02004D0558 — NL — 01.01.2021 — 015.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 15 juli 2004

tot uitvoering van Richtlijn 64/432/EEG van de Raad voor wat betreft aanvullende garanties voor het intracommunautaire handelsverkeer in runderen ten aanzien van infectieuze boviene rhinotracheïtis en de goedkeuring van de door sommige lidstaten ingediende uitroeiingsprogramma's

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 2114)

(Voor de EER relevante tekst)

(2004/558/EG)

(PB L 249 van 23.7.2004, blz. 20)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 21 augustus 2007

  L 219

37

24.8.2007

 M2

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 17 maart 2008

  L 76

56

19.3.2008

►M3

BESLUIT VAN DE COMMISSIE van 5 augustus 2010

  L 205

7

6.8.2010

 M4

UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE van 12 oktober 2011

  L 268

17

13.10.2011

 M5

UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE van 14 februari 2014

  L 46

10

18.2.2014

 M6

UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE van 8 oktober 2014

  L 294

43

10.10.2014

 M7

UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/250 VAN DE COMMISSIE van 13 februari 2015

  L 41

43

17.2.2015

 M8

UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/1765 VAN DE COMMISSIE van 30 september 2015

  L 257

44

2.10.2015

►M9

UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2015/2278 VAN DE COMMISSIE van 4 december 2015

  L 322

55

8.12.2015

 M10

UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2016/1101 VAN DE COMMISSIE van 5 juli 2016

  L 182

51

7.7.2016

 M11

UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/486 VAN DE COMMISSIE van 17 maart 2017

  L 75

27

21.3.2017

 M12

UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2017/888 VAN DE COMMISSIE van 22 mei 2017

  L 135

27

24.5.2017

 M13

UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2019/55 VAN DE COMMISSIE van 10 januari 2019

  L 10

74

14.1.2019

►M14

UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2020/1663 VAN DE COMMISSIE van 6 november 2020

  L 374

8

10.11.2020

►M15

UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2020/2109 VAN DE COMMISSIE van 16 december 2020

  L 427

4

17.12.2020




▼B

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 15 juli 2004

tot uitvoering van Richtlijn 64/432/EEG van de Raad voor wat betreft aanvullende garanties voor het intracommunautaire handelsverkeer in runderen ten aanzien van infectieuze boviene rhinotracheïtis en de goedkeuring van de door sommige lidstaten ingediende uitroeiingsprogramma's

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 2114)

(Voor de EER relevante tekst)

(2004/558/EG)



Artikel 1

De door de lidstaten in de eerste kolom van de tabel in bijlage I ingediende programma's voor de bestrijding en uitroeiing van infecties met het boviene herpesvirus van het type 1 (BHV1), hierna „infectieuze boviene rhinotracheïtis” of „IBR” genoemd, in de in de tweede kolom van de tabel in bijlage I vermelde regio's van deze lidstaten worden goedgekeurd.

Artikel 2

1.  

Fok- en gebruiksrunderen die afkomstig zijn uit niet in bijlage II genoemde lidstaten of regio's daarvan en die bestemd zijn voor in bijlage I opgenomen lidstaten of regio's daarvan, moeten ten minste voldoen aan de volgende aanvullende garanties:

a) 

zij moeten afkomstig zijn van een bedrijf waar volgens officiële berichtgeving in de laatste twaalf maanden geen klinische of pathologische verschijnselen van infectieuze boviene rhinotracheïtis zijn geconstateerd;

b) 

zij moeten onmiddellijk voor verzending 30 dagen lang in een door de bevoegde autoriteit erkende inrichting geïsoleerd zijn geweest en alle runderen in dezelfde isolatie-inrichting mogen al die tijd geen klinische symptomen van infectieuze boviene rhinotracheïtis hebben vertoond;

c) 

zij en alle andere runderen in dezelfde isolatie-inrichting moeten met negatief resultaat een serologische test hebben ondergaan, uitgevoerd op bloedmonsters die minstens 21 dagen na aankomst in de isolatie-inrichting zijn genomen en die op de volgende antistoffen zijn onderzocht:

i) 

in het geval van gevaccineerde runderen, antistoffen tegen de gE-glycoproteïne van het BHV1, of

ii) 

in het geval van niet-gevaccineerde runderen, antistoffen tegen het gehele BHV1.

2.  

In afwijking van lid 1 kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van oorsprong toestaan dat runderen die voldoen aan minstens één van de volgende alternatieve voorwaarden worden verzonden naar bedrijven die gelegen zijn in gebieden die zijn opgenomen in bijlage I:

a) 

de dieren zijn afkomstig uit een lidstaat die is opgenomen in bijlage I en komen van BHV1-vrije bedrijven en voldoen minstens aan de in bijlage III vastgestelde vereisten,

b) 

de dieren zijn bestemd voor de vleesproductie en voldoen aan de volgende voorwaarden:

i) 

de dieren

— 
komen van BHV1-vrije bedrijven zoals gedefinieerd in bijlage III, of
— 
stammen af van gevaccineerde en geregeld gehervaccineerde moederdieren, of
— 
zijn overeenkomstig de instructies van de producent geregeld gevaccineerd en gehervaccineerd met een gE-deletievaccin, of
— 
hebben in de lidstaat van oorsprong met negatief resultaat een serologische test op antistoffen ondergaan als bedoeld in lid 1, onder c), uitgevoerd op een bloedmonster dat binnen 14 dagen van verzending is genomen, en

▼M3

ii) 

zij worden vervoerd zonder in contact te komen met dieren met een minder goede gezondheidsstatus naar een bedrijf met een niet bekende BHV1-status in de lidstaat van bestemming die in bijlage I is opgenomen, waar alle dieren overeenkomstig het goedgekeurde nationale uitroeiingsprogramma in stallen worden vetgemest, en van waaruit zij uitsluitend naar het slachthuis kunnen worden vervoerd;

▼B

c) 

de dieren zijn afkomstig van bedrijven waar alle runderen in het bedrijf die ouder zijn dan 15 maanden zijn gevaccineerd en geregeld worden gehervaccineerd en alle dieren in het bedrijf die ouder zijn dan 9 maanden met negatief resultaat een serologische test hebben ondergaan op antistoffen tegen de gE-glycoproteïne van het BHV1 met tussenpozen van niet meer dan twaalf maanden en de dieren zijn met negatief resultaat getest op antistoffen als bedoeld in lid 1, onder c), i), op bloedmonsters die tijdens de laatste 14 dagen voor verzending zijn genomen;

d) 

de dieren zijn afkomstig van BHV1-vrije bedrijven zoals vastgesteld in bijlage III, die gelegen zijn in een lidstaat waar voor infectieuze boviene rhinotracheïtis een meldingsplicht geldt en waar binnen een gebied met een radius van vijf km rond de bedrijven gedurende de voorbije 30 dagen geen klinische of pathologische verschijnselen van BHV1-infectie zijn geconstateerd en de dieren zijn met negatief resultaat getest op antistoffen als bedoeld in lid 1, onder c), op een bloedmonster dat tijdens de laatste 14 dagen voor verzending is genomen.

3.  
Slachtrunderen die afkomstig zijn uit niet in bijlage II genoemde lidstaten of regio's daarvan en die bestemd zijn voor in bijlage I opgenomen lidstaten of regio's daarvan, moeten rechtstreeks naar het slachthuis van bestemming worden vervoerd of naar een erkend verzamelcentrum vanwaar zij overeenkomstig artikel 7, tweede streepje, van Richtlijn 64/432/EEG naar het slachthuis worden vervoerd om te worden geslacht.

▼M9

4.  
Op het gezondheidscertificaat volgens model 1 in bijlage F bij Richtlijn 64/432/EEG dat de in lid 1 van dit artikel vermelde runderen vergezelt, moeten in afdeling C, punt II.3.3., het desbetreffende artikel en lid en de desbetreffende nummers van deze beschikking in de overeenkomstige in dat punt in te vullen ruimten worden vermeld.

▼B

Artikel 3

1.  

Fok- en gebruiksrunderen die afkomstig zijn uit niet in bijlage II genoemde lidstaten of regio's daarvan en die bestemd zijn voor lidstaten of regio's daarvan die vrij zijn van infectieuze boviene rhinotracheïtis en opgenomen zijn in bijlage II, moeten ten minste voldoen aan de volgende aanvullende garanties:

a) 

zij moeten voldoen aan de aanvullende garanties als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a) en b);

b) 

zij en alle andere runderen in dezelfde isolatie-inrichting als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b), moeten met negatief resultaat een serologische test hebben ondergaan, uitgevoerd op bloedmonsters die minstens 21 dagen na aankomst in de isolatie-inrichting zijn genomen en die op antistoffen tegen het gehele BHV1 zijn onderzocht;

c) 

zij mogen niet tegen infectieuze boviene rhinotracheïtis ingeënt zijn geweest.

2.  
Slachtrunderen die afkomstig zijn uit niet in bijlage II genoemde lidstaten of regio's daarvan en die bestemd zijn voor in bijlage II opgenomen lidstaten of regio's daarvan, moeten rechtstreeks naar het slachthuis van bestemming worden vervoerd om overeenkomstig artikel 7, eerste streepje, van Richtlijn 64/432/EEG te worden geslacht.

▼M9

3.  
Op het gezondheidscertificaat volgens model 1 in bijlage F bij Richtlijn 64/432/EEG dat de in lid 1 van dit artikel vermelde runderen vergezelt, moeten in afdeling C, punt II.3.3., het desbetreffende artikel en lid en de desbetreffende nummers van deze beschikking in de overeenkomstige in dat punt in te vullen ruimten worden vermeld.

▼M3

4.  

In afwijking van lid 1, onder a) en b), mag de bevoegde autoriteit in de lidstaat van bestemming toestaan dat voor de vleesproductie bestemde runderen onder de volgende voorwaarden worden binnengebracht in een BHV1-vrij bedrijf, als omschreven in bijlage III („BHV1-vrij bedrijf”), dat is gelegen in een regio van die lidstaat die is opgenomen in de lijst van bijlage II:

a) 

de dieren mogen niet zijn gevaccineerd tegen BHV1 en moeten afkomstig zijn van en sinds hun geboorte hebben verbleven op BHV1-vrije bedrijven;

b) 

de dieren worden vervoerd zonder dat zij in contact komen met dieren met een minder goede gezondheidsstatus;

c) 

de dieren hebben gedurende ten minste 30 dagen onmiddellijk vóór de verzending of sinds hun geboorte als de dieren minder dan 30 dagen oud zijn, verbleven in het bedrijf van herkomst of in een door de bevoegde autoriteit erkende isolatie-inrichting, die is gelegen in een lidstaat waar voor infectieuze boviene rhinotracheïtis een meldingsplicht geldt en waar binnen een gebied met een straal van 5 km rond het bedrijf of de isolatie-inrichting gedurende de voorbije 30 dagen geen klinische of pathologische verschijnselen van BHV1-infectie zijn geconstateerd;

d) 

de dieren zijn met negatief resultaat onderworpen aan hetzij een serologische test op antistoffen tegen de gE-glycoproteïne van het BHV1 ingeval de dieren afkomstig zijn van een tegen BHV1 gevaccineerd beslag, hetzij, in alle andere gevallen, een serologische test op antistoffen tegen het gehele BHV1, uitgevoerd op een bloedmonster dat tijdens de laatste 7 dagen vóór verzending uit het onder c) bedoelde bedrijf is genomen;

e) 

op het BHV1-vrije bedrijf van bestemming worden alle dieren in stallen vetgemest en alleen verplaatst voor vervoer naar het slachthuis;

f) 

de onder d) vermelde dieren worden onderworpen aan een serologische test op antistoffen tegen de gE-glycoproteïne van het BHV1 of het gehele BHV1, uitgevoerd op een bloedmonster dat binnen 21 tot 28 dagen na aankomst op het onder e) bedoelde bedrijf is genomen,

i) 

waarbij de test in elk geval een negatief resultaat oplevert, of

ii) 

waarbij de BHV1-vrije status van het bedrijf opgeschort blijft totdat de besmette dieren zijn geslacht binnen minder dan 45 dagen na aankomst op het bedrijf, en

— 
waarbij de dieren in direct contact met de besmette dieren met negatieve resultaten hebben gereageerd op een test op antistoffen tegen de gE-glycoproteïne van het BHV1 of het gehele BHV1, uitgevoerd op een bloedmonster dat niet eerder dan 28 dagen na het vervoer van de besmette dieren is verzameld, of
— 
waarbij de dieren die hetzelfde omsloten luchtvolume met de besmette dieren delen met negatieve resultaten hebben gereageerd op een test op antistoffen tegen het gehele BHV1, uitgevoerd op een bloedmonster dat niet eerder dan 28 dagen na het vervoer van de besmette dieren is verzameld, of
— 
waarbij de resterende dieren op het bedrijf met negatieve resultaten hebben gereageerd op een test op antistoffen tegen het gehele BHV1, uitgevoerd op een bloedmonster dat niet eerder dan 28 dagen na het vervoer van de besmette dieren is verzameld, of
— 
waarbij de BHV1-vrije status overeenkomstig punt 4 van bijlage III wordt hersteld.
5.  
De in lid 4 bedoelde lidstaat van bestemming deelt de Commissie en de andere lidstaten de in bijlage II opgenomen regio’s mee waarin de bepalingen van lid 4 zullen worden uitgevoerd, alsook de datum van de geplande toepassing.

▼B

Artikel 4

Fok- en gebruiksrunderen die afkomstig zijn uit een lidstaat of regio daarvan die is opgenomen in bijlage II, en die bestemd zijn voor een lidstaat of regio daarvan die is opgenomen in bijlage I of II, moeten voldoen aan de voorwaarden van artikel 2, lid 1, onder a).

Artikel 5

De lidstaten dragen er zorg voor dat de in artikel 2, lid 1, onder c), punt ii), en in artikel 3, lid 1, onder b), bedoelde serologische test voor de opsporing van antistoffen tegen het gehele BHV1 gestandaardiseerd is aan de hand van de sterk positieve, zwak positieve en negatieve internationale OIE-standaardsera voor BHV1-tests.

Artikel 6

Beschikking 2004/215/EG wordt ingetrokken.

Artikel 7

Deze beschikking is van toepassing met ingang van 26 juli 2004.

Artikel 8

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

▼M14




BIJLAGE I



Lidstaten

Regio’s van de lidstaten waarop aanvullende garanties ten aanzien van infectieuze boviene rhinotracheïtis van toepassing zijn overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 64/432/EEG

België

Alle regio’s

Frankrijk

De regio Auvergne en Rhône-Alpes

De regio Bourgogne-Franche-Comté

De regio Bretagne

De regio Centre-Val de Loire

De regio Grande Est

De regio Hauts-de-France

De regio Ile-de-France

De regio Bretagne

De regio Nouvelle-Aquitaine

De regio Bretagne

De regio Pays de la Loire

De regio Provence, Alpes, Côte d’Azur

Italië

De regio Friuli-Venezia Giulia

De autonome provincie Trento

Luxemburg

Alle regio’s




BIJLAGE II



Lidstaten

Regio’s van de lidstaten waarop aanvullende garanties ten aanzien van infectieuze boviene rhinotracheïtis van toepassing zijn overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 64/432/EEG

Tsjechië

Alle regio’s

Denemarken

Alle regio’s

Duitsland

Alle regio’s

Italië

De regio Valle d’Aosta

De autonome provincie Bolzano

Oostenrijk

Alle regio’s

Finland

Alle regio’s

Zweden

Alle regio’s

▼M15 —————

▼M1




BIJLAGE III

BHV1-vrij bedrijf

1.

Een bedrijf dat runderen houdt, wordt beschouwd als vrij van BHV1-infectie als het aan de voorwaarden van deze bijlage voldoet.

1.1.

Er is voor het bedrijf tijdens de laatste zes maanden geen verdenking van BHV1-infectie geconstateerd en alle runderen op het bedrijf zijn vrij van klinische symptomen die wijzen op BHV1-infectie.

Het bedrijf en niet-aangrenzende weiden of gebouwen, ongeacht de eigenaar, die deel uitmaken van het bedrijf als een epidemiologische entiteit, moeten doeltreffend worden gescheiden van weiden of gebouwen met een lagere BHV1-status door natuurlijke of fysieke barrières die doeltreffend voorkomen dat dieren met een verschillende gezondheidsstatus met elkaar in contact komen.

1.2.

Er zijn slechts runderen binnengebracht van bedrijven die gelegen zijn in lidstaten of regio's daarvan die zijn opgenomen in bijlage II of van BHV1-vrije bedrijven, en geen van de runderen in het bedrijf is in contact gekomen met andere runderen dan die welke komen van bedrijven die gelegen zijn in lidstaten of regio's daarvan die zijn opgenomen in bijlage II of van BHV1-vrije bedrijven.

1.3.

Vrouwelijke runderen worden uitsluitend bevrucht met rundersperma dat is geproduceerd overeenkomstig Richtlijn 88/407/EEG of zijn gedekt door stieren van bedrijven die gelegen zijn in lidstaten of regio's daarvan die zijn opgenomen in bijlage II bij deze beschikking of van BHV1-vrije bedrijven.

1.4.

Minstens één van de volgende bestrijdingsregelingen wordt op het bedrijf toegepast:

1.4.1. 

een serologische test voor de opsporing van antistoffen tegen BHV1 is uitgevoerd met telkens negatieve resultaten op minstens twee bloedmonsters, die zijn genomen met een tussenpoos van vijf tot zeven maanden van alle vrouwelijke runderen ouder dan negen maanden en alle mannelijke runderen ouder dan negen maanden die voor de fok worden gebruikt of zijn bestemd;

1.4.2. 

een serologische test voor de opsporing van antistoffen tegen BHV1 is uitgevoerd met telkens negatieve resultaten op minstens:

— 
twee melkmonsters, die zijn genomen met een tussenpoos van vijf tot zeven maanden van alle vrouwelijke runderen die melk produceren, hetzij individueel, hetzij in een pool van melkmonsters, genomen van niet meer dan vijf dieren; en
— 
twee bloedmonsters, die zijn genomen met een tussenpoos van vijf tot zeven maanden van alle vrouwelijke runderen ouder dan negen maanden die geen melk produceren en alle mannelijke runderen ouder dan negen maanden die voor de fok worden gebruikt of zijn bestemd;
1.4.3. 

in melkveebedrijven waar minstens 30 % van de runderen melkproducerende vrouwelijke runderen zijn, is een serologische test voor de opsporing van antistoffen tegen BHV1 uitgevoerd met telkens negatieve resultaten op minstens:

— 
drie melkmonsters die, afhankelijk van de specificatie van de gebruikte test, zijn verzameld uit een groep van niet meer dan 50 melkproducerende vrouwelijke runderen en zijn genomen met een tussenpoos van minstens drie maanden, en
— 
één individueel bloedmonster, dat is genomen van alle vrouwelijke runderen ouder dan negen maanden die geen melk produceren en alle mannelijke runderen ouder dan negen maanden die voor de fok worden gebruikt of zijn bestemd;
1.4.4. 

alle runderen in het bedrijf zijn afkomstig van bedrijven die zich bevinden in lidstaten of regio's daarvan die zijn opgenomen in bijlage II of van BHV1-vrije bedrijven.

2.

De BHV1-vrije status van een bedrijf dat runderen houdt, wordt gehandhaafd indien:

2.1. 

het bedrijf blijft voldoen aan de voorwaarden in de punten 1.1 tot en met 1.4, en

2.2. 

minstens één van de volgende bestrijdingsregelingen binnen een periode van twaalf maanden op het bedrijf is toegepast:

2.2.1. 

een serologische test voor de opsporing van antistoffen tegen BHV1 is met telkens negatieve resultaten uitgevoerd op minstens één individueel bloedmonster, genomen van alle runderen ouder dan 24 maanden;

2.2.2. 

een serologische test voor de opsporing van antistoffen tegen BHV1 is uitgevoerd met telkens negatieve resultaten op minstens:

— 
één individueel melkmonster, dat is genomen van alle vrouwelijke runderen die melk produceren, hetzij individueel, hetzij in een pool van melkmonsters, genomen van niet meer dan vijf dieren; en
— 
één individueel bloedmonster, dat is genomen van alle vrouwelijke runderen ouder dan 24 maanden die geen melk produceren en alle mannelijke runderen ouder dan 24 maanden;
2.2.3. 

in melkveebedrijven waar minstens 30 % van de runderen melkproducerende vrouwelijke runderen zijn, is een serologische test voor de opsporing van antistoffen tegen BHV1 uitgevoerd met telkens negatieve resultaten op minstens:

— 
twee melkmonsters die, afhankelijk van de specificatie van de gebruikte test, zijn verzameld uit een groep van niet meer dan 50 melkproducerende vrouwelijke runderen en zijn genomen met een tussenpoos van drie tot twaalf maanden; en
— 
één individueel bloedmonster, dat is genomen van alle vrouwelijke runderen ouder dan 24 maanden die geen melk produceren en alle mannelijke runderen ouder dan 24 maanden.

3.

De BHV1-vrije status van een bedrijf dat runderen houdt, wordt opgeschort wanneer tijdens de in de punten 2.2.1 tot en met 2.2.3 bedoelde tests een dier positief heeft gereageerd op een test voor de opsporing van antistoffen tegen BHV1.

4.

De BHV1-vrije status van een bedrijf die is opgeschort overeenkomstig punt 3 wordt pas opnieuw toegekend na een serologische test voor de opsporing van antistoffen tegen BHV1 die ten vroegste 30 dagen na de verwijdering van de seropositieve dieren met telkens een negatief resultaat is uitgevoerd op minstens:

— 
twee melkmonsters die met een tussenpoos van minstens twee maanden zijn genomen van alle melkproducerende vrouwelijke runderen, hetzij individueel, hetzij in een pool van melkmonsters, genomen van niet meer dan vijf dieren; en
— 
twee bloedmonsters die met een tussenpoos van minstens drie maanden zijn genomen van alle niet-melkproducerende vrouwelijke runderen en alle mannelijke runderen.

Opmerking:

a) Wanneer in deze bijlage wordt verwezen naar een serologische test voor de opsporing van antistoffen tegen BHV1, zijn de in artikel 2, lid 1, onder c), vastgestelde beginselen met betrekking tot de vaccinatiestatus van de geteste dieren van toepassing.

b) De grootte van de pool van melkmonsters, als bedoeld in deze bijlage, mag worden aangepast op grond van bewijsmateriaal dat de test onder alle omstandigheden van de dagelijkse laboratoriumpraktijk gevoelig genoeg is om één zwakke positieve reactie in de pool van de aangepaste grootte op te sporen.

  翻译: