven of prioriteiten te bevorderen.

2.   Het gebruik van die middelen wordt bepaald overeenkomstig de procedures die zijn vastgelegd in de artikelen 16 en 25.

HOOFDSTUK II

Specifieke bepalingen voor de nabuurschapsregio

Artikel 18

Specifieke doelstellingen voor de nabuurschapsregio

Overeenkomstig de artikelen 3 en 4 zijn de specifieke doelstellingen van de in het kader van het instrument verleende Uniesteun voor de nabuurschapsregio:

a)

bevordering van nauwere politieke samenwerking en versterking en consolidatie van een krachtige en duurzame democratie, alsmede van stabiliteit, goed bestuur, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten;

b)

ondersteuning van de uitvoering van associatieovereenkomsten of andere bestaande en toekomstige overeenkomsten, en van gezamenlijk overeengekomen associatieagenda’s en partnerschapsprioriteiten of gelijkwaardige documenten, onder meer door institutionele samenwerking en capaciteitsopbouw;

c)

bevordering van een versterkt partnerschap tussen de samenlevingen van de Unie en de partnerlanden, en tussen de partnerlanden onderling, onder meer door middel van interpersoonlijke contacten en een breed scala van activiteiten met specifieke aandacht voor jongeren;

d)

versterking van de regionale en grensoverschrijdende samenwerking, met name in het kader van het Oostelijk Partnerschap en de Unie voor het Middellandse Zeegebied, alsmede van de samenwerking in de hele Europese nabuurschapsregio, de regionale samenwerking in het Zwarte Zeegebied, de Arctische samenwerking en de noordelijke dimensie, onder meer op de gebieden van energie en veiligheid;

e)

verwezenlijking van de geleidelijke integratie in de interne markt van de Unie en van meer samenwerking binnen en tussen sectoren, onder andere door onderlinge aanpassing van wet- en regelgeving van de Unie en andere relevante internationale normen en standaarden, en betere markttoegang, onder meer door diepe en brede vrijhandelsruimten en daarmee verband houdende institutionele opbouw en investeringen;

f)

versterking van partnerschappen inzake goed beheerde en veilige migratie en mobiliteit en, wanneer van toepassing en mits de voorwaarden voor goed beheerde en veilige mobiliteit aanwezig zijn, ondersteuning van de uitvoering van bestaande visumvrije regelingen, in overeenstemming met het herziene visumopschortingsmechanisme, dialogen over visumliberalisering en bilaterale of regionale overeenkomsten en regelingen met derde landen, met inbegrip van mobiliteitspartnerschappen;

g)

ondersteuning van vertrouwenscheppende en andere maatregelen die bijdragen tot de veiligheid en de voorkoming en beslechting van conflicten, inclusief ondersteuning van getroffen bevolkingsgroepen en wederopbouw.

Artikel 19

Programmeringsdocumenten en toewijzingscriteria

1.   Voor de in bijlage I vermelde partnerlanden en -gebieden worden de prioritaire gebieden voor Uniefinanciering vooral geselecteerd uit die uit de associatie-, partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten, de gezamenlijk overeengekomen associatieagenda’s en partnerschapsprioriteiten of andere relevante bestaande en toekomstige documenten als bedoeld in artikel 14, lid 3, punt c), die gezamenlijk tussen de Unie en de partnerlanden in bilaterale of multilaterale vorm zijn of worden overeengekomen, mede, naargelang het geval, binnen het Oostelijk Partnerschap en de zuidelijke dimensie van het Europees nabuurschapsbeleid, overeenkomstig de in artikel 18 vastgelegde specifieke doelstellingen en de in bijlage II vastgelegde samenwerkingsgebieden voor de geografische programma’s.

2.   In afwijking van artikel 13, leden 2 en 3, wordt Uniesteun in het kader van geografische programma’s in de nabuurschapsregio gedifferentieerd qua vorm en bedragen, rekening houdend met onderstaande elementen met betrekking tot het partnerland:

a)

de behoeften, op basis van indicatoren als bevolking, ongelijkheden en ontwikkelingsgraad;

b)

de inzet voor en de vorderingen met gezamenlijk overeengekomen politieke, economische, ecologische en sociale hervormingsdoelstellingen;

c)

de inzet voor en de vorderingen met de opbouw van duurzame en blijvende democratie, de rechtsstaat, goed bestuur, mensenrechten en corruptiebestrijding;

d)

het partnerschap met de Unie, met inbegrip van het ambitieniveau voor dat partnerschap;

e)

de absorptiecapaciteit en het potentiële effect van de in het kader van het instrument verleende Uniesteun.

3.   De in lid 2 van dit artikel bedoelde Uniesteun wordt verwerkt in de in artikel 14 bedoelde programmeringsdocumenten voor de geografische programma’s.

Artikel 20

Op stimulansen gebaseerde aanpak

1.   Indicatief 10 % van de in artikel 6, lid 2, punt a), eerste streepje, genoemde financiële middelen ter aanvulling van de indicatieve financiële toewijzingen per land bedoeld in artikel 14, wordt toegewezen aan de in bijlage I vermelde partnerlanden en -gebieden als stimulans voor het doorvoeren van hervormingen. Die toewijzingen worden vastgesteld op basis van hun prestaties en vorderingen op het gebied van democratie, goed bestuur en de rechtsstaat, met inbegrip van samenwerking met het maatschappelijk middenveld, mensenrechten, met inbegrip van gendergelijkheid, samenwerking op het gebied van migratie, economisch bestuur en hervormingen, met name de gezamenlijk overeengekomen hervormingen. De vorderingen van de partnerlanden worden regelmatig beoordeeld, in het bijzonder door middel van voortgangsverslagen waarin tendensen ten opzichte van voorgaande jaren worden opgenomen.

2.   Lid 1 is niet van toepassing op steun voor het maatschappelijk middenveld, conflictpreventie en vredesopbouw, interpersoonlijke contacten, waaronder samenwerking tussen lokale overheden, steun voor een betere eerbiediging van de mensenrechten en crisisgerelateerde steunmaatregelen. In geval van ernstige of blijvende achteruitgang van de democratie, de mensenrechten of de rechtsstaat, of een verhoogd risico op conflict, wordt de steun voor die acties waar mogelijk en passend verhoogd.

Artikel 21

Indicatieve meerlandenprogramma’s

Indicatieve meerlandenprogramma’s in de nabuurschapsregio pakken uitdagingen aan die alle of een aantal partnerlanden gemeen hebben, op basis van prioriteiten van het Oostelijk Partnerschap en de zuidelijke dimensie van het herzien Europees nabuurschapsbeleid en rekening houdend met de werkzaamheden in het kader van de Unie voor het Middellandse Zeegebied, alsmede regionale, transregionale en subregionale samenwerking, voornamelijk tussen twee of meer partnerlanden, en mede in het kader van de noordelijke dimensie en de regionale samenwerking in het Zwarte Zeegebied.

Artikel 22

Grensoverschrijdende samenwerking

1.   Grensoverschrijdende samenwerking als omschreven in artikel 2, eerste alinea, punt 5), heeft betrekking op samenwerking langs aangrenzende land- en zeebuitengrenzen, op transnationale samenwerking in grotere transnationale gebieden of rond zeebekkens en op interregionale samenwerking.

2.   De nabuurschapsregio draagt bij aan programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking als bedoeld in lid 1, die worden medegefinancierd door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling in het kader van de Interreg-verordening. Maximaal 5 % van de financiële middelen voor de nabuurschapsregio wordt indicatief toegewezen ter ondersteuning van die programma’s.

3.   Bijdragen aan programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking worden vastgesteld en gebruikt op grond van artikel 10, lid 3, van de Interreg-verordening.

4.   Het medefinancieringspercentage van de Unie bedraagt niet meer dan 90 % van de subsidiabele uitgaven van een programma voor grensoverschrijdende samenwerking.

5.   Voorfinanciering voor programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking kan het in artikel 51 van de Interreg-verordening bedoelde percentage overschrijden. Op verzoek van de beheerautoriteit kan het voorfinancieringspercentage voor elk begrotingsjaar oplopen tot 80 % van de jaarlijkse vastleggingen voor het programma.

6.   Er wordt een meerjarig strategiedocument voor grensoverschrijdende samenwerking met de in artikel 14, lid 2, van deze verordening bedoelde elementen vastgesteld overeenkomstig artikel 10, lid 1, van de Interreg-verordening.

7.   Indien programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking overeenkomstig artikel 12 van de Interreg-verordening worden beëindigd, kan steun uit de financiële middelen voor de nabuurschapsregio die voor het beëindigde programma was gepland en nog beschikbaar is, in hoofdzaak worden gebruikt voor de financiering van andere programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking of andere activiteiten uit hoofde van die financiële middelen, naargelang het geval.

HOOFDSTUK III

Actieplannen, maatregelen en uitvoeringsmethoden

Artikel 23

Actieplannen en maatregelen

1.   De Commissie keurt jaarlijkse of meerjarige actieplannen en maatregelen goed. De maatregelen kunnen de vorm aannemen van afzonderlijke maatregelen, bijzondere maatregelen, ondersteunende maatregelen of buitengewone steunmaatregelen. In de actieplannen en maatregelen wordt rekening gehouden met de specifieke context en worden voor elke actie de nagestreefde doelstellingen, de verwachte resultaten en hoofdactiviteiten, de methoden van uitvoering, monitoring en evaluatie, alsmede de begroting en eventuele bijbehorende ondersteunende uitgaven gespecificeerd.

2.   Actieplannen worden gebaseerd op programmeringsdocumenten, met uitzondering van de gevallen bedoeld in de leden 5 en 6. Actieplannen worden tijdig op inclusieve en transparante wijze opgesteld. Waar mogelijk worden actieplannen gezamenlijk met de lidstaten in het kader van betere samenwerking besproken.

3.   Indien nodig kan een actie, vóór of na de vaststelling van actieplannen, als afzonderlijke maatregel worden vastgesteld. Afzonderlijke maatregelen worden gebaseerd op programmeringsdocumenten, met uitzondering van de in lid 5 bedoelde gevallen en in andere terdege gemotiveerde gevallen.

4.   In geval van onvoorziene behoeften of omstandigheden, en wanneer financiering uit passender bronnen niet mogelijk is, kan de Commissie bijzondere maatregelen vaststellen waarin niet is voorzien in de programmeringsdocumenten.

5.   Jaarlijkse of meerjarige actieplannen en afzonderlijke maatregelen kunnen worden gebruikt voor de uitvoering van acties voor snelle respons als bedoeld in artikel 4, lid 4, punten b) en c).

6.   De Commissie kan buitengewone steunmaatregelen vaststellen voor acties voor snelle respons, als bedoeld in artikel 4, lid 4, punt a).

Een buitengewone steunmaatregel kan een duur van maximaal 18 maanden hebben, die maximaal twee maal met een periode van maximaal zes maanden kan worden verlengd, tot een maximale duur van 30 maanden, indien de uitvoering ervan stuit op objectieve, onvoorziene hindernissen, mits het aan de maatregel verbonden financiële bedrag niet hoger wordt.

In geval van langdurige crises of conflicten kan de Commissie een tweede buitengewone steunmaatregel vaststellen voor de duur van maximaal 18 maanden. In terdege gemotiveerde gevallen kunnen er verdere maatregelen worden aangenomen indien de continuïteit van het optreden van de Unie van essentieel belang is en niet door andere middelen kan worden verzekerd.

Artikel 24

Ondersteunende maatregelen

1.   Uniefinanciering kan dienen ter dekking van uitgaven voor de uitvoering van het instrument en voor de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, waaronder administratieve ondersteuning in verband met activiteiten inzake voorbereiding, follow-up, monitoring, controle, audit en evaluatie die noodzakelijk zijn voor de uitvoering, alsmede van uitgaven bij de centrale diensten en bij de delegaties van de Unie voor de administratieve en coördinerende ondersteuning die nodig is voor het instrument en voor het beheer van in het kader van het instrument gefinancierde verrichtingen, met inbegrip van informatie- en communicatie-acties en institutionele informatietechnologiesystemen.

2.   Indien er geen ondersteunende uitgaven zijn opgenomen in de in artikel 23 bedoelde actieplannen of maatregelen, stelt de Commissie, indien van toepassing, ondersteunende maatregelen vast. Uniefinanciering in het kader van ondersteunende maatregelen kan betrekking hebben op:

a)

studies, bijeenkomsten, activiteiten op het gebied van informatie, voorlichting, opleiding, voorbereiding en uitwisseling van geleerde lessen en beste praktijken, publicatie en andere uitgaven voor administratieve of technische bijstand die voor de programmering en het beheer van de acties vereist zijn, met inbegrip van bezoldigde externe deskundigen;

b)

activiteiten inzake onderzoek en innovatie en studies over relevante vraagstukken en de verspreiding van de resultaten daarvan;

c)

uitgaven voor informatie- en communicatieactiviteiten, onder meer de ontwikkeling van communicatiestrategieën en institutionele communicatie, en zichtbaarheid van de politieke prioriteiten van de Unie.

Artikel 25

Vaststelling van actieplannen en maatregelen

1.   Actieplannen en maatregelen worden door middel van uitvoeringshandelingen vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 45, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   De in lid 1 bedoelde procedure is niet vereist voor:

a)

afzonderlijke maatregelen waarvoor de Uniefinanciering niet meer bedraagt dan 5 000 000 EUR;

b)

bijzondere en ondersteunende maatregelen alsmede actieplannen die worden vastgesteld ter uitvoering van maatregelen voor snelle respons waarvoor de Uniefinanciering niet meer bedraagt dan 10 000 000 EUR;

c)

buitengewone steunmaatregelen als bedoeld in artikel 23, lid 4, waarvoor de Uniefinanciering niet meer bedraagt dan 20 000 000 EUR;

d)

technische wijzigingen van actieplannen en maatregelen, mits die wijzigingen geen substantiële invloed hebben op de doelstellingen van de betrokken actieplannen of maatregelen, zoals:

i)

wijziging van de uitvoeringsmethode;

ii)

verlenging van de uitvoeringstermijn;

iii)

herschikking van middelen tussen acties binnen een actieplan;

iv)

verhoging of verlaging van de begroting van de actieplannen en maatregelen met ten hoogste 20 % van het oorspronkelijke bedrag, met een maximum van 10 000 000 EUR.

Voor meerjarige actieplannen en maatregelen gelden de in lid 2, eerste alinea, punten a), b) en c), en punt d), iv), genoemde drempels op jaarbasis.

De op grond van dit lid vastgestelde actieplannen en maatregelen, met uitzondering van buitengewone steunmaatregelen, en technische wijzigingen worden binnen één maand na de vaststelling ervan aan het Europees Parlement en de lidstaten meegedeeld via het in artikel 45 bedoelde bevoegde comité.

3.   Alvorens een buitengewone steunmaatregel ten belope van maximaal 20 000 000 EUR vast te stellen of te verlengen, brengt de Commissie het Europees Parlement en de Raad op de hoogte van aard en doel van die maatregel en het voorgenomen bedrag. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad tevens op de hoogte voordat zij aanzienlijke inhoudelijke wijzigingen aanbrengt in reeds vastgestelde buitengewone steunmaatregelen. Omwille van de samenhang van het externe optreden van de Unie houdt de Commissie bij de planning en de uitvoering van die maatregelen rekening met de beleidsaanpak ter zake.

4.   Indien dat om terdege gemotiveerde dwingende redenen van urgentie, zoals crises, met inbegrip van natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen, onmiddellijke bedreigingen voor de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten of de fundamentele vrijheden, vereist is, kan de Commissie actieplannen en maatregelen of wijzigingen van de bestaande actieplannen en maatregelen vaststellen in de vorm van onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen overeenkomstig de in artikel 45, lid 4, bedoelde procedure.

5.   Op actieniveau vindt een adequaat milieuonderzoek plaats, onder meer wat betreft het effect op klimaatverandering en biodiversiteit, overeenkomstig de toepasselijke wetgevingshandelingen van de Unie, waaronder Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad (42) en Richtlijn 85/337/EEG van de Raad (43), waar nodig met inbegrip van een milieueffectbeoordeling, onder meer wat betreft het effect op klimaatverandering, ecosystemen en biodiversiteit, voor milieugevoelige acties, in het bijzonder voor belangrijke nieuwe infrastructuur.

Andere adequate beoordelingen vooraf die in verhouding staan tot de doelstellingen en de bedragen van de beoogde acties en maatregelen worden verricht ter bepaling van de mogelijke gevolgen en risico’s van die acties en maatregelen met betrekking tot de mensenrechten, de toegang tot natuurlijke hulpbronnen als grond, en sociale normen, onder meer in de vorm van effectbeoordelingen voor belangrijke acties en maatregelen die naar verwachting een significant effect op die gebieden zullen hebben.

Waar dat relevant is, wordt bij de uitvoering van sectorale programma’s gebruikgemaakt van strategische milieubeoordelingen, mede wat betreft het effect op klimaatverandering. De betrokkenheid van belanghebbenden bij de milieubeoordelingen en publieke toegang tot de resultaten van die beoordelingen wordt verzekerd.

Artikel 26

Samenwerkingsmethoden

1.   Zoals bepaald in het Financieel Reglement voert de Commissie de financiering in het kader van het instrument uit, hetzij direct door de Commissie, via delegaties van de Unie of via uitvoerende agentschappen, hetzij indirect via een van de in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement genoemde entiteiten.

2.   De financiering in het kader van het instrument mag ook worden verstrekt in de vorm van bijdragen aan internationale, regionale of nationale fondsen, zoals die welke zijn ingesteld of worden beheerd door de EIB, lidstaten, partnerlanden en -regio’s, internationale organisaties of andere donoren.

3.   De entiteiten die worden genoemd in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement en artikel 35, lid 4, van deze verordening vervullen jaarlijks hun verslagleggingsverplichtingen in het kader van artikel 155 van het Financieel Reglement. De verslagleggingsvereisten voor elk van die entiteiten worden vastgelegd in de kaderovereenkomst inzake financieel partnerschap, de bijdrageovereenkomst, de overeenkomst inzake begrotingsgaranties of de financieringsovereenkomst.

4.   In het kader van het instrument gefinancierde acties kunnen worden uitgevoerd door middel van parallelle of gezamenlijke medefinanciering.

5.   Bij parallelle medefinanciering wordt een actie in meerdere, duidelijk te onderscheiden componenten opgedeeld, die elk worden gefinancierd door de verschillende partners die de medefinanciering verstrekken, en wel zo dat de eindbestemming van de financiering altijd traceerbaar is en duplicering van financiering wordt voorkomen.

6.   Bij gezamenlijke medefinanciering worden de totale kosten van een actie verdeeld over de partners die de medefinanciering verstrekken en worden de middelen zodanig gemeenschappelijk ingebracht dat het niet langer mogelijk is de financieringsbron van een specifieke activiteit in het kader van de actie na te gaan.

7.   Samenwerking tussen de Unie en haar partners kan bijvoorbeeld de volgende vormen aannemen:

a)

driehoeksregelingen waarbij de Unie haar financiële steun aan een partnerland of -regio coördineert met derde landen;

b)

maatregelen voor administratieve en technische samenwerking, alsmede capaciteitsopbouw, onder meer met het oog op het delen van door de lidstaten opgedane ervaringen in de overgangsfase of bij de uitvoering van hervormingen, zoals gedecentraliseerde samenwerking tussen partnerschappen of twinning, tussen overheidsinstellingen, waaronder lokale overheden, publiekrechtelijke lichamen of privaatrechtelijke entiteiten met een openbaredienstverleningstaak van een lidstaat en van een partnerland of -regio, alsmede samenwerkingsmaatregelen waarbij door de lidstaten en hun regionale en lokale overheden uitgezonden deskundigen van de overheidssector worden betrokken;

c)

bijdragen aan de noodzakelijke kosten voor het opzetten en beheren van een publiek-privaat partnerschap, met inbegrip van de kosten voor de onafhankelijke beoordeling en monitoring ervan, waar mogelijk door maatschappelijke organisaties;

d)

steunprogramma’s voor het sectorale beleid, waarbij de Unie steun verleent aan het sectorale programma van een partnerland;

e)

bijdragen in de kosten van deelname van de landen aan de programma’s van de Unie en aan acties die worden uitgevoerd door agentschappen en organen van de Unie, alsmede aan organen of personen belast met de uitvoering van specifieke acties in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid op grond van titel V van het VEU.

Artikel 27

Vormen van financiering door de Unie

1.   De financiering door de Unie kan worden verstrekt door middel van de financieringsvormen waarin het Financieel Reglement voorziet, en met name:

a)

subsidies;

b)

overheidsopdrachten voor diensten, leveringen of werken;

c)

begrotingssteun;

d)

bijdragen aan door de Commissie opgezette trustfondsen, overeenkomstig artikel 234 van het Financieel Reglement;

e)

financieringsinstrumenten;

f)

begrotingsgaranties;

g)

blendingverrichtingen;

h)

schuldverlichting in het kader van een internationaal overeengekomen programma voor schuldverlichting;

i)

financiële steun;

j)

bezoldigde externe deskundigen.

2.   Wanneer de Commissie werkt met belanghebbenden van partnerlanden zoals maatschappelijke organisaties en lokale overheden, houdt zij rekening met hun specifieke kenmerken, waaronder hun behoeften en de relevante context, bij het bepalen van nadere regelingen voor de financiering, het type bijdrage, de toekenningsregelingen en de administratieve bepalingen voor het beheer van subsidies, om een zo breed mogelijk spectrum van belanghebbenden te bereiken en hen zo goed mogelijk te helpen. Specifieke regelingen worden overeenkomstig het Financieel Reglement gestimuleerd, zoals partnerschapsovereenkomsten, toestemming voor financiële steun aan derden, rechtstreekse gunning of voor een beperkte doelgroep bestemde oproepen tot het indienen van voorstellen, of vaste bedragen, eenheidskosten en financiering op basis van een vast percentage, alsmede financiering die niet gekoppeld is aan kosten als beoogd in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.

3.   Naast de gevallen als bedoeld in artikel 195 van het Financieel Reglement, mag de procedure voor rechtstreekse gunning worden gebruikt voor:

a)

subsidies van geringe waarde voor mensenrechtenverdedigers ter financiering van dringende beschermingsmaatregelen en -behoeften, onder meer door middel van mechanismen voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers die gevaar lopen, alsmede voor bemiddelaars en andere actoren uit het maatschappelijk middenveld die in een context van crises en gewapende conflicten betrokken zijn bij dialoog, conflictoplossing, verzoening en vredesopbouw, waar passend zonder dat medefinanciering nodig is;

b)

subsidies, waar passend zonder dat medefinanciering nodig is, ter financiering van acties in de moeilijkste omstandigheden waarin de publicatie van een oproep tot het indienen van voorstellen niet passend is, met inbegrip van situaties waarin de fundamentele vrijheden ernstig in het gedrang zijn, onder meer in het geval van mensenrechtenschendingen, democratische instellingen worden bedreigd, crises of gewapende conflicten escaleren, de veiligheid van mensen gevaar loopt, of waarin mensenrechtenorganisaties, mensenrechtenverdedigers, bemiddelaars en andere actoren uit het maatschappelijk middenveld die betrokken zijn bij dialoog, verzoening en vredesopbouw in het kader van crises en gewapende conflicten, in zeer moeilijke omstandigheden moeten werken; dergelijke subsidies bedragen ten hoogste 1 000 000 EUR en hebben een looptijd van maximaal 18 maanden, die met 12 maanden kan worden verlengd wanneer de uitvoering stuit op objectieve en onvoorziene hindernissen;

c)

subsidies aan het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten, alsmede aan de Global Campus of Human Rights, het Europees Interuniversitair Centrum voor mensenrechten en democratisering, dat een Europese masteropleiding in mensenrechten en democratisering aanbiedt, en het daaraan gerelateerde netwerk van universiteiten die postbachelordiploma’s op het gebied van mensenrechten uitreiken, met inbegrip van beurzen voor studenten en mensenrechtenverdedigers uit derde landen;

d)

subsidies van geringe waarde aan maatschappelijke organisaties, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van vereenvoudigde financieringsvormen overeenkomstig artikel 125 van het Financieel Reglement.

Begrotingssteun, onder meer door middel van prestatiecontracten voor sectorale hervormingen, wordt gebaseerd op eigen inbreng van een land, wederzijdse verantwoordingsplicht en inzet van de partnerlanden voor universele waarden, democratie, mensenrechten en de rechtsstaat, waarbij rekening wordt gehouden met hun prestaties en vorderingen, en is gericht op het versterken van de partnerschappen tussen de Unie en de partnerlanden. Die steun heeft onder meer betrekking op versterkte beleidsdialoog, capaciteitsopbouw en beter bestuur, in aanvulling op de inspanningen van de partners om meer inkomsten te innen en middelen beter te besteden ter ondersteuning van een duurzame en inclusieve groei en het scheppen van waardige werkgelegenheid, ook voor jongeren, het uitbannen van armoede, het verkleinen van ongelijkheid en het tot stand brengen en consolideren van democratieën en vreedzame samenlevingen. Begrotingssteun draagt ook bij tot gendergelijkheid.

Elk besluit om begrotingssteun te verstrekken, wordt gebaseerd op door de Unie overeengekomen beleidslijnen inzake begrotingssteun, een duidelijke reeks subsidiabiliteitscriteria en een zorgvuldige beoordeling van de risico’s en voordelen.

4.   Begrotingssteun wordt zodanig gedifferentieerd dat beter kan worden ingespeeld op de politieke, economische, sociale en ecologische context van het partnerland, waarbij rekening wordt gehouden met kwetsbare situaties.

Wanneer begrotingssteun overeenkomstig artikel 236 van het Financieel Reglement wordt verleend, bepaalt en monitort de Commissie duidelijke criteria met betrekking tot de voorwaarden voor de begrotingssteun, zoals vorderingen op het gebied van hervormingen en transparantie, en ondersteunt zij de ontwikkeling van parlementaire controle, nationale auditcapaciteit en verbeterde transparantie van en publieke toegang tot informatie.

5.   De uitbetaling van begrotingssteun geschiedt op basis van indicatoren waaruit blijkt dat voldoende vooruitgang wordt geboekt bij het verwezenlijken van de met het partnerland overeengekomen doelstellingen.

6.   Overeenkomstig artikel 193, lid 2, tweede alinea, punt a), van het Financieel Reglement kunnen in het kader van het instrument ondersteunde activiteiten en de daarmee gemoeide kosten die zijn gedaan in 2021 in terdege gemotiveerde in het financieringsbesluit bepaalde gevallen, als subsidiabel worden beschouwd vanaf 1 januari 2021, zelfs indien ze vóór de indiening van de subsidieaanvraag zijn uitgevoerd en gemaakt.

7.   Financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties en blendingverrichtingen in het kader van het instrument worden uitgevoerd overeenkomstig de in artikel 209, lid 1, van het Financieel Reglement vastgelegde beginselen en, waar mogelijk onder leiding van de EIB, een multilaterale Europese financieringsinstelling, zoals de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, of een bilaterale Europese financieringsinstelling, zoals ontwikkelingsbanken, eventueel in combinatie met aanvullende andere vormen van financiële steun, zowel van lidstaten als derde partijen.

Bijdragen aan financieringsinstrumenten in het kader van het instrument kunnen worden geleverd door de lidstaten en door elke entiteit als bedoeld in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement.

8.   De in lid 7 bedoelde financieringsinstrumenten kunnen ten behoeve van uitvoering en rapportage in faciliteiten worden samengevoegd.

9.   De financiering door de Unie leidt niet tot de instelling van specifieke belastingen, rechten of heffingen noch tot de inning daarvan.

10.   Belastingen, rechten en heffingen die worden opgelegd door de partnerlanden, kunnen in aanmerking komen voor financiering in het kader van het instrument.

Artikel 28

In aanmerking komende personen en entiteiten

1.   De deelname aan procedures voor de gunning van aanbestedingen of de toekenning van subsidies en prijzen voor acties die worden gefinancierd op grond van de geografische programma’s en in het kader van de thematische programma’s “maatschappelijk middenveld” en “mondiale uitdagingen”, staan open voor internationale organisaties en alle andere juridische entiteiten, waaronder maatschappelijke organisaties, die onderdaan zijn van, en, in het geval van rechtspersonen, ook daadwerkelijk gevestigd zijn in, de volgende landen of gebieden:

a)

lidstaten, in de relevante bijlage bij de IPA III-verordening vermelde begunstigden en partijen bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

b)

partnerlanden uit het nabuurschap en de Russische Federatie, indien de betrokken procedure plaatsvindt in het kader van de in bijlage I genoemde programma’s waaraan zij deelneemt;

c)

ontwikkelingslanden en ontwikkelingsgebieden, zoals vermeld in de lijst van ontvangers van officiële ontwikkelingsbijstand die wordt gepubliceerd door de commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO, die geen lid zijn van de G20, alsmede landen en gebieden overzee;

d)

ontwikkelingslanden, zoals vermeld in de lijst van ontvangers van officiële ontwikkelingshulp, die lid zijn van de G20, en andere landen en gebieden, indien de betrokken procedure plaatsvindt in het kader van een actie die door de Unie in het kader van het instrument wordt gefinancierd en waaraan zij deelnemen;

e)

landen ten aanzien waarvan de Commissie wederzijdse toegang tot externe financiering heeft vastgesteld; die toegang kan, voor een beperkte periode van ten minste één jaar, worden vastgesteld telkens wanneer een land entiteiten van de Unie en entiteiten uit landen die voor steun in het kader van het instrument in aanmerking komen, op gelijke voorwaarden toegang biedt; de Commissie beslist over de wederkerigheid van de toegang en de duur daarvan na overleg met het betrokken begunstigde land of de betrokken begunstigde landen;

f)

landen die lid zijn van de OESO, ten aanzien van opdrachten die worden uitgevoerd in een van de minst ontwikkelde landen of een arm land met een zware schuldenlast, zoals vermeld in de lijst van ontvangers van officiële ontwikkelingshulp.

2.   Onverminderd de beperkingen die inherent zijn aan de aard en de doelstellingen van de actie, staat de deelname aan procedures voor de gunning van aanbestedingen of de toekenning van subsidies en prijzen voor acties die worden gefinancierd in het kader van de thematische programma’s “mensenrechten en democratie” en “vrede, stabiliteit en conflictpreventie”, alsmede aan acties voor snelle respons, zonder beperkingen open.

3.   Leveringen en materialen die worden gefinancierd in het kader van het instrument, mogen afkomstig zijn uit eender welk land.

4.   De regels inzake het voor deelname in aanmerking komen van dit artikel zijn niet van toepassing op en leiden niet tot nationaliteitsbeperkingen voor natuurlijke personen die bij een voor deelname in aanmerking komende contractant of, in voorkomend geval, subcontractant in dienst zijn of anderszins door deze wettig zijn aangeworven.

5.   Op acties die gezamenlijk worden medegefinancierd door een entiteit, of uitgevoerd in direct of indirect beheer met entiteiten als bedoeld in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), ii) tot en met viii), van het Financieel Reglement, zijn tevens de regels inzake het voor deelname in aanmerking komen voor die entiteiten van toepassing.

6.   Indien donoren financiering verstrekken aan een door de Commissie opgericht trustfonds of via externe bestemmingsontvangsten, zijn de regels inzake het voor deelname in aanmerking komen van de oprichtingsakte van het trustfonds of, in het geval van externe bestemmingsontvangsten, van de overeenkomst met de donor van toepassing.

7.   In het geval van acties die worden gefinancierd in het kader van het instrument en een ander programma van de Unie, worden alle entiteiten die in aanmerking komen in het kader van een van die programma’s van de Unie als subsidiabel beschouwd.

8.   In het geval van meerlandenacties kunnen juridische entiteiten die onderdaan zijn van, dan wel, in het geval van rechtspersonen, ook daadwerkelijk gevestigd zijn in, de landen en gebieden van de actie, als subsidiabel worden beschouwd.

9.   De regels inzake het voor deelname in aanmerking komen van dit artikel kunnen worden beperkt ten aanzien van nationaliteit, geografische locatie of aard van de aanvrager, indien die beperkingen vereist zijn vanwege de specifieke aard en de doelstellingen van de actie en voor zover zij noodzakelijk zijn voor een doeltreffende uitvoering.

10.   Inschrijvers, aanvragers en gegadigden uit niet in aanmerking komende landen kunnen worden aanvaard in geval van urgentie of niet-beschikbaarheid van diensten op de markt van de betrokken landen of gebieden, of in andere naar behoren gemotiveerde gevallen waarin de toepassing van de regels inzake het voor deelname in aanmerking komen de uitvoering van een actie onmogelijk of uiterst moeilijk zou maken.

11.   Om de lokale capaciteit en lokale markten en aankopen te bevorderen, wordt voorrang gegeven aan lokale en regionale contractanten indien het Financieel Reglement voorziet in gunning op basis van één offerte. In alle andere gevallen wordt de deelname van lokale en regionale contractanten bevorderd in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van het Financieel Reglement. Duurzaamheids- en zorgvuldigheidscriteria worden bevorderd.

12.   In het kader van het thematische programma “mensenrechten en democratie” komen entiteiten die niet vallen onder de definitie van “juridische entiteit” in artikel 2, eerste alinea, punt 6), in aanmerking wanneer dat ten behoeve van de actiegebieden van dit programma noodzakelijk is.

Artikel 29

Uitgesloten activiteiten

De Uniefinanciering in het kader van het instrument ondersteunt geen acties of maatregelen die:

a)

kunnen leiden tot schending van de mensenrechten in partnerlanden;

b)

onverenigbaar zijn met de nationaal vastgestelde bijdrage (Nationally Determined Contribution, NDC) van het ontvangende land in het kader van de Overeenkomst van Parijs, die investeringen in fossiele brandstoffen bevorderen, of die volgens het milieuonderzoek en de effectbeoordeling aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu of het klimaat hebben, tenzij dergelijke acties of maatregelen strikt noodzakelijk zijn ter verwezenlijking van de doelstellingen van het instrument en vergezeld gaan van passende maatregelen ter vermijding, voorkoming of vermindering en, zo mogelijk, ondervanging van die gevolgen, met inbegrip van steun voor de geleidelijke afschaffing van subsidies voor milieuschadelijke fossiele brandstoffen.

Artikel 30

Overdrachten, jaarlijkse tranches, vastleggingskredieten, terugbetalingen, door financieringsinstrumenten gegenereerde inkomsten en begrotingsgaranties

1.   In aanvulling op artikel 12, lid 4, van het Financieel Reglement worden ongebruikte vastleggings- en betalingskredieten in het kader van het instrument automatisch overgedragen en kunnen zij worden vastgelegd respectievelijk gebruikt tot en met 31 december van het volgende begrotingsjaar. Het overgedragen bedrag wordt in het volgende begrotingsjaar als eerste gebruikt.

De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van overgedragen vastleggingskredieten overeenkomstig artikel 12, lid 6, van het Financieel Reglement.

2.   Naast de regels van artikel 15 van het Financieel Reglement over de wederopvoering van kredieten worden vastleggingskredieten die overeenkomen met het bedrag van vrijmakingen die zijn verricht wegens gehele of gedeeltelijke niet-uitvoering van een actie in het kader van het instrument, wederopgevoerd ten gunste van het oorspronkelijke begrotingsonderdeel.

3.   Vastleggingen in de begroting voor acties waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, kunnen over verschillende jaren in jaarlijkse tranches worden opgedeeld, in overeenstemming met artikel 112, lid 2, van het Financieel Reglement.

Artikel 114, lid 2, derde alinea, van het Financieel Reglement is niet van toepassing op de in de eerste alinea van dit lid bedoelde meerjarige acties. De Commissie maakt ambtshalve elk onderdeel van een vastlegging in de begroting vrij voor een actie door die op 31 december van het vijfde jaar volgend op dat van de vastlegging niet is gebruikt voor voorfinanciering of tussentijdse betalingen, of waarvoor geen gecertificeerde uitgavenstaat of betalingsverzoek is ingediend.

Lid 2 is tevens van toepassing op jaarlijkse tranches.

4.   In afwijking van artikel 209, lid 3, van het Financieel Reglement worden terugbetalingen, door een financieringsinstrument gegenereerde inkomsten en begrotingsgaranties toegewezen aan het oorspronkelijke begrotingsonderdeel als interne bestemmingsontvangsten, na aftrek van beheerskosten en vergoedingen. De Commissie verricht om de vijf jaar een analyse van de bijdrage die de bestaande financieringsinstrumenten hebben geleverd tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie, alsmede van de doeltreffendheid van die financieringsinstrumenten.

HOOFDSTUK IV

EFDO+, de garantie voor extern optreden, begrotingsgaranties en financiële steun aan derde landen

Artikel 31

Werkingssfeer en financiering

1.   De in artikel 6, lid 2, punt a), genoemde financiële middelen dienen ter financiering van het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling+ (EFDO+) en de garantie voor extern optreden.

2.   Het doel van het EFDO+ als geïntegreerd financieel pakket voor de levering van financiële draagkracht in de vorm van subsidies, technische bijstand, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties en blendingverrichtingen als bedoeld in artikel 27, lid 1, van deze verordening is het ondersteunen van investeringen en het verbeteren van de toegang tot financiering, als een middel om bij te dragen tot de verwezenlijking van de in de artikelen 3 en 8 van deze verordening vastgelegde doelstellingen en algemene beginselen en, waar relevant, van de doelstellingen van de IPA III-verordening, waarbij de additionaliteit en het ontwikkelingseffect worden gemaximaliseerd en innovatieve producten worden geleverd, onder meer aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen.

Het EFDO+ bevordert met name duurzame en inclusieve economische, milieugebonden en sociale ontwikkeling, evenals de transitie naar een duurzame economie met een toegevoegde waarde en een stabiel investeringsklimaat. Het stimuleert ook de sociaal-economische en ecologische veerkracht in partnerlanden, met bijzondere aandacht voor het uitbannen van armoede. Op die manier draagt het EFDO+ bij aan de vermindering van sociaal-economische ongelijkheden, duurzame en inclusieve groei, aanpassing aan en beperking van klimaatverandering, milieubescherming en -beheer, het scheppen van waardig werk op basis van de fundamentele arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie, economische kansen, vaardigheden en ondernemerschap, sociaal-economische sectoren, met inbegrip van sociale ondernemingen en coöperaties, kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, duurzame connectiviteit, de steun voor kwetsbare groepen, de bevordering van de mensenrechten, gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen en jongeren, en pakt het tegelijkertijd specifieke sociaal-economische grondoorzaken van irreguliere migratie en grondoorzaken van gedwongen ontheemding aan, in overeenstemming met de in bijlage V geschetste prioritaire gebieden en de desbetreffende indicatieve programmeringsdocumenten.

Er wordt bijzondere aandacht besteed aan landen waarvan is vastgesteld dat zij in een situatie van kwetsbaarheid of conflict verkeren, de minst ontwikkelde landen en arme landen met een hoge schuldenlast, onder meer door steun te verlenen voor institutionele capaciteitsopbouw, economisch bestuur en technische bijstand.

3.   De garantie voor extern optreden ondersteunt de EFDO+-verrichtingen die onder begrotingsgaranties vallen overeenkomstig de artikelen 32 tot en met 39 van deze verordening. De garantie voor extern optreden ondersteunt ook macrofinanciële steun en leningen aan derde landen op grond van artikel 10, lid 2, van Verordening (Euratom) 2021/… (9).

4.   In het kader van de garantie voor extern optreden kan de Unie verrichtingen waarborgen voor een bedrag van ten hoogste 53 449 000 000 EUR, op grond van garantieovereenkomsten die tussen 1 januari 2021 en 31 december 2027 zijn ondertekend.

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 44 een gedelegeerde handeling vast te stellen om het maximumbedrag van de garantie voor extern optreden met ten hoogste 20 % te wijzigen.

5.   Het voorzieningspercentage ligt tussen 9 % en 50 % naargelang de soort verrichting.

Voor de garantie voor extern optreden kan een maximumbedrag van 10 000 000 000 EUR uit de Uniebegroting worden gebruikt. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 44 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van dat maximumbedrag teneinde ervoor te zorgen dat het voorzieningsbedrag overeenstemt met het bedrag en de voorzieningspercentages van de garantie voor extern optreden, rekening houdend met de soort gegarandeerde verrichtingen.

Het voorzieningspercentage voor de garantie voor extern optreden bedraagt 9 % voor de macrofinanciële steun van de Unie en voor begrotingsgaranties ter dekking van soevereine risico’s in verband met verstrekte leningen.

De voorzieningspercentages worden om de drie jaar vanaf de datum van toepassing van deze verordening zoals vastgelegd in artikel 51 ten minste opnieuw bezien. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 44 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de voorzieningspercentages te wijzigen.

6.   De garantie voor extern optreden wordt beschouwd als een enkele zekerheidstelling in het gemeenschappelijke voorzieningsfonds dat is ingesteld op grond van artikel 212 van het Financieel Reglement.

7.   Het EFDO+ en de garantie voor extern optreden kunnen dienen ter ondersteuning van financierings- en investeringsverrichtingen in partnerlanden in de in artikel 4, lid 2, genoemde geografische gebieden. De voorziening van de garantie voor extern optreden wordt gefinancierd uit de begroting van de betrokken geografische programma’s die zijn ingesteld bij artikel 6, lid 2, punt a), en wordt overgedragen naar het gemeenschappelijke voorzieningsfonds. Het EFDO+ en de garantie voor extern optreden kunnen ook steun verstrekken voor verrichtingen in de in de relevante bijlage bij de IPA III-verordening vermelde begunstigden. De middelen voor die verrichtingen in het kader van het EFDO+ en voor de voorziening van de garantie voor extern optreden worden gefinancierd uit de IPA III-verordening. De voorziening van de garantie voor extern optreden voor leningen aan derde landen als bedoeld in artikel 10, lid 2, van Verordening (Euratom) 2021/… (9) wordt gefinancierd uit die verordening.

8.   De voorziening bedoeld in artikel 211, lid 2, van het Financieel Reglement wordt opgebouwd op basis van de totale krachtens deze verordening toegestane verplichtingen van de Unie. Het benodigde jaarlijkse voorzieningsbedrag kan worden opgebouwd gedurende een periode van maximaal zeven jaar. Wat betreft de voorziening van garanties die zijn toegestaan op grond van Verordening (EU) 2017/1601, alsmede van garanties, financiële steun en Euratom-leningen aan derde landen die zijn toegestaan op grond van basishandelingen waarvan de voorziening is geregeld bij Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009, blijven de bepalingen van die verordeningen gelden.

9.   De nettoactiva op … [de laatste dag van de maand volgende op de maand van inwerkingtreding van deze verordening] van het EFDO-garantiefonds en van het Garantiefonds, respectievelijk ingesteld bij Verordening (EU) 2017/1601 en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009, worden overgedragen naar het gemeenschappelijke voorzieningsfonds ter voorziening van de begrotingsgaranties die zijn toegestaan op grond van Verordening (EU) 2017/1601, en de garanties, financiële steun en Euratom-leningen aan derde landen die zijn toegestaan op grond van basishandelingen waarvan de voorziening is geregeld bij Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009.

Artikel 32

Structuur van het EFDO+

1.   Het EFDO+ wordt samengesteld uit regionale investeringsplatforms die binnen de in artikel 4, lid 2, van deze verordening en in de IPA III-verordening bepaalde regionale gebieden vallen en worden opgezet op basis van de werkmethoden, procedures en structuren van de bestaande externe blendingfaciliteiten van de Unie, die hun blendingverrichtingen in het kader van EFDO+ met garanties voor het extern optreden kunnen combineren.

2.   De Commissie zorgt voor het beheer van het EFDO+.

Artikel 33

De strategische raad van het EFDO+

1.   Bij het zorgen voor het beheer van het EFDO+ wordt de Commissie geadviseerd door een strategische raad (de “strategische raad van het EFDO+”), behalve in het geval van verrichtingen ten behoeve van de in de relevante bijlage bij de IPA III-verordening vermelde begunstigden uit de Westelijke Balkan, waarvoor een eigen strategische raad wordt ingesteld.

2.   De strategische raad van het EFDO+ adviseert de Commissie over de strategische oriëntatie en prioriteiten van de onder het EFDO+ vallende investeringen van de garantie voor extern optreden, onder meer voor de in artikel 36 bedoelde investeringsvensters, en draagt bij aan de afstemming daarvan op de leidende beginselen en doelstellingen van het externe optreden, het ontwikkelingsbeleid en het Europees nabuurschapsbeleid van de Unie, alsmede op de doelstellingen van artikel 3 en de doelstellingen van het EFDO+ als vermeld in artikel 31. Tevens ondersteunt de strategische raad van het EFDO+ de Commissie bij de vaststelling van algemene investeringsdoeleinden wat betreft het gebruik van de garantie voor extern optreden voor steun aan EFDO+-verrichtingen en ziet hij toe op een passende en gediversifieerde geografische en thematische dekking van investeringsvensters.

3.   De strategische raad van het EFDO+ ondersteunt ook de algehele coördinatie, complementariteit en samenhang tussen de regionale investeringsplatforms, tussen de drie pijlers van het plan voor externe investeringen, tussen het plan voor externe investeringen en de andere inspanningen van de Unie inzake migratie en de uitvoering van de Agenda 2030, met inbegrip van de strijd tegen klimaatverandering, evenals met andere externe programma’s en financieringsinstrumenten van de Unie.

4.   De strategische raad van het EFDO+ is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger, en vertegenwoordigers van elke lidstaat en de Europese Investeringsbank (EIB). Het Europees Parlement heeft de status van waarnemer. Aan contribuanten, in aanmerking komende tegenpartijen, partnerlanden, betrokken regionale organisaties en andere belanghebbenden kan waar passend de status van waarnemer worden verleend. De strategische raad van het EFDO+ wordt geraadpleegd voordat er een nieuwe waarnemer worden opgenomen. De strategische raad van het EFDO+ wordt gezamenlijk voorgezeten door de Commissie en de hoge vertegenwoordiger.

5.   De strategische raad van het EFDO+ komt minstens tweemaal per jaar bijeen en neemt, indien mogelijk, adviezen bij consensus aan. Te allen tijde kunnen extra bijeenkomsten worden georganiseerd door de voorzitter of op verzoek van een derde van de leden van de raad. Indien geen consensus kan worden bereikt, worden de stemrechten toegepast zoals overeengekomen tijdens de eerste bijeenkomst van de strategische raad van het EFDO+ en vastgelegd in zijn reglement van orde. In het reglement van orde wordt het kader voor de rol van waarnemers omschreven. De notulen en de agenda’s van de vergaderingen van de strategische raad van het EFDO+ worden na de goedkeuring ervan openbaar gemaakt.

6.   De Commissie brengt jaarlijks een voortgangsverslag over de uitvoering van het EFDO+ uit aan de strategische raad van het EFDO+. De strategische raad die bevoegd is voor de Westelijke Balkan brengt verslag uit over de vooruitgang die is geboekt met de uitvoering van het garantie-instrument voor die regio, ter aanvulling van het bovengenoemde verslag. De strategische raad van het EFDO+ onderzoekt de in artikel 42, lid 5, bedoelde evaluatieverslagen en houdt er rekening mee.

De strategische raad van het EFDO+ organiseert geregeld overleg met de betrokken belanghebbenden over de strategische oriëntatie en de uitvoering van het EFDO+.

7.   Het bestaan van de strategische raad van het EFDO+ en de strategische raad voor de Westelijke Balkan, doet geen afbreuk aan de noodzaak om over één kader voor risicobeheer van het EFDO+ te beschikken.

8.   De risicobeheerfunctie voor garanties in het kader van het EFDO+ houdt rekening met de doelstellingen en beginselen van het instrument. De risicobeoordelings- en vergoedingsmethoden van het EFDO+ worden consequent toegepast op alle investeringsvensters, ook die bedoeld in artikel 36. Er wordt een technische risicobeoordelingsgroep opgericht. De Commissie zorgt ervoor dat de technische risicobeoordelingsgroep op onafhankelijke, onpartijdige en inclusieve wijze hoogwaardig werk kan verrichten. De Commissie zorgt er ook voor dat informatie en analysen tijdig op transparante en inclusieve wijze met alle lidstaten worden gedeeld, met inachtneming van de vertrouwelijkheid. De samenstelling, het reglement van orde en de werkmethoden van de technische risicobeoordelingsgroep zijn inclusief, staan open voor deskundigen van de EIB, andere in aanmerking komende tegenpartijen en belangstellende lidstaten, en worden voorgelegd aan de strategische raad van het EFDO+. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van de samenstelling, het mandaat en het reglement van orde van de technische risicobeoordelingsgroep en zorgt ervoor dat haar leden onpartijdig zijn en geen belangenconflicten hebben.

9.   Tijdens de periode van toepassing van het EFDO+ stelt de strategische raad van het EFDO+ zo snel mogelijk richtsnoeren vast, die worden gepubliceerd, en waarin wordt uiteengezet hoe zal worden gewaarborgd dat EFDO+-verrichtingen in overeenstemming zijn met de in de artikelen 31 en 35 genoemde doelstellingen en subsidiabiliteitscriteria.

Artikel 34

Regionale operationele raden

De operationele raden van de regionale investeringsplatforms houden rekening met het advies van de betrokken strategische raad en met de desbetreffende risicobeoordelingen, en ondersteunen de Commissie op uitvoeringsniveau bij het vaststellen van regionale en sectorale investeringsdoelstellingen en regionale, sectorale en thematische investeringsvensters, en formuleren adviezen over blendingverrichtingen en het gebruik van de garantie voor extern optreden ter dekking van voorgestelde investeringsprogramma’s in het kader van het EFDO+.

Artikel 35

Subsidiabiliteit en selectie van verrichtingen en tegenpartijen voor de garantie voor extern optreden in het kader van het EFDO+

1.   De financierings- en investeringsverrichtingen die in aanmerking komen voor steun via de garantie voor extern optreden zijn consistent met en afgestemd op het Uniebeleid, de relevante programmeringsdocumenten en de strategieën en het beleid van de partnerlanden. Zij ondersteunen met name de doelstellingen, algemene beginselen en het beleidskader van het instrument en, indien van toepassing, de IPA III-verordening, met inachtneming van de prioritaire gebieden die zijn bepaald in bijlage V bij deze verordening.

2.   De garantie voor extern optreden ondersteunt financierings- en investeringsverrichtingen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 209, lid 2, punten a) tot en met e), van het Financieel Reglement, met name wat betreft de noodzaak om additionaliteit te realiseren, onder meer door tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties aan te pakken, de belangen van de in aanmerking komende tegenpartijen onderling af te stemmen, concurrentieverstoring te voorkomen en, waar passend, particuliere investeringen te maximaliseren, en die:

a)

conform artikel 34 van het Financieel Reglement onderworpen zijn aan evaluaties vooraf die in verhouding moeten staan tot de doelstellingen en de bedragen van de beoogde verrichtingen, teneinde de mogelijke gevolgen en risico’s van die verrichtingen voor de mensenrechten en de milieu-, arbeids- en sociale normen vast te stellen, onder meer in de vorm van effectbeoordelingen voor grote programma’s die naar verwachting een aanzienlijk effect op die gebieden zullen hebben, in lijn met het in artikel 31, lid 2, van deze verordening vastgelegde doel van het EFDO+ en terdege rekening houdend met het beginsel van vrije en voorafgaande geïnformeerde toestemming van de bij grondgerelateerde investeringen betrokken gemeenschappen;

b)

voor complementariteit zorgen binnen de verschillende pijlers van het plan voor externe investeringen, evenals met andere initiatieven;

c)

economisch en financieel levensvatbaar zijn, waarbij terdege rekening wordt gehouden met mogelijke steun van, en medefinanciering door, private en publieke partners in het project, rekening houdend met de specifieke werkomgeving en capaciteit van landen waarvan is vastgesteld dat zij in een situatie van kwetsbaarheid of conflict verkeren, de minst ontwikkelde landen, kleine insulaire ontwikkelingslanden, niet aan zee gelegen ontwikkelingslanden en arme landen met een zware schuldenlast, waarvoor soepelere voorwaarden kunnen gelden;

d)

technisch haalbaar zijn en op ecologisch en maatschappelijk vlak duurzaam zijn, en die het ontwikkelingseffect maximaliseren;

e)

de markten in partnerlanden en -regio’s niet verstoren en geen oneerlijke concurrentie vormen voor lokale actoren;

f)

worden uitgevoerd in overeenstemming met het in artikel 7 bedoelde beleidskader, de toepasselijke milieu-, sociale en arbeidsrechtelijke verplichtingen en normen, en internationaal overeengekomen richtsnoeren, beginselen en conventies inzake investeringen, met name die welke door de VN en de OESO zijn aangenomen, met volledige inachtneming van het internationaal recht inzake de mensenrechten en in overeenstemming met de in de artikelen 3 en 8 geformuleerde doelstellingen en algemene beginselen.

3.   De garantie voor extern optreden wordt gebruikt om de risico’s te dekken voor de volgende instrumenten:

a)

leningen, met inbegrip van leningen in lokale valuta;

b)

garanties;

c)

tegengaranties;

d)

kapitaalmarktinstrumenten;

e)

andere vormen van financierings- of kredietverbeteringsinstrumenten, verzekering, en investeringen in eigen vermogen of quasi-eigenvermogen.

4.   De tegenpartijen die in aanmerking komen voor de garantie voor extern optreden, zijn bepaald in artikel 208, lid 4, van het Financieel Reglement, en omvatten tevens partnerlanden en derde landen die bijdragen aan de garantie voor extern optreden, onder voorwaarde van goedkeuring door de Commissie overeenkomstig artikel 37 van deze verordening. Daarnaast, en in afwijking van artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement, komen privaatrechtelijke organen van een lidstaat, een partnerland of een derde land die hebben bijgedragen aan de garantie voor extern optreden overeenkomstig artikel 37 van deze verordening en die toereikende zekerheid bieden omtrent hun financiële capaciteit, in aanmerking voor de garantie voor extern optreden.

5.   In aanmerking komende tegenpartijen voldoen aan de in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement bedoelde regels en voorwaarden. Voor organen die vallen onder het privaatrecht van een lidstaat, een partnerland of een derde land die of dat heeft bijgedragen aan de garantie voor extern optreden overeenkomstig artikel 37 van deze verordening, wordt de voorkeur gegeven aan organen die informatie bekendmaken over ecologische, sociale, fiscale en ondernemingsbestuurlijke criteria.

De Commissie zorgt voor een doeltreffend, efficiënt en billijk gebruik van de beschikbare middelen tussen de in aanmerking komende tegenpartijen, met inbegrip van kleine en middelgrote tegenpartijen, en bevordert hun onderlinge samenwerking, terdege rekening houdend met hun capaciteiten, meerwaarde en ervaring.

De Commissie ziet erop toe dat alle in aanmerking komende tegenpartijen billijk worden behandeld, overeenkomstig artikel 27, lid 7, en dat belangenconflicten worden vermeden gedurende de gehele uitvoeringstermijn van het EFDO+. Om complementariteit te waarborgen, kan de Commissie van in aanmerking komende tegenpartijen alle relevante informatie verlangen over andere dan hun EFDO+-verrichtingen.

6.   De voorwaarde van artikel 219, lid 4, van het Financieel Reglement betreffende bijdragen met eigen middelen is van toepassing op elke in aanmerking komende tegenpartij die op grond van het instrument op portefeuillebasis een begrotingsgarantie heeft gekregen.

7.   De Commissie selecteert de in aanmerking komende tegenpartijen overeenkomstig artikel 154 van het Financieel Reglement, terdege rekening houdend met:

a)

het advies van de strategische en regionale operationele raden;

b)

de doelstellingen van het investeringsvenster;

c)

de ervaring en de risicobeheercapaciteit van de in aanmerking komende tegenpartij;

d)

het bedrag aan eigen en bijkomende middelen, evenals aan medefinanciering van de particuliere sector, dat de in aanmerking komende tegenpartij beschikbaar kan stellen voor het investeringsvenster, rekening houdend met de grootte van de investering;

e)

de sectorale of geografische expertise van de in aanmerking komende tegenpartijen;

f)

de voordelen van het bevorderen van samenwerking tussen in aanmerking komende tegenpartijen.

8.   Op basis van de indicatieve meerjarenprogramma’s en van het advies van de strategische raad van het EFDO+ en de strategische raad bevoegd voor de Westelijke Balkan, stelt de Commissie, na raadpleging van de regionale operationele raden en na het Europees Parlement en de Raad geïnformeerd te hebben, investeringsvensters vast voor regio’s, specifieke partnerlanden of voor beide, voor specifieke sectoren of voor specifieke projecten, specifieke categorieën van eindbegunstigden of voor beide, die door het instrument worden gefinancierd, en die door de garantie voor extern optreden tot een bepaald bedrag worden gedekt. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van de wijze waarop de investeringsvensters worden afgestemd op dit artikel en van de gedetailleerde financieringsprioriteiten. Verzoeken voor financiële steun in het kader van investeringsvensters worden bij de Commissie ingediend.

De keuze voor de investeringsvensters wordt naar behoren gemotiveerd door een analyse van de tekortkoming van de markt of de suboptimale investeringssituaties en een beoordeling van de afstemming ervan op de prioriteiten van deze verordening en, waar relevant, de IPA III-verordening. Die analyse wordt uitgevoerd door de Commissie in samenwerking met potentieel in aanmerking komende tegenpartijen en belanghebbende partijen.

In aanmerking komende tegenpartijen kunnen de in lid 3 vermelde instrumenten verstrekken in het kader van een investeringsvenster of een individueel project dat door een in aanmerking komende tegenpartij wordt beheerd. Die instrumenten kunnen worden verstrekt ten voordele van partnerlanden, met inbegrip van landen die in een situatie van kwetsbaarheid of conflict verkeren of landen die problemen ondervinden bij de wederopbouw en het herstel na een conflict, ten voordele van de instellingen van die partnerlanden, met inbegrip van hun publieke nationale en particuliere lokale banken en financiële instellingen, alsook ten voordele van entiteiten uit de particuliere sector, waaronder kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, van die partnerlanden. Ondernemingen die onder zeggenschap staan van de militaire sector of de staatsveiligheid, kunnen geen beroep doen op die instrumenten, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen.

9.   De Commissie toetst de door de garantie voor extern optreden ondersteunde verrichtingen aan de in de leden 1, 2 en 3 vermelde subsidiabiliteitscriteria, waarbij zij zich zo mogelijk baseert op de bestaande resultaatmetingssystemen van de Unie en van in aanmerking komende tegenpartijen. De Commissie stelt een checklist op van de in artikel 31 en artikel 35, leden 1 en 2, genoemde subsidiabiliteitscriteria, en beoordeelt en selecteert aan de hand van die checklist, op basis van door de in aanmerking komende tegenpartijen verstrekte informatie, alle voorstellen die door de garantie voor extern optreden zullen worden ondersteund. Zo nodig vraagt de Commissie de in aanmerking komende tegenpartijen om verduidelijking of wijziging van de verstrekte informatie. De checklists en de resultaten van haar beoordeling van elk investeringsvenster, uitgesplitst naar land en sector, worden jaarlijks door de Commissie bekendgemaakt.

10.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 44 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de prioritaire gebieden in bijlage V.

Artikel 36

Rol van de EIB

1.   De EIB voert een exclusief specifiek investeringsvenster dat voorziet in een allesomvattende risicodekking voor verrichtingen met statelijke tegenpartijen en niet-commerciële substatelijke tegenpartijen met een indicatief minimumbedrag van 11 000 000 000 EUR, en dat wordt geprogrammeerd volgens de procedures van de hoofdstukken I en III van deze titel.

De EIB heeft de exclusiviteit voor verrichtingen met statelijke en niet-commerciële substatelijke tegenpartijen in het kader van het exclusief specifiek investeringsvenster. In het kader van dat exclusieve specifieke venster wordt onder eigenmiddelenbijdrage de overname van het restrisico verstaan en dekt de EU-garantie 65 % van het totale bedrag aan uitbetaalde kredieten en verleende garanties in het kader van de financieringsverrichtingen van de EIB, verminderd met de terugbetaalde bedragen en vermeerderd met alle daarmee verband houdende bedragen.

Indien de EIB geen verrichtingen in het kader van het exclusief specifiek investeringsvenster kan uitvoeren of ertoe besluit deze niet uit te voeren, staat, in afwijking van de tweede alinea, de uitvoering van die verrichtingen open voor andere in aanmerking komende tegenpartijen, overeenkomstig voorwaarden die worden vastgelegd in de desbetreffende overeenkomsten met betrekking tot de garantie voor extern optreden, waarin rekening wordt gehouden met de voorwaarden die aan de EIB worden geboden voor hetzelfde soort verrichtingen en met de specifieke behoeften, omstandigheden en aard van de in aanmerking komende tegenpartij die die verrichtingen uitvoert.

2.   De EIB komt in aanmerking voor het uitvoeren van verrichtingen met substatelijke tegenpartijen die niet onder het in lid 1 bedoelde exclusief specifiek investeringsvenster vallen, alsmede van verrichtingen met de particuliere sector. De in artikel 35 bedoelde procedure wordt gevolgd om waar passend de EIB twee extra specifieke investeringsvensters toe te vertrouwen die voorzien in:

a)

een niet-exclusieve, allesomvattende risicodekking voor verrichtingen met commerciële substatelijke tegenpartijen, en

b)

niet-exclusieve verrichtingen ter bevordering van buitenlandse directe investeringen, de handel en de internationalisering van de economieën van de partnerlanden, waarbij een politieke risicodekking voor verrichtingen van de particuliere sector wordt verstrekt.

3.   Het indicatieve bedrag voor de in de leden 1 en 2 bedoelde specifieke investeringsvensters is 26 725 000 000 EUR.

Bij de uitvoering van de in de leden 1 en 2 bedoelde specifieke investeringsvensters voldoet de EIB aan deze verordening, met inbegrip van de algemene doelstellingen ervan en van het EFDO+ en, waar relevant, van de IPA III-verordening, alsmede aan de desbetreffende programmeringsdocumenten en de rapportageverplichtingen.

4.   Overeenkomstig artikel 209, lid 2, punt f), van het Financieel Reglement kan, gezien de aard en de beleidsdoelstelling van het in lid 1 bedoelde exclusief specifiek investeringsvenster, in de desbetreffende overeenkomst met betrekking tot de garantie voor extern optreden worden bepaald dat de Unie geen vergoeding ontvangt voor verrichtingen in het kader van dat investeringsvenster.

5.   Voor de toepassing van dit artikel worden substatelijke verrichtingen als commercieel beschouwd, tenzij de EIB afdoende motiveert dat zulks niet het geval is en de Commissie dat bevestigt.

De verrichtingen in het kader van het in lid 2, punt b), bedoelde specifieke investeringsvenster moeten coherent zijn met die van de exportkredietinstellingen van de lidstaten.

6.   De EIB is onderworpen aan het advies van de raden die in respectievelijk de artikelen 33 en 34 zijn vastgesteld.

Voor EIB-verrichtingen die onder de in artikel 36 bedoelde investeringsvensters vallen, wordt aan de in artikel 35, lid 9, bedoelde toetsing van de subsidiabiliteit voldaan volgens de procedure van artikel 19 van het aan het VWEU gehechte Protocol nr. 5 betreffende de statuten van de Europese Investeringsbank. De EIB verstrekt tijdig alle informatie die de Commissie daartoe nodig heeft. De EIB-financieringsverrichtingen die onder die investeringsvensters vallen, worden niet gedekt door de EU-garantie indien de Commissie een afwijzend advies uitbrengt volgens de procedure van artikel 19 van het aan het VWEU gehechte Protocol nr. 5 betreffende de statuten van de Europese Investeringsbank. Alle overige nadere regelingen die op de EIB van toepassing zijn, worden vastgelegd in de desbetreffende overeenkomsten met betrekking tot de garantie voor extern optreden.

7.   De EIB komt in aanmerking voor de uitvoering van activiteiten in het kader van andere, op grond van artikel 35, lid 8, vastgestelde investeringsvensters.

8.   In overeenstemming met deze verordening, inclusief de doelstellingen en beginselen daarvan, de desbetreffende programmeringsdocumenten alsmede, waar relevant, met de IPA III-verordening, sluiten de Commissie en de EIB specifieke overeenkomsten met betrekking tot de garantie voor extern optreden voor de in de leden 1 en 2 bedoelde specifieke investeringsvensters.

Artikel 37

Bijdrage van andere donoren aan de garantie voor extern optreden

1.   Lidstaten, derde landen en andere derde partijen kunnen bijdragen aan de garantie voor extern optreden.

In afwijking van artikel 218, lid 2, tweede alinea, van het Financieel Reglement kan de bijdrage van de partijen bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte worden verstrekt in de vorm van garanties of contanten.

Bijdragen van andere derde landen dan de partijen bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en van andere derden geschieden in de vorm van contanten, onder voorbehoud van het advies van de strategische raad van het EFDO+ en goedkeuring door de Commissie.

De lidstaten kunnen verzoeken dat hun bijdragen specifiek worden bestemd voor de opzet van acties in specifieke regio’s, landen, sectoren of bestaande investeringsvensters. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad onverwijld in kennis van de goedgekeurde bijdragen.

2.   Bijdragen in de vorm van een garantie mogen niet hoger zijn dan 50 % van het in artikel 31, lid 4, bedoelde bedrag.

Op de bijdragen van de lidstaten en de partijen bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte in de vorm van een garantie kan slechts een beroep worden gedaan om garanties te honoreren nadat de financiering uit de algemene begroting van de Unie, aangevuld met eventuele andere bijdragen in contanten, is gebruikt om garanties te honoreren.

Elke bijdrage kan worden gebruikt om garanties te honoreren, ongeacht de bestemming van de middelen.

Tussen de Commissie, namens de Unie, en de contribuant wordt een bijdrageovereenkomst gesloten, waarin met name de betalingsvoorwaarden zijn opgenomen.

Artikel 38

Uitvoering van overeenkomsten met betrekking tot de garantie voor extern optreden

1.   De Commissie sluit namens de Unie overeenkomsten met betrekking tot de garantie voor extern optreden met de geselecteerde in aanmerking komende tegenpartijen op grond van artikel 35. Die overeenkomsten mogen worden gesloten met een consortium van twee of meer in aanmerking komende tegenpartijen. Overeenkomstig artikel 219, lid 1, van het Financieel Reglement zijn begrotingsgaranties onherroepelijk, onvoorwaardelijk en afroepbaar voor de soorten verrichtingen die gedekt worden door de garantie voor extern optreden. Bij het sluiten van overeenkomsten met betrekking tot de garantie voor extern optreden houdt de Commissie rekening met het advies en de richtsnoeren van de verschillende raden en van de technische risicobeoordelingsgroep.

2.   Voor elk investeringsvenster worden een of meer overeenkomsten met betrekking tot de garantie voor extern optreden gesloten tussen de Commissie en de geselecteerde in aanmerking komende tegenpartij(en). Om specifieke noden te lenigen, kan de garantie voor extern optreden worden toegekend voor individuele financierings- of investeringsverrichtingen.

Het Europees Parlement en de Raad worden in kennis gesteld van de ondertekening van alle overeenkomsten met betrekking tot de garantie voor extern optreden. Op hun verzoek worden die overeenkomsten aan het Europees Parlement en de Raad beschikbaar gesteld, waarbij wordt gelet op de bescherming van vertrouwelijke en commercieel gevoelige informatie.

3.   Overeenkomsten met betrekking tot de garantie voor extern optreden bevatten meer bepaald:

a)

nadere bepalingen over de dekking, vereisten, subsidiabiliteit, in aanmerking komende tegenpartijen en procedures;

b)

nadere bepalingen over de voorziening van de garantie voor extern optreden, waaronder de dekkingsregelingen en de vastgestelde dekking van portefeuilles en van projecten van specifieke soorten instrumenten, alsmede een risicoanalyse van de projecten en de projectportefeuilles, ook op sectoraal, regionaal en nationaal niveau;

c)

een vermelding van de doelstellingen van het instrument, een beoordeling van de behoeften en een indicatie van de verwachte resultaten, rekening houdend met het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen en verantwoord ondernemerschap, in het bijzonder door de eerbiediging van de in artikel 35, lid 2, punt f), bedoelde internationaal overeengekomen richtsnoeren, beginselen en conventies inzake investeringen;

d)

de vergoeding van de garantie voor extern optreden, die rekening moet houden met het risiconiveau, en met de mogelijkheid dat de vergoeding gedeeltelijk kan worden gesubsidieerd om, in naar behoren gemotiveerde gevallen, soepeler voorwaarden toe te kennen, in het bijzonder aan landen die in een situatie van kwetsbaarheid of conflict verkeren, de minst ontwikkelde landen en arme landen met een zware schuldenlast;

e)

voorschriften betreffende het gebruik van de garantie voor extern optreden, waaronder betalingsvoorwaarden zoals specifieke termijnen, de op verschuldigde bedragen te betalen rente, uitgaven en invorderingskosten en eventuele vereiste liquiditeitsregelingen;

f)

procedures in verband met vorderingen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, de triggergebeurtenissen en wachttermijnen, en procedures met betrekking tot de invordering van schuldvorderingen;

g)

verplichtingen inzake monitoring, rapportage, transparantie en evaluatie;

h)

duidelijke en toegankelijke klachtenprocedures voor derde partijen die nadelige gevolgen zouden kunnen ondervinden van de uitvoering van met de garantie voor extern optreden ondersteunde projecten.

4.   De financierings- en investeringsverplichtingen worden door de in aanmerking komende tegenpartij goedgekeurd overeenkomstig haar eigen regels en procedures en met inachtneming van de overeenkomst met betrekking tot de garantie voor extern optreden.

5.   De garantie voor extern optreden kan dekking bieden voor:

a)

schuldinstrumenten: de hoofdsom en alle rente en overeenkomstig de voorwaarden van de financieringsverrichtingen aan de geselecteerde in aanmerking komende tegenpartij verschuldigde, maar niet door haar ontvangen bedragen nadat zich een wanbetaling heeft voorgedaan;

b)

investeringen in eigen vermogen: de geïnvesteerde bedragen en de daaraan verbonden financieringskosten;

c)

andere in artikel 35, lid 2, bedoelde financierings- en investeringsverrichtingen: de gebruikte bedragen en de eraan verbonden financieringskosten;

d)

alle relevante uitgaven en invorderingskosten die verband houden met een wanbetaling, tenzij die in mindering worden gebracht op de opbrengst van de invordering.

6.   Met het oog op de financiële verslaggeving door de Commissie en haar verslaglegging over de door de garantie voor extern optreden gedekte risico’s, en overeenkomstig artikel 209, lid 4, van het Financieel Reglement, verstrekken de in aanmerking komende tegenpartijen waarmee een overeenkomst met betrekking tot de garantie voor extern optreden is gesloten, aan de Commissie en de Rekenkamer jaarlijks de financiële verslagen betreffende de onder deze verordening vallende financierings- en investeringsverrichtingen, gecontroleerd door een onafhankelijke externe auditor, die onder meer de volgende informatie bevatten:

a)

de risicobeoordeling van de financierings- en investeringsverrichtingen van de in aanmerking komende tegenpartijen, inclusief informatie over de verplichtingen van de Unie gemeten volgens de in artikel 80 van het Financieel Reglement bedoelde boekhoudregels en de internationale standaarden voor overheidsboekhouding;

b)

de uitstaande financiële verplichtingen van de Unie die voortvloeien uit de EFDO+-verrichtingen ten behoeve van de in aanmerking komende tegenpartijen en hun financierings- en investeringsverrichtingen, uitgesplitst naar individuele verrichting.

7.   De in aanmerking komende tegenpartijen verstrekken de Commissie op verzoek alle aanvullende informatie die noodzakelijk is opdat de Commissie de op grond van deze verordening op haar rustende verplichtingen kan vervullen, in het bijzonder met betrekking tot de in artikel 35 vermelde selectiecriteria, waaronder eerbiediging van de mensenrechten en naleving van sociale, arbeids- en milieunormen.

8.   De Commissie dient bij de strategische raad van de EFDO+, regionale operationele raden, het Europees Parlement en de Raad jaarlijks verslag in over financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, met inbegrip van de door de EIB uitgevoerde garanties, en financiële steun overeenkomstig artikel 41, leden 4 en 5, en de artikelen 241 en 250 van het Financieel Reglement. Daartoe verstrekken de in aanmerking komende tegenpartijen jaarlijks de nodige informatie om de Commissie in staat te stellen te voldoen aan die rapportageverplichtingen.

Artikel 39

Klachten- en verhaalmechanisme en bescherming van de financiële belangen van de Unie

1.   In verband met mogelijke klachten van derden in partnerlanden, met inbegrip van gemeenschappen en personen die nadeel ondervinden van door het EFDO+ en de garantie voor extern optreden ondersteunde projecten, plaatsen de Commissie en de Uniedelegaties op hun website rechtstreekse verwijzingen naar de klachtenregelingen van de betrokken tegenpartijen die overeenkomsten hebben gesloten met de Commissie. De Commissie voorziet ook in de mogelijkheid om rechtstreeks klachten te ontvangen in verband met de behandeling van klachten door in aanmerking komende tegenpartijen. De Commissie neemt die informatie in aanmerking voor toekomstige samenwerking met die tegenpartijen.

2.   Personen en entiteiten die financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties uitvoeren, voldoen aan het toepasselijke recht en de toepasselijke beginselen van de Unie, alsook aan overeengekomen internationale en Unienormen, zoals bepaald in artikel 155, leden 2 en 3, van het Financieel Reglement. De Commissie gaat na of de regelingen, voorschriften en procedures van die personen en entiteiten zorgen voor bescherming van de financiële belangen van de Unie die gelijkwaardig is aan die waarin is voorzien indien de Commissie de Uniebegroting uitvoert, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, en rekening houdend met de aard van de actie en de voorwaarden waaronder die actie wordt uitgevoerd.

Artikel 40

Kapitaalparticipatie in instellingen voor ontwikkelingsfinanciering

De in artikel 6, lid 2, punt a), genoemde financiële middelen voor geografische programma’s kunnen worden gebruikt om bij te dragen aan het kapitaal van Europese en andere instellingen voor ontwikkelingsfinanciering.

HOOFDSTUK V

Monitoring, rapportage en evaluatie

Artikel 41

Monitoring en rapportage

1.   De indicatoren voor de verslaglegging over de voortgang van het instrument bij de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, vermelde specifieke doelstellingen zijn vastgelegd in bijlage VI. In overeenstemming met de indicatoren voor de duurzameontwikkelingsdoelstellingen worden die indicatoren samen met gegevens uit evaluaties en andere bestaande rapportage van resultaten gebruikt als basis voor de beoordeling van de mate waarin die specifieke doelstellingen zijn bereikt.

2.   De Commissie onderwerpt haar acties voortdurend aan monitoring en evalueert minstens jaarlijks de vorderingen met het verwezenlijken van de in deze verordening vastgelegde streefdoelen, evenals de verwachte resultaten wat betreft opbrengsten en uitkomsten.

De vooruitgang ten aanzien van de verwachte resultaten wordt op transparante wijze en tijdig gemonitord op basis van relevante, meetbare, kwalitatieve en kwantitatieve gegevens, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, de in bijlage VI vermelde gegevens. Waar mogelijk worden indicatoren uitgesplitst naar geslacht, leeftijd en andere relevante factoren.

3.   Gezamenlijke resultatenkaders die zijn opgenomen en goedgekeurd in gezamenlijke programmeringsdocumenten die voldoen aan de criteria van artikel 14, lid 4, vormen, waar mogelijk, de basis voor de gezamenlijke monitoring door de Unie en haar lidstaten van hun gezamenlijke steun aan een partnerland.

Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor het toezicht de uitvoering en de resultaten van het programma op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie.

4.   De Commissie onderzoekt de vooruitgang bij de uitvoering van het instrument. Vanaf 2022 legt de Commissie uiterlijk eind november van elk jaar aan het Europees Parlement en de Raad een jaarverslag voor over de voortgang met de verwezenlijking van de doelstellingen van het instrument door middel van indicatoren, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, de indicatoren van bijlage VI, waarbij verslag wordt uitgebracht over de lopende activiteiten, de behaalde resultaten en de doeltreffendheid van de verordening. Dat verslag wordt tevens voorgelegd aan het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s.

5.   Het jaarverslag bevat:

a)

informatie over het voorafgaande jaar inzake de gefinancierde maatregelen;

b)

de resultaten van de monitoring en de evaluatie,;

c)

de betrokkenheid en het niveau van samenwerking van de betrokken partners, uitgesplitst naar soort entiteit als bedoeld in artikel 62 van het Financieel Reglement voor zowel direct als indirect beheer;

d)

de begrotingsvastleggingen, met inbegrip van contractueel vastgelegde bedragen, en betalingskredieten, uitgesplitst naar land, regio en samenwerkingssector;

e)

kwalitatieve en kwantitatieve informatie, ook over de op grond van artikel 9 genomen maatregelen, over het gebruik van de in artikel 17 bedoelde buffer voor nieuwe uitdagingen en prioriteiten en over het gebruik van middelen voor de in artikel 20 bedoelde op stimulansen gebaseerde aanpak die gericht is op prestaties in sleutelgebieden.

In het jaarverslag worden de resultaten van de financiering door de Unie beoordeeld aan de hand van, voor zover mogelijk, specifieke en meetbare indicatoren van vooruitgang op het gebied van de streefcijfers en doelstellingen van het instrument, evenals van de vorderingen die zijn geboekt met de in artikel 8, lid 8, bedoelde beleidsintegratiekwesties. Het verslag geeft ook een uitsplitsing naar de vormen van Uniefinanciering zoals beschreven in artikel 27. Voor ontwikkelingssamenwerking wordt in het verslag ook, waar mogelijk en passend, beoordeeld in hoeverre de beginselen inzake doeltreffendheid van ontwikkelingshulp in acht zijn genomen, ook voor innovatieve financieringsinstrumenten.

6.   Het in 2021 op te stellen verslag brengt informatie samen uit de jaarverslagen betreffende de periode van 2014 tot en met 2020 over alle financieringsmiddelen die onder de in artikel 50, lid 2, van deze verordening genoemde verordeningen vallen, waaronder externe bestemmingsontvangsten en bijdragen aan trustfondsen, garanties en een uitsplitsing naar de uitgaven per land, vormen van Uniefinanciering als bepaald in artikel 27 van deze verordening, soort entiteit als bedoeld in artikel 62 van het Financieel Reglement voor zowel direct als indirect beheer, vastleggingen en betalingen. In dat jaarverslag worden de voornaamste geleerde lessen vermeld, alsmede de follow-up van de aanbevelingen uit de externe evaluaties die in voorgaande jaren zijn uitgevoerd.

7.   De Commissie brengt in het kader van het jaarverslag uitvoerig verslag uit over de financierings- en investeringsverrichtingen die worden gedekt door de garantie voor extern optreden, over de werking van het EFDO+, het beheer ervan en de daadwerkelijke bijdrage van het fonds aan de doelstellingen daarvan. Het bevat de volgende elementen:

a)

een beoordeling van de resultaten die bijdragen tot de doelstellingen van het instrument en, waar relevant, van andere financieringsinstrumenten, zoals bedoeld in artikel 31, lid 7;

b)

een beoordeling, op basis van indicatoren in overeenstemming met artikel 31, lid 1, en artikel 35, lid 2, van de additionaliteit en de toegevoegde waarde, de aangetrokken middelen van de particuliere sector, waaronder van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, het soort entiteiten uit de particuliere sector die zijn gesteund, de geraamde en feitelijke opbrengsten en de resultaten en de gevolgen van de financierings- en investeringsverrichtingen die in het kader van het EFDO+ door de garantie voor extern optreden werden gedekt op geaggregeerde basis, met inbegrip van het effect op het scheppen van waardig werk en de uitbanning van armoede, en de wijze waarop de specifieke sociaal-economische grondoorzaken van irreguliere migratie en de grondoorzaken van gedwongen ontheemding werden aangepakt; de beoordeling omvat een analyse van de risicomaatregelen en het effect ervan voor de financiële en economische stabiliteit van de partners en een genderanalyse van de gedekte verrichtingen op basis van, waar mogelijk, bewijsmateriaal dat en gegevens die zijn uitgesplitst naar gender, land en sector;

c)

een beoordeling waarin wordt nagegaan of de verrichtingen die in het kader van het EFDO+ door de garantie voor extern optreden werden gesteund, in overeenstemming zijn met de internationaal overeengekomen beginselen inzake doeltreffendheid van ontwikkelingshulp;

d)

een beoordeling van het hefboomeffect dat tot stand werd gebracht door de gedekte verrichtingen;

e)

een beoordeling van de synergieën en complementariteit tussen verrichtingen die in het kader van het EFDO+ door de garantie voor extern optreden werden gedekt, waaronder die welke worden vermeld in artikel 36, en door andere pijlers van het plan voor externe investeringen op basis van relevante bestaande verslagen, met bijzondere aandacht voor de geboekte vooruitgang op het gebied van goed bestuur, met inbegrip van de strijd tegen corruptie en illegale geldstromen, eerbiediging van de mensenrechten, de rechtsstaat en genderresponsieve beleidsmaatregelen, alsook het stimuleren van ondernemerschap, het plaatselijk ondernemingsklimaat en de plaatselijke financiële markten;

f)

een beoordeling van de vergoeding voor de garanties en van de uitvoering van artikel 155, leden 2 en 3, van het Financieel Reglement.

8.   Op basis van de aangenomen indicatieve programmeringsdocumenten wordt een jaarlijkse raming opgesteld van de totale uitgaven voor klimaatactie, woestijnvorming en biodiversiteit. De in het kader van het instrument toegewezen financiering wordt, zonder uitsluiting van het gebruik van nauwkeuriger methoden indien die beschikbaar zijn, onderworpen aan een jaarlijks traceringssysteem op basis van de methode van de OESO, namelijk de “ecologische marker” en de “Rio-marker”, dat geïntegreerd wordt in de bestaande methode voor het prestatiebeheer van Unieprogramma’s, om de uitgaven voor milieubeheer en -bescherming, klimaatactie, woestijnvorming en biodiversiteit te kwantificeren op het niveau van de actieprogramma’s en maatregelen als bedoeld in artikel 23 en opgenomen in evaluaties en het jaarverslag.

De Commissie stelt informatie beschikbaar over ontwikkelingssamenwerking overeenkomstig erkende internationale normen, bijvoorbeeld die van de IAO en de OESO, en door gebruik te maken van het kader voor een gemeenschappelijke norm dat door het Internationale Initiatief inzake transparantie van ontwikkelingshulp is ontwikkeld.

9.   Om ervoor te zorgen dat de voortgang van het instrument bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan doeltreffend wordt beoordeeld, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 44 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage VI te wijzigen, teneinde de indicatoren zo nodig te herzien of aan te vullen en teneinde deze verordening aan te vullen met bepalingen inzake de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader.

Artikel 42

Evaluatie

1.   De Commissie beoordeelt het effect en de doeltreffendheid van haar acties per actiegebied, en de doeltreffendheid van de programmering, zo nodig door middel van onafhankelijke externe evaluaties. De Commissie neemt voorstellen van het Europees Parlement of de Raad voor onafhankelijke externe evaluaties naar behoren in overweging. Voor evaluaties wordt, indien van toepassing, gebruikgemaakt van de beginselen voor goede praktijken van de commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO, om na te gaan of de specifieke doelstellingen zijn verwezenlijkt en om aanbevelingen te kunnen opstellen met het oog op de verbetering van toekomstige acties.

De Commissie zendt de bevindingen en conclusies van de evaluaties, vergezeld van haar opmerkingen en follow-up, toe aan het Europees Parlement, de Raad en de lidstaten. Evaluaties kunnen op verzoek van de lidstaten worden besproken, op grond van artikel 45, lid 7. De resultaten daarvan worden gebruikt bij het voorbereiden van programma’s acties en de toewijzing van middelen. Die evaluaties en follow-up worden openbaar gemaakt.

De Commissie betrekt alle relevante belanghebbenden, met inbegrip van begunstigden, actoren van het maatschappelijk middenveld en lokale overheden, op passende wijze bij het evaluatieproces inzake de financiering door de Unie waarin het instrument voorziet en kan er waar passend naar streven om gezamenlijke evaluaties met de lidstaten en andere partners te verrichten, met nauwe betrokkenheid van de partnerlanden.

2.   De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2024 een tussentijdse evaluatie in van het instrument. Die evaluatie bestrijkt de periode van 1 januari 2021 tot de start van de evaluatie. De tussentijdse evaluatie gaat indien passend vergezeld van wetgevingsvoorstellen met noodzakelijke wijzigingen van deze verordening.

3.   De Commissie verricht, in het kader van de tussentijdse evaluatie van de volgende begrotingsperiode, een eindevaluatie van het instrument. In die evaluatie wordt geanalyseerd en beoordeeld hoe de Unie bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het instrument, rekening houdend met de indicatoren voor het meten van de resultaten en eventuele bevindingen en conclusies inzake het effect van het instrument.

4.   De tussentijdse en de eindevaluatie besteden aandacht aan de efficiëntie, de effectiviteit, het effect, de duurzaamheid, de toegevoegde waarde, de mogelijkheden voor vereenvoudiging, de interne en externe samenhang, waaronder complementariteit en synergieën, en de blijvende relevantie van de doelstellingen van het instrument. Met de evaluaties wordt de opgedane ervaring in kaart gebracht. In de evaluaties wordt het maximumbedrag van de garantie voor extern optreden als bedoeld in artikel 31, lid 4, beoordeeld en wordt informatie opgenomen over de toegevoegde waarde van het integreren van voorheen afzonderlijke instrumenten in één gestroomlijnd instrument.

De tussentijdse en de eindevaluatie brengen ook informatie samen uit de jaarverslagen over alle middelen die onder deze verordening vallen, waaronder externe bestemmingsontvangsten en bijdragen aan trustfondsen, uitgesplitst naar uitgaven per begunstigd land, vormen van Uniefinanciering, en betrokkenheid van de lidstaten en relevante partners, vastleggingen en betalingen, evenals een uitsplitsing naar geografisch en thematisch programma en naar actie voor snelle respons, met inbegrip van het gebruik van financiering die is vrijgemaakt uit de buffer voor nieuwe uitdagingen en prioriteiten als bedoeld in artikel 6.

Het specifieke doel van de tussentijdse en de eindevaluatie is het verbeteren van de Uniefinanciering. De evaluaties bevatten informatie voor besluiten over het verlengen, wijzigen of schorsen van de soorten acties die in het kader van het instrument worden uitgevoerd.

5.   Overeenkomstig de specifieke verslagleggingsbepalingen van het Financieel Reglement beoordeelt de Commissie uiterlijk op 31 december 2024, en vervolgens om de drie jaar, op basis van een externe beoordeling de inzet en de werking van de garantie voor extern optreden, met name de bijdrage ervan aan de algemene doelstellingen, de behaalde resultaten en additionaliteit. De Commissie dient dat evaluatieverslag in bij het Europees Parlement en bij de Raad. Dat evaluatieverslag gaat vergezeld van een advies van de Rekenkamer. Het evaluatieverslag en het advies van de Europese Rekenkamer worden openbaar gemaakt.

TITEL III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 43

Uitbreiding van het geografische toepassingsgebied

1.   In terdege gemotiveerde gevallen en indien de uit te voeren actie mondiaal, transregionaal of regionaal van aard is, kan de Commissie binnen de relevante meerjarige indicatieve programma’s of binnen de relevante actieplannen of maatregelen besluiten tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de acties tot landen en gebieden die niet onder deze verordening vallen op grond van artikel 4, met het oog op de samenhang en de doeltreffendheid van Uniefinanciering of om regionale of transregionale samenwerking te bevorderen.

2.   De Commissie kan voorzien in een specifieke financiële toewijzing om partnerlanden en -regio’s te helpen hun samenwerking te versterken met aangrenzende ultraperifere gebieden van de Unie en met landen en gebieden overzee. Daartoe kan het instrument, waar passend en op basis van wederkerigheid en evenredigheid met betrekking tot de hoogte van de financiering uit het Besluit betreffende de LGO-associatie, met inbegrip van Groenland, of de Interreg-verordening, of beide, bijdragen aan acties die worden uitgevoerd door een partnerland of -regio of enige andere entiteit in het kader van deze verordening, door een land, gebied of een andere entiteit in het kader van het Besluit betreffende de LGO-associatie, met inbegrip van Groenland, of door een ultraperifere regio van de Unie in het kader van gemeenschappelijke operationele programma’s, of aan programma’s voor interregionale samenwerking of maatregelen die zijn vastgesteld en worden uitgevoerd in het kader van de Interreg-verordening.

Artikel 44

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 4, leden 6 en 7, artikel 6, lid 5, artikel 31, leden 4 en 5, artikel 35, lid 10, en artikel 41, lid 9, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor de looptijd van deze verordening.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, leden 6 en 7, artikel 6, lid 5, artikel 31, leden 4 en 5, artikel 35, lid 10, en artikel 41, lid 9, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.   Een op grond van artikel 4, leden 6 en 7, artikel 6, lid 5, artikel 31, leden 4 en 5, artikel 35, lid 10, en artikel 41, lid 9, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 45

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. Het comité kan in verschillende samenstellingen bijeenkomen voor specifieke samenwerkings- en actiegebieden, zoals geografische of thematische acties of acties voor snelle respons.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.   Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom wordt verzocht.

4.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.

5.   Het vastgestelde besluit blijft van toepassing gedurende de geldigheidsduur van het vastgestelde of gewijzigde document, actieprogramma of maatregel.

6.   Een waarnemer van de EIB neemt deel aan de werkzaamheden van het comité voor wat betreft kwesties die betrekking hebben op de EIB.

7.   De lidstaten kunnen verzoeken om onderzoek van alle andere aangelegenheden in verband met de uitvoering van het instrument, met name met betrekking tot meerjarige programmeringsdocumenten, inclusief tussentijdse of ad-hocevaluaties.

Artikel 46

Informatie, communicatie en zichtbaarheid

1.   De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van die middelen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name bij het promoten van en het rapporteren over de acties en de resultaten ervan, door in communicatiemateriaal in verband met de uit hoofde van het instrument ondersteunde acties de aandacht te vestigen op de van de Unie ontvangen steun, en door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende en proportionele wijze te informeren.

In overeenkomsten met ontvangers van Uniefinanciering worden in dat verband verplichtingen opgenomen.

2.   De Commissie voert informatie- en communicatieactiviteiten uit met betrekking tot het instrument, de op grond van het instrument ondernomen acties en de resultaten ervan. De aan het instrument toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie en rapportage over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die prioriteiten verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen van het instrument.

3.   Het instrument ondersteunt strategische communicatie en publieksdiplomatie, met inbegrip van de strijd tegen desinformatie, met het oog op het verspreiden van de waarden van de Unie en het communiceren van de meerwaarde en de resultaten van de acties van de Unie.

4.   De Commissie maakt informatie openbaar over in het kader van het instrument gefinancierde acties als bedoeld in artikel 38 van het Financieel Reglement, onder meer, indien nodig, via een uitgebreide gemeenschappelijke website.

5.   De in lid 4 bedoelde website bevat tevens informatie over de financierings- en investeringsverrichtingen en de essentiële onderdelen van alle overeenkomsten betreffende de garantie voor extern optreden, met inbegrip van informatie over de juridische identiteit van in aanmerking komende tegenpartijen, verwachte ontwikkelingsvoordelen en klachtenprocedures, overeenkomstig artikel 38, lid 3, punt h), rekening houdend met de bescherming van vertrouwelijke en commercieel gevoelige informatie.

6.   In overeenstemming met hun transparantiebeleid en de voorschriften van de Unie inzake gegevensbescherming en de toegang tot documenten en informatie, maken de in aanmerking komende tegenpartijen van het EFDO+ op hun websites proactief en systematisch informatie bekend over alle financierings- en investeringsverrichtingen die door de garantie voor extern optreden worden gedekt, en in het bijzonder over de wijze waarop die verrichtingen bijdragen aan de verwezenlijking van de in deze verordening vastgestelde doelstellingen en voorschriften. Indien mogelijk wordt die informatie uitgesplitst naar projectniveau. Bij die informatieverstrekking wordt altijd rekening gehouden met de bescherming van vertrouwelijke en commercieel gevoelige informatie. In aanmerking komende tegenpartijen van het EFDO+ vermelden ook de Uniesteun in alle informatie die zij bekendmaken over de financierings- en investeringsverrichtingen die overeenkomstig deze verordening door de garantie voor extern optreden worden gedekt.

Artikel 47

Afwijking van zichtbaarheidsvereisten

Indien veiligheidskwesties of politieke gevoeligheden het wenselijk of noodzakelijk kunnen maken om de communicatie en zichtbaarheid in bepaalde landen of gebieden of tijdens bepaalde perioden te beperken, worden de doelgroep en de instrumenten, producten en kanalen die worden gebruikt met het oog op de zichtbaarheid van een bepaalde actie, per geval bepaald, in overleg en overeenstemming met de Unie. Indien snel optreden is vereist naar aanleiding van een plotse crisis, is het niet nodig om onmiddellijk een volledig communicatie- en zichtbaarheidsplan voor te leggen. In dergelijke gevallen wordt de steun van de Unie echter van meet af aan op passende wijze vermeld.

Artikel 48

Clausule inzake de Europese Dienst voor extern optreden

Deze verordening wordt toegepast overeenkomstig Besluit 2010/427/EU, met name artikel 9 ervan.

Artikel 49

Wijziging van Besluit nr. 466/2014/EU

Besluit nr. 466/2014/EU wordt als volgt gewijzigd:

1)

in artikel 1 wordt lid 5 vervangen door:

“5.   De EU-garantie heeft betrekking op EIB-financieringsverrichtingen die worden ondertekend tijdens de periode die ingaat op 1 januari 2014 en eindigt op 31 december 2021.”;

2)

in artikel 20 wordt de tweede alinea vervangen door:

“De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2022 bij het Europees Parlement en de Raad een verslag over de toepassing van dit besluit in.”;

3)

de laatste drie alinea’s van bijlage I, punt D, worden vervangen door:

“De bestuursorganen van de EIB kunnen, na raadpleging van de Commissie, besluiten binnen het totale plafond bedragen binnen en tussen regio’s te herverdelen.”.

Artikel 50

Intrekkings- en overgangsbepalingen

1.   Onverminderd artikel 31, lid 8, worden de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 480/2009 en (EU) 2017/1601 ingetrokken met ingang van …. [de eerste dag van de tweede maand na de inwerkingtreding van deze verordening], en wordt Besluit nr. 466/2014/EU ingetrokken met ingang van 1 januari 2022. De financiële middelen voor het instrument financieren de voorziening van de begrotingsgaranties die zijn toegestaan op grond van Verordening (EU) 2017/1601 en van de garanties en financiële steun die zijn toegestaan op grond van basishandelingen waarvan de voorziening is geregeld bij Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009. De voorziening voor dergelijke garanties in, en financiële steun aan de begunstigden vermeld in de relevante bijlage bij de IPA III-verordening wordt gefinancierd uit die verordening.

2.   De financiële middelen voor het instrument kunnen tevens de uitgaven dekken voor technische en administratieve bijstand die nodig zijn om de overgang te waarborgen tussen deze verordening en de maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van Verordeningen (EG, Euratom) nr. 480/2009, (EU) nr. 230/2014, (EU) nr. 232/2014, (EU) nr. 233/2014, (EU) nr. 234/2014, (EU) nr. 235/2014, (EU) nr. 236/2014, (Euratom) nr. 237/2014 en (EU) 2017/1601, en Besluit nr. 466/2014/EU.

3.   De financiële middelen voor het instrument kunnen dienen ter dekking van uitgaven in verband met de voorbereiding van een toekomstige aanverwante verordening.

4.   Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in artikel 24, lid 1, bedoelde uitgaven in de begroting worden opgenomen.

Artikel 51

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te …,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 110 van 22.3.2019, blz. 163.

(2)  PB C 86 van 7.3.2019, blz. 295.

(3)  PB C 45 van 4.2.2019, blz. 1.

(4)  Standpunt van het Europees Parlement van 27 maart 2019 (PB C 108 van 26.3.2021, blz. 312) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 26 mei 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(5)  Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11).

(6)  Verordening (EU) nr. 230/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 27).

(8)  Verordening (EU) nr. 233/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking voor de periode 2014-2020 (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 44).

(9)  Verordening (EU) nr. 234/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 77).

(10)  Verordening (EU) nr. 235/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor democratie en mensenrechten in de wereld (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 85).

(11)  Verordening (EU) nr. 236/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de tenuitvoerlegging van de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 95).

(12)  Verordening (EU) 2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad van 26 september 2017 tot instelling van het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling (EFDO), de EFDO-garantie en het EFDO-garantiefonds (PB L 249 van 27.9.2017, blz. 1).

(13)  Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op financieringsverrichtingen van projecten buiten de Unie (PB L 135 van 8.5.2014, blz. 1).

(14)  Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad van 25 mei 2009 tot instelling van een Garantiefonds (PB L 145 van 10.6.2009, blz. 10).

(15)  Verordening (Euratom) nr. 237/2014 van de Raad van 13 december 2013 tot vaststelling van een instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 109).

(16)  Verordening (EU) 2015/322 van de Raad van 2 maart 2015 inzake de uitvoering van het 11e Europees Ontwikkelingsfonds (PB L 58 van 3.3.2015, blz. 1).

(17)  Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Europese Unie binnen het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020, overeenkomstig de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst, en betreffende de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn (PB L 210 van 6.8.2013, blz. 1).

(18)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(19)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3. De ASC-EU-partnerschapsovereenkomst werd gewijzigd door de overeenkomst getekend in Luxemburg op 25 juni 2005 (PB L 209 van 11.8.2005, blz. 27) en de overeenkomst getekend in Ouagadougou op 22 juni 2010 (PB L 287 van 4.11.2010, blz. 3).

(20)  Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp (PB L 163 van 2.7.1996, blz. 1).

(21)  Verordening (Euratom) …/… van … tot vaststelling van een Europees instrument voor internationale samenwerking inzake nucleaire veiligheid, ter aanvulling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking - Europa in de wereld, op basis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en tot intrekking van Verordening (Euratom) nr. 237/2014 (PB L …, blz. …).

(1)  Verordening in document ST 12568/20 [2018/0245(NLE)].

(22)  Besluit (GBVB) 2021/509 van de Raad van 22 maart 2021 tot oprichting van een Europese Vredesfaciliteit en tot intrekking van Besluit (GBVB) 2015/528 (PB L 102 van 24.3.2021, blz. 14).

(23)  Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad van … tot vaststelling van “Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013 (PB …, blz. …).

(2)  Verordening in document PE-CONS 32/21 [2018/0191(COD)].

(24)  Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad van … tot vaststelling van het programma Creatief Europa (2021-2027) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1295/2013 (PB …, blz. …).

(3)  Verordening in document PE-CONS 31/21 [2018/0190(COD)].

(25)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(4)  Verordening in document ST 12568/20 [2018/0245(NLE)].

(26)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

(27)  Verordening (EU) 2017/2306 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 230/2014 tot vaststelling van een instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (PB L 335 van 15.12.2017, blz. 6).

(28)  Besluit 77/270/Euratom van de Raad van 29 maart 1977 waarbij de Commissie wordt gemachtigd tot het aangaan van Euratom-leningen teneinde een bijdrage te leveren tot de financiering van kerncentrales (PB L 88 van 6.4.1977, blz. 9).

(5)  Verordening in document ST 12568/20 [2018/0245(NLE)].

(29)  Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).

(30)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(31)  Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99).

(32)  Verordening (EU) 2021/… van het Europees Parlement en de Raad van … tot instelling van een Unieregeling voor controle op de uitvoer, de tussenhandel, de technische bijstand, de doorvoer en de overbrenging van producten voor tweeërlei gebruik (PB L …, blz. …).

(6)  Verordening in document PE-CONS 54/20 [2016/0295 (COD)].

(33)  Verordening (EU) 2019/125 van het Europees Parlement en de Raad van 16 januari 2019 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (PB L 30 van 31.1.2019, blz. 1).

(34)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

(35)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(36)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

(37)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie („EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

(38)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

(39)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(40)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(41)  Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese dienst voor extern optreden (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).

(7)  Verordening in document [2018/0247(COD)].

(8)  Verordening in document PE-CONS 32/21 [2018/0191(COD)].

(42)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (codificatie) (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

(43)  Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40).

(9)  Verordening in document ST 12568/20 [2018/0245(NLE)].


BIJLAGE I

LIJST VAN LANDEN EN GEBIEDEN IN DE NABUURSCHAPSREGIO

 

Algerije

 

Armenië

 

Azerbeidzjan

 

Belarus

 

Egypte

 

Georgië

 

Israël

 

Jordanië

 

Libanon

 

Libië

 

Republiek Moldavië

 

Marokko

 

Bezette Palestijnse Gebieden

 

Syrië

 

Tunesië

 

Oekraïne

Uniesteun op dit gebied kan ook worden gebruikt om de Russische Federatie in staat te stellen deel te nemen aan programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking en andere relevante indicatieve meerlandenprogramma’s, onder meer zoals bedoeld in artikel 13, lid 6, en artikel 21.


BIJLAGE II

SAMENWERKINGSGEBIEDEN VOOR DE GEOGRAFISCHE PROGRAMMA’S

Voor alle geografische regio’s

MENSEN

1.   Goed bestuur, democratie, de rechtsstaat en mensenrechten, waaronder gendergelijkheid

a)

Versterken en bevorderen van de democratie en inclusieve democratische processen, de rechtsstaat, corruptiebestrijding, governance en toezicht, met inbegrip van transparante, inclusieve en geloofwaardige verkiezingsprocessen, evenals transparante, verantwoordingsplichtige, doeltreffende en inclusieve instellingen op alle niveaus, met inbegrip van wetgevende organen, een onafhankelijke rechterlijke macht, het versterken van volwaardige politieke participatie en vertegenwoordiging;

b)

krachtiger bevorderen, beschermen en verwezenlijken van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in overeenstemming met het internationaal recht inzake de mensenrechten, met inbegrip van de Universele Verklaring van de rechten van de mens; steunen en beschermen van mensenrechtenverdedigers; steunen en monitoren van klachten- en verhaalmechanismen met betrekking tot schendingen van de mensenrechten op nationaal en lokaal niveau; bijdragen aan de uitvoering van mondiale en regionale instrumenten en kaders, uitbreiding van het vermogen van het maatschappelijk middenveld om die uit te voeren en te monitoren;

c)

bestrijden van alle vormen van discriminatie en het bevorderen van het beginsel van gelijkheid en non-discriminatie, met name gendergelijkheid, de rechten en de versterking van de positie van vrouwen en meisjes, de rechten van het kind, personen met een beperking, personen die behoren tot minderheden, lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen, en inheemse volken, zoals omschreven in de Verklaring van de Verenigde Naties over de rechten van inheemse volken (UNDRIP);

d)

ondersteunen, versterken en empoweren van een bloeiend maatschappelijk middenveld en van zijn onafhankelijke, actieve en veelzijdige rol in politieke transities, hervormingsprocessen en democratische veranderingen, en het bevorderen van een open en faciliterende ruimte voor het maatschappelijk middenveld en de betrokkenheid van burgers bij het politieke leven en bij de controle van de besluitvorming, evenals het tegengaan van de inperking van de democratische ruimte; ondersteunen en bevorderen van de deelname van allen aan politieke processen en het openbare leven;

e)

verbeteren van de pluriformiteit, de onafhankelijkheid en het professionalisme van vrije en onafhankelijke media, evenals het versterken van de mediageletterdheid en het bestrijden van desinformatie; versterken van digitale rechten, met inbegrip van het recht op toegang tot informatie; versterken van het recht op privacy en gegevensbescherming;

f)

verbeteren van de weerbaarheid van staten, samenlevingen, gemeenschappen en personen tegen politieke, economische, ecologische, voedingsgerelateerde, demografische en maatschappelijke spanningen en schokken, natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen en volksgezondheidscrises, waaronder pandemieën;

g)

versterken van de ontwikkeling van democratische en inclusieve overheidsinstellingen op internationaal, nationaal en subnationaal niveau, met inbegrip van lokale overheden; versterken van de capaciteit voor genderresponsieve budgettering en planning, en van een onafhankelijk, doeltreffend, efficiënt en verantwoordingsplichtig gerechtelijk apparaat, de bevordering van de rechtsstaat, internationale justitie, verantwoordingsplicht en een betaalbare rechtsgang voor iedereen;

h)

ondersteunen van de hervormingsprocessen van het openbaar bestuur op nationaal en subnationaal niveau, onder meer door het gebruik van op de burger gerichte e-governancesystemen en andere digitale oplossingen voor de opbouw van robuuste, verantwoordingsplichtige en transparante overheidsdiensten en systemen voor het leveren van diensten, versterken van juridische kaders en instellingen, nationale statistische stelsels en capaciteiten, onder meer met betrekking tot het uitsplitsen van gegevens naar inkomen, geslacht, leeftijd en andere factoren, goed beheer van de overheidsfinanciën, met inbegrip van externe controle, en bijdragen aan de bestrijding van corruptie, belastingontwijking, belastingontduiking en agressieve fiscale planning;

i)

ondersteunen van nationale en lokale overheden en administraties bij het opzetten van de benodigde infrastructuur om ervoor te zorgen dat alle aangiften bij de burgerlijke stand (van geboorte tot overlijden) nauwkeurig worden geregistreerd en officieel erkend, en dat kopieën indien nodig openbaar worden gemaakt, opdat alle burgers officieel bestaan en zij hun grondrechten kunnen uitoefenen;

j)

bevorderen van inclusief, evenwichtig en geïntegreerd territoriaal, stedelijk en plattelandsbeleid, evenals de ontwikkeling ervan, via de versterking van overheidsinstellingen en -organen op nationaal en subnationaal niveau, ondersteuning van de capaciteitsopbouw van lokale overheden en mobilisering van hun deskundigheid ter bevordering van een territoriale aanpak inzake lokale ontwikkeling, waaronder doelmatige decentralisering, fiscale decentralisering, en statelijke herstructureringsprocessen;

k)

verhogen van de transparantie en verantwoordingsplicht van nationale en subnationale overheidsinstellingen en overheidsbedrijven en verbeteren van de toegang voor iedereen tot informatie over openbare aangelegenheden, versterken van overheidsopdrachten, met inbegrip van het aanmoedigen van de ontwikkeling van ecologische, sociale en economische duurzaamheidscriteria en doelstellingen en het beheer van de overheidsfinanciën op regionaal, nationaal en lokaal niveau, ondersteunen van de ontwikkeling en toepassing van e-governancesystemen en versterken van de dienstverlening;

l)

ondersteunen van het duurzame, controleerbare, conflictbewuste en transparante beheer van natuurlijke hulpbronnen en aanverwante bronnen van inkomsten, en van hervormingen voor een eerlijk, rechtvaardig, efficiënt en duurzaam fiscaal beleid.

2.   Uitbannen van armoede, terugdringen van ongelijkheid en discriminatie, en bevorderen van menselijke ontwikkeling

a)

Uitbannen van armoede in al zijn vormen, onder meer door middel van openbare voorzieningen op het gebied van gezondheid, voeding, onderwijs en sociale bescherming, het aanpakken van discriminatie en ongelijkheid en door niemand aan zijn lot over te laten;

b)

ondersteunen van duurzame landbouw, bosbouw en visserij voor meer voedselzekerheid, economische kansen en werkgelegenheid;

c)

opvoeren van inspanningen voor de vaststelling van beleid en gepaste investeringen die nodig zijn om de rechten van vrouwen, meisjes, jongeren en kinderen, en van personen met een beperking te bevorderen, te beschermen en te verwezenlijken, om hun engagement voor en zinvolle deelname aan het sociale, maatschappelijke en economische leven te vergemakkelijken, en om te garanderen dat zij ten volle kunnen bijdragen aan inclusieve groei en duurzame ontwikkeling;

d)

bevorderen van de naleving, bescherming en verwezenlijking van de rechten van vrouwen en meisjes en de versterking van hun positie, met inbegrip van economische, arbeids- en sociale rechten, landrechten, evenals rechten als bedoeld in artikel 8, lid 4, het uitbannen van seksueel en gendergerelateerd geweld in alle vormen, met inbegrip van schadelijke praktijken zoals vroege en gedwongen huwelijken en kindhuwelijken en vrouwelijke genitale verminking;

e)

aanpakken van de verbanden tussen mondiale demografische groei en demografische verschuivingen naar duurzame ontwikkeling in alle relevante dimensies, met inbegrip van gendergelijkheid, gezondheid, sociale bescherming, sociale cohesie, onderwijs en werkgelegenheid;

f)

bijzondere aandacht besteden aan kansarme, kwetsbare en gemarginaliseerde personen, met inbegrip van kinderen en jongeren, ouderen, personen met een beperking, lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen, personen die tot minderheden en inheemse volken behoren, vluchtelingen, intern ontheemden, personen die getroffen worden door gewapende conflicten en staatlozen;

g)

bevorderen van een geïntegreerde benadering ten behoeve van de steun aan gemeenschappen, en met name de meest gemarginaliseerde, kwetsbare en armste personen en personen die het moeilijkst te bereiken zijn, onder meer door de universele toegang tot basisbehoeften en -diensten te verbeteren, onder andere op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs, voeding en sociale bescherming;

h)

ondersteunen van het creëren van een veilige en vruchtbare omgeving voor kinderen als belangrijk stimulerend element voor een gezonde jonge bevolking die in staat is haar volledige potentieel waar te maken. Dat omvat het bevorderen van de overgang van institutionele naar gemeenschapszorg voor kinderen. Dat houdt ook in dat kinderen, vooral de meest gemarginaliseerde, de best mogelijke start in het leven wordt gegeven door in de ontwikkeling van jonge kinderen te investeren en ervoor te zorgen dat kinderen die in een situatie van armoede of ongelijkheid leven, toegang hebben tot basisdiensten, onder meer op het gebied van gezondheid, voeding, onderwijs en sociale bescherming;

i)

ondersteunen van de universele toegang tot voldoende, betaalbaar, veilig en voedzaam voedsel en gezonde voeding, met name voor de meest kwetsbaren, waaronder kinderen jonger dan vijf jaar, adolescenten, zowel meisjes als jongens, en vrouwen, met name tijdens de zwangerschap en de borstvoeding, evenals het verbeteren van de veerkracht van de voedselvoorziening en voeding en van het zorgcontinuüm, met name in landen die langdurige of steeds terugkerende crisissen doormaken; voorkomen van groeiachterstand, ondergewicht en andere vormen van ondervoeding; bevorderen van multisectorale voedingsbewuste benaderingen voor de landbouw;

j)

ondersteuning van de universele toegang tot veilig en voldoende drinkwater, riolering en hygiëne, en duurzaam en geïntegreerd waterbeheer, meer bepaald op lokaal niveau;

k)

zorgen voor een universele dekking van de gezondheidszorg, met billijke toegang voor alle personen en gemeenschappen tot kwalitatief hoogwaardige en betaalbare gezondheidsdiensten, met inbegrip van diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheidszorg in het kader van de uitvoering van het actieprogramma van Peking en het actieprogramma van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling en de resultaten van de vervolgconferenties ervan, door het ondersteunen van de opbouw van inclusieve, sterke, kwaliteitsvolle en veerkrachtige gezondheidsstelsels die voor iedereen toegankelijk zijn, en het versterken van de capaciteit voor vroegtijdige waarschuwing, risicobeperking, beheer en herstel; aanvullende actie via het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie van de Unie, om mondiale bedreigingen voor de gezondheid aan te pakken, veilige, efficiënte en betaalbare vaccins, medicijnen en behandelingen tegen armoedegerelateerde en verwaarloosde ziekten te ontwikkelen, en een betere respons te bieden op uitdagingen op gezondheidsgebied, zoals overdraagbare ziekten, antimicrobiële resistentie en opkomende ziekten en epidemieën;

l)

ondersteunen van universele en billijke sociale bescherming en het versterken van de sociale vangnetten, ondersteunende netwerken en systemen voor het waarborgen van het basisinkomen, het voorkomen van extreme armoede en het opbouwen van weerbaarheid;

m)

bevorderen van inclusieve duurzame stadsontwikkeling om de ongelijkheid in stedelijke gebieden aan te pakken, met het accent op de meest behoeftigen;

n)

ondersteunen van lokale overheden, onder meer door gedecentraliseerde samenwerking, capaciteitsopbouw en het mobiliseren van middelen, om in stedelijke en plattelandsgebieden de lokale aanpak van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen te verbeteren met de verstrekking en het reactievermogen van basisdiensten en billijke toegang tot voedsel- en voedingszekerheid, toegankelijke, fatsoenlijke en betaalbare huisvesting en de kwaliteit van het bestaan, met name voor mensen die in informele nederzettingen en sloppenwijken wonen, versterken en bevorderen van toegankelijke deelname en klachtenmechanismen, met name voor achtergestelde en uitgesloten personen en groepen;

o)

bevorderen van de verwezenlijking van de internationaal overeengekomen doelstellingen op het gebied van onderwijs, met bijzondere aandacht voor het versterken van de stelsels voor gratis onderwijs, door middel van inclusief en billijk formeel, informeel en niet-formeel kwaliteitsonderwijs en het bevorderen van mogelijkheden voor een leven lang leren voor iedereen, en op alle niveaus, met name in voor- en vroegschoolse educatie en het basisonderwijs, en in technische en beroepsopleiding, ook in nood- en crisissituaties, en met bijzondere aandacht voor vrouwen en meisjes, en ook door scholing en professionele ontwikkeling van leraren en door gebruik te maken van digitale technologieën voor de verbetering van onderwijs en leren;

p)

ondersteunen van acties voor capaciteitsopbouw, leermobiliteit tussen de Unie en partnerlanden, of tussen partnerlanden onderling, evenals voor samenwerking en beleidsdialoog met instellingen, organisaties, plaatselijke uitvoerende organen en autoriteiten uit die landen;

q)

bevorderen van samenwerking op het gebied van wetenschap, technologie en onderzoek, met name op het gebied van met armoedegerelateerde en maatschappelijke veranderingen, open data, big data, artificiële intelligentie en innovatie, en tegelijkertijd het verschijnsel braindrain voorkomen;

r)

versterken van de coördinatie tussen alle relevante actoren op alle niveaus, om de overgang van een natuurlijke of door de mens veroorzaakte noodsituatie naar de ontwikkelingsfase te vergemakkelijken; zorgen voor een samenhangende planning en programmering van de interventies voor samenwerking die in overeenstemming zijn met de humanitaire hulp en, waar nodig, acties voor vredesopbouw, op basis van een gezamenlijke analyse;

s)

ondersteunen van de vrijheid van denken, geweten, godsdienst of overtuiging, onder meer door maatregelen voor het uitbannen van alle vormen van haat, onverdraagzaamheid en discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging en via het aanmoedigen van verdraagzaamheid en de eerbiediging van religieuze en culturele diversiteit binnen en tussen samenlevingen;

t)

bevorderen van de interculturele dialoog en alle vormen van culturele diversiteit, beschermen en bevorderen van cultureel erfgoed, en ontsluiten van het potentieel van de creatieve sector voor duurzame, sociale en economische ontwikkeling;

u)

ondersteunen van acties en bevorderen van samenwerking op het gebied van sport, teneinde bij te dragen aan de versterking van de positie van vrouwen, jongeren, personen en gemeenschappen, evenals aan de doelstellingen met betrekking tot gezondheid, onderwijs en sociale inclusie van de Agenda 2030;

v)

stimuleren van de waardigheid en weerbaarheid van personen die langere tijd gedwongen ontheemd zijn en van hun integratie in het economische en sociale leven van gastlanden en gastgemeenschappen, waaronder op lokaal niveau.

3.   Migratie, gedwongen ontheemding en mobiliteit

a)

Versterken van bilaterale, regionale en internationale partnerschappen op het gebied van migratie, gedwongen ontheemding en mobiliteit op basis van een geïntegreerde en evenwichtige aanpak, die alle aspecten van migratie bestrijkt, met inbegrip van bijstand bij de uitvoering van bilaterale of regionale overeenkomsten, dialogen en regelingen van de Unie, met inbegrip van die inzake terugkeer en overname, legale routes en mobiliteitspartnerschappen, met volledige inachtneming van het internationaal recht en mensenrechtenverplichtingen;

b)

ondersteunen van duurzame re-integratie van teruggekeerde migranten en hun gezinnen, en van de veilige en waardige terugkeer tussen partnerlanden met volledige inachtneming van de verplichtingen op humanitair en mensenrechtengebied uit hoofde van het internationaal recht en het Unierecht;

c)

aanpakken en inperken van de grondoorzaken van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding;

d)

aanpakken van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding; verminderen van de zwakke plekken op het gebied van migratie, met inbegrip van die welke worden veroorzaakt door mensenhandel en -smokkel, en het nemen van ondersteunende maatregelen om de slachtoffers van uitbuiting en misbruik te beschermen, en intensiveren van de samenwerking op het gebied van geïntegreerd grensbeheer in overeenstemming met het internationaal recht en het recht van de Unie, het recht inzake de mensenrechten, het humanitair recht en gegevensbeschermingsnormen;

e)

versterken van de wetenschappelijke, technische, menselijke en institutionele capaciteit voor migratiebeheer, met inbegrip van mensenrechtenopleidingen, ondersteunen van de opvang-, verwerkings-, asiel- en terugkeerprocedures van partnerlanden; versterken van grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van informatie-uitwisseling, in overeenstemming met gegevensbeschermingsnormen en -verplichtingen die verband houden het recht op privacy uit hoofde van het internationaal recht inzake de mensenrechten, en ondersteunen van de verzameling en het gebruik van nauwkeurige en uitgesplitste gegevens als basis voor wetenschappelijk onderbouwd beleid teneinde ordelijke, veilige, reguliere en verantwoorde migratie en mobiliteit te bevorderen;

f)

ondersteuning van doeltreffend en op mensenrechten gebaseerd migratiebeleid, op alle niveaus, met inbegrip van beschermingsprogramma’s;

g)

waar passend, bevorderen van de voorwaarden voor reguliere migratie en goed beheerde mobiliteit, met inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten, en van intermenselijke contacten, onder meer op het gebied van onderwijs, onderzoek en innovatie, culturele uitwisseling en interculturele dialoog, onder andere door het verstrekken van nauwkeurige en tijdige informatie en het maximaliseren van het ontwikkelingseffect van reguliere migratie;

h)

verbeteren van een gemeenschappelijk inzicht in de verwevenheid van migratie en ontwikkeling, waarbij wordt onderkend dat ordelijke, veilige, reguliere en verantwoordelijke migratie en mobiliteit, vrede, goed bestuur, stabiliteit, inclusieve groei en duurzame ontwikkeling nauw met elkaar verbonden zijn, en streven naar synergieën binnen die verschillende dimensies;

i)

waarborgen van de bescherming, eerbiediging en naleving van de mensenrechten van alle migranten, vluchtelingen, gedwongen ontheemden en intern ontheemden, met inbegrip van personen die als gevolg van de klimaatverandering ontheemd zijn geraakt, met bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen;

j)

ondersteunen van ontwikkelingsgerichte oplossingen voor gedwongen ontheemden, intern ontheemden en hun gastgemeenschappen, onder meer door sociaal-economische inclusie met toegang tot de arbeidsmarkt, waardig werk, onderwijs en diensten, om de waardigheid, veerkracht en zelfredzaamheid van ontheemden te bevorderen;

k)

ondersteunen van het engagement van de diaspora voor de landen van herkomst, teneinde bij te dragen tot duurzame ontwikkeling, onder meer door de betrokkenheid van lokale overheden en maatschappelijke organisaties, rekening houdend met hun investeringspotentieel, en ondersteunen van hun solidariteits- en ondernemersinitiatieven;

l)

bevorderen van snellere, goedkopere en veiligere geldovermakingen, zowel in de landen van verzending als de landen van ontvangst, zodat het ontwikkelingspotentieel daarvan kan worden benut.

De samenwerking op dit gebied wordt beheerd in samenhang met de toepasselijke regelgeving van de Unie op migratiegebied, met volledige inachtneming van het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling.

AARDE

4.   Milieu en klimaatverandering

a)

Versterken van de wetenschappelijke, technische, menselijke en institutionele capaciteit voor beheer, integratie en toezicht op het gebied van klimaat en milieu; versterken van het nationale, regionale en lokale klimaat- en milieubeleid, en vergemakkelijken van de toegang tot openbare en particuliere bronnen voor rampenrisicovermindering, instandhouding van ecosystemen en biodiversiteit, en klimaatfinanciering, alsook verzekering;

b)

ondersteunen van de aanpassing aan de klimaatverandering, met speciale nadruk op bijzonder kwetsbare staten en bevolkingen; bijdragen aan de inspanningen van de partners om hun toezeggingen inzake klimaatverandering, ecosystemen en de instandhouding van de biodiversiteit na te komen, ook op lokaal niveau, in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs en het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering. Die inspanningen omvatten de uitvoering van de NDC’s en van actieplannen voor mitigatie en adaptatie, met inbegrip van synergieën tussen adaptatie en mitigatie, door middel van mondiale initiatieven zoals het NDC-partnerschap, evenals hun toezeggingen in het kader van andere multilaterale milieuovereenkomsten, zoals het Verdrag van de VN inzake biologische diversiteit en het Verdrag van de VN ter bestrijding van woestijnvorming;

c)

ontwikkelen en/of versterken van duurzame groene en blauwe groei en circulaire economie in alle sectoren van de economie;

d)

bevorderen van de toegang tot duurzame energie in ontwikkelingslanden; versterken van de samenwerking op het gebied van duurzame hernieuwbare energie, met volledige inachtneming van de strengste internationale normen, onder meer voor de beoordeling van zowel nationale als grensoverschrijdende veiligheids- en milieueffecten; bevorderen en versterken van de samenwerking op het gebied van energie-efficiëntie en de productie en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen; bevorderen van toegang tot betrouwbare, veilige, betaalbare, schone en duurzame energiediensten; ondersteunen van met name kleinschalige, via micronetten geleverde en niet aan het net gekoppelde oplossingen met een hoge milieu- en ontwikkelingswaarde, en van lokale en gedecentraliseerde oplossingen die ervoor zorgen dat mensen die in armoede of verafgelegen gebieden leven, toegang tot energie hebben;

e)

opbouwen van capaciteit om de doelstellingen inzake milieuduurzaamheid en klimaatverandering en het streven naar groene groei te integreren in nationale en lokale ontwikkelingsstrategieën, met inbegrip van de bevordering van duurzaamheidscriteria in overheidsopdrachten;

f)

stimuleren van de uitfasering van subsidies voor milieuschadelijke fossiele brandstoffen, bevorderen van stabiele en transparante energiemarkten, en promoten van de ontwikkeling van slimme netten en van het gebruik van digitale technologieën voor duurzaam energiebeheer;

g)

bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen, due diligence in waardeketens, en de consequente toepassing van het beginsel van de “voorzorgsbenadering” en het beginsel “de vervuiler betaalt”;

h)

stimuleren van ecologisch duurzame landbouwpraktijken, met inbegrip van agro-ecologie en biodiversiteit, evenals het bevorderen van de mitigatie van en de aanpassing aan klimaatverandering en het promoten van ecologische en sociale veerkracht en gezonde ecosystemen;

i)

verbeteren van lokale, nationale, regionale en continentale multimodale vervoersnetwerken en -diensten ter versterking van verdere kansen voor duurzame klimaatbestendige economische ontwikkeling en werkgelegenheid, met het oog op koolstofarme, klimaatbestendige ontwikkeling; vergemakkelijken en liberaliseren van vervoer, en verbeteren van de duurzaamheid, verkeersveiligheid en veerkracht van de vervoerssector;

j)

versterken van de betrokkenheid van lokale overheden en gemeenschappen en inheemse volken bij de aanpak van klimaatverandering, de strijd tegen het verlies aan biodiversiteit en tegen criminaliteit in verband met fauna en flora, het behoud van ecosystemen en het conflictbewuste beheer van natuurlijke hulpbronnen, onder meer door een beter beheer van grondbezit en waterbronnen; bevorderen van duurzame stedelijke ontwikkeling en veerkracht in stedelijke gebieden; versterken en bevorderen van de deelname aan en de toegang tot klachten- en verhaalmechanismen op nationaal en lokaal niveau, met name voor inheemse volken, zoals uiteengezet in de UNDRIP;

k)

bevorderen van onderwijs voor duurzame ontwikkeling om mensen in staat te stellen de samenleving te veranderen en een duurzame toekomst op te bouwen;

l)

bevorderen van het behoud, het duurzame en conflictbewuste beheer, en het gebruik en herstel van natuurlijke hulpbronnen, gezonde terrestrische en niet-terrestrische ecosystemen, het tegengaan van het verlies aan biodiversiteit, het beschermen van fauna en flora, met inbegrip van de strijd tegen stropen en de illegale handel in wilde dieren en planten; versterken van overleg en bevorderen van regionale grensoverschrijdende samenwerking, en waarborgen van vrije, voorafgaande geïnformeerde toestemming en daadwerkelijke participatie van inheemse volken, zoals uiteengezet in de UNDRIP;

m)

bevorderen van geïntegreerd, duurzaam, participatief en conflictbewust beheer van waterbronnen en grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van water overeenkomstig het internationale recht, waar nodig met medewerking van lokale overheden;

n)

bevorderen van het behoud en de uitbreiding van koolstofreservoirs door middel van duurzaam beheer van bodemgebruik, veranderingen in bodemgebruik, en van bosbouw, en tegengaan van de aantasting van het milieu, van woestijnvorming, bodemaantasting, bosdegradatie en droogte, waar nodig met medewerking van lokale overheden;

o)

stimuleren van bebossing en beschermen van bestaande natuurlijke bossen; verminderen van de ontbossing en bevorderen van wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw, en bestrijden van illegale houtkap en de handel in illegaal gekapt hout en producten daarvan;

ondersteunen van beter bestuur en capaciteitsopbouw voor het duurzame beheer van natuurlijke hulpbronnen, onder andere via subnationale overheden; ondersteunen van onderhandelingen over vrijwillige partnerschapsovereenkomsten en de uitvoering daarvan;

p)

ondersteunen van oceaangovernance, waaronder bescherming, herstel en behoud van alle soorten mariene en kustgebieden, met inbegrip van de ecosystemen, de bestrijding van zwerfvuil op zee, de strijd tegen illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij en de bescherming van de maritieme biodiversiteit, in overeenstemming met het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee;

q)

versterken van regionale rampenrisicovermindering, -paraatheid en -weerbaarheid, onder meer door investeringen en door het bevorderen van een op de gemeenschap gebaseerde en op de mens gerichte benadering, in synergie met beleidsmaatregelen en acties op het gebied van adaptatie aan klimaatverandering;

r)

bevorderen van een efficiënt gebruik van hulpbronnen en van duurzame consumptie en productie, met name in de hele toeleveringsketen, ten behoeve van de overgang naar een circulaire economie, onder meer door het gebruik van natuurlijke hulpbronnen voor de financiering van conflicten terug te dringen, en door de naleving van relevante initiatieven door belanghebbenden te ondersteunen; bestrijden van verontreiniging, verminderen van luchtverontreinigende stoffen, met name zwarte koolstof, en bevorderen van een goed beheer van chemische stoffen en afval;

s)

ondersteunen van inspanningen met het oog op duurzame economische diversifiëring, concurrentievermogen, lokale toegevoegde waarde in toeleveringsketens en duurzame handel, ontwikkelen van de particuliere sector met bijzondere nadruk op emissiearme klimaatbestendige groene groei, kleine, middelgrote en micro-ondernemingen en coöperaties, gebruikmakend van de voordelen van bestaande handelsovereenkomsten met de Unie voor duurzame ontwikkeling;

t)

stimuleren van het nakomen van toezeggingen over de instandhouding van de biodiversiteit in internationale overeenkomsten;

u)

beter integreren en mainstreamen van doelstellingen inzake klimaatverandering en milieu door middel van steun voor methodologisch en onderzoekswerk;

v)

aanpakken van mondiale en transregionale gevolgen van de klimaatverandering die een potentieel destabiliserend effect hebben op ontwikkeling, vrede en veiligheid.

WELVAART

5.   Inclusieve en duurzame economische groei en waardig werk

a)

Ondersteunen van ondernemerschap, onder meer via microfinanciering, van waardig werk en van inzetbaarheid, door de ontwikkeling van vaardigheden en kwalificaties, onderwijs en beroepsopleidingen, een betere onverkorte toepassing van internationale arbeidsnormen, en ook door sociale dialoog en de strijd tegen kinderarbeid, een gezonde werkomgeving, gendergelijkheid, leefbare lonen en het creëren van kansen voor met name jongeren en vrouwen;

b)

ondersteunen van nationale en lokale ontwikkelingstrajecten die positieve sociale resultaten en effecten maximaliseren, het risico op uitsluiting en marginalisering van bepaalde groepen verminderen, eerlijke, efficiënte en duurzame belastingheffing en een herverdelend overheidsbeleid promoten, en het opzetten en versterken van duurzame stelsels inzake sociale bescherming en sociale zekerheid; ondersteunen van inspanningen op nationaal en internationaal niveau om belastingontduiking en belastingparadijzen te bestrijden;

c)

verbeteren van het ondernemings- en investeringsklimaat op lokaal en nationaal niveau, creëren van een gunstig regelgevingsklimaat voor economische ontwikkeling en steunen van ondernemingen, met name kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, met inbegrip van starters, evenals van coöperaties, sociale ondernemingen en vrouwelijke ondernemers, bij het uitbreiden van hun activiteiten en het scheppen van banen, ondersteunen van de ontwikkeling van een solidaire economie en versterken van verantwoord ondernemerschap en verantwoordingsplicht van de particuliere sector;

d)

bevorderen van regels voor verantwoordingsplicht van bedrijven en verhaalmechanismen met betrekking tot schendingen van de mensenrechten die verband houden met activiteiten in de particuliere sector; ondersteunen van inspanningen op lokaal, regionaal en mondiaal niveau teneinde ervoor te zorgen dat bedrijven zich voegen naar mensenrechtennormen en ontwikkelingen op het gebied van regelgeving, met inbegrip van due diligence, alsook naar internationale afspraken inzake bedrijfsleven en mensenrechten;

e)

versterken van sociale en ecologische duurzaamheid, inclusiviteit, maatschappelijk verantwoord ondernemen en verantwoord ondernemerschap, en eerbiedigen en bevorderen van normen en beginselen op het gebied van de mensenrechten in de hele waardeketen, waarbij gedeelde waarden en eerlijke handelsvoorwaarden worden ondersteund;

f)

vergroten van de relevantie, doeltreffendheid en duurzaamheid van overheidsuitgaven, onder meer via het bevorderen van duurzame overheidsopdrachten, en bevorderen van een meer strategisch gebruik van overheidsfinanciering, onder meer via het combineren van verschillende instrumenten om extra openbare en particuliere investeringen aan te trekken;

g)

stimuleren van het potentieel van steden als knooppunten voor duurzame en inclusieve groei en innovatie;

h)

bevorderen van interne economische, sociale en territoriale cohesie, waardoor sterkere banden tussen stedelijke en landelijke gebieden ontstaan, en bevorderen van de ontwikkeling van zowel de creatieve sector als een duurzame toeristische sector als hefboom voor duurzame ontwikkeling;

i)

stimuleren en diversifiëren van duurzame en inclusieve waardeketens voor landbouwproducten en levensmiddelen, bevorderen van voedselzekerheid en economische diversifiëring, toegevoegde waarde, regionale integratie, concurrentievermogen en eerlijke handel, versterken van duurzame, emissiearme en klimaatveranderingsbestendige innovaties;

j)

de nadruk leggen op milieu-efficiënte intensivering van de landbouw voor kleine landbouwers, en met name vrouwen, door het verlenen van steun aan doeltreffende en duurzame nationale beleidsmaatregelen, strategieën en wettelijke kaders, en aan eerlijke en betaalbare toegang tot, en beheer van, hulpbronnen, inclusief land en landrechten, water, andere landbouwbasisproducten en (micro-)kredieten;

k)

steun voor een grotere participatie van het maatschappelijk middenveld, ook op regionaal niveau - met name landbouwersorganisaties - in beleidsvorming en onderzoeksprogramma’s, en grotere betrokkenheid van die groepen bij de uitvoering en evaluatie van overheidsprogramma’s;

l)

ondersteunen en bevorderen van duurzaam beheer van de visserij en duurzame aquacultuur;

m)

bevorderen van universele toegang tot betaalbare, betrouwbare en duurzame energie, en van een emissiearme, klimaatbestendige, hulpbronnenefficiënte en circulaire economie in overeenstemming met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de Agenda 2030;

n)

bevorderen van slimme, duurzame, inclusieve en veilige mobiliteit, en verbeteren van de vervoersverbindingen met de Unie;

o)

bevorderen van toegankelijke, betaalbare, inclusieve, betrouwbare en veilige digitale connectiviteit en versterken van de digitale economie; bevorderen van digitale geletterdheid en vaardigheden; stimuleren van digitaal ondernemerschap en het scheppen van digitale banen; bevorderen van het gebruik van digitale technologieën als stimulans voor duurzame ontwikkeling; aanpakken van cyberveiligheid, privacy van gegevens en andere regelgevingskwesties in verband met digitalisering;

p)

ontwikkelen en versterken van markten en sectoren op een wijze die inclusieve, duurzame en klimaatbestendige groei en eerlijke handel bevordert, en de sociaal-economische marginalisering van kwetsbare groepen vermindert;

q)

ondersteunen van de agenda voor regionale integratie en van een optimaal handelsbeleid ter bevordering van inclusieve en duurzame ontwikkeling, versterken van het vermogen van landen om handel te drijven, en ondersteunen van de consolidatie en de uitvoering van handelsakkoorden tussen de Unie en haar partners, met inbegrip van brede en asymmetrische overeenkomsten met partners in ontwikkelingslanden, in overeenstemming met de mensenrechtennormen; bevorderen en versterken van multilateralisme, duurzame economische samenwerking, en maatregelen ter bevordering en versterking van de regels van de Wereldhandelsorganisatie;

r)

bevorderen van samenwerking op het gebied van wetenschap, technologie, onderzoek, digitalisering, open data, big data, artificiële intelligentie en innovatie, met inbegrip van de ontwikkeling van wetenschapsdiplomatie;

s)

bevorderen van interculturele dialoog en culturele diversiteit in al haar vormen, ontwikkelen van lokale ambachten evenals hedendaagse kunst en culturele uitingen, bewaren en bevorderen van het cultureel erfgoed, ontsluiten van het potentieel van de creatieve sector voor duurzame, sociale en economische ontwikkeling, en waarborgen en versterken van de rechten van inheemse volken, zoals uiteengezet in de UNDRIP, en van lokale gemeenschappen en hun daadwerkelijke participatie en de versterking van hun positie;

t)

versterking van de positie van vrouwen om een grotere rol in de economie en in de besluitvorming in te nemen, ook op lokaal niveau;

u)

verbeteren van de toegang tot waardig werk voor iedereen, binnen een gezonde omgeving, en creëren van meer inclusieve en goed functionerende arbeidsmarkten en werkgelegenheidsbeleid gericht op waardig werk, eerbiediging van de mensenrechten en de arbeidsrechten, met inbegrip van leefbare lonen voor iedereen, met name voor vrouwen en jongeren;

v)

bevorderen van eerlijke, duurzame, niet-verstoorde, conflictbewuste en niet op basis van corruptie verleende toegang tot winningsindustrieën, met eerbiediging van de mensenrechten; vergroten van de transparantie, zorgvuldigheid en verantwoordelijkheid aan de zijde van de investeerder, en stimuleren van de verantwoordingsplicht van de particuliere sector; toepassen van begeleidende maatregelen bij Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad (1).

VREDE

6.   Vrede, stabiliteit en conflictpreventie

a)

Bijdragen aan vrede en het voorkomen van conflicten en zodoende bijdragen aan stabiliteit, door staten, subnationale overheden, samenlevingen, gemeenschappen en mensen beter bestand te maken tegen druk en schokken op het gebied van politiek, economie, milieu, voedselvoorziening, demografie, veiligheid en maatschappij, onder meer door hybride dreigingen te bestrijden en steun te verlenen aan beoordelingen van de veerkracht die worden verricht ter bepaling van het interne vermogen binnen samenlevingen dat hen in staat stelt die druk en schokken te weerstaan, zich eraan aan te passen en er snel van te herstellen; aanpakken van politieke en economische uitsluiting en andere langdurige structurele grondoorzaken van conflicten, onveiligheid en instabiliteit;

b)

bevorderen van een cultuur van geweldloosheid, onder andere door formele, informele en niet-formele vredeseducatie;

c)

ondersteunen van conflictpreventie, vroegtijdige waarschuwing, en vredesopbouw door middel van bemiddeling en dialoog, crisisbeheersing, stabilisering en wederopbouw na een conflict, met een sterkere rol voor vrouwen in al die stadia; bevorderen, faciliteren en opbouwen van het vermogen om vertrouwen te scheppen, van bemiddeling, van dialoog en verzoening, van betrekkingen van goed nabuurschap, en van andere maatregelen die bijdragen tot de preventie en het oplossen van conflicten, met bijzondere aandacht voor opkomende spanningen binnen de samenleving, alsmede maatregelen strekkende tot verzoening tussen verschillende segmenten van de samenleving, en tot verzoening tijdens langdurige conflicten en crises;

d)

ondersteunen van de rehabilitatie en re-integratie van slachtoffers van gewapende conflicten, ondersteunen van ontwapening, demobilisatie en re-integratie van voormalige strijders en hun gezinnen in de samenleving, en aanpakken van de sociale gevolgen van de herstructurering van de strijdkrachten, met inbegrip van de specifieke behoeften van vrouwen;

e)

versterken van de systematische participatie van vrouwen en jongeren, onder meer in besluitvorming en uitvoering, in vredesonderhandelingen, verzoeningsprocessen, conflictpreventie en vredesopbouw, alsmede van hun inclusie, betekenisvolle civiele en politieke participatie en maatschappelijke erkenning in overeenstemming met Resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad, met name in onstabiele, conflict- en postconflictsituaties en -landen, ook om de onevenredige gevolgen van voor hen gewelddadige conflicten aan te pakken en beter rekening te houden met hun bijzondere behoeften tijdens conflicten;

f)

voorkomen van alle vormen van seksueel en gendergerelateerd geweld, met inbegrip van het gebruik van seksueel geweld als oorlogswapen;

g)

ondersteunen van gender- en conflictbewuste hervormingen van de veiligheidssector, die de eerbiediging, bevordering en verwezenlijking van de fundamentele waarden van de Unie en de beginselen van goed bestuur waarborgen, en die individuen, het maatschappelijk middenveld en de staat geleidelijk aan meer doeltreffende, democratische en verantwoordingsplichtige veiligheidscapaciteiten en instrumenten voor duurzame ontwikkeling en vrede bieden;

h)

ondersteunen van capaciteitsopbouw van militaire actoren voor ontwikkeling en veiligheid voor ontwikkeling, overeenkomstig artikel 9;

i)

ondersteunen van regionale en internationale ontwapeningsinitiatieven en van uitvoercontroleregelingen en -mechanismen voor wapens;

j)

ondersteunen van lokale, nationale, regionale en internationale initiatieven voor veiligheid, stabiliteit en vrede, met inbegrip van initiatieven op het gebied van ontwapening en uitvoercontroleregelingen en -mechanismen voor wapens, mijnopruiming en acties op het gebied van mijnbestrijding, evenals het koppelen van die initiatieven, en het aanpakken van de sociaal-economische gevolgen voor de burgerbevolking - ook wat de behoeften van vrouwen betreft - van antipersoneelmijnen, niet-ontplofte oorlogsmunitie of ontplofbare oorlogsresten;

k)

voorkomen en bestrijden van radicalisering die leidt tot gewelddadig extremisme en terrorisme, evenals het beschermen van personen tegen dergelijke dreigingen, onder meer door middel van contextspecifieke, conflictbewuste en genderbewuste acties;

l)

ondersteunen van lokale, nationale, regionale en internationale ad-hoctribunalen, alsook van waarheids- en verzoeningscommissies en -mechanismen;

m)

bestrijden van alle vormen van geweld, corruptie en georganiseerde misdaad en het witwassen van geld;

n)

bevorderen van grensoverschrijdende samenwerking betreffende het duurzame, conflictbewuste en participatieve beheer van gedeelde natuurlijke hulpbronnen overeenkomstig het internationaal recht en het recht van de Unie, met inachtneming en bevordering van de mensenrechten van getroffen personen en groepen, met inbegrip van inheemse volken, zoals uiteengezet in de UNDRIP, en van lokale gemeenschappen;

o)

samenwerken met derde landen inzake het vreedzaam gebruik van kernenergie op het gebied van gezondheidszorg, landbouw en voedselveiligheid, waarbij de strengste internationale normen in acht worden genomen, evenals steun aan sociale acties om de gevolgen voor de bevolking in landen die aan een ongeval met straling zijn blootgesteld, aan te pakken en hun levensomstandigheden te verbeteren; bevorderen van kennisbeheer, opleiding en onderwijs op nucleair gebied. In voorkomend geval zijn die activiteiten coherent met die van het Europees instrument voor internationale samenwerking inzake nucleaire veiligheid;

p)

verbeteren van de maritieme veiligheid en beveiliging om te zorgen voor veilige, beveiligde, schone en duurzaam beheerde oceanen;

q)

ondersteunen van capaciteitsopbouw op het gebied van cyberbeveiliging, weerbare digitale netwerken, gegevensbescherming en privacy, die stroken met normen en beginselen inzake mensenrechten.

PARTNERSCHAP

7.   Partnerschap

a)

Versterken van de eigen inbreng van landen, partnerschap en constructieve dialoog, onder meer met het maatschappelijk middenveld, teneinde bij te dragen tot een grotere doeltreffendheid van ontwikkelingssamenwerking in al haar dimensies (met bijzondere aandacht voor de specifieke problemen van de minst ontwikkelde en door conflicten en instabiliteit getroffen landen, alsmede voor specifieke overgangsproblemen voor middeninkomenslanden en meer gevorderde ontwikkelingslanden), implementeren van een op rechten gebaseerde benadering van ontwikkelingssamenwerking die alle mensenrechten omvat en ervoor zorgt dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten;

b)

verdiepen van politieke, economische, sociale, ecologische en culturele dialoog tussen de Unie en derde landen en regionale en internationale organisaties, en ondersteunen van de uitvoering van bilaterale en internationale verplichtingen;

c)

bevorderen van een grotere inclusiviteit en samenwerking van alle actoren bij het uitvoeren van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en het extern optreden, met het oog op het delen van geleerde lessen, het maximaliseren van capaciteiten, toegevoegde waarde, en uitmuntendheid en ervaring, om zo gemeenschappelijke doelstellingen, waarden en belangen te versterken en de ambitie van een betere samenwerking uit te dragen;

d)

bevorderen van betrekkingen van goed nabuurschap, regionale integratie, verbeterde connectiviteit, samenwerking en een inclusieve en constructieve dialoog, onder meer door nauwere regionale samenwerking in het kader van de EU-strategie inzake het verbinden van Europa en Azië, de EU-strategie voor Centraal-Azië, het partnerschap EU-Afrika, de regionale samenwerking in het Zwarte Zeegebied, de Arctische samenwerking en de noordelijke dimensie;

e)

ondersteunen en versterken van samenwerking van partnerlanden en -regio’s met aan de Unie grenzende ultraperifere regio’s en met landen en gebieden overzee;

f)

bevorderen van een gunstig klimaat voor maatschappelijke organisaties en stichtingen, verbeteren van hun zinvolle, permanente en gestructureerde deelname aan het binnenlands en internationaal beleid en van hun capaciteit om hun rol als onafhankelijke actoren op het gebied van ontwikkeling en bestuur te vervullen, en versterken van multistakeholderbenaderingen en nieuwe vormen van partnerschap met actoren uit het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van vrouwenrechtenorganisaties; ondersteunen van de democratie en uitbreiden van de civiele ruimte; bevorderen van een substantiële en gestructureerde dialoog met de Unie en van het doeltreffende gebruik en de uitvoering van landspecifieke routekaarten voor betrokkenheid van de Unie bij het maatschappelijk middenveld;

g)

overleggen met lokale overheden en ondersteunen van hun rol als beleidsmakers en besluitvormers, ter bevordering van lokale ontwikkeling, met inbegrip van het bedrijfsklimaat, en van een beter bestuur, evenals actoren op het gebied van ontwikkeling en goed bestuur; bevorderen van een gunstig regelgevend en institutioneel kader dat lokale overheden in staat stelt hun mandaat uit te oefenen, waardoor hun zinvolle, permanente en gestructureerde deelname aan binnenlands en internationaal beleid wordt versterkt, en versterken van multistakeholder- en multilevelgovernancebenaderingen en nieuwe manieren om partnerschappen aan te gaan met lokale overheden;

h)

doeltreffender samenwerken met de bevolking in derde landen, met inbegrip van mensenrechtenverdedigers, onder meer door ten volle gebruik te maken van economische, culturele en publieksdiplomatie;

i)

betrekken van geïndustrialiseerde landen en verder gevorderde ontwikkelingslanden bij de uitvoering van de Agenda 2030 en het programma voor mondiale collectieve goederen en uitdagingen, onder meer op het gebied van Zuid-Zuid- en trilaterale samenwerking;

j)

aanmoedigen van meer regionale integratie en samenwerking op een resultaatgerichte manier, door ondersteuning van regionale integratie en dialoog;

k)

opbouwen van partnerschappen met de particuliere sector voor het scheppen van banen en het bieden van meer middelen van bestaan in de partnerlanden.


(1)  Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (PB L 130 van 19.5.2017, blz. 1).


BIJLAGE III

ACTIEGEBIEDEN VOOR THEMATISCHE PROGRAMMA’S

1.   ACTIEGEBIEDEN VOOR MENSENRECHTEN EN DEMOCRATIE

De Unie draagt bij aan de bevordering van de fundamentele waarden van de democratie, de rechtsstaat, de universaliteit, de ondeelbaarheid en onderlinge verwevenheid van de mensenrechten, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van non-discriminatie, gelijkheid en solidariteit en de naleving van de beginselen van het Handvest van de VN en het internationaal recht inzake de mensenrechten, hoofdzakelijk wat betreft:

1.

Eerbiedigen van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden voor allen, bijdragen aan samenlevingen waarin participatie, tolerantie, non-discriminatie, menselijke waardigheid, gelijkheid, sociale rechtvaardigheid, internationaal recht en verantwoordingsplicht prevaleren. Dit omvat twee belangrijke pijlers:

a)

bewaken, bevorderen en versterken van het respect voor en het naleven van alle mensenrechten, zowel burgerrechten als politieke rechten, evenals van economische, sociale en culturele rechten.

Dit omvat onder meer acties voor: het afschaffen van de doodstraf, het bevorderen van de strijd tegen gedwongen verdwijningen, het voorkomen en uitbannen van foltering, mishandeling en andere vormen van wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing, het bevorderen van de vrijheid van meningsuiting, vergadering en vereniging, en van de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst of overtuiging; het bevorderen en beschermen van gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen en meisjes in alle aspecten van het leven, met inbegrip van onderwijs, gezondheid en de in artikel 8, lid 4, bedoelde gebieden en rechten, van het evenwicht tussen werk en privéleven, van politieke besluitvorming en van ondersteunende maatregelen om alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes uit te bannen; het bevorderen en beschermen van de rechten van kinderen, vrouwen, jongeren, lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen, waaronder maatregelen om homoseksualiteit uit het strafrecht te halen, van personen die tot nationale of etnische, religieuze en taalminderheden behoren, van inheemse volken, zoals uiteengezet in de UNDRIP, en van personen met een beperking, en het bestrijden van racisme, vreemdelingenhaat en discriminatie op basis van welke grond dan ook. Binnen het gespecificeerde toepassingsgebied heeft de Uniebijstand met name betrekking op de meest contextgevoelige mensenrechtenkwesties, wordt er gereageerd op de beperktere ruimte voor het maatschappelijk middenveld dat actief is op het gebied van het bevorderen en beschermen van de mensenrechten, en worden andere nieuwe en complexe uitdagingen aangepakt;

b)

beschermen en versterken van de positie van mensenrechtenverdedigers overal ter wereld, met name in landen waar de minachting voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden bijzonder uitgesproken en systematisch is, ook wanneer beperkende maatregelen zijn ingevoerd om hun acties te beperken en hun optreden van cruciaal belang is voor het versterken van het institutionele en juridische kader voor de mensenrechten. Er wordt noodhulp en steun op middellange en lange termijn gegeven aan en er worden duurzame maatregelen getroffen voor - met name plaatselijke - mensenrechtenverdedigers en het - lokale - maatschappelijke middenveld, onder meer via een specifiek mechanisme voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers, opdat zij hun werk ongehinderd kunnen uitvoeren.

2.

Ontwikkelen, ondersteunen, verstevigen en beschermen van de democratie, met aandacht voor alle aspecten van democratisch bestuur, inclusief door het vergroten van politieke pluriformiteit, vertegenwoordiging en verantwoordingsplicht, het versterken van de democratie op alle niveaus, het verhogen van de burgerparticipatie en de participatie van het maatschappelijk middenveld, het ondersteunen van geloofwaardige, inclusieve en transparante verkiezingsprocessen, evenals het ondersteunen van de capaciteit van de burgers om democratische en electorale systemen te bewaken, door het steunen van nationale organisaties voor verkiezingswaarneming door burgers en hun regionale netwerken. De democratie wordt versterkt door het handhaven van de belangrijkste pijlers van democratische stelsels, democratische normen en beginselen, vrije, onafhankelijke en pluriforme media, zowel online als offline, internetvrijheid, het bestrijden van censuur, verantwoordingsplichtige en inclusieve instellingen, met inbegrip van parlementen en politieke partijen, en het bestrijden van corruptie. Met de hulp van de Unie wordt het optreden van het maatschappelijk middenveld ondersteund bij het versterken van de rechtsstaat, het bevorderen van de onafhankelijkheid van de rechterlijke en de wetgevende macht, het ondersteunen en evalueren van juridische en institutionele hervormingen en het uitvoeren daarvan, het bewaken van democratische stelsels en kiessystemen en het bevorderen van toegang tot betaalbare rechtspraak voor iedereen, met inbegrip van doeltreffende en toegankelijke klachten- en beroepsmechanismen op nationaal en lokaal niveau.

Verkiezingswaarneming speelt een integrale rol bij de bredere steun voor de democratische processen. In dit verband blijft verkiezingswaarneming door de EU een belangrijke component van het programma, evenals de follow-up van aanbevelingen van EU-verkiezingswaarnemingsmissies.

Actiegebieden 1 en 2 dragen bij tot het versterken van de samenwerking en het partnerschap met het maatschappelijk middenveld dat actief is op het gebied van de mensenrechten en de democratie, onder meer in gevoelige situaties, en het bevorderen van nieuwe regionale en regio-overschrijdende synergieën door middel van kennisdeling, met inbegrip van de uitwisseling van beste praktijken, en netwerkvorming binnen het maatschappelijk middenveld en tussen het plaatselijke maatschappelijke middenveld en andere relevante mensenrechtenorganen en -mechanismen om hun capaciteit, met inbegrip van hun weerbaarheid, te vergroten en een overtuigend verhaal te ontwikkelen over mensenrechten en democratie, met een vermenigvuldigend effect.

3.

Bevorderen van effectief multilateralisme en strategisch partnerschap, als bijdrage aan het versterken van de capaciteit van internationale, regionale en nationale instrumenten en mechanismen ter bevordering en bescherming van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat. Strategische partnerschappen worden gestimuleerd, waarbij met name aandacht wordt besteed aan het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten, het Internationaal Strafhof en andere relevante internationale, regionale en nationale mensenrechtenmechanismen. Voorts bevordert het programma onderwijs- en onderzoeksactiviteiten op het gebied van de mensenrechten en de democratie, onder meer door de Global Campus of Human Rights.

2.   ACTIEGEBIEDEN VOOR MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES

1.

Een inclusief, participerend, sterk en onafhankelijk maatschappelijk middenveld en democratische ruimte in partnerlanden

a)

Creëren van een faciliterende en toegankelijke omgeving voor burgerparticipatie en actie van het maatschappelijk middenveld, onder meer via stichtingen, door de actieve deelname van het maatschappelijk middenveld aan beleidsdialogen en de consolidatie van dialoogplatforms voor niet-overheidsactoren te ondersteunen;

b)

ondersteunen en opbouwen van de capaciteit van maatschappelijke organisaties en stichtingen om op te treden als volwaardige actoren van ontwikkeling en goed bestuur;

c)

capaciteitsopbouw ten behoeve van maatschappelijke organisaties voor hun steun aan kwetsbare en gemarginaliseerde groepen, door te voorzien in sociale basisvoorzieningen zoals gezondheid, met inbegrip van voeding, onderwijs, sociale bescherming en toegang tot veilig water, sanitaire voorzieningen en hygiëne;

d)

ondersteunen en empoweren van vrouwenorganisaties en andere relevante organisaties die zich inzetten voor gendergelijkheid, evenals van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers, zodat zij hun werk kunnen doen en kunnen worden beschermd tegen bedreigingen en geweld;

e)

vergroten van de capaciteit van netwerken, platformen en allianties van het maatschappelijk middenveld in partnerlanden;

f)

het maatschappelijk middenveld in staat stellen te werken, onder meer door middel van capaciteitsopbouw, coördinatie en institutionele versterking voor maatschappelijke organisaties, rekening houdend met het belang van ruimte voor hun acties en toegang tot financiering, onder meer om binnen hun organisaties en tussen verschillende soorten belanghebbenden als drijvende kracht te fungeren; bevorderen van dialoog over het openbaar beleid tussen maatschappelijke organisaties en overheden.

2.

Inclusieve en open dialoog met en tussen actoren uit het maatschappelijk middenveld

a)

Bevorderen van fora voor inclusieve multistakeholderdialoog, met inbegrip van interactie en coördinatie tussen burgers, het maatschappelijk middenveld, lokale overheden, lidstaten, partnerlanden, de particuliere sector en andere belangrijke actoren op het gebied van ontwikkelingssamenwerking;

b)

faciliteren van samenwerking en uitwisseling van kennis en ervaringen tussen en met actoren uit het maatschappelijk middenveld, zowel nationaal als internationaal;

c)

bevorderen van samenwerking en partnerschappen van maatschappelijke organisaties met internationale intergouvernementele organisaties, met inbegrip van capaciteitsopbouw voor het bevorderen en monitoren van de uitvoering van internationale en regionale instrumenten, onder meer op het gebied van mensenrechten, justitie, de rechtsstaat en democratie;

d)

garanderen van een zinvolle en permanente gestructureerde dialoog en partnerschappen met de Unie.

3.

Bewustzijn, begrip, kennis en betrokkenheid van Europese burgers inzake ontwikkelingskwesties

a)

Mensen in staat stellen om zich meer voor ontwikkelingskwesties en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen in te zetten, onder meer door bewustmaking van het publiek, het bevorderen van formeel, informeel en niet-formeel onderwijs voor ontwikkeling, met name onder jongeren, en het bevorderen van kennisdeling tussen de relevante actoren, met bijzondere aandacht voor de lidstaten van de Unie, de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten;

b)

mobiliseren van publieke steun in de Unie en kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten voor strategieën voor duurzame en inclusieve ontwikkeling, onder meer wat betreft armoedebestrijding, in de partnerlanden.

3.   ACTIEGEBIEDEN VOOR VREDE, STABILITEIT EN CONFLICTPREVENTIE

1.

Bijstand voor conflictpreventie, vredesopbouw en crisisparaatheid

De Unie verleent technische en financiële bijstand voor steun aan conflictbewuste maatregelen gericht op het opbouwen en versterken van de capaciteit van de partners voor risicoanalyse, conflictpreventie, vredesopbouw en het aanpakken van pre- en postcrisissituaties, in nauwe samenwerking met de VN en andere internationale, regionale en subregionale organisaties, en actoren van de overheid — met inbegrip van lokale overheden — en het maatschappelijk middenveld, voornamelijk met betrekking tot hun inspanningen op de volgende gebieden, met inbegrip van specifieke aandacht voor gendergelijkheid, om de effectieve deelname en de versterking van de positie van vrouwen en jongeren te verzekeren.

a)

Vroegtijdige waarschuwing en conflictbewuste risicoanalyse in beleidsvorming en beleidsuitvoering;

b)

faciliteren en opbouwen van capaciteit bij vertrouwenwekkende maatregelen inzake bemiddeling, dialoog en verzoening, onder meer op het niveau van de gemeenschap, met bijzondere aandacht voor opkomende spanningen binnen de samenleving, teneinde genocide en misdaden tegen de menselijkheid te voorkomen;

c)

conflictpreventie;

d)

versterken van de capaciteiten voor deelname aan en inzet bij missies voor civiele stabilisatie, vredeshandhaving en vredesopbouw;

e)

verbeteren van het herstel na een conflict of een ramp, met betrekking tot de politieke en veiligheidssituatie;

f)

ondersteunen van stabiliseringsmaatregelen en maatregelen voor de veiligheid van personen evenals voor het herstel van de menselijke veiligheid, met inbegrip van mijnenbestrijding, mijnopruiming en overgangsjustitie, die stroken met de relevante multilaterale overeenkomsten;

g)

ondersteunen van acties voor vredes- en staatsopbouw, waarbij waar passend maatschappelijke organisaties, staten en internationale organisaties worden betrokken, evenals het versterken van de betrekkingen tussen de staat en de samenleving;

h)

bijdragen tot de verdere ontwikkeling van een structurele dialoog over vredesopbouw op verschillende niveaus, tussen het maatschappelijk middenveld en de partnerlanden, en samen met de Unie;

i)

crisisrespons en -paraatheid;

j)

beteugelen van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen voor het financieren van conflicten, en steun voor het naleven door belanghebbenden van initiatieven zoals de Kimberleyprocescertificering, en ook van rechtshandelingen zoals Verordening (EU) 2017/821, vooral wat betreft de uitvoering van efficiënte nationale controles op de productie van en de handel in natuurlijke hulpbronnen;

k)

capaciteitsopbouw van militaire actoren ter ondersteuning van ontwikkeling en veiligheid voor ontwikkeling, overeenkomstig artikel 9;

l)

ondersteunen van acties ter bevordering van gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen, met name door de uitvoering van Resoluties 1325 (2000) en 2250 (2015) van de VN-Veiligheidsraad, alsook steun voor de deelname van vrouwen en jongeren aan en hun vertegenwoordiging in formele en informele vredesprocessen;

m)

bevorderen van een cultuur van geweldloosheid, onder andere door formele, informele en niet-formele vredeseducatie;

n)

ondersteunen van acties ter versterking van de veerkracht van staten, samenlevingen, gemeenschappen en individuen, waaronder beoordelingen van de veerkracht die worden verricht ter bepaling van het endogene vermogen binnen samenlevingen dat hen in staat stelt druk en schokken te weerstaan, zich eraan aan te passen en er snel van te herstellen;

o)

verlenen van steun aan internationale straftribunalen en nationale ad-hoctribunalen, waarheids- en verzoeningscommissies, overgangsjustitie en andere mechanismen voor de juridische schikking van mensenrechtenklachten en voor de vaststelling en toekenning van eigendomsrechten;

p)

ondersteunen van maatregelen ter bestrijding van illegaal gebruik van en toegang tot vuurwapens, handvuurwapens en lichte wapens;

q)

ondersteunen van kennisoverdracht, het uitwisselen van informatie en goede praktijken, het beoordelen van risico’s of dreigingen, onderzoek en analyse, systemen voor vroegtijdige waarschuwing, opleiding en dienstverlening.

2.

Bijstand voor het aanpakken van mondiale en transregionale dreigingen en opkomende dreigingen

De Unie verleent technische en financiële bijstand ter ondersteuning van de inspanningen van de partners en van acties van de Unie voor het aanpakken van mondiale, transregionale en nieuwe dreigingen, voornamelijk op de volgende gebieden:

a)

bedreigingen voor de rechtsstaat en de openbare orde, en voor de beveiliging en de veiligheid van personen, waaronder terrorisme, radicalisering leidend tot gewelddadig extremisme, georganiseerde misdaad, cybercriminaliteit, hybride dreigingen, illegale smokkel, handel en doorvoer, met name door het versterken van de capaciteit van de rechtshandhavings-, justitiële en civiele autoriteiten die zijn betrokken bij de bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad, met inbegrip van cybercriminaliteit;

b)

bedreigingen voor openbare ruimten, kritieke infrastructuur, met inbegrip van internationaal vervoer, waaronder passagiers- en vrachtvervoer, energieactiviteiten en energiedistributie, cyberveiligheid;

c)

bedreigingen voor de volksgezondheid, waaronder plotselinge epidemieën, met eventuele grensoverschrijdende gevolgen;

d)

bedreigingen voor de ecologische stabiliteit, bedreigingen van de maritieme veiligheid, bedreigingen die een potentieel destabiliserend effect hebben op vrede en veiligheid als gevolg van de klimaatverandering;

e)

mitigatie van opzettelijke dan wel door ongevallen of door de natuur veroorzaakte risico’s in verband met chemische, biologische, radiologische en nucleaire materialen of stoffen, en risico’s voor gerelateerde installaties of terreinen, of ontplofbare resten van oorlogen en conflicten, met name met betrekking tot de volgende gebieden:

i)

ondersteunen en bevorderen van civiele onderzoeksactiviteiten als alternatief voor defensiegerelateerd onderzoek;

ii)

verbeteren van de veiligheid betreffende civiele voorzieningen waar gevoelige chemische, biologische, radiologische of nucleaire materialen of stoffen worden opgeslagen of aangewend in het kader van civiele onderzoeksprogramma’s;

iii)

ondersteunen, in het kader van het samenwerkingsbeleid van de Unie en de doelstellingen daarvan, van het opzetten van civiele infrastructuur en het verrichten van relevante civiele studies die nodig zijn voor de ontmanteling, sanering of omvorming van wapengerelateerde voorzieningen en locaties, indien besloten is dat die niet langer deel uitmaken van een defensieprogramma;

iv)

versterken van de capaciteit van de bevoegde civiele autoriteiten die zich bezighouden met het ontwikkelen en het handhaven van doeltreffende controles op de illegale handel in chemische, biologische, radiologische en nucleaire materialen of stoffen (met inbegrip van de uitrusting voor de productie of levering ervan);

v)

ontwikkelen van het juridische kader en de institutionele capaciteit voor het instellen en handhaven van effectieve uitvoercontroles, met name op producten voor tweeërlei gebruik, met inbegrip van regionale-samenwerkingsmaatregelen, en voor het uitvoeren van de bepalingen van het Wapenhandelsverdrag en het bevorderen van de naleving ervan;

vi)

ontwikkelen van doeltreffende civiele rampenparaatheid, noodplanning en crisisrespons, en capaciteit voor saneringsmaatregelen.

In voorkomend geval zijn die activiteiten coherent met die van het Europees instrument voor internationale samenwerking inzake nucleaire veiligheid;

f)

capaciteitsopbouw van militaire actoren ter ondersteuning van ontwikkeling en veiligheid voor ontwikkeling, overeenkomstig artikel 9.

Er wordt voorrang verleend aan transregionale samenwerking waarbij twee of meer derde landen betrokken zijn die duidelijk de politieke wil hebben getoond om de bovengenoemde dreigingen aan te pakken.

De maatregelen leggen specifiek de nadruk op goed bestuur en zijn in overeenstemming met het internationaal recht. Op het gebied van terrorismebestrijding kan ook worden samengewerkt met individuele landen en regio’s, of internationale, regionale en subregionale organisaties.

Op het gebied van bijstand aan autoriteiten die betrokken zijn bij de strijd tegen het terrorisme, wordt prioriteit verleend aan ondersteunende maatregelen voor het ontwikkelen en versterken van wetten inzake terrorismebestrijding, voor het uitvoeren en toepassen van het financieel recht, het douanerecht en het immigratierecht, voor het ontwikkelen van procedures voor rechtshandhaving die afgestemd zijn op de hoogste internationale normen en het internationaal recht naleven, voor het versterken van mechanismen voor democratische controle en institutioneel toezicht en voor het voorkomen van gewelddadig radicalisme.

Wat steun met betrekking tot het drugsprobleem betreft, wordt de nodige aandacht besteed aan internationale samenwerking gericht op het bevorderen van beste praktijken op het gebied van terugdringing van vraag, productie en aangerichte schade.

4.   ACTIEGEBIEDEN VOOR MONDIALE UITDAGINGEN

A.   MENSEN

1.

Volksgezondheid

a)

Ontwikkelen van cruciale elementen van een doeltreffend en omvattend gezondheidsstelsel, ook wat betreft overdraagbare ziekten, die het best kunnen worden aangepakt op mondiaal niveau om te zorgen voor billijke, betaalbare, inclusieve en universele toegang tot gezondheidsdiensten, inclusief die welke worden bedoeld in artikel 8, lid 4;

b)

bevorderen, verschaffen en uitbreiden van essentiële diensten en psychologische bijstand voor slachtoffers van geweld, met name vrouwen en kinderen die het slachtoffer zijn van verkrachting;

c)

versterken van mondiale initiatieven die in belangrijke mate bijdragen tot universele gezondheidszorg, door op mondiaal niveau het voortouw te nemen bij de integratie van gezondheidszorg in alle beleidsgebieden en te streven naar een zorgcontinuüm, met inbegrip van gezondheidsbevordering, van preventie tot nabehandeling;

d)

bevorderen van de wereldwijde bescherming van de gezondheid en aanpakken van antimicrobiële resistentie door onderzoek naar overdraagbare ziekten, onder meer op het gebied van armoedegerelateerde en verwaarloosde en door vaccinatie te voorkomen ziekten en de bestrijding ervan, het bestrijden van namaakgeneesmiddelen, het omzetten van kennis in veilige, toegankelijke en betaalbare producten (waaronder generieke geneesmiddelen) en in diagnostiek en aanverwante gezondheidstechnologieën, en beleidsmaatregelen die de veranderende ziektelast (niet-overdraagbare ziekten, alle vormen van ondervoeding en milieurisicofactoren) bestrijden, en vormgeven aan mondiale markten ter verbetering van de toegang tot betaalbare essentiële gezondheidszorg en gezondheidsdiensten, inclusief die welke worden bedoeld in artikel 8, lid 4;

e)

ondersteunen van mondiale initiatieven voor de ontwikkeling van veilige, efficiënte en betaalbare vaccins.

2.

Onderwijs

a)

Stimuleren van de verwezenlijking van internationaal overeengekomen doelstellingen op het gebied van onderwijs door middel van gezamenlijke mondiale inspanningen voor toegankelijk, inclusief, gelijkwaardig en goed onderwijs en opleiding, ook voor leerkrachten, op alle niveaus, voor alle leeftijden, ook in nood- en crisissituaties, en met bijzondere voorrang voor het versterken van gratis onderwijsstelsels;

b)

versterken van de kennis, vaardigheden en waarden door middel van partnerschappen en allianties, met inbegrip van steun voor het verzamelen van onderwijsgegevens en de analyse ervan, onderzoek en innovatie, kennisuitwisseling en onderwijsnetwerken, ten behoeve van actief burgerschap en productieve, opgeleide, democratische, inclusieve en veerkrachtige samenlevingen;

c)

ondersteunen van mondiale maatregelen voor het terugdringen van alle vormen van discriminatie en ongelijkheid, zoals de kloof tussen meisjes/vrouwen en jongens/mannen, en tussen verschillende groepen in de samenleving, om ervoor te zorgen dat iedereen gelijke kansen heeft om deel te nemen aan het economische, politieke, sociale en culturele leven;

d)

ondersteunen van inclusief en hoogwaardig onderwijs in kwetsbare omgevingen;

e)

ondersteunen van acties en bevorderen van samenwerking op het gebied van sport, teneinde bij te dragen tot het versterken van de positie van vrouwen en van jongeren, individuen en gemeenschappen.

3.

Gendergelijkheid en versterken van de positie van vrouwen en meisjes

a)

Bevorderen van gendergelijkheid en van de positie van meisjes en vrouwen op alle gebieden, met inbegrip van steun om een meer gunstige economische, politieke en sociale omgeving tot stand te brengen met het oog op de verwezenlijking van de rechten van meisjes en vrouwen, waardoor zij in staat worden gesteld ten volle deel te nemen aan de samenleving, gelijke kansen zullen krijgen voor leiderschap in het sociale, economische, politieke en burgerlijke leven, en zij een drijvende kracht voor ontwikkeling kunnen worden;

b)

sturen en ondersteunen van mondiale inspanningen, partnerschappen en allianties voor de rechten van vrouwen en meisjes, zoals uiteengezet in het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het daarbij behorende facultatieve protocol, om alle vormen van discriminatie van vrouwen en meisjes uit te bannen, met inbegrip van de uitsluiting die vrouwen ervaren in de verschillende gebieden van hun privé- en openbare leven, zoals op de arbeidsmarkt en wat betreft de toegang tot sociale en gezondheidsdiensten;

c)

sturen en ondersteunen van mondiale inspanningen, partnerschappen en allianties voor de rechten van vrouwen, teneinde alle vormen van geweld en schadelijke praktijken tegen vrouwen en meisjes uit te bannen, met inbegrip van fysiek, psychologisch, seksueel en gendergebaseerd geweld, vrouwelijke genitale verminking, gedwongen, vroege en kindhuwelijken, economische, politieke en andere vormen van geweld en discriminatie, onder meer in crisissituaties, evenals de uitsluiting die vrouwen ervaren in de verschillende gebieden van hun privé- en openbare leven;

d)

aanpakken van de grondoorzaken van genderongelijkheden ter ondersteuning van conflictpreventie en vredesopbouw; bevorderen van de versterking van de positie van vrouwen, met inbegrip van de rol van de vrouw als ontwikkelingsactor en vredesopbouwer;

e)

bevorderen van de bescherming en verwezenlijking van alle rechten van vrouwen en meisjes, inclusief die welke worden bedoeld in artikel 8, lid 4;

f)

bevorderen van de bescherming en verwezenlijking van de rechten van vrouwen en meisjes, met inbegrip van economische, politieke, arbeidsgerelateerde en sociale rechten en de rechten als bedoeld in artikel 8, lid 4.

4.

Kinderen en jongeren

a)

Bevorderen van de universele toegang tot alle sociale en gezondheidsdiensten voor kinderen en jongeren, met inbegrip van de meest gemarginaliseerden, met de nadruk op gezondheid, voeding, onderwijs, sociale bescherming en de ontwikkeling van jonge kinderen, onder meer via gespecialiseerde jeugdvriendelijke diensten;

b)

bevorderen van nieuwe initiatieven om in derde landen sterkere systemen voor kinderbescherming uit te bouwen, teneinde ervoor te zorgen dat kinderen hun leven optimaal kunnen beginnen en op alle gebieden beschermd worden tegen geweld, misbruik en verwaarlozing, onder meer door het bevorderen van de overgang van institutionele naar gemeenschapsgebaseerde zorg voor kinderen;

c)

bevorderen van de versterking van de positie van kinderen en jongeren door ruimte te creëren voor hun actieve en volwaardige deelname aan zaken die voor hen belangrijk zijn, met name het politieke leven, vredesprocessen en de bemiddelingsinspanningen, door initiatieven op het vlak van interculturele dialoog tussen jongerenorganisaties te steunen en door marginalisering en uitsluiting te voorkomen;

d)

verhogen van de bijstand aan jongeren om hen te ondersteunen bij het verwerven van relevante vaardigheden en bij de toegang tot fatsoenlijke en hoogwaardige banen door middel van onderwijs, beroepsopleiding en technische opleiding, evenals digitale technologieën;

e)

bevorderen van de versterking van de positie en verantwoordelijk burgerschap van jongeren door ruimte te creëren voor hun actieve en volwaardige deelname aan het politieke leven, vredesprocessen en bemiddelingsinspanningen, door initiatieven op het vlak van interculturele dialoog tussen jongerenorganisaties te steunen en door marginalisering en uitsluiting te voorkomen;

f)

creëren van een stimulerende omgeving die nieuwe en innoverende mogelijkheden biedt voor maatschappelijke betrokkenheid en ondernemerschap van jongeren, en werkgelegenheid voor jongeren.

5.

Migratie, gedwongen ontheemding en mobiliteit

a)

Ervoor zorgen dat de Unie voorop blijft lopen bij de invulling van de mondiale agenda op het gebied van migratie en het beheer van gedwongen ontheemding in al haar dimensies om veilige, ordelijke en reguliere migratie te vergemakkelijken die strookt met de mensenrechten, het internationaal vluchtelingenrecht en het internationaal humanitair recht;

b)

sturen en ondersteunen van mondiale en regio-overschrijdende beleidsdialogen, onder meer over de Zuid-Zuid-migratie, en van uitwisseling en samenwerking op het gebied van migratie en gedwongen ontheemding;

c)

ondersteunen van de uitvoering van internationale en toezeggingen van de Unie op het gebied van migratie en gedwongen ontheemding, onder meer op VN-niveau;

d)

verbeteren van de mondiale kennisbasis, ook wat betreft de verwevenheid van migratie en ontwikkeling, en opzetten van proefprojecten die gericht zijn op de ontwikkeling van innovatieve operationele benaderingen op het gebied van migratie en gedwongen ontheemding;

e)

stimuleren van strategische partnerschappen met revelante internationale organisaties, ter ondersteuning van internationale samenwerking en migratiebeheer conform het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal vluchtelingenrecht.

De samenwerking op dit gebied wordt beheerd in samenhang met de toepasselijke regelgeving van de Unie op migratiegebied, met volledige inachtneming van het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling.

6.

Waardig werk, sociale bescherming, ongelijkheid en inclusie

a)

Vormgeven aan de mondiale agenda en ondersteunen van initiatieven voor de integratie van een krachtige pijler inzake gelijkheid en sociale rechtvaardigheid in overeenstemming met de Europese waarden;

b)

bijdragen aan de wereldwijde agenda inzake waardig werk voor iedereen in een gezonde omgeving en op basis van de fundamentele arbeidsnormen van de IAO, onder meer wat betreft de sociale dialoog, leefbare lonen en de strijd tegen kinderarbeid, maatschappelijk verantwoord ondernemen, met name door mondiale waardeketens duurzaam en verantwoord te maken, alsook vergroten van de kennis over effectief genderresponsief werkgelegenheidsbeleid dat inspeelt op de behoeften van de arbeidsmarkt en sociaal-economische inclusie bevordert, met inbegrip van beroepsonderwijs en -opleiding en een leven lang leren;

c)

ondersteunen van mondiale initiatieven op het gebied van bedrijfsleven en mensenrechten, onder meer wat betreft verantwoordingsplicht van bedrijven voor schendingen van rechten en toegang tot rechtsmiddelen;

d)

ondersteunen van mondiale initiatieven inzake universele sociale bescherming die de beginselen van efficiëntie, duurzaamheid en billijkheid in acht nemen; met onder meer steun om de ongelijkheid aan te pakken en gendergelijkheid en sociale cohesie te verbeteren, met name door het opzetten en versterken van stelsels voor duurzame sociale bescherming en sociale zekerheid;

e)

voortzetten van mondiale onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten door middel van sociale innovatie die leidt tot sociale integratie en tegemoetkomt aan de rechten en specifieke behoeften van de meest kwetsbare groepen in de samenleving;

f)

bevorderen en ondersteunen van inspanningen om het sociale, politieke en economische leven inclusiever te maken en sociaal-economische oorzaken van conflicten aan te pakken.

7.

Cultuur

a)

Bevorderen van initiatieven op het gebied van culturele diversiteit en interculturele en interreligieuze dialoog voor vreedzame betrekkingen tussen gemeenschappen;

b)

ondersteunen van cultuur als motor voor duurzame sociale en economische ontwikkeling en versterken van de samenwerking op het gebied van cultureel erfgoed, evenals van het behoud ervan;

c)

ontwikkelen van lokale ambachten als middel om het lokale culturele erfgoed te behouden en duurzame ontwikkeling te bevorderen;

d)

versterken van de samenwerking inzake bescherming, behoud en opwaardering van het cultureel erfgoed, met inbegrip van het behoud van bijzonder kwetsbaar cultureel erfgoed, met name van minderheden en geïsoleerde gemeenschappen en inheemse volken, zoals omschreven in de UNDRIP;

e)

steunen van overeenkomsten voor de teruggave van cultuurgoederen aan de landen van herkomst;

f)

ondersteunen van culturele samenwerking, onder meer via uitwisselingen, partnerschappen en andere initiatieven, en erkennen van het professionalisme van auteurs, kunstenaars en culturele en creatieve actoren;

g)

ondersteunen van samenwerking en partnerschappen tussen sportorganisaties.

B.   AARDE

1.

Waarborgen van een gezond milieu en aanpak van de klimaatverandering

a)

Versterken van mondiale klimaat- en milieugovernance, uitvoeren van de Overeenkomst van Parijs, het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit, het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en het VN-Verdrag ter bestrijding van woestijnvorming, en van andere multilaterale milieuovereenkomsten;

b)

bijdragen tot de externe dimensie van het milieu- en klimaatbeleid van de Unie;

c)

integreren van doelstellingen inzake milieu, instandhouding van ecosystemen en biodiversiteit, klimaatverandering, rampenrisicovermindering en -paraatheid in het beleid, de plannen en de investeringen, onder meer door betere kennis en informatie;

d)

uitvoeren van internationale en Unie-initiatieven ter bevordering van de adaptatie aan en mitigatie van de klimaatverandering en van een klimaatveerkrachtige en op lage uitstoot van broeikasgassen gebaseerde ontwikkeling, onder meer via het uitvoeren van de NDC’s en emissiearme en klimaatveerkrachtige strategieën op lange termijn; bevorderen van rampenrisicovermindering, aanpakken van de aantasting van het milieu en van biodiversiteitsverlies, bevorderen van het behoud en het duurzame gebruik en beheer van terrestrische en mariene ecosystemen en hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van land, water, oceanen, visserij en bossen, stimuleren van bebossing en het beschermen van natuurlijke bossen, aanpakken van ontbossing, woestijnvorming, bodemdegradatie, illegale houtkap en illegale handel in wilde dieren en planten, bestrijden van verontreiniging, onder meer marien zwerfvuil, en waarborgen van een gezond milieu, aanpakken van klimaat- en milieuvraagstukken, onder meer wat betreft ontheemding veroorzaakt door natuurrampen, bevorderen van hulpbronnenefficiëntie, duurzame consumptie en productie, geïntegreerd waterbeheer en goed beheer van chemische stoffen en afval en ondersteunen van de overgang naar een emissiearme, klimaatveerkrachtige groene en circulaire economie, evenals het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen en verantwoord ondernemerschap;

e)

bevorderen van ecologisch duurzame landbouwpraktijken, met inbegrip van agro-ecologie, teneinde de ecosystemen en de biodiversiteit te beschermen en de ecologische en sociale veerkracht ten aanzien van klimaatverandering te bevorderen, met speciale aandacht voor het ondersteunen van kleine landbouwers, werknemers en ambachtslieden;

f)

uitvoeren van internationale en Unie-initiatieven om het verlies aan biodiversiteit tegen te gaan, bevorderen van het behoud en het duurzame gebruik en beheer van terrestrische en mariene ecosystemen en de daarmee samenhangende biodiversiteit;

g)

bevorderen van de geleidelijke afschaffing van subsidies voor milieuschadelijke fossiele brandstoffen, door energienutsbedrijven aan te moedigen tarieven vast te stellen die een weerspiegeling zijn van de reële kosten, en meer kosteneffectieve en klimaatvriendelijke alternatieven voor sociale bescherming te onderzoeken.

2.

Duurzame energie

a)

Ondersteunen van mondiale inspanningen, toezeggingen, partnerschappen en allianties, met inbegrip van duurzame energietransitie;

b)

bevorderen van energiezekerheid voor partnerlanden en lokale gemeenschappen, met inbegrip van diversificatie van bronnen en trajecten, waarbij rekening wordt gehouden met prijsvolatiliteit en emissiereductiepotentieel, en door het verbeteren van de markten en het aanmoedigen van onderlinge verbindingen en de handel op het vlak van energie, en met name elektriciteit;

c)

aanmoedigen van de regeringen van partnerlanden om een energiebeleid vast te stellen en markthervormingen door te voeren waarmee een gunstig klimaat tot stand wordt gebracht voor inclusieve groei en investeringen die leiden tot betere toegang voor allen tot klimaatvriendelijke, betaalbare, moderne, betrouwbare en duurzame energiediensten, waarbij voorrang wordt gegeven aan hernieuwbare energie en energie-efficiëntie;

d)

onderzoeken, in kaart brengen, mondiaal mainstreamen en financieel ondersteunen van duurzame bedrijfsmodellen die schaalbaar en reproduceerbaar zijn met het oog op de totstandbrenging van innovatieve en digitale technologieën dankzij innovatief onderzoek, waarbij wordt gezorgd voor meer efficiëntie, met name voor gedecentraliseerde benaderingen die energievoorziening door middel van hernieuwbare energie mogelijk maken, ook in gebieden waar de lokale marktcapaciteit beperkt is.

C.   WELVAART

1.

Duurzame en inclusieve groei, waardig werk en betrokkenheid van de particuliere sector

a)

Bevorderen van duurzame particuliere investeringen door middel van innovatieve financieringsmechanismen en risicodeling;

b)

verbeteren van het bedrijfs- en investeringsklimaat, ontwikkelen van een sociaal en ecologisch verantwoorde lokale particuliere sector, versterken van de publiek-private dialoog en van de capaciteit, het concurrentievermogen en de veerkracht van lokale kleine, middelgrote en micro-ondernemingen en starters, evenals van coöperaties en sociale ondernemingen, en de integratie van die ondernemingen in de lokale, regionale en mondiale economie;

c)

bevorderen van financiële inclusie door de toegang tot en het daadwerkelijke gebruik van financiële diensten te stimuleren, zoals microkredieten, microsparen, microverzekeringen en betalingsoverdracht, voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen en huishoudens, met name voor kansarme en kwetsbare groepen;

d)

ondersteunen van de uitvoering van het handelsbeleid van de Unie en van handelsovereenkomsten, in overeenstemming met duurzame ontwikkeling; versterken van de handelscapaciteiten van de partnerlanden, verbeteren van de toegang tot de markten van partnerlanden en bevorderen van eerlijke handel en van verantwoorde en verantwoordingsplichtige investerings- en zakenkansen voor bedrijven uit de Unie, waarbij belemmeringen voor markttoegang en investeringen worden weggenomen en er wordt gestreefd naar betere toegang tot klimaatvriendelijke technologieën, en waarbij tegelijk het zoveel mogelijk delen van toegevoegde waarde en het eerbiedigen van de mensenrechten in de toeleveringsketens wordt gewaarborgd, rekening houdend met de beleidscoherentie voor ontwikkeling;

e)

bevorderen van een effectieve beleidsmix ten behoeve van economische diversifiëring, toegevoegde waarde, regionale integratie en duurzame groene en blauwe economie;

f)

stimuleren van de toegang tot digitale technologieën, met inbegrip van het bevorderen van de toegang tot financiering en financiële inclusie, evenals e-handel;

g)

bevorderen van duurzame consumptie en productie en van innovatieve technologieën en praktijken voor een emissiearme, hulpbronnenefficiënte en circulaire economie;

h)

versterken van sociale en ecologische duurzaamheid, maatschappelijk verantwoord ondernemen en verantwoord ondernemerschap in de hele waardeketen;

i)

bestrijden van het witwassen van geld, corruptie, illegale geldstromen en belastingontduiking en -ontwijking; bevorderen van progressieve belastingheffing, corruptiebestrijdingsmaatregelen en van een herverdelingsbeleid via overheidsuitgaven;

j)

bevorderen van inclusieve groei, onder meer door het bevorderen en ondersteunen van de participatie van vrouwen en jongeren en door proactief de economische marginalisering van specifieke groepen in kaart te brengen en aan te pakken.

2.

Voedsel- en voedingszekerheid

a)

Ondersteunen en beïnvloeden van internationale strategieën, organisaties, mechanismen en actoren die betrokken zijn bij de uitrol van belangrijke mondiale beleidskwesties en kaders rond duurzame voedsel- en voedingszekerheid, terugdringen van de versnippering van de mondiale voedingsarchitectuur en bijdragen tot de verantwoordingsplicht inzake internationale toezeggingen op het gebied van voedselzekerheid, voeding en duurzame landbouw;

b)

verbeteren van mondiale collectieve goederen die een einde moeten maken aan honger en ondervoeding; zorgen voor een eerlijke toegang tot levensmiddelen, onder meer door het financieringstekort voor voeding aan te pakken, met onder andere instrumenten zoals het wereldwijde netwerk inzake voedselzekerheidscrises (Global Network on Food Crises), ter versterking van de capaciteit om adequaat op voedsel- en voedingscrises te reageren;

c)

op gecoördineerde en versnelde wijze bevorderen van sectoroverschrijdende inspanningen om de capaciteit voor gediversifieerde lokale en regionale voedselproductie te verhogen, zorgen voor voedings- en voedselzekerheid, alsook voor toegang tot drinkwater, en vergroten van de veerkracht van de meest kwetsbaren, met name in landen die langdurige of steeds terugkerende crises doormaken;

d)

bevestigen op mondiaal niveau van de centrale rol van duurzame landbouw, visserij en aquacultuur, met inbegrip van kleinschalige landbouw, veehouderij en nomadische veeteelt, voor meer voedselzekerheid, uitbanning van armoede, werkgelegenheid, rechtvaardige en duurzame toegang tot en rechtvaardig en duurzaam beheer van middelen, met inbegrip van land en landrechten, water, vrij beschikbaar zaaigoed en andere landbouwinput en (micro)kredieten, mitigatie van en adaptatie aan de klimaatverandering, veerkracht en gezonde ecosystemen;

e)

innovatie door internationaal onderzoek en versterken van algemene kennis en deskundigheid, bevorderen en versterken van lokale en autonome aanpassingsstrategieën, met name in verband met de mitigatie van en adaptatie aan de klimaatverandering, agrobiodiversiteit, mondiale en inclusieve waardeketens, eerlijke handel, voedselveiligheid, verantwoorde investeringen, goed beheer van de exploitatie van de bodem en de natuurlijke hulpbronnen.

D.   PARTNERSCHAPPEN

1.

Versterking van de rol van de lokale overheden als actoren van ontwikkeling

a)

Vergroten van de institutionele en operationele capaciteit van lokale overheden in Europa en de partnerlanden, en hun netwerken en allianties, als ontwikkelingsactoren en partners bij beleidsvorming, teneinde bij te dragen aan de formulering, uitvoering en monitoring van beleid en overeenkomsten met bijzondere aandacht voor de belangen van lokale gemeenschappen; vergroten van hun rol in de bewustmaking over decentraliseringshervormingen en lokale en stedelijke ontwikkeling; zorgen voor een inhoudelijke en permanente gestructureerde beleidsdialoog op het gebied van ontwikkeling, en bevorderen van democratisch bestuur, met name via de territoriale aanpak van lokale ontwikkeling, met inbegrip van decentralisatieprocessen, participatie en verantwoordingsplicht;

b)

meer interactie met Europese burgers over educatie inzake ontwikkelingssamenwerking en bewustmaking (onder meer het delen van kennis en betrokkenheid), met name met betrekking tot de duurzameontwikkelingsdoelstellingen, ook in de Unie en geassocieerde gebieden, evenals in kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten.

2.

Bevorderen van inclusieve samenlevingen en multistakeholderinitiatieven, goed economisch bestuur, met inbegrip van eerlijke en inclusieve mobilisering van binnenlandse inkomsten, met name in het kader van internationale samenwerking op belastinggebied, door het uitvoeren van maatregelen ter bestrijding van belastingontwijking en -ontduiking, transparant beheer van overheidsfinanciën en doeltreffende en inclusieve overheidsuitgaven, overeenkomstig verplichtingen op het gebied van de mensenrechten en beginselen van goed bestuur.

3.

Ondersteuning van het beoordelen en documenteren van de vooruitgang bij de uitvoering van de beginselen inzake partnerschap en doeltreffendheid.

BIJLAGE IV

ACTIEGEBIEDEN VOOR SNELLE RESPONS

1.

Acties die bijdragen aan vrede, stabiliteit en conflictpreventie in noodsituaties, bij dreigende crises, tijdens een crisis en na een crisis, ook wanneer die situaties het gevolg zijn van migratiestromen en gedwongen ontheemding.

Acties voor snelle respons als bedoeld in artikel 4, lid 4, punt a), worden opgezet voor een doeltreffende, efficiënte, geïntegreerde en conflictbewuste respons van de Unie wanneer de volgende uitzonderlijke en onvoorziene situaties zich voordoen:

a)

een noodsituatie, crisis, een situatie van kwetsbaarheid, hybride dreigingen, dreigende crisis of natuurrampen, indien relevant voor stabiliteit, vrede en veiligheid;

b)

een situatie die een gevaar betekent voor de vrede, de democratie, de rechtsstaat en de openbare orde, de bescherming van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, of de beveiliging en de veiligheid van personen, in het bijzonder personen die blootstaan aan seksueel en gendergerelateerd geweld in onstabiele situaties;

c)

een situatie die dreigt te ontaarden in een gewapend conflict of die het derde land of de derde landen in kwestie ernstig dreigt te destabiliseren.

Die acties voor snelle respons kunnen het volgende omvatten:

a)

steun, door middel van technische en logistieke bijstand, voor de inspanningen van internationale, regionale en lokale organisaties, statelijke actoren en actoren uit het maatschappelijk middenveld ter bevordering van vertrouwenscheppende maatregelen, bemiddeling, dialoog en verzoening, overgangsjustitie, en de versterking van de positie van vrouwen en jongeren, met name met betrekking tot spanningen binnen de samenleving en langdurige conflicten;

b)

steun voor de uitvoering van de resoluties van de VN-Veiligheidsraad in verband met vrouwen, jongeren, vrede en veiligheid;

c)

steun voor de inrichting en werking van tijdelijke besturen met een mandaat overeenkomstig het internationaal recht;

d)

steun voor de ontwikkeling van democratische en pluralistische staatsinstellingen, waaronder maatregelen om de rol van vrouwen in dergelijke instellingen te versterken, alsmede voor efficiënt burgerlijk bestuur en burgerlijk toezicht op het veiligheidsapparaat, en maatregelen ter versterking van de capaciteit van de rechtshandhavings- en justitiële autoriteiten die betrokken zijn bij het bestrijden van terrorisme, georganiseerde misdaad en alle vormen van illegale handel;

e)

steun voor internationale straftribunalen en nationale ad-hoctribunalen, waarheids- en verzoeningscommissies, overgangsjustitie en andere mechanismen voor de juridische schikking van mensenrechtenklachten en voor de vaststelling en toekenning van eigendomsrechten;

f)

steun voor het versterken van de capaciteit van staten, waar aanzienlijke druk bestaat om hun kerntaken snel op te bouwen, te behouden of te herstellen, met het oog op fundamentele sociale en politieke cohesie;

g)

steun voor de maatregelen die nodig zijn om een begin te maken met het herstel en de wederopbouw van belangrijke infrastructuur, huisvesting, openbare gebouwen en economische goederen, en fundamentele productiecapaciteit, alsmede andere maatregelen voor het weer op gang brengen van de economische activiteit, het scheppen van werkgelegenheid en het verwezenlijken van de minimumvoorwaarden die noodzakelijk zijn voor duurzame maatschappelijke ontwikkeling;

h)

steun voor civiele maatregelen in verband met de demobilisatie en re-integratie van voormalige strijders en hun gezinnen in de burgermaatschappij en, indien passend, hun repatriëring, evenals maatregelen om het probleem van kindsoldaten en vrouwelijke strijders aan te pakken;

i)

steun voor maatregelen om de maatschappelijke gevolgen van herstructurering van de strijdkrachten op te vangen;

j)

steun voor maatregelen om, binnen het bestek van het samenwerkingsbeleid van de Unie en de doelstellingen daarvan, de sociaal-economische gevolgen voor de burgerbevolking van antipersoneelmijnen, niet-geëxplodeerde munitie of explosieve overblijfselen van de oorlog aan te pakken. Tot de op grond van het instrument gefinancierde activiteiten kunnen onder meer voorlichting over risico’s, mijndetectie en -opruiming en, in samenhang daarmee, vernietiging van voorraden behoren;

k)

steun voor maatregelen om, binnen het bestek van het samenwerkingsbeleid van de Unie en de doelstellingen daarvan, het illegale gebruik en de illegale toegang tot vuurwapens, handvuurwapens en lichte wapens tegen te gaan;

l)

steun voor maatregelen om ervoor te zorgen dat er adequaat wordt ingespeeld op de specifieke behoeften van vrouwen en kinderen in crisis- en conflictsituaties, onder meer om te voorkomen dat zij worden blootgesteld aan gendergerelateerd geweld;

m)

steun voor de revalidatie en re-integratie van de slachtoffers van gewapende conflicten, waaronder ook maatregelen om in de specifieke behoeften van vrouwen en kinderen te voorzien;

n)

steun voor maatregelen om de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de democratie en de rechtsstaat, en van de desbetreffende internationale instrumenten, te bevorderen en te beschermen;

o)

steun voor sociaal-economische maatregelen ter bevordering van een eerlijke toegang tot en een transparant beheer van natuurlijke rijkdommen in een situatie van crisis of dreigende crisis, met inbegrip van vredesopbouw;

p)

steun voor maatregelen ter ondervanging van de mogelijke gevolgen van plotselinge bevolkingsbewegingen die van belang zijn voor de politieke en veiligheidssituatie, waaronder ook maatregelen om in de behoeften van gastgemeenschappen te voorzien;

q)

steun voor maatregelen om de ontwikkeling en de organisatie van het maatschappelijk middenveld en de deelname ervan aan het politieke proces te bevorderen, waaronder maatregelen ter versterking van de rol van vrouwen in dergelijke processen en maatregelen ter bevordering van onafhankelijke pluralistische en professionele media;

r)

steun voor maatregelen als antwoord op natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen die een bedreiging voor de stabiliteit vormen, alsmede op met pandemieën samenhangende bedreigingen van de volksgezondheid bij het ontbreken van of in aanvulling op door de Unie verleende humanitaire bijstand en bijstand voor civiele bescherming;

s)

capaciteitsopbouw van militaire actoren ter ondersteuning van ontwikkeling en veiligheid voor ontwikkeling, overeenkomstig artikel 9.

2.

Acties die bijdragen tot het versterken van de weerbaarheid en het koppelen van humanitaire hulp, ontwikkelingsacties en, waar van toepassing, vredesopbouw

Acties voor snelle respons als bedoeld in artikel 4, lid 4, punt b), worden opgezet om de weerbaarheid doeltreffend te versterken en om de coördinatie, samenhang en complementariteit van humanitaire hulp, ontwikkelingsacties en, waar van toepassing, vredesopbouw, die niet snel kunnen worden uitgevoerd door middel van geografische en thematische programma’s, beter op elkaar af te stemmen.

Die acties voor snelle respons kunnen het volgende omvatten:

a)

versterken van de weerbaarheid, aanpakken van factoren van kwetsbaarheid en potentiële oorzaken van conflicten, door personen, gemeenschappen, instellingen en landen te helpen zich beter voor te bereiden op, bestand te zijn tegen, zich aan te passen aan en snel te herstellen van politieke, economische en maatschappelijke druk en schokken, natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen, conflicten, pandemieën en mondiale bedreigingen, onder meer door hun bestaande capaciteiten in kaart te brengen en te versterken; door de capaciteit van een staat te versterken in het licht van aanzienlijke druk om de kerntaken, evenals de fundamentele sociale en politieke samenhang, snel op te bouwen, in stand te houden of te herstellen, en door samenlevingen, gemeenschappen en individuen te helpen om kansen en risico’s op een vreedzame en conflictbewuste manier te beheren en om bij grote druk bestaansmiddelen en sociale diensten op te bouwen, te behouden of te herstellen door steun te verlenen aan relevante internationale en multilaterale initiatieven die hetzelfde doel nastreven;

b)

verzachten van de nadelige effecten op korte termijn die het gevolg zijn van exogene schokken en die leiden tot macro-economische instabiliteit, ter bescherming van sociaal-economische hervormingen en prioritaire overheidsuitgaven voor sociaal-economische ontwikkeling en het terugdringen van armoede;

c)

uitvoeren van kortetermijnmaatregelen voor herstel en wederopbouw om de slachtoffers van door de natuur of door de mens veroorzaakte rampen, conflicten en mondiale dreigingen in staat te stellen te profiteren van een minimum aan sociaal-economische normen en zo snel mogelijk de voorwaarden te scheppen voor een hervatting van de ontwikkeling op basis van langetermijndoelstellingen die door de betrokken landen, regio’s en getroffen bevolkingsgroepen zijn bepaald; dit omvat het aanpakken van de dringende en onmiddellijke behoeften van ontheemde personen en van de gemeenschappen die hen opvangen, als gevolg van door de natuur of door de mens veroorzaakte rampen;

d)

hulp bieden aan een regio, een staat, op nationaal of lokaal niveau, of aan relevante internationale of maatschappelijke organisaties bij het snel opzetten van mechanismen voor rampenpreventie en -paraatheid, met inbegrip van systemen voor het voorspellen van en vroegtijdig waarschuwen voor rampen, teneinde de gevolgen ervan te beperken;

e)

ondersteunen van maatregelen voor het operationeel maken van geïntegreerde benaderingen, met name door het verbeteren van de coördinatie en de toepassing van conflictbewuste benaderingen door actoren voor humanitaire hulp, ontwikkeling en, waar van toepassing, vredesopbouw.

3.

Acties betreffende behoeften en prioriteiten op het gebied van het buitenlands beleid van de Unie

Acties voor snelle respons ter ondersteuning van de doelstellingen van artikel 4, lid 4, punt c), worden opgezet voor steun aan het buitenlands beleid van de Unie, in verband met politieke, economische en veiligheidsvraagstukken. Die acties stellen de Unie in staat op te treden indien er sprake is van een dringend of dwingend belang van buitenlands beleid of zich een kans voordoet om de doelstellingen ervan te bereiken waarvoor een snelle respons is vereist en die moeilijk op een andere manier kunnen worden bewerkstelligd.

Die acties voor snelle respons kunnen het volgende omvatten:

a)

steun voor de bilaterale, regionale en interregionale samenwerkingsstrategieën van de Unie ter bevordering van beleidsdialogen en de ontwikkeling van collectieve benaderingen van en antwoorden op uitdagingen van mondiaal belang, zoals migratie en gedwongen ontheemding, klimaatverandering en veiligheidsvraagstukken, met inbegrip van bemiddeling, en het benutten van mogelijkheden op dat gebied;

b)

steun voor het handelsbeleid van de Unie en het door onderhandelingen bereiken, uitvoeren en handhaven van handelsovereenkomsten, en voor het verbeteren van de toegang tot de markten van partnerlanden en het stimuleren van handel, investeringen en zakelijke kansen voor ondernemingen uit de Unie, met name kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, waarbij hindernissen voor markttoegang en investeringen worden geslecht en intellectuele-eigendomsrechten worden beschermd, door middel van economische diplomatie en samenwerking op zakelijk en regelgevingsgebied, met de nodige aanpassingen voor de specifieke situatie van het partnerland, rekening houdend met het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling als bepaald in de artikelen 208 en 212 VWEU en de in artikel 3, lid 1, van deze verordening bedoelde internationale verbintenissen;

c)

bijdragen tot het uitvoeren van de internationale dimensie van het interne beleid van de Unie, onder meer inzake milieu, klimaatverandering, energie, wetenschap en onderwijs, en samenwerking op het gebied van oceaangovernance, evenals steun voor de convergentie van regelgeving;

d)

bevorderen van een beter begrip en een grotere zichtbaarheid van de Unie en van haar rol op het wereldtoneel door middel van strategische communicatie, publieksdiplomatie, intermenselijke contacten, culturele diplomatie, samenwerking op het gebied van onderwijsgerelateerde en academische vraagstukken, en door outreach-activiteiten om de waarden en belangen van de Unie te promoten.

Met die acties voor snelle respons wordt uitvoering gegeven aan innovatief beleid of innovatieve initiatieven die aansluiten op de huidige of opkomende behoeften, mogelijkheden en prioriteiten op korte en middellange termijn, met de mogelijkheid dat zij worden meegenomen in toekomstige maatregelen binnen de geografische en thematische programma’s. Die acties zijn gericht op het verdiepen van de betrekkingen van de Unie en op dialoog en de opbouw van partnerschappen en allianties met de belangrijkste landen van strategisch belang, met name opkomende economieën en middeninkomenslanden die een steeds belangrijkere rol spelen in de wereldpolitiek, het mondiale bestuur, het buitenlands beleid, de internationale economie en in multilaterale fora.


BIJLAGE V

PRIORITAIRE GEBIEDEN VAN DE EFDO+-VERRICHTINGEN DIE WORDEN GEDEKT DOOR DE GARANTIE VOOR EXTERN OPTREDEN

De EFDO+-verrichtingen die in aanmerking komen voor steun via de garantie voor extern optreden, zijn met name gericht op de volgende prioritaire gebieden:

a)

financieren en ondersteunen van de ontwikkeling van de particuliere en coöperatieve sector die in overeenstemming is met de in artikel 209, lid 2, van het Financieel Reglement bepaalde voorwaarden en strookt met het doel van artikel 31, lid 2, van deze verordening, met bijzondere aandacht voor plaatselijke ondernemingen en kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, voor de bevordering van waardig werk op basis van de fundamentele arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie, en voor het stimuleren van bijdragen van Europese bedrijven aan het EFDO+;

b)

aanpakken van knelpunten voor particuliere investeringen door te voorzien in financieringsinstrumenten die kunnen worden uitgedrukt in de munteenheid van het betrokken partnerland, met inbegrip van garanties voor eerste verliezen voor portfolio’s, garanties voor projecten van de particuliere sector zoals leninggaranties aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, en garanties voor specifieke risico’s voor infrastructuurprojecten en ander risicokapitaal;

c)

aantrekken van financiering uit de particuliere sector, met bijzondere nadruk op kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, door het aanpakken van knelpunten en belemmeringen voor investeringen;

d)

versterken van sociaal-economische sectoren en gebieden en daaraan gerelateerde publieke en private infrastructuur en duurzame connectiviteit, met inbegrip van hernieuwbare en duurzame energie, water- en afvalbeheer, vervoer, informatie- en communicatietechnologieën, evenals milieu, duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, duurzame landbouw en blauwe economie, duurzaam bosbeheer en landschapsherstel, sociale infrastructuur, gezondheid en menselijk kapitaal, om het sociaal-economische klimaat te verbeteren;

e)

bijdragen aan klimaatactie en milieubescherming en -beheer;

f)

bijdragen tot het aanpakken van specifieke sociaal-economische grondoorzaken van irreguliere migratie en grondoorzaken van gedwongen ontheemding door het bevorderen van duurzame ontwikkeling, en bijdragen tot de duurzame re-integratie van migranten die terugkeren naar hun land van herkomst, alsmede vergroten van de weerbaarheid van doorreis- en gastgemeenschappen, waarbij naar behoren aandacht wordt besteed aan het versterken van de rechtsstaat, goed bestuur en de mensenrechten.


BIJLAGE VI

LIJST VAN ESSENTIËLE PRESTATIE-INDICATOREN

In samenhang met de duurzameontwikkelingsdoelstellingen wordt de volgende niet-limitatieve lijst van essentiële prestatie-indicatoren gebruikt om te helpen bepalen in welke mate de Unie heeft bijgedragen aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het instrument:

1)

De rechtsstaat-score met betrekking tot landen die Uniebijstand genieten

2)

Aandeel van de bevolking onder de internationale armoedegrens per geslacht, leeftijd, arbeidssituatie en geografische locatie (stad/platteland)

3)

Aantal vrouwen in de reproductieve leeftijd, tienermeisjes, en kinderen onder de vijf jaar dat is bereikt door voedingsprogramma’s met Uniesteun

4)

Aantal kleine landbouwbedrijven dat is bereikt met door de Unie ondersteunde maatregelen om hun duurzame productie, toegang tot markten en/of zekerheid van land te vergroten

5)

Aantal 1-jarigen dat met Uniesteun volledig is ingeënt

6)

Aantal leerlingen ingeschreven in het: a) primair onderwijs, b) secundair onderwijs, en het aantal mensen dat baat heeft gehad bij door de Unie gesteunde maatregelen voor de ontwikkeling van beroepsonderwijs en -opleiding / het verwerven vaardigheden in instellingen of op de werkvloer

7)

Met Uniesteun vermeden uitstoot van broeikasgassen (kiloton CO2-eq.)

8)

Oppervlakte van mariene, terrestrische en zoetwaterecosystemen die worden beschermd en/of duurzaam beheerd met Uniesteun

9)

Bereikt hefboomeffect voor investeringen en multiplicatoreffect

10)

Aantal personen die rechtstreeks profiteren van door de Unie gesteunde maatregelen die specifiek gericht zijn op het ondersteunen van civiele vredesopbouw of conflictpreventie in postconflictsituaties.

11)

Aantal processen in verband met de praktijken van partnerlanden op het gebied van handel, investeringen en ondernemerschap, of ter bevordering van de externe dimensie van het interne beleid van de Unie of de belangen van de Unie, waarop invloed is uitgeoefend

12)

Aantal personen met toegang tot een betere drinkwaterbron en/of sanitaire voorzieningen dankzij Uniesteun

13)

Aantal migranten, vluchtelingen en intern ontheemden of mensen uit gastgemeenschappen die met Uniesteun zijn beschermd of geholpen

14)

Aantal landen en steden met strategieën inzake klimaatverandering en/of beperking van het risico op rampen, die met Uniesteun a) zijn ontwikkeld of b) worden uitgevoerd

15)

Aantal kleine, middelgrote en micro-ondernemingen dat met Uniesteun duurzame consumptie- en productiepraktijken toepast

16)

Met Uniesteun geïnstalleerde capaciteit voor het opwekken van hernieuwbare energie (MW)

17)

Aandeel van de door de Unie gefinancierde samenwerking ter bevordering van gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen

18)

Aantal slachtoffers van mensenrechtenschendingen die rechtstreeks profiteren van door de Unie gefinancierde steun

19)

Aantal door de Unie gefinancierde initiatieven ter ondersteuning van de uitvoering van politieke, economische en sociale hervormingen en gezamenlijke overeenkomsten in partnerlanden.

Alle indicatoren die betrekking hebben op personen, worden, waar mogelijk, uitgesplitst naar geslacht, met name om de vooruitgang op het gebied van gendergelijkheid te monitoren, en naar leeftijd.

Alle indicatoren worden waar mogelijk uitgesplitst naar de geografische gebieden van het instrument.


11.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 225/80


Motivering van de Raad: Standpunt (EU) nr. 20/2021 van de Raad in eerste lezing, met het oog op de vaststelling van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad

(2021/C 225/02)

I.   INLEIDING

1.

De Commissie heeft als onderdeel van het pakket meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 op 14 juni 2018 een voorstel ingediend voor een Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) (1).

2.

Het Comité van de Regio’s en het Europees Economisch en Sociaal Comité hebben er respectievelijk op 6 december 2018 (2) en op 12 december 2018 (3) advies over uitgebracht. De Rekenkamer heeft op 13 december 2018 advies uitgebracht (4).

3.

In het Europees Parlement is het dossier toegewezen aan de Commissie buitenlandse zaken (AFET) en de Commissie ontwikkelingssamenwerking (DEVE). Het Europees Parlement heeft op 27 maart 2019 zijn standpunt vastgesteld (5).

4.

Sinds het begin van de procedure hebben de leden van de ad-hocgroep MFK NDICI in totaal 98 vergaderingen en informele videoconferenties gehouden.

5.

Het initiële mandaat van het voorzitterschap was gebaseerd op het op 12 juni 2019 door het Coreper overeengekomen partiële onderhandelingsmandaat (6), dat vervolgens op 25 september (7) en 27 november 2019 (8) is aangevuld. Op 18 september 2020 hechtte het Coreper zijn goedkeuring aan een herzien onderhandelingsmandaat, waarin met name de sturing is verwerkt die de Europese Raad in zijn conclusies van 21 juli 2020 (9) heeft gegeven.

6.

De interinstitutionele onderhandelingen zijn in oktober 2019 van start gegaan. Er zijn zeven informele trialogen gehouden. Daarnaast is in een aantal technische vergaderingen in het kader van de onderhandelingen tussen het Europees Parlement en de Raad het nodige voorbereidend werk verricht.

7.

Tijdens de zevende politieke trialoog (15 december 2020) werd over bijna alle openstaande kwesties een voorlopig akkoord bereikt. Daarna waren er in januari en februari 2021 nog vier technische vergaderingen nodig om de overeenkomst in wetgeving om te zetten en een aantal onopgeloste details uit te klaren, die vervolgens schriftelijk door de twee wetgevers werden bekrachtigd.

8.

Op 8 en 11 maart 2021 werd het voorlopige akkoord voorgelegd aan de leden van de ad-hocgroep MFK NDICI, die er geen bezwaar tegen aantekenden.

9.

Het Comité van permanente vertegenwoordigers heeft de definitieve compromistekst op 17 maart 2021 bevestigd (10).

10.

Deze tekst is op 18 maart 2021 voor stemming ter bevestiging voorgelegd aan de Commissie buitenlandse zaken (AFET) en de Commissie ontwikkelingssamenwerking (DEVE) van het Europees Parlement. De dag erna (19 maart) hebben de voorzitters van AFET en DEVE een brief aan de voorzitter van het Comité van permanente vertegenwoordigers (deel 2) ondertekend, waarin zij laten weten dat, indien de Raad zijn standpunt zoals verwoord in de bijlage bij die brief formeel aan het Europees Parlement toezendt, zij de plenaire vergadering van het Europees Parlement zullen aanbevelen het standpunt van de Raad, bijgewerkt door de juristen-vertalers, zonder amendementen in de tweede lezing van het Europees Parlement aan te nemen.

II.   DOELSTELLING

11.

Om de waarden, beginselen en fundamentele belangen van de EU wereldwijd te handhaven en uit te dragen, en om de wereldwijde uitdagingen integraal en tegelijkertijd flexibel aan te pakken, wordt met het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld, de financiering van het externe optreden op een nieuwe leest geschoeid, overeenkomstig het beginsel “eerst het beleid”, en worden de instrumenten voor het externe optreden ingrijpend geherstructureerd. Meer in het bijzonder worden de meeste bestaande financieringsinstrumenten voor het externe optreden (11) samengevoegd en op die manier de geografische en thematische prioriteiten gecombineerd, wordt EFDO+ opgericht en zo een nieuwe structuur voor externe investeringen gecreëerd, en krijgt de financiering voor partnerlanden in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan een plaats in de EU-begroting.

III.   ANALYSE VAN HET STANDPUNT VAN DE RAAD IN EERSTE LEZING

12.

Het Europees Parlement en de Raad hebben onderhandeld met het oog op een akkoord in de fase van het standpunt van de Raad in eerste lezing (leidend tot een “vroeg akkoord in tweede lezing”).

13.

De tekst van het standpunt van de Raad in eerste lezing weerspiegelt het billijke compromis dat het Europees Parlement en de Raad tijdens hun onderhandelingen met hulp van de Commissie hebben bereikt.

14.

Het akkoord omvat de volgende elementen:

de in het kader van NDICI — Europa in de wereld gefinancierde acties lopen in hoofdzaak via geografische programma’s, teneinde het effect van de steun van de Unie te vergroten en het optreden van de Unie dichter bij de partnerlanden en de bevolking te brengen. Dit wordt aangevuld met thematische programma’s en acties voor snelle respons, waarbij ervoor gezorgd wordt dat alle programma’s en acties consistent zijn en onderling samenhangen;

een evenwicht tussen de procedurele bepalingen en het wereldwijde bereik van het instrument. Er is met name overeengekomen dat de programmeringsdocumenten voor geografische en thematische programma’s worden vastgesteld via uitvoeringshandelingen en dat de Commissie bevoegd is gedelegeerde handelingen vast te stellen om met name wijzigingen aan te brengen in het maximumbedrag voor CBDSD-acties, het maximumbedrag voor de garantie voor extern optreden, het maximale voorzieningsbedrag en de voorzieningspercentages, de samenwerkings- en actiegebieden in de bijlagen II, III en IV, de prioritaire gebieden van de EFDO+-acties in bijlage V, en de lijst van kernprestatie-indicatoren in bijlage VI, en voorts om de verordening uit te breiden met specifieke doelstellingen, prioritaire samenwerkingsgebieden, thematische doelstellingen en indicatieve financiële toewijzingen, voor de uitgekozen subregio’s, en met bepalingen inzake de vaststelling van een monitorings- en evaluatiekader;

een integrale, gecoördineerde en gerichte aanpak via met name toepassing van het beginsel “eerst het beleid”, aan de hand van een ruimer beleidskader met onder meer resoluties van het Europees Parlement (artikel 7) en een inclusieve dialoog, de keuze om het comité te laten bijeenkomen in verschillende samenstellingen voor specifieke actiegebieden — zoals geografische acties, thematische acties en acties voor snelle respons — en de keuze om de lidstaten de mogelijkheid te geven een onderzoek te vragen naar eventuele andere kwesties in verband met de uitvoering van de verordening, met name met betrekking tot meerjarige-programmeringsdocumenten, met inbegrip van tussentijdse of ad-hocbeoordelingen en -evaluaties;

verwezenlijking van de doelstellingen van het instrument wordt voorts gewaarborgd middels een reeks bestedingsdoelstellingen die, met uitzondering van het ODA-streefcijfer, zijn opgenomen in de overwegingen en gericht zijn op toewijzing van de middelen, als volgt: ten minste 93 % als ODA, 30 % voor klimaatdoelstellingen, ten minste 85 % van de acties voor gendergelijkheid — waarvan ten minste 5 % bestemd is voor de G2 en ten minste 20 % van de ODA voor sociale inclusie en menselijke ontwikkeling, en een plafond van maximaal 5 % voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van de nabuurschapssteun. Het NDICI — Europa in de wereld, zal ook bijdragen aan de algemene biodiversiteitsdoelstelling van het MFK (overweging (48));

het instrument zal eveneens bijdragen aan de brede reactie van de Unie op uitdagingen, behoeften en kansen in verband met migratie en gedwongen ontheemding, in samenhang en complementariteit met het migratiebeleid van de Unie, met name aangezien zo’n 10 % van de NDICI-middelen specifiek besteed zal worden aan acties ter ondersteuning van beheer en beheersing van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding, en aan acties ter bestrijding van de grondoorzaken;

het mandaat voor externe leningen wordt verlengd (artikel 49, lid 1) en de activa worden overgeheveld naar het gemeenschappelijk voorzieningsfonds (artikel 31, lid 8);

het nieuw Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling+ (EFDO+), dat voortbouwt op zijn voorganger (het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling — EFDO) wordt opgericht en kan, samen met de garantie voor extern optreden en met behulp van subsidies, begrotingsgaranties en financieringsinstrumenten in partnerlanden in de geografische gebieden die onder het NDICI — Europa in de wereld vallen, steun verlenen aan financierings- en investeringsverrichtingen en concrete acties in begunstigden van het instrument voor pretoetredingssteun III;

de taakomschrijving van de Europese Investeringsbank wordt nader gespecificeerd en de bank wordt de uitvoering van exclusieve specifieke investeringsmogelijkheden toevertrouwd voor concrete verrichtingen met statelijke tegenpartijen en niet-commerciële substatelijke tegenpartijen, alsmede in voorkomend geval de uitvoering van aanvullende niet-exclusieve specifieke investeringsmogelijkheden voor verrichtingen met commerciële substatelijke tegenpartijen en verrichtingen ter bevordering van directe buitenlandse investeringen, handel en de internationalisering van de economie van partnerlanden;

de integrale aanpak voor de financiering van acties in het nabuurschap wordt tevens verwezenlijkt via toevoeging van bepalingen over de specifieke doelstellingen van het nabuurschapsgebied (artikel 18, verplaatst van bijlage II) en over meerlandenprogramma’s (artikel 21);

de acties en maatregelen die niet met het NDICI kunnen worden gesteund (uitgesloten activiteiten in artikel 29) zijn omschreven;

in de overwegingen is gewag gemaakt van de buffer voor nieuwe uitdagingen en prioriteiten en van de mogelijkheid om steun op te schorten in geval van achteruitgang van de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat in derde landen;

er is een indicatieve reeks kernprestatie-indicatoren vastgesteld waarmee de bijdrage van de Unie aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van de verordening kan worden gemeten (bijlage VI);

toepassing van de verordening met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2021 (artikel 27, lid 4, artikel 50, en overwegingen 60 en 85).

IV.   CONCLUSIE

15.

De Raad is van mening dat er een evenwichtig vroeg akkoord voor de tweede lezing voorligt, en dat de nieuwe verordening, eenmaal vastgesteld, zal voldoen aan de doelstelling van een efficiënte, coherente en alomvattende financiering van het externe optreden van de EU.

(1)  10148/18 + ADD 1.

(2)  15622/18 (PB C 86 van 7.3.2019, blz. 295).

(3)  15657/18 (PB C 110 van 22.3.2019, blz. 163).

(4)  PB C 45 van 4.2.2019, blz. 1.

(5)  Doc. A8-0173/2019 (PB C 108 van 26.3.2021, blz. 312).

(6)  10305/19.

(7)  12457/19.

(8)  14628/19.

(9)  10908/20.

(10)  6899/21 + ADD 1 + ADD 2.

(11)  Het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld, komt onder meer in de plaats van het Europees nabuurschapsinstrument (ENI), het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI), het partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen (PI), het instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (IcSP) en het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR). Doel is een coherente, ruime en doeltreffende financiering van het externe optreden van de EU na 2020.


Top
  翻译: