31984R1908

Verordening (EEG) nr. 1908/84 van de Commissie van 4 juli 1984 tot vaststelling van de referentiemethodes voor de bepaling van de kwaliteit van granen

Publicatieblad Nr. L 178 van 05/07/1984 blz. 0022 - 0025
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 17 blz. 0206
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 03 Deel 31 blz. 0114
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 17 blz. 0206
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 03 Deel 31 blz. 0114


*****

VERORDENING (EEG) Nr. 1908/84 VAN DE COMMISSIE

van 4 juli 1984

tot vaststelling van de referentiemethodes voor de bepaling van de kwaliteit van granen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2727/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1018/84 (2), en met name op artikel 3, lid 2,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2731/75 van de Raad van 29 oktober 1975 tot vaststelling van de standaardkwaliteit van zachte tarwe, rogge, gerst, maïs, sorgho en durum tarwe (3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1028/84 (4), en met name op artikel 6,

Overwegende dat in Verordening (EEG) nr. 2731/75 is bepaald dat de methoden ter bepaling van de kwaliteit van zachte tarwe, durum tarwe, rogge, gerst, maïs en sorgho worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 26 van Verordening (EEG) nr. 2727/75; dat deze verordening de definities vastlegt van de genoemde methoden;

Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Comité van beheer voor granen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de toepassing van artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2731/75 van de Raad:

- de bestanddelen die geen onberispelijk basisgraan zijn, worden bepaald volgens de in bijlage I omschreven referentiemethode;

- het vochtgehalte wordt bepaald volgens de in bijlage II omschreven onderzoekmethode.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing:

- met ingang van 1 juli 1984 voor durum tarwe;

- met ingang van 1 augustus 1984 voor de andere graansoorten.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 4 juli 1984.

Voor de Commissie

Poul DALSAGER

Lid van de Commissie

(1) PB nr. L 281 van 1. 11. 1975, blz. 1.

(2) PB nr. L 107 van 19. 4. 1984, blz. 1.

(3) PB nr. L 281 van 1. 11. 1975, blz. 22.

(4) PB nr. L 107 van 19. 4. 1984, blz. 17.

BIJLAGE I

REFERENTIEMETHODE VOOR HET BEPALEN VAN DE BESTANDDELEN DIE GEEN ONBERISPELIJK BASISGRAAN ZIJN

1. Voor zachte tarwe, durum tarwe, rogge en gerst wordt een doorsneemonster van 250 gram gedurende een halve minuut over zeven met spleetbreedten van 3,5 mm en van 1 mm gezeefd. Ten einde een constante zeefwerking te verzekeren, worden mechanische zeven, bij voorbeeld zeven gemonteerd op een triltafel, aanbevolen.

De bestanddelen die door een zeef met een spleetbreedte van 3,5 mm worden tegengehouden en die welke door de zeef met een spleetbreedte van 1 mm gaan, worden te zamen gewogen en worden als onzuiverheden beschouwd. Wanneer zich bij de bestanddelen die door de zeef met een spleetbreedte van 3,5 mm worden tegengehouden, korrels van »andere graansoorten" of bijzonder dikke korrels van de basisgraansoort bevinden, worden deze bestanddelen weer toegevoegd aan het gezeefde monster. In de doorval van de zeef met een spleetbreedte van 1 mm moet worden nagegaan of zich daarin levend, voor het graan schadelijk gedierte bevindt.

Uit het gezeefde monster wordt met behulp van een monsterverdeler een monster van 50 à 100 gram afgesplitst. Dit deelmonster moet worden gewogen.

Het deelmonster wordt vervolgens met behulp van een pincet of een hoornen spatel uitgespreid op een tafel, waarna de gebroken korrels, de korrels van andere graansoorten, de gekiemde korrels, de korrels aangetast door voor het graan schadelijk gedierte, de door vorst beschadigde korrels, de korrels met kleurafwijkingen aan de kiem, de gevlekte korrels, de onkruidzaden, het moederkoren, de bedorven korrels, de door brandschimmel aangetaste korrels, het kaf en het levend, voor het graan schadelijk gedierte en de dode insekten worden uitgezocht.

Indien het deelmonster korrels bevat die zich nog in de kafjes bevinden, worden zij met de hand hiervan ontdaan; de aldus verkregen kafjes worden tot de categorie kaf gerekend. Steentjes, zand en strodeeltjes worden als onzuiverheden beschouwd.

Het deelmonster wordt gedurende een halve minuut gezeefd over een zeef met een spleetbreedte van 2 mm voor zachte tarwe, 1,8 mm voor rogge, 1,9 mm voor durum tarwe en 2,2 mm voor gerst. De bestanddelen die door deze zeef gaan, worden als noodrijpe korrels beschouwd. Door vorst aangetaste korrels en onrijpe groene korrels worden tot de categorie »noodrijpe korrels" gerekend.

2. Voor maïs wordt een doorsneemonster van 500 gram en voor sorgho een doorsneemonster van 250 gram gedurende een halve minuut in een zeef met een spleetbreedte van 1 mm geschud. Geconstateerd wordt of er zich levend, voor het graan schadelijk gedierte en dode insekten in bevinden.

Uit de bestanddelen die door de zeef met een spleetbreedte van 1 mm worden tegengehouden, worden steentjes, zand, strodeeltjes en andere onzuiverheden uitgezocht met behulp van een pincet of een hoornen spatel.

De aldus uitgezochte onzuiverheden worden bij de bestanddelen gevoegd die door de zeef met een spleetbreedte van 1 mm zijn gegaan, en te zamen gewogen.

Met een monsterverdeler worden uit het gezeefde monster een monster van 100 à 200 gram voor maïs en een monster van 25 à 50 gram voor sorgho afgesplitst. Deze deelmonsters worden gewogen en vervolgens in een dunne laag op een tafel uitgespreid. Met een pincet of een hoornen spatel worden de deeltjes van andere graansoorten, de korrels aangetast door voor het graan schadelijk gedierte, de door vorst beschadigde korrels, de gekiemde korrels, de onkruidzaden, de bedorven korrels, het kaf en het levend, voor het graan schadelijk gedierte en de dode insekten uitgezocht.

Daarna worden deze deelmonsters over een zeef met ronde gaten van 4,5 mm diameter voor maïs en van 1,8 mm diameter voor sorgho gezeefd. De bestanddelen die door deze zeef gaan worden als gebroken korrels beschouwd.

3. De categorieën bestanddelen die geen onberispelijk basisgraan zijn en die worden bepaald volgens de in de punten 1 en 2 bedoelde methoden, voor welke categorieën de percentages in de artikelen 1 tot en met 5 zijn vermeld, worden zo zorgvuldig mogelijk tot op 0,01 gram nauwkeurig gewogen en daarna in procenten van het doorsneemonster berekend. De gegevens in het analyserapport worden tot op 0,1 % nauwkeurig vermeld. Geconstateerd wordt of er zich levend, voor het graan schadelijk gedierte in het monster bevindt.

In beginsel moeten twee analyses per monster worden verricht. Ten aanzien van het totaal der bovengenoemde bestanddelen mogen zij niet meer dan 10 % verschillen.

4. Voor de in de punten 1, 2 en 3 omschreven methoden worden de volgende toestellen gebruikt:

a) monsterverdeler, bij voorbeeld konische verdeler of spleetverdeler;

b) precisieweegschaal en technische balans;

c) zeven met een spleetbreedte van 1 mm, 1,8 mm, 1,9 mm, 2 mm, 2,2 mm en 3,5 mm en zeven met ronde gaten van 1,8 mm en van 4,5 mm diameter. De zeven worden eventueel gemonteerd op een triltafel.

BIJLAGE II

PRAKTISCHE ONDERZOEKMETHODE TER BEPALING VAN HET VOCHTGEHALTE

1. UITGANGSPUNT

Het produkt wordt bij een temperatuur van + 130 à 133 °C bij normale druk gedroogd, en wel gedurende een naar gelang van de grootte van de deeltjes vastgestelde tijdsduur.

2. TOEPASSING

Deze droogmethode geldt voor korrels die gemalen zijn tot deeltjes waarvan ten minste 50 % door een zeef met ronde gaten van 0,5 mm gaat en niet meer dan 10 % achterblijft op de zeef met ronde gaten van 1 mm. De methode geldt eveneens voor meel.

3. TOESTELLEN

Precisieweegschaal.

Molen vervaardigd van materiaal dat geen vocht opneemt en die gemakkelijk kan worden gereinigd, een snelle en gelijkmatige vermaling mogelijk maakt zonder aanmerkelijke warmteontwikkeling, het contact met de buitenlucht zoveel mogelijk uitsluit en beantwoordt aan de sub 2 gestelde eisen (bij voorbeeld een uitneembare schijvenmolen).

Weegdoosjes van corrosievrij metaal of van glas, voorzien van een vlak geslepen deksel; de nuttige oppervlakte moet een verdeling van het monster mogelijk maken tot 0,3 g per cm2.

Elektrisch verwarmde isothermische droogstoof die op een temperatuur tussen + 130 °C en 133 °C (1) is afgesteld en een voldoende ventilatie bezit (2).

Exsiccator met een dikke, geperforeerde metalen of eventueel porseleinen plaat die een doeltreffend droogmiddel bevat.

4. WERKWIJZE

a) Droging

In het weegdoosje waarvan het gewicht van tevoren nauwkeurig is bepaald, weegt men (tot op ± 1 mg nauwkeurig) voor granen met kleine korrels ongeveer 5 g van de te vermalen hoeveelheid en voor maïs ongeveer 8 g. Men plaatst het doosje in een droogstoof die op een temperatuur van + 130 °C is gebracht. Om een te grote temperatuurdaling in de droogstoof te vermijden, wordt het doosje zo snel mogelijk daarin geplaatst. Men laat drogen gedurende 2 uur voor granen met kleine korrels en gedurende 4 uur voor maïs, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de temperatuur in de droogstoof opnieuw + 130 °C heeft bereikt. Men neemt het doosje daarna uit de droogstoof, sluit het doosje snel wederom af met het deksel, laat het gedurende 30 tot 45 minuten in een exsiccator afkoelen, waarna men het weegt (de weging dient tot op 1 mg nauwkeurig te worden verricht).

b) Voordroging

Korrels met een vochtgehalte van meer dan 17 % (15 % voor haver en maïs) worden als volgt voorgedroogd:

Voor granen met kleine korrels weegt men 20 g (tot op ± 1 mg nauwkeurig) niet vermalen korrels in de metalen recipiënt waarvan het gewicht van tevoren nauwkeurig is bepaald, en laat ze gedurende 7 tot 10 minuten in een droogstoof op een temperatuur van + 130 °C drogen; daarna neemt men de korrels uit de droogstoof, laat ze gedurende 2 uur in de atmosfeer van het laboratorium afkoelen, waarna men ze weegt (de weging dient tot op ± 1 mg nauwkeurig te worden verricht). De gedeeltelijk gedroogde korrels worden vermalen, waarna het gehalte aan vochtresten op de sub a) aangegeven wijze wordt bepaald.

Voor maïs weegt men tot op 10 mg nauwkeurig ongeveer 100 g van het monster in een metalen schaaltje (met een nuttig oppervlak dat voldoende is om de korrels in één laag uit te spreiden) en laat ze drogen in een droogstoof die op een temperatuur van 60 à 80 °C is afgesteld, zolang als nodig is om het watergehalte te verlagen tot 9 à 15 %; daarna neemt men de korrels uit de droogstoof, laat ze gedurende ten minste 2 uur in de atmosfeer van het laboratorium afkoelen, waarna men ze tot op 10 mg nauwkeurig weegt. Ongeveer 30 g van de gedeeltelijk gedroogde korrels vermalen, homogeniseren met behulp van een spatel en het vochtgehalte op de sub a) aangegeven wijze bepalen.

5. WIJZE VAN BEREKENING EN FORMULES

1.2 // E // = het oorspronkelijk gewicht in gram van het monster; // M // = het gewicht in gram van het monster na conditionering; // M' // = het gewicht in gram van het monster na vermaling; // m // = het gewicht in gram van het droge monster.

Het vochtgehalte, in procent van het produkt als zodanig, is gelijk aan:

1.2 // - zonder voorafgaande conditionering (E - m) × // 100 E // // 1.2.3.4.5.6.7.8.9.10.11.12.13 // - met voorafgaande conditionering // [ // (M' - m) M M' // + E - M // ] // × // 100 E // = 100 // ( // 1 - // Mm EM' // ) // .

De proeven worden ten minste dubbel genomen.

6. HERHALING

Het verschil tussen twee gelijktijdig of in snelle opeenvolging door dezelfde analyst uitgevoerde vochtgehaltebepalingen mag niet meer bedragen dan 0,15 g vocht per 100 g monster. Is het verschil groter, dan moet de proef worden herhaald.

(1) Temperatuur van de lucht binnenin de droogstoof.

(2) De droogstoof moet een zodanige warmtecapaciteit bezitten dat, wanneer de stoof op een temperatuur van + 131 °C is afgesteld, deze temperatuur binnen 45 minuten weer kan worden bereikt nadat het maximale aantal gelijktijdig te drogen monsters in de stoof is geplaatst. De ventilatie moet zodanig zijn dat, wanneer in een volle stoof de monsters gedurende twee uur worden gedroogd voor griesmeel van granen met kleine korrels (zachte tarwe, durum tarwe, gerst, haver en rogge) en gedurende vier uur voor maïs, de resultaten minder dan 0,15 % afwijken van de resultaten die na 3 uur droging zijn verkregen voor granen met kleine korrels en na 5 uur droging voor maïs.

  翻译: