98/309/EG: Beschikking van de Raad van 1 mei 1998 tot intrekking van de beschikking betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Oostenrijk
Publicatieblad Nr. L 139 van 11/05/1998 blz. 0013 - 0013
BESCHIKKING VAN DE RAAD van 1 mei 1998 tot intrekking van de beschikking betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Oostenrijk (98/309/EG) DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 104 C, lid 12, Gezien de aanbeveling van de Commissie, Overwegende dat de tweede fase van de verwezenlijking van de Economische en Monetaire Unie op 1 januari 1994 is ingegaan; dat in artikel 109 E, lid 4, van het Verdrag is bepaald dat de lidstaten in de tweede fase ernaar streven buitensporige overheidstekorten te voorkomen; Overwegende dat er een procedure bij buitensporige tekorten bestaat, die inhoudt dat een beschikking over het bestaan van een buitensporig tekort wordt vastgesteld en dat, nadat het buitensporige tekort is gecorrigeerd, bedoelde beschikking wordt ingetrokken; dat voor de tweede fase de procedure bij buitensporige tekorten is bepaald in artikel 104 C van het Verdrag, met uitzondering van de leden 1, 9 en 11; dat het protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten, dat aan het Verdrag is gehecht, nadere bepalingen behelst betreffende de toepassing van de procedure bij buitensporige tekorten; dat in Verordening (EG) nr. 3605/93 (1) gedetailleerde regels en definities voor de toepassing van genoemd protocol zijn vervat; Overwegende dat de Raad op 10 juli 1995 op grond van een aanbeveling van de Commissie overeenkomstig artikel 104 C, lid 6, van het Verdrag, heeft besloten dat in Oostenrijk een buitensporig tekort bestond; dat overeenkomstig artikel 104 C, lid 7, de Raad aanbevelingen tot Oostenrijk heeft gericht om dit buitensporige tekort te corrigeren (2); Overwegende dat overeenkomstig de bepalingen van artikel 104 C, lid 12, van het Verdrag een beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig tekort wordt ingetrokken, indien de Raad van oordeel is dat het buitensporige tekort in de betrokken lidstaat is gecorrigeerd; Overwegende dat de Raad zijn beschikking tot intrekking van bedoelde beschikking vaststelt op grond van een aanbeveling van de Commissie; dat uit de gegevens die de Commissie heeft verstrekt, nadat Oostenrijk vóór 1 maart 1998 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 3605/93 gegevens heeft overgelegd, de volgende conclusies kunnen worden getrokken: Sinds 1995 is het overheidstekort in Oostenrijk gedaald en in 1997 bedroeg het 2,5 % van het BBP, hetgeen lager is dan de referentiewaarde van het Verdrag. Naar verwachting zal het in 1998 verder afnemen tot 2,3 % van het BBP. Volgens de prognoses van het in 1997 bijgestelde convergentieprogramma voor Oostenrijk zal het tekort dalen tot 1,9 % van het BBP in 2000. De schuldquote van de overheid bereikte in 1996 een hoogtepunt van 69,5 % van het BBP en nam vervolgens af tot 66,1 % in 1997. Voor 1998 wordt een verdere daling verwacht, die volgens de prognoses in het bijgewerkte Oostenrijkse convergentieprogramma de komende jaren zou aanhouden. Het tekort lag in 1997 onder de referentiewaarde van het Verdrag. Verwacht wordt dat dit ook in 1998 het geval zal zijn en dat het tekort op middellange termijn verder zal teruglopen. De schuldquote neemt momenteel af en wordt verwacht in de komende jaren te blijven dalen, HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD: Artikel 1 Uit een algehele evaluatie volgt dat het buitensporige tekort in Oostenrijk is gecorrigeerd. Artikel 2 De beschikking van de Raad van 10 juli 1995 betreffende het bestaan van een buitensporig tekort in Oostenrijk wordt hierbij ingetrokken. Artikel 3 Deze beschikking is gericht tot de Republiek Oostenrijk. Gedaan te Brussel, 1 mei 1998. Voor de Raad De Voorzitter G. BROWN (1) PB L 332 van 31. 12. 1993, blz. 7. (2) Aanbevelingen van de Raad van 24 juli 1995, 16 september 1996 en 15 september 1997.