1984L0500 — NL — 20.05.2005 — 001.001
Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen
RICHTLIJN VAN DE RAAD van 15 oktober 1984 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake keramische voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen (PB L 277, 20.10.1984, p.12) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
No |
page |
date |
||
RICHTLIJN 2005/31/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 29 april 2005 |
L 110 |
36 |
30.4.2005 |
RICHTLIJN VAN DE RAAD
van 15 oktober 1984
betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake keramische voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen
(84/500/EEG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 76/893/EEG van de Raad van 23 november 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen ( 1 ), inzonderheid op artikel 3,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europese Parlement ( 2 ),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ),
Overwegende dat in artikel 2 van Richtlijn 76/893/EEG is bepaald dat materialen en voorwerpen aan levensmiddelen geen bestanddelen mogen afgeven in hoeveelheden die gevaar kunnen opleveren voor de menselijke gezondheid ;
Overwegende dat in artikel 3 van dezelfde richtlijn is bepaald dat de Raad overeenkomstig de procedure van artikel 100 van het Verdrag door middel van een richtlijn de bijzondere bepalingen vaststelt die van toepassing zijn op bepaalde groepen materialen en voorwerpen (specifieke richtlijnen) ;
Overwegende dat in de meeste Lid-Staten ten aanzien van keramische voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen dwingende bepalingen van kracht zijn ter bescherming van de menselijke gezondheid, die betrekking hebben op de beperking van de extraheerbare hoeveelheden lood en cadmium ;
Overwegende dat deze bepalingen van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen, hetgeen leidt tot belemmeringen voor de instelling en de werking van de gemeenschappelijke markt ;
Overwegende dat deze belemmeringen kunnen worden opgeheven, indien het in de Gemeenschap in de handel brengen van keramische voorwerpen wordt onderworpen aan uniforme voorschriften ; dat derhalve de grenswaarden, de beproevings- en de analysemethoden van genoemde voorwerpen moeten worden geharmoniseerd ;
Overwegende dat het passende instrument om deze doelstelling te verwezenlijken een specifieke richtlijn is in de zin van artikel 3 van Richtlijn 76/893/EEG, waarvan de algemene voorschriften ook op het onderhavige geval van toepassing worden ;
Overwegende dat de aanpassing van bepaalde maatregelen inzake toezicht en analyse aan de technische vooruitgang waarin de richtlijn voorziet een uitvoeringsmaatregel is en dat het gewenst is de aanneming hiervan toe te vertrouwen aan de Commissie ten einde de procedure te vereenvoudigen en te bespoedigen ;
Overwegende dat in alle gevallen waarin de Raad de Commissie bevoegdheden verleent voor de tenuitvoerlegging van de voorschriften in de sector materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen, dient te worden voorzien in een procedure waarbij een nauwe samenwerking tot stand wordt gebracht tussen de Lid-Staten en de Commissie in het kader van het Permanent Comité voor levensmiddelen, ingesteld bij besluit van de Raad van 13 november 1969,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :
Artikel 1
1. Deze richtlijn is een specifieke richtlijn in de zin van artikel 3 van Richtlijn 76/893/EEG.
2. Deze richtlijn heeft betrekking op het eventueel afgeven van lood en cadmium door de keramische voorwerpen die bestemd zijn om als eindprodukt met levensmiddelen in aanraking te komen, of die daarmede overeenkomstig hun bestemming in aanraking komen.
3. Onder „keramische voorwerpen” worden verstaan voorwerpen vervaardigd uit een mengsel van anorganische materialen met een doorgaans hoog gehalte aan klei of silicaat, waaraan eventueel kleine hoeveelheden organische stoffen zijn toegevoegd. Deze voorwerpen worden eerst gevormd en de verkregen vorm wordt door het bakken definitief vastgelegd. Zij kunnen verglaasd, geëmailleerd en/of versierd zijn.
Artikel 2
1. De hoeveelheden lood en cadmium die door keramische voorwerpen worden afgegeven, mogen de hierna vastgestelde grenzen niet overschrijden.
2. De hoeveelheden lood en cadmium die door keramische voorwerpen worden afgegeven, worden bepaald met behulp van een proef waarvan de omstandigheden in bijlage I zijn vastgesteld en met behulp van de in bijlage II beschreven analysemethode.
3. Wanneer een keramisch voorwerp bestaat uit een vat met een keramisch deksel, geldt als lood- en/of cadmiumgrens die niet mag worden overschreden (mg/dm2 of mg/l) die welke van toepassing is op het enkele vat.
Het enkele vat en de binnenkant van het deksel worden afzonderlijk beproefd onder dezelfde omstandigheden.
De som van de twee geëxtraheerde hoeveelheden lood en/of cadmium die aldus is verkregen, wordt al naar gelang het geval gerelateerd aan de oppervlakte of het volume van het enkele vat.
4. Een keramisch voorwerp wordt geacht in overeenstemming te zijn met de voorschriften van deze richtlijn, indien de hoeveelheden lood en/of cadmium die worden geëxtraheerd tijdens de proef die wordt uitgevoerd onder de in de bijlagen I en II bedoelde omstandigheden, de volgende grenzen niet overschrijden :
Pb |
Cd |
|
Categorie 1: Niet-vulbare voorwerpen en vulbare voorwerpen waarvan de inwendige diepte gemeten tussen het laagste punt en het horizontale vlak door de bovenrand ten hoogste 25 mm bedraagt |
0,8 mg/dm2 |
0,07 mg/dm2 |
Categorie 2: Alle andere vulbare voorwerpen |
4,0 mg/l |
0,3 mg/l |
Categorie 3: Kookgerei ; verpakkingen en opslagvaten met een inhoud van meer dan 3 liter |
1,5 mg/l |
0,1 mg/l |
5. Wanneer een keramisch voorwerp de hierboven genoemde hoeveelheden niet met meer dan 50 % overschrijdt, wordt dit voorwerp evenwel geacht in overeenstemming te zijn met de voorschriften van deze richtlijn, indien ten minste drie andere voorwerpen die qua vorm, afmetingen, decoratie en glazuur daaraan gelijk zijn, aan een proef worden onderworpen die wordt uitgevoerd onder de in de bijlagen I en II bedoelde omstandigheden en de uit deze voorwerpen geëxtraheerde hoeveelheden lood en/of cadmium gemiddeld de vastgestelde grenzen niet overschrijden en elk van deze voorwerpen afzonderlijk deze grenzen niet met meer dan 50 % overschrijdt.
Artikel 2 bis
1. In elk handelsstadium tot en met het detailhandelsstadium gaan keramische voorwerpen die nog niet met levensmiddelen in aanraking zijn gebracht, vergezeld van een schriftelijke verklaring zoals bedoeld in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad ( 4 ).
Die verklaring wordt afgegeven door de fabrikant of een in de Gemeenschap gevestigde verkoper en bevat de in bijlage III bij de onderhavige richtlijn vastgestelde informatie.
2. De fabrikant of de importeur in de Gemeenschap van de keramische voorwerpen verstrekt de nationale bevoegde autoriteiten op verzoek documentatie waaruit blijkt dat deze voorwerpen aan de lood- en cadmiummigratielimieten in artikel 2 voldoen. Deze documentatie omvat de uitslag van de uitgevoerde analyse, de testomstandigheden, alsook de naam en het adres van het testlaboratorium.
Artikel 3
De in de bijlagen, met uitzondering van de punten 1 en 2 van bijlage I, aan te brengen wijzigingen op grond van de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 10 van Richtlijn 76/893/EEG.
Artikel 4
1. Vóór het verstrijken van een termijn van drie jaar na de kennisgeving van deze richtlijn ( 5 ), bepaalt de Raad overeenkomstig de procedure van artikel 100 van het Verdrag :
a) de beperkingen waaraan die delen van keramische voorwerpen welke bestemd zijn om in aanraking te komen met de mond, moeten worden onderworpen,
b) de methodes voor de controle op het naleven van de onder a) bedoelde beperkingen.
2. Gedurende dezelfde periode onderzoekt de Commissie aan de hand van toxicologische en technologische gegevens opnieuw de in artikel 2 vastgestelde grenzen, ten einde deze te verlagen, alsmede de belichtingsomstandigheden voor de in bijlage I vastgestelde proef en dient zij, in voorkomend geval, bij de Raad voorstellen tot wijziging van de richtlijn in.
Artikel 5
1. De Lid-Staten wijzigen, zo nodig, hun wetgeving ten einde aan deze richtlijn te voldoen zodat :
— drie jaar na de kennisgeving van deze richtlijn de handel in keramische voorwerpen die overeenstemmen met deze richtlijn, wordt toegelaten ;
— vijf jaar na de kennisgeving van deze richtlijn het in de handel brengen van keramische voorwerpen die niet met deze richtlijn overeenstemmen, wordt verboden.
Zij stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis.
2. Onverminderd lid 1 mogen de Lid-Staten het verbod om keramische voorwerpen te produceren die niet aan de bepalingen van deze richtlijn voldoen, instellen of handhaven.
Artikel 6
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.
BIJLAGE I
BASISVOORSCHRIFTEN VOOR HET BEPALEN VAN DE MIGRATIE VAN LOOD EN CADMIUM
1. Beproevingsvloeistof („Simulatievloeistof”)
4-procentige (vol.) versbereide waterige oplossing van azijnzuur.
2. Beproevingsomstandigheden
2.1. De proef wordt uitgevoerd bij een temperatuur van 22 ± 2°C en duurt 24 ± 0,5 uren.
2.2. Wanneer alleen de migratie van lood wordt bepaald, wordt het monster met behulp van een geschikte beschermende bekleding bedekt en blootgesteld aan de in een laboratorium gebruikelijke belichtingsomstandigheden.
Wanneer de migratie van lood en cadmium of alleen van cadmium wordt bepaald, wordt het monster bedekt en wel zodanig dat het te beproeven oppervlak in het volstrekte donker wordt gehouden.
3. Vulling
3.1. Vulbare monsters
Het voorwerp wordt met de 4-procentige (vol. azijnzuuroplossing gevuld tot op ten hoogste 1 mm van het overlooppunt, gemeten vanaf de bovenrand van het monster.
Bij monsters met een platte of lichtgebogen rand wordt het monster echter zodanig gevuld dat de afstand tussen het vloeistofoppervlak en het overlooppunt ten hoogste 6 mm bedraagt, gemeten langs de gebogen rand.
3.2. Niet-vulbare monsters
Het oppervlak van het monster dat niet bestemd is om in aanraking te komen met levensmiddelen wordt eerst bekleed met een geschikte beschermende laag die bestand is tegen de werking van de 4-procentige (vol.) azijnzuuroplossing.
Vervolgens wordt het monster ondergedompeld in een vat dat een bekend volume azijnzuuroplossing bevat en wel zodanig dat het oppervlak dat bestemd is om in aanraking te komen met levensmiddelen geheel wordt bedekt door de beproevingsvloeistof.
4. Bepaling van het oppervlak
Het oppervlak van de voorwerpen van categorie 1 is gelijk aan het oppervlak van de meniscus bestaande uit het vrije oppervlak van de verkregen vloeistof met inachtneming van de onder punt 3 vermelde voorwaarden inzake vulling.
BIJLAGE II
ANALYSEMETHODE VOOR HET BEPALEN VAN DE MIGRATIE VAN LOOD EN CADMIUM
1. Doel en toepassingsgebied
Met deze methode kan de specifieke migratie van lood en cadmium worden bepaald.
2. Principe
De specifieke migratie van lood en cadmium wordt bepaald aan de hand van een instrumentele analysemethode die voldoet aan de prestatiecriteria in punt 4.
3. Reagentia
— Alle reagentia moeten analytisch zuiver zijn, tenzij iets anders is aangegeven.
— Onder „water” wordt hier gedestilleerd water (of water van gelijkwaardige kwaliteit) verstaan.
3.1. Waterige oplossing van azijnzuur (4 % v/v)
Voeg aan water 40 ml ijsazijn toe en leng aan tot 1 000 ml.
3.2. Voorraadoplossingen
Bereid voorraadoplossingen van 1 000 mg/l lood en ten minste 500 mg/l cadmium in azijnzuur 4 %, zoals bedoeld in punt 3.1.
4. Prestatiecriteria voor de instrumentele analysemethode
4.1. De aantoonbaarheidsgrens mag niet hoger liggen dan:
— 0,1 mg/l voor lood,
— 0,01 mg/l voor cadmium.
De aantoonbaarheidsgrens is hier de concentratie van het element in azijnzuur 4 %, zoals bedoeld in punt 3.1, dat een signaal van tweemaal de ruis van het meetinstrument oplevert.
4.2. De bepaalbaarheidsgrens mag niet hoger liggen dan:
— 0,2 mg/l voor lood,
— 0,02 mg/l voor cadmium.
4.3. Terugvinding. Wanneer aan het azijnzuur 4 %, zoals bedoeld in punt 3.1, lood of cadmium wordt toegevoegd, moet daarvan 80-120 % worden teruggevonden.
4.4. Specificiteit. De analysemethode moet vrij zijn van spectrale en matrixinterferentie.
5. Methode
5.1. Bereiding van het monster
Het monster moet schoon zijn en vrij van vet en andere stoffen die de testuitslag kunnen beïnvloeden.
Was het monster in afwasmiddeloplossing bij ongeveer 40 °C. Spoel het eerst met leidingwater en daarna met gedestilleerd water of water van gelijkwaardige kwaliteit. Laat het water weglopen en droog het monster zonder het te verontreinigen. Raak het te testen oppervlak na de reiniging niet meer aan.
5.2. Bepaling van lood en/of cadmium
— Test het aldus bereide monster overeenkomstig de voorschriften in bijlage I.
— Homogeniseer de inhoud van het monster met een geschikte methode waarmee geen oplossing verloren gaat en het te testen oppervlak niet wordt afgeschuurd. Voer pas daarna de bepaling van lood en/of cadmium uit op de testoplossing.
— Voer ook een blancobepaling uit op het reagens voor elke reeks bepalingen.
— Voer de bepaling van lood en/of cadmium uit in geschikte omstandigheden.
BIJLAGE III
VERKLARING VAN OVEREENSTEMMING
De in artikel 2 bis, lid 1, bedoelde schriftelijke verklaring bevat de volgende informatie:
1) naam en adres van het bedrijf dat het afgewerkte keramische voorwerp vervaardigt, en van de importeur die het in de Gemeenschap invoert;
2) een omschrijving van het keramische voorwerp;
3) de datum van de verklaring;
4) de bevestiging dat het keramische voorwerp aan de voorschriften in deze richtlijn en in Verordening (EG) nr. 1935/2004 voldoet.
De schriftelijke verklaring maakt een eenvoudige identificatie mogelijk van de voorwerpen waarvoor zij geldt. Wanneer substantiële productiewijzigingen de migratie van lood en cadmium wijzigen, is een nieuwe verklaring nodig.
( 1 ) PB nr. L 340 van 9. 12. 1976, blz. 19.
( 2 ) PB nr. C 95 van 28. 4. 1975, blz. 41.
( 3 ) PB nr. C 263 van 17. 11. 1975, blz. 66.
( 4 ) PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4.
( 5 ) Van deze richtlijn is aan de Lid-Staten kennis gegeven op 17 oktober 1984.