31978L0316

Richtlijn 78/316/EEG van de Raad van 21 december 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de binneninrichting van motorvoertuigen (identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters)

Publicatieblad Nr. L 081 van 28/03/1978 blz. 0003 - 0026
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 8 blz. 0058
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 13 Deel 7 blz. 0043
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 8 blz. 0058
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 8 blz. 0105
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 8 blz. 0105


++++

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 21 december 1977

inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de binneninrichting van motorvoertuigen ( identificatie van bedieningsorganen , verklikkerlichten en meters )

( 78/316/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 100 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ) ,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ) ,

Overwegende dat de technische voorschriften waaraan motorvoertuigen krachtens de nationale wetgevingen moeten voldoen , onder andere betrekking hebben op de identificatie van bedieningsorganen , verklikkerlichten en meters van de motorvoertuigen ;

Overwegende dat deze voorschriften van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen ; dat het derhalve noodzakelijk is dat alle Lid-Staten dezelfde voorschriften aannemen , hetzij ter aanvulling , hetzij in de plaats van hun huidige regelingen , met name om voor elk type voertuig de uitvoering mogelijk te maken van de EEG-goedkeuringsprocedure van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 3 ) , gewijzigd bij Richtlijn 78/315/EEG ( 4 ) ;

Overwegende dat het wenselijk is de technische voorschriften zodanig te formuleren dat hiermee hetzelfde doel wordt beoogd als met de werkzaamheden die ter zake worden uitgevoerd door de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties en met bepaalde technische voorschriften die zijn aangenomen door de International Organization for Standardization ( ISO ) ;

Overwegende dat de onderlingen aanpassing van de nationale wetgevingen inzake motorvoertuigen inhoudt dat de Lid-Staten onderling de controle erkennen die door elk van hen op grond van de gmeenschappelijke voorschriften wordt uitgevoerd ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Artikel 1

Onder voertuig wordt in deze richtlijn verstaan ieder voor deelneming aan het wegverkeer bestemd motorvoertuig op ten minste vier wielen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km/h , met uitzondering van voertuigen die zich over rails bewegen , landbouwtrekkers en -machines , alsmede machines voor openbare werken .

Artikel 2

De Lid-Staten mogen de EEG-goedkeuring of de nationale goedkeuring van een voertuig niet weigeren om redenen die verband houden met de identificatie van bedieningsorganen , verklikkerlichten en meters indien deze voldoen aan de voorschriften van de bijlagen I , II , III en IV .

Artikel 3

De Lid-Staten mogen de verkoop , de registratie , het in het verkeer brengen of het gebruik van voertuigen niet weigeren of verbieden om redenen die verband houden met de identificatie van bedieningsorganen , verklikkerlichten en meters indien deze voldoen aan de voorschriften van de bijlagen I , II , III en IV .

Artikel 4

De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de voorschriften van de bijlagen I , II , III , IV en V aan te passen aan de vooruitgang van de techniek worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 13 van Richtlijn 70/156/EEG .

Artikel 5

1 . De Lid-Staten treffen de maatregelen die nodig zijn om binnen 18 maanden na kennisgeving van deze richtlijn aan deze richtlijn te voldoen en stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis .

2 . De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van alle belangrijke bepalingen van intern recht mede , die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied aannemen .

Artikel 6

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel , 21 december 1977 .

Voor de Raad

De Voorzitter

J . CHABERT

( 1 ) PB nr . C 118 van 16 . 5 . 1977 , blz . 33 .

( 2 ) PB nr . C 114 van 11 . 5 . 1977 , blz . 10 .

( 3 ) PB nr . L 42 van 23 . 2 . 1970 , blz . 1 .

( 4 ) Zie blz . 1 van dit Publikatieblad .

LIJST VAN BIJLAGEN

Bijlage I : Toepassingsgebied , definities , verzoek om EEG-goedkeuring , EEG-goedkeuring , specificaties (*)

Bijlage II : Bedieningsorganen , verklikkerlichten en meters waarvan , voor zover aanwezig , de identificatie verplicht is en de daarvoor te gebruiken symbolen (*)

Bijlage III : Bedieningsorganen , verklikkerlichten en meters waarvan , voor zover aanwezig , de identificatie facultatief is en symbolen waarvan het gebruik verplicht is in geval van identificatie (*)

Bijlage IV : Opbouw van het basismodel van de in de bijlagen II en III opgenomen basissymbolen (*)

Bijlage V : Bijlage bij het EEG-goedkeuringsformulier van een type voertuig met betrekking tot de identificatie van de bedieningsorganen , verklikkerlichten en meters .

(*) De technische eisen in deze bijlage komen overeen met die van het desbetreffende ontwerp-reglement van de Economische Commissie voor Europa van de VN ; met name de onderverdelingen van de hoofdstukken zijn gelijk . Indien een punt van het ontwerp-reglement niet correspondeert met een punt van deze bijlage , staat het nummer pro memorie tussen haakjes .

BIJLAGE I

TOEPASSINGSGEBIED , DEFINITIES , VERZOEK OM EEG-GOEDKEURING , EEG-GOEDKEURING , SPECIFICATIES

1 . TOEPASSINGSGEBIED

Deze richtlijn heeft betrekking op motorvoertuigen voor wat betreft de identificatie van bedieningsorganen met handbediening , verklikkerlichten en meters .

2 . DEFINITIES

( 2.1 . )

2.2 . Type voertuig

Onder " type voertuig " worden motorvoertuigen verstaan die onderling niet verschillen voor wat de binneninrichting betreft , voor zover deze van invloed kan zijn op de identificatie van de symbolen van bedieningsorganen , verklikkerlichten en meters .

2.3 . Bedieningsorgaan

Onder " bedieningsorgaan " verstaat men het onderdeel van een inrichting waarmede de bestuurder een verandering in de toestand of werking van het voertuig teweeg kan brengen .

2.4 . Schakelaar

Onder " schakelaar " verstaat men een inrichting waarmede de voeding van een elektrische stroomkring kan worden in - of uitgeschakeld .

2.5 . Omschakelaar

Onder " omschakelaar " verstaat men een inrichting waarmede de elektrische voeding tussen twee verschillende stroomkringen kan worden omgeschakeld , zonder dat tussen beide standen de stroom kan worden onderbroken .

2.6 . Combinatieschakelaar

Onder " combinatieschakelaar " verstaat men een inrichting met meervoudige werking die bij de eerste bediening of in de eerste stand als schakelaar werkt en daarna telkens als omschakelaar .

2.7 . Meter

Onder " meter " verstaat men een inrichting die aanduidingen verstrekt betreffende de werking of de toestand van een systeem of een gedeelte van een systeem , bij voorbeeld het peil van een vloeistof .

2.8 . Verklikkerlicht

Onder " verklikkerlicht " verstaat men een optisch signaal dat de inschakeling van een inrichting , een juiste of onjuiste werking , een juiste of onjuiste toestand of het uitvallen van een werking aangeeft .

2.9 . Symbool

Onder " symbool " verstaat men een tekening ter identificatie van een bedieningsorgaan , een verklikkerlicht of een meter .

2.10 . Hoofdlichtschakelaar

Onder " hoofdlichtschakelaar " verstaat men een schakelaar waarmede de voeding van de elektrische stroomkring voor het dimlicht/groot licht en voor inrichtingen , als bedoeld in punt 3.11 van bijlage I bij Richtlijn 76/756/EEG van de Raad van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de installatie van verlichtings - en lichtsignaalinrichtingen van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 1 ) , wordt in - en uitgeschakeld .

2.11 . Acculadingmeter

Onder " acculadingmeter " verstaat men een inrichting die aangeeft of de accu al dan niet geladen wordt .

2.12 . Verklikkerlicht voor de laadstroom van de accu

Onder " verklikkerlicht voor de laadstroom van de accu " verstaat men het signaal dat , wanneer het brandt , aangeeft dat de accu niet wordt geladen .

2.13 . Brandstofmeter

Onder " brandstofmeter " verstaat men de inrichting die aanduidingen verstrekt betreffende de hoeveelheid brandstof die in de tank aanwezig is .

2.14 . Verklikkerlicht voor het brandstofpeil

Onder " verklikkerlicht voor het brandstofpeil " verstaat men het signaal dat , wanneer het brandt , aangeeft dat het brandstofpeil het nulpunt nabij is of dat het voertuig op de brandstofreserve werkt .

2.15 . Temperatuurmeter van de koelvloeistof van de motor

Onder " temperatuurmeter van de koelvloeistof van de motor " verstaat men de inrichting die aanduidingen verstrekt betreffende de temperatuur van de koelvloeistof .

2.16 . Verklikkerlicht voor de temperatuur van de koelvloeistof van de motor

Onder " verklikkerlicht voor de temperatuur van de koelvloeistof van de motor " verstaat men het signaal dat , wanneer het brandt , aangeeft dat de temperatuur van de koelvloeistof van de motor de normale door de fabrikant vastgestelde bedrijfstemperatuur overschrijdt .

2.17 . Oliedrukmeter

Onder " oliedrukmeter " verstaat men de inrichting die aanduidingen verstrekt betreffende de druk van het smeermiddel in het smeersysteem van de motor .

2.18 . Verklikkerlicht voor de oliedruk

Onder " verklikkerlicht voor de oliedruk " verstaat men het signaal dat , wanneer het brandt , aangeeft dat de druk van het smeermiddel in het smeersysteem van de motor lager is dan de normale door de fabrikant vastgestelde minimumwaarde .

2.19 . Verklikkerlicht voor de veiligheidsgordel

Onder " verklikkerlicht voor de veiligheidsgordel " verstaat men het signaal dat , wanneer het brandt , aangeeft dat de sluiting van de veiligheidsgordel van ten minste één der bezette zitplaatsen niet is vergrendeld .

2.20 . Inschakelverklikkerlicht voor de parkeerrem

Onder " inschakelverklikkerlicht voor de parkeerrem " verstaat men het signaal dat , wanneer het brandt , aangeeft dat het bedieningsorgaan van de parkeerrem is ingeschakeld of niet geheel is vrij gezet .

3 . VERZOEK OM EEG-GOEDKEURING

3.1 . Het verzoek om goedkeuring van een type voertuig wat de identificatie van de bedieningsorganen , verklikkerlichten en meters betreft , wordt ingediend door de fabrikant van het voertuig of door diens gemachtigde .

3.2 . Het verzoek gaat vergezeld van :

3.2.1 . voldoende gedetailleerde tekeningen , in drievoud , op passende schaal van de delen van het voertuig waarop de voorschriften van deze richtlijn betrekking hebben alsmede van de in het onderstaande punt 5 bedoelde symbolen .

3.3 . Aan de met de goedkeuringsproeven belaste technische dienst moet een voor het goed te keuren type representatief voertuig worden aangeboden of het ( of de ) deel ( delen ) van het voertuig dat ( die ) essentieel wordt ( worden ) geacht voor de uitvoering van de in deze richtlijn voorgeschreven keuringen en proeven .

4 . EEG-GOEDKEURING

( 4.1 . )

( 4.2 . )

4.3 . Een formulier overeenkomstig het in bijlage V afgebeelde model wordt bij het EEG-goedkeuringsformulier gevoegd .

( 4.4 . )

( 4.5 . )

( 4.6 . )

( 4.7 . )

( 4.8 . )

5 . SPECIFICATIES

5.1 . Algemene specificaties

5.1.1 . De in bijlage II opgesomde bedieningsorganen , verklikkerlichten en meters moeten worden geïdentificeerd en wel door middel van symbolen die overeenkomen met die welke in genoemde bijlage zijn weergegeven .

5.1.2 . Indien symbolen worden gebruikt ter identificatie van de in bijlage III opgesomde bedieningsorganen en verklikkerlichten , moeten deze symbolen overeenkomen met die welke in de genoemde bijlage zijn weergegeven .

5.1.3 . Andere symbolen dan die welke in de bijlagen II en III voorkomen , mogen voor andere doeleinden worden gebruikt , mits zij niet kunnen worden verward met die welke in deze bijlagen voorkomen .

5.1.4 . Er is sprake van overeenkomst als de verhoudingen van de afmetingen der symbolen gerespecteerd worden .

5.2 . Kenmerken van de symbolen

5.2.1 . De in punt 5.1.1 bedoelde symbolen moeten door een bestuurder met normaal gezichtsvermogen vanaf zijn zitplaats kunnen worden herkend .

5.2.2 . De in de punten 5.1.1 en 5.1.2 bedoelde symbolen moeten zijn aangebracht op of in de onmiddellijke nabijheid van de bedieningsorganen , verklikkerlichten en meters .

5.2.3 . De symbolen moeten duidelijk tegen de achtergrond uitkomen , hetzij licht op donker , hetzij donker op licht .

5.2.4 . Voor de verklikkerlichten moeten de kleuren worden gebruikt die in bijlage II zijn vastgesteld .

( 6 . )

( 7 . )

( 8 . )

( 9 . )

( 1 ) PB nr . L 262 van 27 . 9 . 1976 , blz . 1 .

BIJLAGE II

BEDIENINGSORGANEN , VERKLIKKERLICHTEN EN METERS WAARVAN , VOOR ZOVER AANWEZIG , DE IDENTIFICATIE VERPLICHT IS EN DE DAARVOOR TE GEBRUIKEN SYMBOLEN

Opmerkingen

a ) Het binnenste van het symbool mag volledig donker gekleurd zijn .

b ) Indien er afzonderlijke verklikkerlichten voor linker - en rechterrichtingaanwijzers zijn , mogen beide pijlen van het symbool ook afzonderlijk worden gebruikt .

c ) Het donkere gedeelte van het symbool mag door zijn silhouet worden vervangen ; het thans witte gedeelte moet dan volledig donker gekleurd zijn .

d ) Indien geen afzonderlijk bedieningsorgaan voorkomt , kan het worden geïdentificeerd door middel van één of meer symbolen die betrekking hebben op de verschillende werkingen .

e ) Voor meter en verklikkerlicht kan een zelfde symbool worden gebruikt indien zij gecombineerd zijn .

Figuur 1

Hoofdlichtschakelaar en bijbehorend inschakelverklikkerlicht ( 1 ) of combinatieschakelaar voor de verlichting : zie P.b .

( 1 ) Dit verklikkerlicht mag niet de functie vervullen van verklikkerlicht voor de achterlichten en breedtelichten .

Figuur 2

Bedieningsorgaan van het groot licht , indien afzonderlijk d ) en bijbehorend inschakelverklikkerlicht : zie P.b .

Figuur 3

Bedieningsorgaan van het dimlicht , indien afzonderlijk d ) en bijbehorend inschakelverklikkerlicht : zie P.b .

Figuur 4

Bedieningsorgaan van de mistlichten voor en bijbehorend inschakelverklikkerlicht : zie P.b .

Figuur 5

Eventueel afzonderlijk bedieningsorgaan van het achteruitrijlicht en inschakelverklikkerlicht : zie P.b .

Figuur 6

Bedieningsorgaan van de richtingaanwijzers en bijbehorende verklikkersignalen voor de werking : zie P.b .

Figuur 7

Bedieningsorgaan van de waarschuwingsknipperlichten en bijbehorend inschakelverklikkerlicht : zie P.b .

Figuur 8

Verklikkerlicht dat een defect in de werking van de stoplichten aangeeft

Indien voorhanden , moet de functie hiervan worden vervuld door het verklikkerlicht dat een defect in de werking van het remsysteem aangeeft zoals weergegeven in figuur 28 .

Figuur 9

Bedieningsorgaan van de achterlichten en breedtelichten , indien dit een afzonderlijk orgaan is d ) en inschakelverklikkerlicht voor de achterlichten en breedtelichten : zie P.b .

Figuur 10

Bedieningsorgaan van het/de mistlicht(en ) achter en bijbehorend inschakelverklikkerlicht : zie P.b .

Figuur 11

Bedieningsorganen van het ( de ) parkeerlicht(en ) , indien afzonderlijk d ) en bijbehorend inschakelverklikkerlicht : zie P.b .

Figuur 12

Bedieningsorgaan van de ruitewissers : zie P.b .

Figuur 13

Bedieningsorgaan van de ruitesproeier : zie P.b .

Figuur 14

Bedieningsorgaan van de combinatie ruitewisser(s ) -ruitesproeier(s ) : zie P.b .

Figuur 15 ( 1 )

Bedieningsorgaan voor het openen van de motorkap indien deze zich aan de voorzijde van het voertuig bevindt : zie P.b .

( 1 ) De bepalingen van bijlage I , punt 5.1.1 zijn niet van toepassing indien het bedieningsorgaan zich niet bevindt in het zichtveld van de bestuurder in normale besturingspositie en voor zover de fabrikant dit wenst .

Figuur 16

Bedieningsorgaan van de ventilator ( warme lucht/koude lucht ) : zie P.b .

Figuur 17

Bedieningsorgaan voor het aanzetten van de ontdooiings - en ontwasemingsinrichting van de voorruit , indien afzonderlijk , en bijbehorend verklikkerlicht : zie P.b .

Figuur 18

Bedieningsorgaan voor het aanzetten van de ontdooiings - en ontwasemingsinrichting van de achterruit , indien afzonderlijk , en bijbehorend verklikkerlicht : zie P.b .

Figuur 19

Chokeknop en bijbehorend verklikkerlicht : zie P.b .

Figuur 20

Handgasbediening : zie P.b .

Figuur 21

Brandstofmeter en bijbehorend verklikkerlicht : zie P.b .

Figuur 22

Acculadingmeter en bijbehorend verklikkerlicht : zie P.b .

Figuur 23

Bedieningsorgaan voor het afzetten van de ( diesel)motor , indien dit op het instrumentenbord voorkomt : zie P.b .

Figuur 24

Temperatuurmeter van de koelvloeistof van de motor en bijbehorend verklikkerlicht : zie P.b .

Figuur 25

Oliedrukmeter en bijbehorend verklikkerlicht : zie P.b .

Figuur 26

Verklikkerlicht voor de veiligheidsgordel : zie P.b .

Figuur 27

Handbedieningsorgaan van de koplampwisser : zie P.b .

Figuur 28

Verklikkerlicht dat een defect in de werking van het remsysteem aangeeft : zie P.b .

Figuur 29

Inschakelverklikkerlicht voor de parkeerrem : zie P.b .

BIJLAGE III

BEDIENINGSORGANEN , VERKLIKKERLICHTEN EN METERS WAARVAN , VOOR ZOVER AANWEZIG , DE IDENTIFICATIE FACULTATIEF IS EN SYMBOLEN WAARVAN HET GEBRUIK VERPLICHT IS IN GEVAL VAN IDENTIFICATIE

Opmerking

Zie noot c ) van bijlage II .

Figuur 1

Bedieningsorgaan voor de ontgrendeling van de sluiting van de achterruimte : zie P.b .

Figuur 2

Bedieningsorgaan van de geluidssignaalinrichting : zie P.b .

BIJLAGE IV

OPBOUW VAN HET BASISMODEL VAN DE IN DE BIJLAGEN II EN III OPGENOMEN BASISSYMBOLEN

Figuur 1

Basismodel : zie P.b .

BIJLAGE V

MODEL

( Maximale afmetingen : A4 ( 210 maal 297 mm ) )

Aanduiding van de overheidsinstantie

BIJLAGE BIJ HET EEG-GOEDKEURINGSFORMULIER VAN EEN TYPE VOERTUIG MET BETREKKING TOT DE IDENTIFICATIE VAN DE BEDIENINGSORGANEN , VERKLIKKERLICHTEN EN METERS

( artikel 4 , lid 2 , en artikel 10 van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan )

EEG-goedkeuringsnummer ...

1 . Fabrieks - of handelsmerk van het voertuig ...

2 . Voertuigtype ...

3 . Naam en adres van de fabrikant ...

4 . Eventueel , naam en adres van de gemachtigde van de fabrikant ...

5 . Korte beschrijving van het type voertuig met betrekking tot de identificatie van de bedieningsorganen , verklikkerlichten en meters ...

6 . Voertuig ter goedkeuring aangeboden op ( datum ) ...

7 . Technische dienst belast met de keuringsproeven ...

8 . Datum van het door deze dienst afgegeven rapport ...

9 . Nummer van het door deze dienst afgegeven rapport ...

10 . De goedkeuring met betrekking tot de identificatie van de bedieningsorganen , verklikkerlichten en meters is verleend/geweigerd (*)

11 . Plaats ...

12 . Datum ...

13 . Handtekening ...

14 . De volgende documenten , voorzien van het hierboven vermelde goedkeuringsnummer , zijn bij deze mededeling gevoegd : ... tekeningen van de bedieningsorganen , verklikkerlichten en meters , alsmede van de delen van het voertuig die van belang worden geacht met het oog op Richtlijn 78/316/EEG van de Raad van 21 december 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de binneninrichting van motorvoertuigen ( identificatie van bedieningsorganen , verklikkerlichten en meters )

15 . Eventuele opmerkingen ...

(*) Doorhalen wat niet van toepassing is .

  翻译: