Verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 1416/81 van de Raad van 19 mei 1981 tot wijziging van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 2290/77 tot vaststelling van de geldelijke regeling van de leden van de Rekenkamer en van Verordening nr. 422/67/EEG - nr. 5/67/Euratom tot vaststelling van de geldelijke regeling voor de Voorzitter en de leden van de Commissie, de president, de rechters en de griffier van, alsmede de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie
Publicatieblad Nr. L 142 van 28/05/1981 blz. 0001 - 0003
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 1 Deel 2 blz. 0017
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 01 Deel 3 blz. 0079
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 1 Deel 2 blz. 0017
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 01 Deel 3 blz. 0079
bijzondere uitgave in het Tsjechisch Hoofdstuk 01 Deel 01 blz. 110 - 112
bijzondere uitgave in het Ests Hoofdstuk 01 Deel 01 blz. 110 - 112
bijzondere uitgave in het Hongaars Hoofdstuk 01 Deel 01 blz. 110 - 112
bijzondere uitgave in het Litouws Hoofdstuk 01 Deel 01 blz. 110 - 112
bijzondere uitgave in het Lets Hoofdstuk 01 Deel 01 blz. 110 - 112
bijzondere uitgave in het Maltees Hoofdstuk 01 Deel 01 blz. 110 - 112
bijzondere uitgave in het Pools Hoofdstuk 01 Deel 01 blz. 110 - 112
bijzondere uitgave in het Slowaaks Hoofdstuk 01 Deel 01 blz. 110 - 112
bijzondere uitgave in het Sloveens Hoofdstuk 01 Deel 01 blz. 110 - 112
VERORDENING (EURATOM, EGKS, EEG) Nr. 1416/81 VAN DE RAAD van 19 mei 1981 tot wijziging van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 2290/77 tot vaststelling van de geldelijke regeling van de leden van de Rekenkamer en van Verordening nr. 422/67/EEG — nr. 5/67/Euratom tot vaststelling van de geldelijke regeling voor de Voorzitter en de leden van de Commissie, de president, de rechters en de griffier van, alsmede de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, inzonderheid op artikel 78 sexies, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 206, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, inzonderheid op artikel 180, Gelet op het Verdrag tot instelling van één Raad en één Commissie welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben, inzonderheid op artikel 6, Overwegende dat het dienstig is sommige bepalingen van de verordeningen tot vaststelling van de geldelijke regeling van de leden van de Commissie, van het Hof van Justitie en van de Rekenkamer te wijzigen, ten einde met name de dagvergoeding voor dienstreizen aan te passen, een minimumbedrag voor het wezenpensioen vast te stellen en regels in te voeren betreffende de muntpariteiten en de aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op de pensioenen, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 1 Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 2290/77 van de Raad van 18 oktober 1977 tot vaststelling van de geldelijke regeling van de leden van de Rekenkamer [1]wordt als volgt gewijzigd: 1. Artikel 7, sub c), wordt als volgt gelezen: "c) een vergoeding per gehele dag, gelijk aan 105 % van de dagvergoeding voor dienstreizen die in het Statuut van de ambtenaren der Europese Gemeenschappen is vastgesteld voor ambtenaren van de rang A 1.". 2. In artikel 16, lid 1, wordt de laatste zin vervangen door de volgende alinea: "Is het lid van de Rekenkamer echter tijdens zijn ambtsperiode overleden, dan - bedraagt het overlevingspensioen van de weduwe 36 % van het ten tijde van het overlijden genoten basissalaris, - mag het overlevingspensioen van een eerste ouderloze wees niet minder zijn dan 12 % van het ten tijde van het overlijden genoten basissalaris. Als er terzelfder tijd meerdere ouderloze wezen zijn, wordt het totale bedrag van het overlevingspensioen in gelijke delen verdeeld over de rechthebbende wezen.". 3. Aan artikel 16 wordt het volgende lid toegevoegd: "7. Bij het gelijktijdig bestaan van een weduwe en van wezen uit een vorig huwelijk of van andere rechthebbenden, of bij het gelijktijdig bestaan van wezen uit verschillende huwelijken, wordt het totale pensioen verdeeld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de artikelen 22, 27 en 28 van bijlage VIII bij het Statuut der ambtenaren.". 4. Artikel 20, lid 2, wordt als volgt gelezen: "2. Op de krachtens de artikelen 8, 9, 11 en 16 verschuldigde bedragen wordt een aanpassingscoëfficiënt toegepast, die op basis van het bepaalde in artikel 64 en artikel 65, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren der Europese Gemeenschappen, is vastgesteld voor het land waarvan de rechthebbende aantoont dat hij daar zijn verblijfplaats heeft. Als de rechthebbende zijn verblijfplaats kiest in een land waarvoor geen aanpassingscoëfficiënt is vastgesteld, wordt de voor België geldende aanpassingscoëfficiënt toegepast. Deze bedragen worden naar keuze van de belanghebbenden en onder de voorwaarden die in artikel 63 van genoemd Statuut zijn gesteld voor de uitbetaling der bezoldigingen, uitbetaald in de valuta van het land waarvan zij de nationaliteit bezitten, van het land waar zij verblijfplaats hebben of van het land waar de Rekenkamer voorlopig is gevestigd; een eenmaal gedane keuze geldt voor ten minste twee jaar. Indien noch het eerste, noch het tweede land een Lid-Staat van de Gemeenschappen is, worden de verschuldigde bedragen uitbetaald in de valuta van het land waar de Rekenkamer voorlopig is gevestigd.". Artikel 2 Verordening nr. 422/67/EEG — nr. 5/67/Euratom van de Raad van 25 juli 1967 tot vaststelling van de geldelijke regeling voor de Voorzitter en de leden van de Commissie, de president, de rechters en de griffier van, alsmede de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie [2], laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EGKS, EEG, Euratom) nr. 143/76 [3], wordt als volgt gewijzigd: 1. Artikel 6, sub c), wordt als volgt gelezen: "c) een vergoeding per gehele dag, gelijk aan 105 % van de dagvergoeding voor dienstreizen die in het Statuut van de ambtenaren der Europese Gemeenschappen is vastgesteld voor ambtenaren van rang A 1.". 2. In artikel 15, lid 1, wordt de laatste zin vervangen door de volgende alinea: "Is het lid van de Commissie of van het Hof echter tijdens zijn ambtsperiode overleden, dan - bedraagt het overlevingspensioen van de weduwe 36 % van het ten tijde van het overlijden genoten basissalaris, - mag het overlevingspensioen van een eerste ouderloze wees niet minder zijn dan 12 % van het ten tijde van het overlijden genoten basissalaris. Als er terzelfder tijd meerdere ouderloze wezen zijn, wordt het totale bedrag van het overlevingspensioen gelijkelijk over de rechthebbende wezen verdeeld.". 3. Aan artikel 15 wordt het volgende lid toegevoegd: "7. Bij het gelijktijdig bestaan van een weduwe en van wezen uit een vorig huwelijk of van andere rechthebbenden, of bij het gelijktijdig bestaan van wezen uit verschillende huwelijken, wordt het totale pensioen verdeeld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de artikelen 22, 27 en 28 van bijlage VIII bij het Statuut der ambtenaren.". 4. Artikel 19, lid 2, wordt als volgt gelezen: "2. Op de krachtens de artikelen 7, 8, 10 en 15 verschuldigde bedragen wordt een aanpassingscoëfficiënt toegepast, die op basis van het bepaalde in artikel 64 en artikel 65, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren der Europese Gemeenschappen, is vastgesteld voor het land waarvan de rechthebbende aantoont dat hij daar verblijfplaats heeft. Als de rechthebbende zijn verblijfplaats kiest in een land waarvoor geen aanpassingscoëfficiënt is vastgesteld, wordt de voor België geldende aanpassingscoëfficiënt toegepast. Deze bedragen worden naar keuze van de belanghebbenden en onder de voorwaarden die in artikel 63 van genoemd Statuut zijn gesteld voor de uitbetaling der bezoldigingen, uitbetaald in de valuta van het land waarvan zij de nationaliteit bezitten, van het land waar zij verblijfplaats hebben of van het land waar de Instelling waartoe zij behoren voorlopig is gevestigd; een eenmaal gedane keuze geldt voor ten minste twee jaar. Indien noch het eerste, noch het tweede land een Lid-Staat van de Gemeenschappen is, worden de verschuldigde bedragen uitbetaald in de valuta van het land waar de Instelling waartoe zij behoren, voorlopig is gevestigd.". Artikel 3 Deze verordening is van toepassing met ingang van 1 juni 1981. Voor de nettobedragen die een vermindering ondergaan ten opzichte van de toepassing van het huidige stelsel, is deze verordening evenwel pas van toepassing met ingang van 1 december 1981. Na die datum wordt het verschil tussen de nettobedragen zoals die voortvloeien uit de toepassing van deze verordening en de bedragen die ontvangen zijn uit hoofde van de maand mei 1981 verlaagd naar rato van een tiende per maand. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat. Gedaan te Brussel, 19 mei 1981. Voor de Raad De voorzitter D. F. van der MEI [1] PB nr. L 268 van 20. 10. 1977, blz. 1. [2] PB nr. L 187 van 8. 8. 1967, blz. 1. [3] PB nr. L 15 van 24. 1. 1976, blz. 2. --------------------------------------------------