31982D0465

82/465/EEG: Beschikking van de Commissie van 11 december 1981 inzake een procedure op grond van artikel 15 van Verordening nr. 17 van de Raad (IV/AF 511 - National Panasonic (France) SA) gewijzigd door beschikking van de Commissie van 21 juni 1982e (Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

Publicatieblad Nr. L 211 van 20/07/1982 blz. 0032 - 0036


*****

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 11 december 1981

inzake een procedure op grond van artikel 15 van Verordening nr. 17 van de Raad (IV/AF 511 - National Panasonic (France) SA) gewijzigd door beschikking van de Commissie van 21 juni 1982

(Slechts de tekst in de Franse taal is authentiek)

(82/465/EEG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, en met name op artikel 85,

Gelet op Verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, en met name op de artikelen 11 en 15,

Gezien het verzoek om inlichtingen dat de Commissie op 25 mei 1981 tot National Panasonic (France) SA heeft gericht en het antwoord daarop van de onderneming van 15 juni 1981,

Gezien het besluit van de Commissie van 4 augustus 1981 om in deze zaak een procedure in te leiden,

Na de betrokken onderneming conform artikel 19 van Verordening nr. 17 (1) en Verordening nr. 99/63/EEG van de Commissie (2), de gelegenheid te hebben gegeven te worden gehoord over de zaken waartegen de Commissie bezwaar had ingebracht,

Gezien het advies van het Adviescomité voor mededelingsregelingen en economische machtsposities conform artikel 10 van Verordening nr. 17, uitgebracht op 24 november 1981,

Overwegende dat de feiten als volgt kunnen worden samengevat:

DE FEITEN

A. De onderneming

1. National Panasonic (France) SA (hierna »NPF" te noemen), een onderneming met zetel 13-15, rue des Frères-Lumière, 93150 Le Blanc-Mesnil, is een dochtermaatschappij voor 100 % van de Japanse onderneming Matsushita Electrical Trading Company, welke op haar beurt een dochtermaatschappij is van Matsushita Electric Industrial Company, de belangrijkste Japanse fabrikant van elektrische en elektronische apparatuur.

2. De voornaamste werkzaamheid van NPF is de import en afzet in Frankrijk van elektronische consumentengoederen welke in Japan en andere landen door Matsushita zijn vervaardigd, waaronder hifi- en stereoapparatuur die wordt verkocht onder de merken »Technics", »National Panasonic" en »Panasonic".

B. De verificatie door de Commissie

3. Op 27 juni 1979 heeft de Commissie een verificatie conform artikel 14, lid 3, van Verordening nr. 17 verricht bij National Panasonic (UK) Ltd, eveneens een dochtermaatschappij van Matsushita, die in het Verenigd Koninkrijk dezelfde taken verricht als NPF in Frankrijk.

4. De verificatie had ten doel inlichtingen en bescheiden te verkrijgen met betrekking tot de vermoede oplegging door National Panasonic (UK) Ltd aan zijn hifidealers in het Verenigd Koninkrijk van een verbod, dit produkt naar andere EEG-Lid-Staten te exporteren, ten einde haar distributienet in die landen te beschermen tegen de concurrentie van nevenimport.

5. Bij de verificatie verkregen de ambtenaren van de Commissie een aantal documenten betreffende de politiek en de praktijk van de betrokken firma ten aanzien van nevenimport van Technics en National Panasonicapparatuur.

6. Op 24 augustus 1979 stelde National Panasonic (UK) Ltd een beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in tegen het besluit waarbij een verificatie werd gelast. Op 26 juni 1980 verwierp het Hof dit beroep.

7. Uit een onderzoek van de bij de verificatie verkregen bescheiden bleek dat er verdere informatie nodig was ten einde nauwkeurige bijzonderheden vast te stellen aangaande de prijsstructuur voor de verkoop

van Technics hifi-apparatuur in de EEG, met name de handelsprijs welke door de dealers werd betaald, alsmede de consumentenverkoopprijs. In dit verband was het bestaan van aanbevolen prijzen, of adviesprijzen op de verschillende nationale markten van essentiële betekenis. Daarom werd besloten een verzoek om inlichtingen te zenden aan de belangrijkste nationale verkoopfilialen en alleenverkopers van Technics-apparatuur in de EG. Het doel van dat verzoek was om goed vergelijkbare gegevens te verkrijgen, die het gemakkelijkst konden worden vastgesteld aan de hand van de prijslijsten van de dochterondernemingen en wederverkopers met daarbij de marges en prijzen die in ieder handelsstadium werden toegepast.

C. Het verzoek om inlichtingen

8. Op 25 mei 1981 richtte de Commissie een verzoek om inlichtingen conform artikel 11 van Verordening nr. 17 tot een aantal van de verkoopmaatschappijen van Matsushita in Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk en de alleenverkoper in Nederland. Vervolgens werd ook een verzoek gericht aan SA National Panasonic (Belgium) NV. Het verzoek bevatte de gebruikelijke verwijzing naar de sancties in deze verordening voor het geval dat de onderneming onjuiste inlichtingen zou verstrekken.

9. Het verzoek vermelde dat de Commissie op 27 juni 1979 een verificatie conform artikel 14, lid 3, van Verordening nr. 17 had verricht bij National Panasonic (UK) Ltd ten einde vast te stellen of deze onderneming had deelgenomen aan overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke ten doel of ten gevolge zouden kunnen hebben dat nevenimport naar andere EEG-Lid-Staten werd verhinderd alsmede dat een onderzoek van de verkregen bescheiden het noodzakelijk maakte informatie in te winnen betreffende de afzet van Technics-produkten in de Gemeenschap.

10. De Commissie verlangde in haar verzoeken (onder andere) bijzonderheden over de prijsstructuur in de betrokken Lid-Staat. In de brief van NPF was het betrokken gedeelte van het verzoek als volgt geformuleerd:

»(Gelieve bijzonderheden te geven van)

2. De prijslijsten welke sinds 1 januari 1976 voor Technics-apparatuur door uw vennootschap zijn uitgegeven.

Uit deze prijslijsten moet blijken

- Uw aankoopprijs bij de fabrikant,

- Uw handelsprijs aan detailhandelaren, met vermelding van alle rabatten en kortingen,

- aanbevolen detailhandelsprijzen" (vertaling van het Franse origineel).

11. De brief vermeldde in zijn voorlaatste paragraaf dat het verzoek tot NPF werd gericht conform artikel 11 van Verordening nr. 17 en stelde een termijn van drie weken voor het antwoord vast.

D. Het antwoord van NPF

12. NPF antwoordde op het verzoek om inlichtingen bij aangetekende brief van 15 juni 1981.

De brief, ondertekend door de Voorzitter, en tevens Algemeen Directeur (Président Directeur-Général), luidde:

»In antwoord op de verzoeken om inlichtingen van 25 mei 1981, gelieve U hieronder de volgende vertrouwelijke informatie aan te treffen:

1. . . .

2. In bijlage B, gelieve U de prijslijsten aan te treffen welke sinds 1 januari 1976 door onze vennootschap voor Technics-apparatuur zijn uitgegeven. Onze vennootschap heeft geen uitgegeven prijslijst waarop haar aankoopprijzen bij haar leveranciers zijn vermeld. Deze aankoopprijzen worden ons met korte tussenpozen medegedeeld en komen via onderhandelingen met de betrokken afdeling tot stand.

Wij staan op elk door haar gewenst tijdstip ter beschikking van de Commissie voor nauwkeurige bijzonderheden over de aankoopprijs.

3. In bijlage C gelieve U een analyse aan te treffen van de kortingen en rabatten welke onze klanten worden verleend.

Onze vennootschap geeft geen aanbevelingen voor detailhandelsprijzen." (vertaling van het Franse origineel).

13. Bijlage B bestond uit de twaalf handelsprijslijsten welke door NPF in de periode welke onder het verzoek van de Commissie aan haar dealers werden uitgereikt.

Bijlage C bevatte gedetailleerde informatie over alle rabatten en kortingen op de basishandelsprijs aan dealers gedurende dezelfde periode en vermeldde hoe deze bij een aantal gelegenheden waren gewijzigd.

14. NPF gaf derhalve voor, dat zij op haar beurt elk van de categorieën prijslijsten welke door de Commissie werden opgevraagd had behandeld en hetzij afschriften had overgelegd dan wel verklaard waarom dergelijke lijsten niet bestonden. NPF verklaarde gedurende de hoorzitting dat het verzoek om inlichtingen was binnengekomen op een ogenblik waarop haar rechtskundige adviseurs reeds in het kantoor van de vennootschap aanwezig waren wegens een andere aangelegenheid en dat het te formuleren antwoord met hen was besproken en aan de hand van rechtskundig advies was opgesteld.

E. De detailhandelsprijzen van NPF in Frankrijk

15. Schriftelijk bewijsmateriaal, hoofdzakelijk bestaande uit interne directiedocumenten, verslagen van vergaderingen met belangrijke klanten, verslagen van rayon-vertegenwoordigers en correspondentie met dealers toont echter:

1. NPF beval detailhandelsprijzen aan inclusief 33,33 % BTW op basis van een coëfficiënt van 1,80 over de basishandelsprijzen. Er werden aan de dealers kortingen gegeven tot 30 % over de basishandelsprijs, zodat de werkelijke winstmarges dikwijls aanzienlijk hoger lagen.

16. 2. NPF eiste in het algemeen van de dealers dat zij deze detailhandelsprijzen voor de Technics- en de National Panasonic-produkten berekenden, ongeacht in welke vorm zij werden afgezet. Hypermarkten of discontowinkels moesten dezelfde coëfficiënt toepassen, namelijk 1,80 over de basishandelsprijs, die voor de traditionele detailhandelaren gepast werd geacht.

De politiek van NPF werd samengevat in een brief van 22 september 1976 van de toenmalige commerciële directeur: »het punt dat naar ons oordeel het belangrijkst is om U te bevestigen is de continuïteit van onze commerciële politiek, gegrond op de inachtneming van de aanbevolen detailhandelsprijzen, ongeacht in welke vorm de verkoop plaatsvindt". (vertaling van het Franse origineel).

17. 3. Als voorwaarde voor het openen van een nieuwe rekening met bepaalde hypermarkten of discontowinkel gold dat zij de door NPF verlangde coëfficiënt van 1,80 zouden toepassen.

18. 4. Er werden speciale regelingen inzake detailhandelsprijzen gesloten met de belangrijkste detailhandelsgroepen die hifi-apparatuur verkochten. De Darty-winkels die zich specialiseren in elektrische apparaten en consumentenelektronica breidden zich uit van 19 winkels in 1975 tot 49 in 1980 en zijn gevestigd in geheel Frankrijk. FNAC werd met 12 verkooppunten in 1979 geschat op 5 tot 7 % van de Franse markt voor audio-apparatuur. NPF onderhandelde met deze twee belangrijke detailhandelsgroepen over de detailhandelsprijzen welke zij voor elk model in het assortiment zouden berekenen.

In bepaalde gevallen lag de overeengekomen prijs onder de normale detailhandelsprijs welke door NPF op basisprijs × 1,80 was gesuggereerd. In de verkregen documenten staan gedetailleerde tabellen met de detailhandelsprijs (»prix public") welke door Darty en FNAC moest worden berekend en voor een groot aantal modellen was vastgesteld.

19. 5. De bovenomschreven politiek vertegenwoordigde de welbewuste commerciële politiek van NPF, ontworpen en gecontroleerd door de hoofddirectie van de vennootschap die persoonlijk aan dergelijke regelingen deelnam dan wel de uitvoering ervan beval, en door haar personeel op de hoogte werd gehouden van de gedetailleerde ontwikkelingen.

De bovenbeschreven politiek van NPF duurde ten minste voort tot deze praktijken in 1979 aan het licht kwamen. De Commissie beschikt niet over bewijzen waaruit blijkt of deze politiek na dat tijdstip werd voortgezet dan wel beëindigd.

20. NPF beweert dat Matsushita sinds de bovengenoemde feiten bekend werden, uit een groeiend besef van de noodzaak de communautaire en nationale regels inzake de mededinging in acht te nemen besloot een »gedragscode" uit te geven, welke door al zijn verkoopmaatschappijen in de EEG moest worden opgevolgd. Het besluit om deze richtlijnen op te stellen werd genomen omstreeks april 1981. Aan de Commissie zou zo spoedig mogelijk een exemplaar van de code worden overhandigd. NPF heeft de bewijskracht van de documenten waarop de Commissie zich beroept met betrekking tot haar prijspolitiek niet erkend en heeft alle voorbehoud daaromtrent gemaakt.

JURIDISCHE BEOORDELING

21. Krachtens artikel 15, lid 1, sub b), van Verordening nr. 17 kan de Commissie bij beschikking aan ondernemingen geldboeten opleggen van ten minste honderd en ten hoogste vijfduizend rekeneenheden, wanneer zij opzettelijk of uit onachtzaamheid in antwoord op een verzoek als bedoeld in artikel 11, leden 3 en 5, een onjuiste inlichting verstrekken.

22. NPF verklaarde in haar antwoord in duidelijke en ondubbelzinnige bewoordingen dat zij geen detailhandelsprijzen aanbeval.

Zoals uit de bescheiden blijkt, was het vaste praktijk van NPF, uitgedacht en toegepast door haar commerciële hoofddirectie gedurende ten minste het grootste deel van de periode waarop het verzoek van de Commissie betrekking had, ervoor te zorgen dat haar dealers een aanbevolen coëfficiënt van 1,80 in acht zouden nemen over de basishandelsprijs, terwijl bij haar voornaamste klanten voor de specifieke detailhandelsprijs voor ieder model niet alleen aan »aanbeveling" gold maar een individuele afspraak. 23. NPF erkende de feiten niet en voerde te harer verdediging aan dat zij geen inbreuk had gemaakt op artikel 15, lid 1, sub b), door onjuiste inlichtingen te verstrekken in antwoord op een verzoek krachtens artikel 11, lid 3. In de eerste plaats was de verklaring door NPF vrijwillig afgelegd en niet »in antwoord op een verzoek" in de zin van de verordening, omdat de Commissie in haar verzoek specifiek had gewaagd van »uitgegeven prijslijsten", en dergelijke lijsten in feite nimmer door NPF waren uitgegeven. NPF's antwoord zou derhalve geen onjuist antwoord op de gestelde vraag zijn geweest.

24. In de tweede plaats was de verklaring van NPF in de tegenwoordige tijd gesteld en zou het antwoord, aangezien er geen schriftelijk bewijs voorhanden was dat het beweerde gedrag tot op het tijdstip van het antwoord had voortgeduurd, niet onjuist zijn geweest.

25. Zou de Commissie het antwoord evenwel »onvolledig" hebben geacht, dan zou zij een beschikking hebben moeten nemen conform artikel 11, lid 5, waarin de verlangde inlichtingen en bijzonderheden zouden zijn gespecificeerd. NPF achtte zich niettemin verplicht een volledig antwoord te geven en eiste het recht haar antwoord als volgt aan te vullen:

»NPF heeft geen lijsten met aanbevolen detailhandelsprijzen uitgegeven gedurende de periode na 1 januari 1976".

26. De Commissie wijst het betoog van NPF met betrekking tot de feiten in deze zaak als ongegrond van de hand.

27. In de eerste plaats is in de onderhavige zaak de vraag niet aan de orde of artikel 15, lid 1, sub b), van toepassing is op onjuiste inlichtingen welke door een onderneming op eigen initiatief en niet in antwoord op specifieke vragen van de Commissie in haar verzoek zijn verstrekt. De verklaring van NPF inzake detailhandelsprijzen hield rechtstreeks verband met de specifieke vraag van de Commissie.

De Commissie had gevraagd om de overlegging van prijslijsten waaruit de aanbevolen detailhandelsprijzen sinds 1 januari 1976 bleken en het antwoord van NPF beoogde uit te leggen, dat de reden dat zulke lijsten niet konden worden verstrekt, daarin bestond dat het handelsgebruik van NPF was om in het geheel geen detailhandelsprijzen aan de dealers aan te bevelen. De onjuiste verklaring was een direct antwoord en was ook het enige antwoord van de onderneming op de vraag van de Commissie met betrekking tot detailhandelsprijslijsten.

28. De Commissie verwerpt ook het betoog dat het antwoord niet onjuist was omdat het in de tegenwoordige tijd was gesteld en derhalve alleen kon slaan op de huidige commerciële politiek van NPF, aangaande welke de Commissie geen bewijzen heeft. Uit de samenhang waarin zowel het verzoek van de Commissie als het antwoord thuishoren blijkt volstrekt duidelijk dat NPF de Commissie wilde doen geloven dat het gedurende de gehele periode van 1 januari 1976 tot vandaag de vaste politiek van de onderneming was, geen detailhandelsprijzen aan haar dealers aan te bevelen. NPF gebruikt in haar antwoord zelfs voortdurend de tegenwoordige tijd met betrekking tot de gehele periode waarvoor het verzoek om inlichtingen gold.

Er is zelfs, aangezien NPF de duidelijk uit haar eigen interne documenten bijkende feiten niet heeft willen erkennen, geen bewijs dat aan de betrokken gedraging een einde is gemaakt. Zelfs al vertegenwoordigde de voorgestelde »gedragscode" een werkelijke wijziging in haar politiek, tot de uitvaardiging ervan werd eerst besloten rond april 1981.

29. De Commissie aanvaardt evenmin dat het antwoord slechts »onvolledig maar niet onjuist" zou zijn.

Het verstrekte antwoord was bedoeld te worden aanvaard als een volledig antwoord op het verzoek van de Commissie en zou inderdaad als zodanig zijn aanvaard en door de Commissie zijn gebruikt in haar beoordeling van de op artikel 85, lid 1, gebaseerde zaak tegen National Panasonic (UK) Ltd, indien er geen bewijzen van het tegendeel voorhanden waren geweest. Ongeacht wat de situatie momenteel is, de verklaring was bedoeld de continuïteit weer te geven van het beleid van NPF in de gehele periode sinds januari 1976.

30. Of het voorgestelde gewijzigde antwoord al dan niet een onjuist antwoord zou opleveren, gezien de valse indruk die het zou wekken, behoeft door de Commissie niet te worden uitgemaakt. De vraag is hier wat NPF in haar antwoord verklaarde, niet wat zij thans zou wensen verklaard te hebben.

31. De Commissie is daarom van oordeel dat NPF in antwoord op haar verzoek krachtens artikel 11, lid 3, van Verordening nr. 17 onjuiste inlichtingen heeft verstrekt. Aangezien de feiten de onderneming volledig bekend waren en NPF zelfs kon beschikken over rechtskundig advies op het moment waarop zij haar antwoord overwoog, kan de Commissie slechts tot de conclusie komen dat de onjuiste inlichtingen opzettelijk werden verstrekt ten einde de Commissie te misleiden.

32. De inbreuk wordt van ernstige aard geacht. Verschillen in de aanbevolen detailhandelsprijsniveau's in de verschillende EEG-Lid-Staten zijn van grote betekenis voor het oordeel dat de Commissie zich vormt over de economische gevolgen van een vermoed exportverbod zoals, naar men gelooft, National Panasonic (UK) Ltd werd opgelegd. Was de Commissie verplicht geweest het antwoord van NPF te aanvaarden, dan was haar indruk van de prijsstructuur voor de verkoop van Technics-produkten in een belangrijk deel van de EEG volledig vals geweest. 33. De Commissie zal daarom NPF een geldboete opleggen. Gezien deze omstandigheden stelt zij de geldboete vast op 5 000 Ecu.

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De verklaring van National Panasonic (France) SA in haar brief van 15 juni 1981, dat zij in het geheel geen detailhandelsprijzen aanbeval, vormt het opzettelijk verstrekken van onjuiste inlichtingen in antwoord op een verzoek om inlichtingen krachtens artikel 11, lid 3, van Verordening nr. 17.

Artikel 2

Aan National Panasonic (France) SA wordt een geldboete van 5 000 (vijfduizend) Ecu d.i. 30 906,70 Ffr. (dertigduizend negenhonderd zes Franse frank en zeventig centiemen) opgelegd.

Dit bedrag moet worden gestort op rekening nr. 5 770 0065 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen bij de Société Générale te Parijs binnen drie maanden na kennisgeving van deze beschikking.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot National Panasonic (France) SA, 13-15, rue des Frères Lumières, 93150 Le Blanc-Mesnil, Frankrijk.

Deze beschikking vormt overeenkomstig artikel 192 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap executoriale titel.

Gedaan te Brussel, 11 december 1981.

Voor de Commissie

Frans ANDRIESSEN

Lid van de Commissie

(1) PB nr. 13 van 13. 1. 1962, blz. 204/62.

(2) PB nr. 127 van 20. 8. 1963, blz. 2268/62.

  翻译: